Verordening 1998/1434 - Voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R1434

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R1434

Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie

Publicatieblad Nr. L 191 van 07/07/1998 blz. 0010 - 0012

VERORDENING (EG) Nr. 1434/98 VAN DE RAAD van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 2115/77 van de Raad van 27 september 1977 tot instelling van een verbod op de gerichte visserij en de aanvoer van haring voor industriële doeleinden andere dan voor menselijk gebruik (3) verband hield met een situatie van overbevissing, die in vele geografische gebieden thans niet meer bestaat;

Overwegende dat de haringbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund momenteel niet bedreigd zijn; dat deze bestanden, omdat ze economisch beter worden benut, voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie kunnen worden bevist; dat het niet noodzakelijk is beperkingen vast te stellen ten aanzien van de industriële doeleinden waarvoor vis van deze bestanden mag worden aangevoerd;

Overwegende dat de industriële visserij op haring in de Oostzee kan leiden tot aanzienlijke bijvangsten van jonge kabeljauw; dat deze visserij derhalve niet mag worden toegestaan in gebieden waar zeer veel jonge kabeljauw voorkomt;

Overwegende dat de toestand van het haringbestand in de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid;

Overwegende dat voor andere haringbestanden in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan de thans gebruikelijke visserij, dat wil zeggen de visserij voor menselijke consumptie, tot een voldoende intensieve bevissing leidt; dat wijzigingen in de uitoefening van de visserij op deze bestanden derhalve niet wenselijk zijn;

Overwegende dat het peil van de bijvangsten van haring in de industriële visserij op andere soorten zou moeten worden beperkt; dat de onder dergelijke beperkingen verwezenlijkte bijvangsten kunnen worden gebruikt voor industriële doeleinden;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) voorziet in satellietcontrole, vanaf 1 juli 1998, op vaartuigen die voor industriële doeleinden vissen;

Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund (5) de voorwaarden zijn vastgesteld voor de visserij op haring in deze wateren;

Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (6), is bepaald op welke voorwaarden haring die in de gebieden 1 en 2 is gevangen met vistuig dat normaal wordt gebruikt voor de visserij voor industriële doeleinden andere dan rechtstreekse menselijke consumptie, aan boord mag worden gehouden en mag worden aangevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    In deze verordening wordt onder "wateren" het volgende verstaan:

Gebied 1:

alle wateren ten noorden en ten westen van een lijn die loopt van een punt op 48° noorderbreedte en 18° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60° noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 5° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60° 30' noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 4° westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 64° noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot de kust van Noorwegen.

Gebied 2:

alle wateren benoorden 48° noorderbreedte, met uitzondering van de wateren in gebied 1 en de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId.

Gebied 3:

alle wateren in de ICES-deelgebieden VIII en IX.

  • 2. 
    De ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId worden verdeeld in 11 deelsectoren, die de nummers 22 tot en met 32 dragen en zijn omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 88/98.

Artikel 2

  • 1. 
    Haring die is gevangen:
  • in de gebieden 1 en 2 bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm, of
  • in gebied 3 bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 40 mm

mag slechts aan boord worden gehouden op voorwaarde dat de betrokken vangsten:

  • i) 
    hebben plaatsgevonden in ICES-deelgebied IV, bestaan uit een mengsel van haring en andere soorten, niet gesorteerd zijn en de haring niet meer dan 20 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en andere soorten samen, of
  • ii) 
    hebben plaatsgevonden in ICES-sector IIIa, bestaan uit een mengsel van uitsluitend sprot en haring, niet gesorteerd zijn en de haring niet meer dan 10 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en sprot samen of
  • iii) 
    hebben plaatsgevonden in ICES-sector IIIa, bestaan uit een mengsel van haring en andere soorten, sprot al dan niet inbegrepen, niet gesorteerd zijn en de haring niet meer dan 5 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en andere soorten samen of
  • iv) 
    hebben plaatsgevonden buiten ICES-deelgebied IV of ICES-sector IIIa, bestaan uit een mengsel van haring en andere soorten, niet gesorteerd zijn en de haring niet meer dan 10 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en andere soorten samen.
  • 2. 
    Haring die door communautaire vissersvaartuigen gevangen is in de ICES-sectoren IIIb of IIIc of ICES-sector IIId ten westen van 16° oosterlengte, bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm, mag alleen aan boord gehouden worden, als de betrokken vangsten bestaan uit een mengsel van haring en andere soorten, niet gesorteerd zijn, en de haring niet meer dan 20 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en andere soorten samen.
  • 3. 
    Haring die door communautaire vissersvaartuigen gevangen is
  • ten oosten van 16° oosterlengte in de deelsectoren 25 tot en met 27 van ICES-sector IIId, bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm, of
  • in deelsector 28 van ICES-sector IIId of in het gedeelte van deelsector 29 van ICES-sector IIId ten zuiden van 59° 30' noorderbreedte, bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 28 mm, of
  • in de deelsectoren 30 tot en met 32 van ICES-sector IIId of in het gedeelte van deelsector 29 van ICES-sector IIId ten noorden van 59° 30' noorderbreedte, bij het vissen met netten met een minimummaaswijdte van minder dan 16 mm,

mag alleen aan boord gehouden worden, als de betrokken vangsten bestaan uit een mengsel van haring en andere soorten, niet gesorteerd zijn, en de haring niet meer dan 45 % uitmaakt van het totale gewicht van de met dergelijk vistuig gevangen en aan boord gehouden haring en andere soorten samen.

Artikel 3

  • 1. 
    Haring die is gevangen:
  • in de gebieden 1 en 2 met sleepnetten met een minimummaaswijdte van 32 mm of meer, of
  • in gebied 3, met sleepnetten met een mimimummaaswijdte van 40 mm of meer, of
  • de in de ICES-sectoren IIIb en IIIc, met sleepnetten met een minimummaaswijdte van 32 mm of meer, of
  • in deelsector 24 en het gedeelte van deelsector 25 van ICES-sector IIId ten westen van 16° 00' oosterlengte, met sleepnetten met een minimummaaswijdte van 32 mm of meer, of
  • in de gebieden 1, 2 en 3, de ICES-sectoren IIIb of IIIc, of ICES-sector IIId ten westen van 16° 00' oosterlengte, met ander vistuig dan sleepnetten,

mag niet worden aangevoerd voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, tenzij deze eerst ten verkoop voor rechtstreekse menselijke consumptie wordt aangeboden en geen koper wordt gevonden.

  • 2. 
    Voor andere doeleinden dan de rechtstreekse menselijke consumptie mogen echter worden aangevoerd
  • alle haring die met gelijk welk vistuig is gevangen in ICES-sector IIId ten oosten van 16° 00' oosterlengte, of
  • alle haring die met gelijk welk vistuig is gevangen met inachtneming van de in artikel 2 genoemde voorwaarden.

Artikel 4

De Raad neemt uiterlijk 31 december 2002 op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie een besluit over de eventuele wijzigingen die in deze verordening moeten worden aangebracht.

Artikel 5

Verordening (EEG) nr. 2115/77 wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • R. 
    COOK
  • (1) 
    PB C 25 van 24. 1. 1998, blz. 19.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 19 juni 1998 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB L 247 van 28. 9. 1977, blz. 2.
  • (4) 
    PB L 261 van 20. 10. 1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2205/97 (PB L 304 van 7. 11. 1997, blz. 1).
  • (5) 
    PB L 9 van 15. 1. 1998, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 132 van 23. 5. 1997, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.