Richtlijn 1997/41 - Wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op respectievelijk groenten en fruit, granen, levensmiddelen van dierlijke oorsprong en bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31997L0041

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31997L0041

Richtlijn 97/41/EG van de Raad van 25 juni 1997 tot wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op respectievelijk groenten en fruit, granen, levensmiddelen van dierlijke oorsprong en bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit

Publicatieblad Nr. L 184 van 12/07/1997 blz. 0033 - 0049

RICHTLIJN 97/41/EG VAN DE RAAD van 25 juni 1997 tot wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op respectievelijk groenten en fruit, granen, levensmiddelen van dierlijke oorsprong en bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat bij Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (4), Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (5) en Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (6), een gemeenschappelijke regeling is ingesteld die voorziet in bepaalde residugehalten die in de Gemeenschap niet mogen worden overschreden;

Overwegende dat de regeling voorziet in een geleidelijke overheveling naar Richtlijn 90/642/EEG, na technisch onderzoek, van de maximumresidugehalten vastgesteld in Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (7); dat reeds een aantal maximumgehalten zijn overgeheveld en voor een aantal andere gehalten momenteel daartoe voorbereidingen worden getroffen;

Overwegende dat bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (8) een regeling is vastgesteld waarbij aan de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een in bijlage I bij die richtlijn vermelde werkzame stof bevat, voor de lidstaat die het product heeft toegelaten de verplichting wordt gekoppeld om een voorlopig maximumgehalte aan residuen van de betrokken werkzame stof in het behandelde gewas vast te stellen; dat de Commissie in het kader van deze regeling op basis van het door een lidstaat vastgestelde voorlopig maximumresidugehalte, een voorlopig maximumresidugehalte kan vaststellen voor de gehele Gemeenschap; dat duidelijkheidshalve de krachtens deze regeling vastgestelde maximumresidugehalten op een adequate manier moeten worden opgenomen in de bijlagen bij respectievelijk de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG;

Overwegende dat met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en de goede werking van de interne markt moet worden bepaald welke maximumresidugehalten acceptabel zijn in gedroogde en/of verwerkte landbouwproducten of in samengestelde levensmiddelen;

Overwegende dat de lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid om maximumresidugehalten vast te stellen voor uit andere lidstaten afkomstige producten teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat bij de handel moeilijkheden worden ondervonden doordat voor bepaalde residu/productcombinaties geen geharmoniseerde maximumresidugehalten zijn vastgesteld;

Overwegende dat moet worden voorzien in een verzoeningsprocedure wanneer het intracommunautaire handelsverkeer in de praktijk wordt belemmerd doordat voor bepaalde residu/productcombinaties geen geharmoniseerde maximumresidugehalten zijn vastgesteld;

Overwegende dat op nationaal zowel als op communautair niveau systematisch een doeltreffende bewaking van de bestrijdingsmiddelenresiduen moet worden georganiseerd om de vastgestelde maximumresidugehalten in acht te doen nemen en er zodoende toe bij te dragen dat het vertrouwen van de consument in de maatregelen met het oog op de bescherming van de volksgezondheid zoveel mogelijk wordt vergroot;

Overwegende dat het - teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen - van essentieel belang is dat er wordt gecontroleerd of de vastgestelde maximumresidugehalten in acht worden genomen en dat die controles zich voorzover mogelijk zouden moeten uitstrekken tot alle plantaardige producten die onder de residuenrichtlijnen vallen; dat daarbij echter optimaal gebruik van de beschikbare middelen moet worden gemaakt en het daarom niet nodig lijkt controles uit te voeren op bewerkte, gedroogde of samengestelde levensmiddelen of op halffabrikaten, wanneer er voldoende controle op de onbewerkte producten wordt uitgeoefend;

Overwegende dat een aantal bepalingen van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG en 86/363/EEG moet worden aangepast aan de analoge bepalingen in Richtlijn 90/642/EEG, om zodoende alle bepalingen inzake maximumresidugehalten op een coherente manier te kunnen implementeren;

Overwegende dat de wijziging van de bijlagen in verband met de ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en techniek, de vaststelling van voorlopige maximumresidugehalten en de vaststelling van verdunnings- en concentratiecoëfficiënten in verband met bepaalde drogings- en verwerkingsprocessen technische maatregelen zijn; dat voor de goedkeuring van dergelijke maatregelen de procedure van het Reglementeringscomité adequaat wordt geacht voor een doeltreffende en vlotte toepassing van de uitvoeringsmaatregelen in het kader van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG en de uitvoeringsmaatregelen in het kader van Richtlijn 91/414/EEG en andere relevante richtlijnen;

Overwegende dat alleen als de in de bijlagen opgenomen wijzigingen snel worden toegepast in alle lidstaten de gezondheid van de mens goed kan worden beschermd en de interne markt goed kan functioneren,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 76/895/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op voor de voeding van mensen of, incidenteel, voor de voeding van dieren bestemde producten, die vallen onder de in bijlage I vermelde posten van het gemeenschappelijk douanetarief, voorzover op of in deze producten residuen aanwezig zijn van de in bijlage II genoemde bestrijdingsmiddelen.
  • 2. 
    Deze richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde producten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voorzover deze producten bepaalde bestrijdingsmiddelen kunnen bevatten.
  • 3. 
    Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (*) en Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (**). Artikel 5 bis, lid 1, en artikel 5 bis, leden 3 tot en met 6, van deze richtlijn blijven echter van toepassing op de betrokken producten totdat de maximumgehalten die vastgesteld worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EEG en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG in werking zijn getreden.

(*) PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/4/EG (PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz 12).

(**) PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 17.";

  • 2. 
    artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1. 
    "residuen van bestrijdingsmiddelen": resten van bestrijdingsmiddelen of metabolieten, afbraakproducten of reactieproducten daarvan als gedefinieerd in bijlage II die op of in de in artikel 1 bedoelde producten voorkomen;
  • 2. 
    "in het verkeer brengen": iedere overdracht, al dan niet tegen vergoeding, van de in artikel 1 bedoelde producten, nadat deze zijn geoogst.";
  • 3. 
    artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

"1. Wanneer een lidstaat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, mag deze lidstaat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.";

  • 4. 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Wijzigingen in de bijlagen I en II ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7. Met name bij de vaststelling van maximumresidugehalten moet rekening worden gehouden met een relevante schatting van het risico van inname van bestrijdingsmiddelenresiduen via de voeding en met het aantal en de kwaliteit van de beschikbare gegevens.";

  • 5. 
    het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 5 bis

  • 1. 
    In de zin van dit artikel wordt onder "lidstaat van oorsprong" verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, bedoeld product hetzij wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, hetzij in het vrije verkeer gebracht, en onder "lidstaat van bestemming" de lidstaat op het grondgebied waarvan dit product wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere lidstaat of naar een derde land.
  • 2. 
    De lidstaten voorzien in een regeling om voor de in artikel 1, leden 1 en 2, bedoelde producten die uit een lidstaat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, permanente of tijdelijke maximumresidugehalten vast te kunnen stellen, daarbij rekening houdend met de in de lidstaat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijken, en onverminderd de voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van de consument wanneer voor deze producten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5.
  • 3. 
    Wanneer
  • voor een in artikel 1, lid 1 en lid 2, bedoeld product niet overeenkomstig artikel 4, lid 1, of artikel 5, een maximumresidugehalte is vastgesteld, en wanneer
  • dat product voldoet aan de in de lidstaat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten en ten aanzien van dat product in de lidstaat van bestemming maatregelen zijn genomen op grond waarvan het betrokken product niet of alleen in beperkte mate in de handel mag worden gebracht omdat het residugehalte aan bestrijdingsmiddelen het in de lidstaat van bestemming toegestane maximumresidugehalte overschrijdt, en wanneer
  • hetzij de lidstaat van bestemming nieuwe maximumresidugehalten heeft ingevoerd of de in zijn wetgeving vervatte gehalten heeft gewijzigd, hetzij de lidstaat van bestemming zijn controles op onevenredige en/of discriminerende wijze ten opzichte van zijn interne productie gewijzigd heeft, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte aanzienlijk verschilt van overeenkomstige door andere lidstaten vastgestelde gehalten, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte een onevenredig beschermingsniveau vertegenwoordigt ten opzichte van het door de lidstaat toegepaste beschermingsniveau voor bestrijdingsmiddelen met vergelijkbare risico's of voor soortgelijke landbouwproducten of voor de consumptie bestemde levensmiddelen,

zijn bij uitzondering de volgende bepalingen van toepassing:

  • a) 
    De lidstaat van bestemming stelt de betrokken lidstaat van oorsprong en de Commissie binnen 20 dagen na hun toepassing in kennis van de genomen maatregelen. De kennisgeving gaat vergezeld van de stukken waarin de betrokken gevallen gedocumenteerd worden.
  • b) 
    De twee betrokken lidstaten nemen op basis van de onder a) bedoelde kennisgeving onverwijld contact met elkaar op om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de lidstaat van bestemming aangenomen maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen; de lidstaten verstrekken elkaar alle nodige informatie.

De betrokken lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de onder a) bedoelde kennisgeving het resultaat van deze contacten mee, en meer bepaald de maatregelen die zij eventueel zullen nemen, met inbegrip van het overeengekomen maximumresidugehalte. De lidstaat van oorsprong stelt de andere lidstaten op de hoogte van het resultaat van deze contacten.

  • c) 
    De Commissie legt de kwestie onverwijld voor aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en dient zo mogelijk een voorstel in tot vaststelling, in bijlage II, van een tijdelijk maximumresidugehalte dat volgens de procedure van artikel 11 bis wordt aangenomen.

In haar voorstel zal de Commissie rekening houden met de bestaande technische en wetenschappelijke kennis terzake, in het bijzonder de door de betrokken lidstaten verstrekte gegevens, en met name de toxicologische evaluatie en de vaststelling van een ADI (aanvaardbare dagelijkse dosis), de goede landbouwpraktijken en de gegevens van de experimenten waarvan de lidstaat van oorsprong bij het bepalen van een maximumresidugehalte is uitgegaan, alsmede de motivering van de lidstaat van bestemming van de genomen maatregelen.

De geldigheidsduur van het tijdelijke maximumgehalte wordt in het aangenomen rechtsbesluit vastgelegd en kan de vier jaar niet te boven gaan. Deze termijn kan verbonden worden aan de verstrekking door de lidstaat van oorsprong en/of andere betrokken lidstaten van de onderzoeksgegevens die de Commissie nodig heeft om het maximumresidugehalte vast te stellen overeenkomstig artikel 5. Als zij daarom verzoeken, worden de Commissie en de lidstaten op de hoogte gehouden van het ingestelde testprogramma.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen worden door de lidstaten vastgesteld met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.
  • 5. 
    Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (*) geldt niet voor de maatregelen die door de lidstaten worden aangenomen en medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.
  • 6. 
    De bepalingen voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 8.

(*) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).";

  • 6. 
    de leden 2, 3 en 4 van artikel 7 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

  • 3. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • 4. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 5. 
    Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen.";
  • 7. 
    de leden 2, 3 en 4 van artikel 8 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

  • 3. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • 4. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 5. 
    Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken tegen genoemde maatregelen.";
  • 8. 
    het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 8 bis

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.";

  • 9. 
    artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

  • 1. 
    Deze richtlijn geldt eveneens voor in artikel 1 bedoelde producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. De overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen zijn evenwel niet van toepassing op vóór de uitvoer behandelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat:
  • a) 
    het derde land van bestemming een bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of
  • b) 
    de behandeling noodzakelijk is om de producten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen.
  • 2. 
    Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 1 bedoelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat zij bestemd zijn voor:
  • a) 
    vervaardiging van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, of
  • b) 
    uitzaai of aanplant.";
  • 10. 
    na artikel 10 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 10 bis

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in bijlage II uit hoofde van besluiten als bedoeld in artikel 5 uiterlijk acht maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit dringend nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid.

Om te beantwoorden aan legitieme verwachtingen kan in de toepassingsbesluiten van de Gemeenschap worden voorzien in overgangsperioden voor de inwerkingtreding van sommige maximumresidugehalten, teneinde de normale afzet van de oogsten mogelijk te maken.".

Artikel 2

Richtlijn 86/362/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn geldt voor de in bijlage I vermelde producten, en voor de producten die hieruit zijn verkregen via een droog- of verwerkingsprocédé of via verwerking in samengestelde levensmiddelen, voorzover deze producten bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.
  • 2. 
    Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in:
  • a) 
    Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en producten in diervoeders (*);
  • b) 
    Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (**);
  • c) 
    Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (***);
  • d) 
    Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (****) en Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (*****). Artikel 5 bis, lid 1, en artikel 5 bis, leden 3 tot en met 6, van deze richtlijn blijven op de betrokken producten van toepassing totdat de maximumresidugehalten die vastgesteld worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EEG en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG in werking zijn getreden.
  • 3. 
    Deze richtlijn geldt eveneens voor in lid 1 bedoelde producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. De overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen zijn evenwel niet van toepassing op vóór de uitvoer behandelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat:
  • a) 
    het derde land van bestemming een bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of
  • b) 
    de behandeling noodzakelijk is om de producten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen.
  • 4. 
    Deze richtlijn geldt niet voor de in lid 1 bedoelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat zij bestemd zijn voor:
  • a) 
    vervaardiging van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, of
  • b) 
    uitzaai of aanplant.

(*) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/25/EG (PB nr. L 125 van 23. 5. 1996, blz. 35).

(**) PB nr. L 340 van 9. 12. 1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).

(***) PB nr. L 350 van 14. 12. 1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).

(****) PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/4/EG (PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 12).

(*****) PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 17.";

  • 2. 
    in artikel 2, lid 1, worden de woorden "in bijlage II vermelde" geschrapt;
  • 3. 
    artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

  • 1. 
    Onverminderd artikel 6 mogen de gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de in artikel 1 bedoelde producten vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht, de maximumgehalten vermeld in de lijst van bijlage II niet overschrijden.

De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen met hun maximumgehalten wordt overeenkomstig de procedure van artikel 12 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek.

  • 2. 
    Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen producten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, daarbij rekening houdend met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen producten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen.
  • 3. 
    Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, daarbij rekening houdend met de relatieve concentraties van de ingrediënten die in de mengsels zijn verwerkt, alsmede met het bepaalde in lid 2.
  • 4. 
    De lidstaten garanderen, ten minste door middel van steekproefcontroles dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste inspecties en controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (*), met uitzondering van artikel 14, en Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen (**), met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8.

(*) PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 23.

(**) PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 14.";

  • 4. 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Indien voor een product van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (*) voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure.

Artikel 5 bis

  • 1. 
    In de zin van dit artikel wordt onder "lidstaat van oorsprong" verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, bedoeld product hetzij wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, hetzij in het vrije verkeer gebracht, en onder "lidstaat van bestemming" de lidstaat op het grondgebied waarvan dit product wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere lidstaat of naar een derde land.
  • 2. 
    De lidstaten voorzien in een regeling om voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die uit een lidstaat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, permanente of tijdelijke maximumresidugehalten vast te kunnen stellen, daarbij rekening houdend met de in de lidstaat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijken, en onverminderd de voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van de consument wanneer voor deze producten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5.
  • 3. 
    Wanneer
  • voor een in artikel 1, lid 1, bedoeld product niet overeenkomstig artikel 4, lid 1, of artikel 5 een maximumresidugehalte is vastgesteld, en wanneer
  • dat product voldoet aan de in de lidstaat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten en ten aanzien van dat product in de lidstaat van bestemming maatregelen zijn genomen op grond waarvan het betrokken product niet of alleen in beperkte mate in de handel mag worden gebracht omdat het residugehalte aan bestrijdingsmiddelen het in de lidstaat van bestemming toegestane maximumresidugehalte overschrijdt, en wanneer
  • hetzij de lidstaat van bestemming nieuwe maximumresidugehalten heeft ingevoerd of de in zijn wetgeving vervatte gehalten heeft gewijzigd, hetzij de lidstaat van bestemming zijn controles op onevenredige en/of discriminerende wijze ten opzichte van zijn interne productie gewijzigd heeft, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte aanzienlijk verschilt van overeenkomstige door andere lidstaten vastgestelde gehalten, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte een onevenredig beschermingsniveau vertegenwoordigt ten opzichte van het door de lidstaat toegepaste beschermingsniveau voor bestrijdingsmiddelen met vergelijkbare risico's of voor soortgelijke landbouwproducten of voor de consumptie bestemde levensmiddelen,

zijn bij uitzondering de volgende bepalingen van toepassing:

  • a) 
    De lidstaat van bestemming stelt de betrokken lidstaat van oorsprong en de Commissie binnen 20 dagen na hun toepassing in kennis van de genomen maatregelen. De kennisgeving gaat vergezeld van de stukken waarin de betrokken gevallen gedocumenteerd worden.
  • b) 
    De twee betrokken lidstaten nemen op basis van de onder a) bedoelde kennisgeving onverwijld contact met elkaar op om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de lidstaat van bestemming aangenomen maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen; de lidstaten verstrekken elkaar alle nodige informatie.

De betrokken lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de onder a) bedoelde kennisgeving het resultaat van deze contacten mee, en meer bepaald de maatregelen die zij eventueel zullen nemen, met inbegrip van het overeengekomen maximumresidugehalte. De lidstaat van oorsprong stelt de andere lidstaten op de hoogte van het resultaat van deze contacten.

  • c) 
    De Commissie legt de kwestie onverwijld voor aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en dient zo mogelijk een voorstel in tot vaststelling, in bijlage II, van een tijdelijk maximumresidugehalte dat volgens de procedure van artikel 12 wordt aangenomen.

In haar voorstel zal de Commissie rekening houden met de bestaande technische en wetenschappelijke kennis terzake, in het bijzonder de door de betrokken lidstaten verstrekte gegevens, en met name de toxicologische evaluatie en de vaststelling van een ADI (aanvaardbare dagelijkse dosis), de goede landbouwpraktijken en de gegevens van de experimenten waarvan de lidstaat van oorsprong bij het bepalen van een maximumresidugehalte is uitgegaan, alsmede de motivering van de lidstaat van bestemming van de genomen maatregelen.

De geldigheidsduur van het tijdelijke maximumgehalte wordt in het aangenomen rechtsbesluit vastgelegd en kan de vier jaar niet te boven gaan. Deze termijn kan verbonden worden aan de verstrekking door de lidstaat van oorsprong en/of andere betrokken lidstaten van de onderzoeksgegevens die de Commissie nodig heeft om het maximumresidugehalte vast te stellen overeenkomstig artikel 4, lid 1. Als zij daarom verzoeken, worden de Commissie en de lidstaten op de hoogte gehouden van het ingestelde testprogramma.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen worden door de lidstaten vastgesteld met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.
  • 5. 
    Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (**) geldt niet voor de maatregelen die door de lidstaten worden aangenomen en medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.
  • 6. 
    De bepalingen voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11 bis.

(*) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).

(**) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).";

  • 5. 
    artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

  • 1. 
    De lidstaten wijzen een instantie aan voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde controle.
  • 2. 
    a) De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 30 juni van elk jaar het geplande nationale bewakingsprogramma toe dat zij voornemens zijn in het daaropvolgende kalenderjaar uit te voeren. Deze geplande programma's moeten ten minste de volgende punten bevatten:
  • de te controleren producten en het aantal te verrichten controles;
  • de bestrijdingsmiddelenresiduen waarop wordt gecontroleerd;
  • de criteria die zijn gehanteerd bij de opstelling van deze programma's.
  • b) 
    De Commissie legt het Permanent Plantenziektekundig Comité uiterlijk op 30 september van elk jaar een ontwerp-aanbeveling voor met een gecooerdineerd bewakingsprogramma van de Gemeenschap waarin de specifieke steekproefonderzoeken worden vermeld die in de nationale bewakingsprogramma's moeten worden opgenomen. De aanbeveling wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11 ter. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma van de Gemeenschap heeft in de eerste plaats den doel de steekproefcontroles op granen behorend tot de groepen van bijlage I die in de Gemeenschap zijn geproduceerd of ingevoerd, op communautair niveau zo goed mogelijk te benutten wanneer er problemen zijn gesignaleerd, teneinde er zodoende voor te zorgen dat de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in acht worden genomen.
  • 3. 
    De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 31 augustus van elk jaar de uitkomsten toe van de analyses van de monsters die in het voorgaande jaar voor controle zijn genomen in het kader van het nationale bewakingsprogramma en van het gecooerdineerde bewakingsprogramma van de Gemeenschap. De Commissie verzamelt en combineert deze gegevens met de resultaten van de op grond van de Richtlijnen 86/363/EEG (*) en 90/642/EEG uitgevoerde controles en analyseert op basis daarvan:
  • de overschrijdingen van de maximumresidugehalten en
  • de gemiddelde residugehalten en de verhouding ervan ten opzichte van de vastgestelde maximumresidugehalten.

Bij de voorbereiding van het gecooerdineerde bewakingsprogramma moet de Commissie geleidelijk komen tot een systeem aan de hand waarvan de reële inname van bestrijdingsmiddelen via de voeding kan worden geschat.

De Commissie deelt deze gegevens elk jaar vóór 30 september via het Permanent Plantenziektekundig Comité aan de lidstaten mede, met het oog op de bestudering ervan en de aanneming van passende maatregelen, waarbij het met name kan gaan om:

  • op communautair niveau te nemen maatregelen wanneer er gevallen worden gesignaleerd waarin de maximumgehalten zijn overschreden;
  • de wenselijkheid om de verzamelde en gecombineerde informatie te publiceren.
  • 4. 
    De volgende bepalingen kunnen volgens de procedure van artikel 11 bis worden vastgesteld:
  • a) 
    wijzigingen in de leden 2 en 3 van dit artikel, voorzover deze wijzigingen betrekking hebben op de uiterste data voor de mededeling;
  • b) 
    uitvoeringsbepalingen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde regeling vlot te doen functioneren.
  • 5. 
    De Commissie zendt de Raad uiterlijk op 31 december 1999 een verslag toe over de toepassing van dit artikel, eventueel vergezeld van dienstige voorstellen.

(*) PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/33/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 35).";

  • 6. 
    in artikel 8, lid 1, worden de woorden "artikel 12" vervangen door de woorden "artikel 11 bis";
  • 7. 
    artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

  • 1. 
    Wanneer een lidstaat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze lidstaat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.
  • 2. 
    De Commissie onderzoekt snel de door de in lid 1 bedoelde lidstaat verstrekte motivering en raadpleegt de lidstaten in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité, hierna "comité" te noemen; zij brengt onmiddellijk advies uit en neemt de geëigende maatregelen. De Commissie stelt de Raad en de lidstaten onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen. Elke lidstaat kan de maatregelen van de Commissie binnen 15 dagen na de kennisgeving aan de Raad voorleggen. De Raad kan binnen 15 dagen na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
  • 3. 
    Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in bijlage II vermelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd om de in lid 1 bedoelde problemen op te lossen en om de gezondheid van de mens te beschermen, leidt zij met het oog op de vaststelling van die wijzigingen de procedure van artikel 13 in. In dat geval mag de lidstaat die de maatregelen op grond van lid 1 heeft genomen, deze handhaven tot de Raad of de Commissie overeenkomstig de bovengenoemde procedure een besluit heeft genomen.";
  • 8. 
    artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

Onverminderd de overeenkomstig artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, en artikel 9 in de bijlagen aangebrachte wijzigingen, worden wijzigingen in de bijlagen ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 12. Met name bij de vaststelling van maximumresidugehalten moet rekening worden gehouden met een relevante schatting van het risico van inname van bestrijdingsmiddelenresiduen via de voeding en met het aantal en de kwaliteit van de beschikbare gegevens.";

  • 9. 
    artikel 11 vervalt;
  • 10. 
    er wordt een artikel 11 bis toegevoegd:

"Artikel 11 bis

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 11 ter

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.";

  • 11. 
    de leden 2, 3 en 4, van artikel 12 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

  • 3. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • 4. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 5. 
    Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.";
  • 12. 
    artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in bijlage II uit hoofde van besluiten als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, artikel 9, lid 3, en artikel 10 uiterlijk acht maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit dringend nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid.

Om te beantwoorden aan legitieme verwachtingen kan in de toepassingsbesluiten van de Gemeenschap worden voorzien in overgangsperioden voor de inwerkingtreding van sommige maximumresidugehalten, teneinde de normale afzet van de oogsten mogelijk te maken.".

Artikel 3

Richtlijn 86/363/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn geldt voor de in bijlage I vermelde levensmiddelen van dierlijke oorsprong, en voor de producten die hieruit zijn verkregen via een droog- of verwerkingsprocédé of via verwerking in samengestelde levensmiddelen, voorzover deze producten bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.
  • 2. 
    Deze richtlijn geldt onverminderd:
  • a) 
    Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en producten in diervoeders (*);
  • b) 
    Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (**) en Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (***). Artikel 5 bis, lid 1, en artikel 5 bis, leden 3 tot en met 6, van deze richtlijn blijven echter van toepassing op de betrokken producten totdat de maximumresidugehalten die vastgesteld worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EG en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG in werking zijn getreden.
  • 3. 
    Deze richtlijn geldt eveneens voor in lid 1 bedoelde producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.
  • 4. 
    Deze richtlijn geldt niet voor de in lid 1 bedoelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat zij bestemd zijn voor vervaardiging van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders.

(*) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/25/EG (PB nr. L 125 van 23. 5. 1996, blz. 35).

(**) PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/4/EG (PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 12).

(***) PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 17.";

  • 2. 
    in artikel 2, lid 1, worden de woorden "in bijlage II vermelde" geschrapt;
  • 3. 
    artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

  • 1. 
    Onverminderd artikel 6 mogen de gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de in artikel 1 bedoelde producten vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht, de maximumgehalten vermeld in de lijst van bijlage II niet overschrijden.

De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen met hun maximumgehalten wordt overeenkomstig de procedure van artikel 12 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek.

  • 2. 
    Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen producten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, daarbij rekening houdend met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen producten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen.
  • 3. 
    Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, daarbij rekening houdend met de relatieve concentraties van de ingrediënten die in de mengsels zijn verwerkt, alsmede met het bepaalde in lid 2.
  • 4. 
    De lidstaten garanderen, ten minste door middel van steekproefcontroles, dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste inspecties en controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (*), met uitzondering van artikel 14, en Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen (**), met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8, en andere relevante wettelijke bepalingen inzake controle op residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

(*) PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 23.

(**) PB nr. L 290 van 24. 11 1993, blz. 14.";

  • 4. 
    artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Indien voor een product van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (*) voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure.

Artikel 5 bis

  • 1. 
    In de zin van dit artikel wordt onder "lidstaat van oorsprong" verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, bedoeld product hetzij wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, hetzij in het vrije verkeer gebracht, en onder "lidstaat van bestemming" de lidstaat op het grondgebied waarvan dit product wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere lidstaat of naar een derde land.
  • 2. 
    De lidstaten voorzien in een regeling om voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die uit een lidstaat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, permanente of tijdelijke maximumresidugehalten vast te kunnen stellen, daarbij rekening houdend met de in de lidstaat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijken, en onverminderd de voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van de consument wanneer voor deze producten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5.
  • 3. 
    Wanneer
  • voor een in artikel 1, lid 1, bedoeld product niet overeenkomstig artikel 4, lid 1, of artikel 5, een maximumresidugehalte is vastgesteld, en wanneer
  • dat product voldoet aan de in de lidstaat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten en ten aanzien van dat product in de lidstaat van bestemming maatregelen zijn genomen op grond waarvan het betrokken product niet of alleen in beperkte mate in de handel mag worden gebracht omdat het residugehalte aan bestrijdingsmiddelen het in de lidstaat van bestemming toegestane maximumresidugehalte overschrijdt, en wanneer
  • hetzij de lidstaat van bestemming nieuwe maximumresidugehalten heeft ingevoerd of de in zijn wetgeving vervatte gehalten heeft gewijzigd, hetzij de lidstaat van bestemming zijn controles op onevenredige en/of discriminerende wijze ten opzichte van zijn interne productie gewijzigd heeft, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte aanzienlijk verschilt van overeenkomstige door andere lidstaten vastgestelde gehalten, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte een onevenredig beschermingsniveau vertegenwoordigt ten opzichte van het door de lidstaat toegepaste beschermingsniveau voor bestrijdingsmiddelen met vergelijkbare risico's of voor soortgelijke landbouwproducten of voor de consumptie bestemde levensmiddelen,

zijn bij uitzondering de volgende bepalingen van toepassing:

  • a) 
    De lidstaat van bestemming stelt de betrokken lidstaat van oorsprong en de Commissie binnen 20 dagen na hun toepassing in kennis van de genomen maatregelen. De kennisgeving gaat vergezeld van de stukken waarin de betrokken gevallen gedocumenteerd worden.
  • b) 
    De twee betrokken lidstaten nemen op basis van de onder a) bedoelde kennisgeving onverwijld contact met elkaar op om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de lidstaat van bestemming aangenomen maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen; de lidstaten verstrekken elkaar alle nodige informatie.

De betrokken lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de onder a) bedoelde kennisgeving het resultaat van deze contacten mee, en meer bepaald de maatregelen die zij eventueel zullen nemen, met inbegrip van het overeengekomen maximumresidugehalte. De lidstaat van oorsprong stelt de andere lidstaten op de hoogte van het resultaat van deze contacten.

  • c) 
    De Commissie legt de kwestie onverwijld voor aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en dient zo mogelijk een voorstel in tot vaststelling, in bijlage II, van een tijdelijk maximumresidugehalte dat volgens de procedure van artikel 12 wordt aangenomen.

In haar voorstel zal de Commissie rekening houden met de bestaande technische en wetenschappelijke kennis terzake, in het bijzonder de door de betrokken lidstaten verstrekte gegevens, en met name de toxicologische evaluatie en de vaststelling van een ADI (aanvaardbare dagelijkse dosis), de goede landbouwpraktijken en de gegevens van de experimenten waarvan de lidstaat van oorsprong bij het bepalen van een maximumresidugehalte is uitgegaan, alsmede de motivering van de lidstaat van bestemming van de genomen maatregelen.

De geldigheidsduur van het tijdelijke maximumgehalte wordt in het aangenomen rechtsbesluit vastgelegd en kan de vier jaar niet te boven gaan. Deze termijn kan verbonden worden aan de verstrekking door de lidstaat van oorsprong en/of andere betrokken lidstaten van de onderzoeksgegevens die de Commissie nodig heeft om het maximumresidugehalte vast te stellen overeenkomstig artikel 4, lid 1. Als zij daarom verzoeken, worden de Commissie en de lidstaten op de hoogte gehouden van het ingestelde testprogramma.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen worden door de lidstaten vastgesteld met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.
  • 5. 
    Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (**) geldt niet voor de maatregelen die door de lidstaten worden aangenomen en medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.
  • 6. 
    De bepalingen voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11 bis.

(*) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).

(**) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).";

  • 5. 
    aan het einde van artikel 7 wordt de volgende tekst toegevoegd:

"De Commissie verzamelt en combineert deze gegevens en verwerkt ze, samen met de resultaten van de op grond van de Richtlijnen 86/362/EEG (*) en 90/642/EEG (**) uitgevoerde controles.

(*) PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/33/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 35).

(**) PB nr. L 350 van 14. 12. 1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).";

  • 6. 
    in artikel 8, lid 1, worden de woorden "artikel 12" vervangen door de woorden "artikel 11 bis";
  • 7. 
    artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

  • 1. 
    Wanneer een lidstaat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze lidstaat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.
  • 2. 
    De Commissie onderzoekt snel de door de in lid 1 bedoelde lidstaat verstrekte motivering en raadpleegt de lidstaten in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité, hierna "comité" te noemen; zij brengt onmiddellijk advies uit en neemt de geëigende maatregelen. De Commissie stelt de Raad en de lidstaten onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen. Elke lidstaat kan de maatregelen van de Commissie binnen 15 dagen na de kennisgeving aan de Raad voorleggen. De Raad kan binnen 15 dagen na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
  • 3. 
    Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in bijlage II vermelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd om de in lid 1 bedoelde problemen op te lossen en om de menselijke gezondheid te beschermen, leidt zij met het oog op de vaststelling van die wijzigingen de procedure van artikel 13 in. In dat geval mag de lidstaat die de maatregelen op grond van lid 1 heeft genomen, deze handhaven tot de Raad of de Commissie overeenkomstig de bovengenoemde procedure een besluit heeft genomen.";
  • 8. 
    artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

Onverminderd de overeenkomstig artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, en artikel 9 in de bijlagen aangebrachte wijzigingen, worden wijzigingen in de bijlagen ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 12. Met name bij de vaststelling van maximumresidugehalten moet rekening worden gehouden met een relevante schatting van het risico van inname van bestrijdingsmiddelenresiduen via de voeding en met het aantal en de kwaliteit van de beschikbare gegevens.";

  • 9. 
    artikel 11 vervalt;
  • 10. 
    de volgende artikelen worden toegevoegd:

"Artikel 11 bis

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 11 ter

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.";

  • 11. 
    de leden 2, 3 en 4 van artikel 12 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

  • 3. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • 4. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • 5. 
    Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.";
  • 12. 
    artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in bijlage II uit hoofde van besluiten als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, artikel 9, lid 3, en artikel 10 uiterlijk acht maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit dringend nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid.

Om te beantwoorden aan legitieme verwachtingen kan in de toepassingsbesluiten van de Gemeenschap woorden voorzien in overgangsperioden voor de inwerkingtreding van sommige maximumresidugehalten, teneinde de normale afzet van de oogsten mogelijk te maken.".

Artikel 4

Richtlijn 90/642/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

"1. Deze richtlijn geldt voor de in kolom 1 van bijlage I vermelde productgroepen, van welke producten in kolom 2 voorbeelden worden gegeven, voorzover de producten in deze groepen of de in kolom 3 aangegeven delen van die producten bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.

De richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde producten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voorzover deze producten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.";

  • 2. 
    aan artikel 1, lid 2, wordt de volgende tekst toegevoegd:

"e) Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (*) en Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (**). Artikel 5 ter, lid 1, en artikel 5 ter, leden 3 tot en met 6, van deze richtlijn blijven echter van toepassing op de betrokken producten totdat de maximumresidugehalten die vastgesteld worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EG en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG in werking zijn getreden.

(*) PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/4/EG (PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 12).

(**) PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 17.";

  • 3. 
    artikel 2, onder a), wordt vervangen door:

"a) residuen van bestrijdingsmiddelen: residuen van bestrijdingsmiddelen en van de metabolieten, afbraakproducten of reactieproducten daarvan, in en op de in artikel 1 bedoelde producten;";

  • 4. 
    artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

  • 1. 
    De gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de producten, of, in voorkomend geval, de delen van producten, van de groepen, als bedoeld in artikel 1, mogen vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht de maximumgehalten die zijn vastgesteld in de in bijlage II bedoelde lijst niet overschrijden.

De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen met hun maximumgehalten wordt overeenkomstig de procedure van artikel 12 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek. Bestrijdingsmiddelenresiduen worden in de lijst opgenomen zolang daarvoor een maximumgehalte is vastgesteld bij Richtlijn 76/895/EEG.

  • 2. 
    Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen producten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, daarbij rekening houdend met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 10 bis kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen producten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen.
  • 3. 
    Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, daarbij rekening houdend met de relatieve concentraties van de ingrediënten die in de mengsels zijn verwerkt, alsmede met het bepaalde in lid 2.
  • 4. 
    De lidstaten garanderen, ten minste door middel van steekproefcontroles, dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste inspecties en controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (*), met uitzondering van artikel 14, en Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen (**), met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8.

(*) PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 23.

(**) PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 14.";

  • 5. 
    artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

  • 1. 
    De lidstaten wijzen een instantie aan voor de in artikel 3, lid 4, bedoelde controle.
  • 2. 
    a) De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 30 juni van elk jaar het geplande nationale bewakingsprogramma toe dat zij voornemens zijn in het daaropvolgende kalenderjaar uit te voeren. Deze geplande programma's moeten ten minste de volgende punten bevatten:
  • de te controleren producten en het aantal te verrichten controles;
  • de bestrijdingsmiddelenresiduen waarop wordt gecontroleerd;
  • de criteria die zijn gehanteerd bij de opstelling van deze programma's.
  • b) 
    De Commissie legt het Permanent Plantenziektekundig Comité uiterlijk op 30 september van elk jaar een ontwerp-aanbeveling voor met een gecooerdineerd bewakingsprogramma van de Gemeenschap waarin de specifieke steekproefonderzoeken worden vermeld die in de nationale bewakingsprogramma's moeten worden opgenomen. De aanbeveling wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 10. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma van de Gemeenschap heeft in de eerste plaats ten doel de steekproefcontroles op plantaardige producten behorend tot de groepen van bijlage I die in de Gemeenschap zijn geproduceerd of ingevoerd, op communautair niveau zo goed mogelijk te benutten wanneer er problemen zijn gesignaleerd, teneinde er zodoende voor te zorgen dat de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in acht worden genomen.
  • 3. 
    De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 31 augustus van elk jaar de uitkomsten toe van de analyses van de monsters die in het voorgaande jaar voor controle zijn genomen in het kader van het nationale bewakingsprogramma en van het gecooerdineerde bewakingsprogramma van de Gemeenschap. De Commissie verzamelt en combineert deze gegevens met de resultaten van de op grond van de Richtlijnen 86/362/EEG en 86/363/EEG uitgevoerde controles en analyseert op basis daarvan:
  • de overschrijdingen van de maximumresidugehalten en
  • de gemiddelde residugehalten en de verhouding ervan ten opzichte van de vastgestelde maximumresidugehalten.

Bij de voorbereiding van het gecooerdineerde bewakingsprogramma moet de Commissie geleidelijk komen tot een systeem aan de hand waarvan de reële inname van bestrijdingsmiddelen via de voeding kan worden geschat.

De Commissie deelt deze gegevens mede aan de lidstaten, combineert ze en deelt ze in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité vóór 30 september van elk jaar aan de lidstaten mede, met het oog op de bestudering ervan en de aanneming van passende maatregelen, waarbij het met name kan gaan om:

  • op communautair niveau te nemen maatregelen wanneer er gevallen worden gesignaleerd waarin de maximumgehalten zijn overschreden;
  • de wenselijkheid om de verzamelde en gecombineerde informatie te publiceren.
  • 4. 
    De volgende bepalingen kunnen volgens de procedure van artikel 9 worden vastgesteld:
  • a) 
    wijzigingen in de leden 2 en 3 van dit artikel, voorzover deze wijzigingen betrekking hebben op de uiterste data voor de mededeling;
  • b) 
    uitvoeringsbepalingen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde regeling vlot te doen functioneren.
  • 5. 
    De Commissie zendt de Raad uiterlijk op 31 december 1999 een verslag toe over de toepassing van dit artikel, eventueel vergezeld van dienstige voorstellen.";
  • 6. 
    de volgende artikelen worden ingevoegd na artikel 5:

"Artikel 5 bis

Indien voor een product van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (*) voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure.

Artikel 5 ter

  • 1. 
    In de zin van dit artikel wordt onder "lidstaat van oorsprong" verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, bedoeld product hetzij wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, hetzij in het vrije verkeer gebracht, en onder "lidstaat van bestemming" de lidstaat op het grondgebied waarvan dit product wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere lidstaat of naar een derde land.
  • 2. 
    De lidstaten voorzien in een regeling om voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten die uit een lidstaat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, permanente of tijdelijke maximumresidugehalten vast te kunnen stellen, daarbij rekening houdend met de in de lidstaat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijken, en onverminderd de voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van de consument wanneer voor deze producten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, of artikel 5 bis.
  • 3. 
    Wanneer
  • voor een in artikel 1, lid 1, bedoeld product niet overeenkomstig artikel 3, lid 1, of artikel 5, een maximumresidugehalte is vastgesteld, en wanneer
  • dat product voldoet aan de in de lidstaat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten en ten aanzien van dat product in de lidstaat van bestemming maatregelen zijn genomen op grond waarvan het betrokken product niet of alleen in beperkte mate in de handel mag worden gebracht omdat het residugehalte aan bestrijdingsmiddelen het in de lidstaat van bestemming toegestane maximumresidugehalte overschrijdt, en wanneer
  • hetzij de lidstaat van bestemming nieuwe maximumresidugehalten heeft ingevoerd of de in zijn wetgeving vervatte gehalten heeft gewijzigd, hetzij de lidstaat van bestemming zijn controles op onevenredige en/of discriminerende wijze ten opzichte van zijn interne productie gewijzigd heeft, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte aanzienlijk verschilt van overeenkomstige door andere lidstaten vastgestelde gehalten, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte een onevenredig beschermingsniveau vertegenwoordigt ten opzichte van het door de lidstaat toegepaste beschermingsniveau voor bestrijdingsmiddelen met vergelijkbare risico's of voor soortgelijke landbouwproducten of voor de consumptie bestemde levensmiddelen,

zijn bij uitzondering de volgende bepalingen van toepassing:

  • a) 
    De lidstaat van bestemming stelt de betrokken lidstaat van oorsprong en de Commissie binnen 20 dagen na hun toepassing in kennis van de genomen maatregelen. De kennisgeving gaat vergezeld van de stukken waarin de betrokken gevallen gedocumenteerd worden.
  • b) 
    De twee betrokken lidstaten nemen op basis van de onder a) bedoelde kennisgeving onverwijld contact met elkaar op om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de lidstaat van bestemming aangenomen maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen; de lidstaten verstrekken elkaar alle nodige informatie.

De betrokken lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de onder a) bedoelde kennisgeving het resultaat van deze contacten mee, en meer bepaald de maatregelen die zij eventueel zullen nemen, met inbegrip van het overeengekomen maximumresidugehalte. De lidstaat van oorsprong stelt de andere lidstaten op de hoogte van het resultaat van deze contacten.

  • c) 
    De Commissie legt de kwestie onverwijld voor aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en dient zo mogelijk een voorstel in tot vaststelling, in bijlage II, van een tijdelijk maximumresidugehalte dat volgens de procedure van artikel 10 bis wordt aangenomen.

In haar voorstel zal de Commissie rekening houden met de bestaande technische en wetenschappelijke kennis terzake, in het bijzonder de door de betrokken lidstaten verstrekte gegevens, en met name de toxicologische evaluatie en de vaststelling van een ADI (aanvaardbare dagelijkse dosis), de goede landbouwpraktijken en de gegevens van de experimenten waarvan de lidstaat van oorsprong bij het bepalen van een maximumresidugehalte is uitgegaan, alsmede de motivering van de lidstaat van bestemming van de genomen maatregelen.

De geldigheidsduur van het tijdelijke maximumgehalte wordt in het aangenomen rechtsbesluit vastgelegd en kan de vier jaar niet te boven gaan. Deze termijn kan verbonden worden aan de verstrekking door de lidstaat van oorsprong en/of andere betrokken lidstaten van de onderzoeksgegevens die de Commissie nodig heeft om het maximumresidugehalte vast te stellen overeenkomstig artikel 3, lid 1. Als zij daarom verzoeken, worden de Commissie en de lidstaten op de hoogte gehouden van het ingestelde testprogramma.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen worden door de lidstaten vastgesteld met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.
  • 5. 
    Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (**) geldt niet voor de maatregelen die door de lidstaten worden aangenomen en medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.
  • 6. 
    De bepalingen voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9.

(*) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).

(**) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).";

  • 7. 
    artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Onverminderd de overeenkomstig artikel 5 bis, artikel 5 ter, lid 3, en artikel 8, in de bijlagen aangebrachte wijzigingen, worden wijzigingen in de bijlagen I en II tengevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 10 bis. Met name bij de vaststelling van maximumresidugehalten moet rekening gehouden worden met een relevante schatting van het risico van inname van bestrijdingsmiddelenresiduen via de voeding en met het aantal en de kwaliteit van de beschikbare gegevens.";

  • 8. 
    na artikel 10 worden de volgende artikelen toegevoegd:

"Artikel 10 bis

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 10 ter

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in bijlage II uit hoofde van besluiten als bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, artikel 5 bis, artikel 5 ter, lid 3, artikel 7, en artikel 8, lid 3, uiterlijk acht maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit dringend nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid.

Om te beantwoorden aan legitieme verwachtingen kan in de toepassingsbesluiten van de Gemeenschap worden voorzien in overgangsperioden voor de inwerkingtreding van sommige maximumresidugehalten, teneinde de normale afzet van de oogsten mogelijk te maken.".

Artikel 5

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1998 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels van deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    VAN AARTSEN
  • (1) 
    PB nr. C 201 van 5. 8. 1995, blz. 8, en

PB nr. C 103 van 2. 4. 1997, blz. 20.

  • (2) 
    PB nr. C 320 van 28. 10. 1996, blz. 96.
  • (3) 
    PB nr. C 82 van 19. 3. 1996, blz. 1.
  • (4) 
    PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/33/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 35).
  • (5) 
    PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/33/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 35).
  • (6) 
    PB nr. L 350 van 14. 12. 1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).
  • (7) 
    PB nr. L 340 van 9. 12. 1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1996, blz. 12).
  • (8) 
    PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/32/EG (PB nr. L 144 van 18. 6. 1994, blz. 12).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.