Besluit 2000/439 - Financiële bijdrage van de EG in de uitgaven van de lidstaten voor het verzamelen van gegevens, alsmede in de financiering van studies en modelprojecten ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000D0439

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000D0439

2000/439/EG: Beschikking van de Raad van 29 juni 2000 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de uitgaven van de lidstaten voor het verzamelen van gegevens, alsmede in de financiering van studies en modelprojecten ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Publicatieblad Nr. L 176 van 15/07/2000 blz. 0042 - 0047

Beschikking van de Raad

van 29 juni 2000

betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de uitgaven van de lidstaten voor het verzamelen van gegevens, alsmede in de financiering van studies en modelprojecten ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid

(2000/439/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Op grond van artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur(3), moeten de toestand van de visbestanden en de economische consequenties daarvan regelmatig geëvalueerd worden.
  • (2) 
    Bij Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de Raad(4) is een communautair kader ingesteld voor het verzamelen en beheren van visserijgegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).
  • (3) 
    De lidstaten verrichten, door het verzamelen van deze gegevens, een taak die van belang is voor de Gemeenschap, aangezien deze gegevens bijdragen tot een beter beheer van de gemeenschappelijke visbestanden. Daar de lidstaten met de uitvoering van dergelijke programma's worden belast, moeten zij, voor sommige uitgaven in verband met het verzamelen en beheren van de gegevens ten behoeve van het GVB, in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap.
  • (4) 
    De acties die de Commissie ter ondersteuning van de verzameling van deze gegevens heeft ondernomen in de vorm van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen voor innovatieve maatregelen die als zodanig uit het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) worden gefinancierd, hebben een stabiel niveau bereikt en moeten derhalve op meerjarenbasis worden geconsolideerd.
  • (5) 
    Er wordt in deze beschikking, voor de gehele periode waarin de financiële bijstand dient te worden verleend, een financieel referentiebedrag opgenomen in de zin van punt 34 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, waarbij de in het Verdrag vastgestelde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten.
  • (6) 
    Om te garanderen dat over de nodige financiële middelen kan worden beschikt, moeten de nationale programma's en het besluit van de Commissie om die programma's te cofinancieren, in het jaar vóór de uitvoering van de programma's worden vastgesteld.
  • (7) 
    Er moeten maatregelen worden genomen om te verzekeren dat er reeds in 2001 basisgegevens worden verzameld die essentieel zijn voor het GVB.
  • (8) 
    De methodes voor het verzamelen en verwerken van de basisgegevens over de visserij moeten worden vergeleken en er moet worden getracht deze methodes te verbeteren en de kwaliteit van de uitkomsten regelmatig te analyseren en evalueren.
  • (9) 
    In dat verband moet er financiële bijstand worden verleend om na te gaan of het mogelijk en nuttig is de werkingssfeer van het communautaire kader voor het verzamelen en beheren van bedoelde basisgegevens uit te breiden.
  • (10) 
    De voor het GVB vereiste modelprojecten en studies moeten in aanmerking komen voor bijstand die met name bestemd is voor economische en bio-economische analyses, onderzoek naar het wegwerken en het voorkomen van overcapaciteit, en naar het verband tussen de visserij en de aquacultuur enerzijds en de ontwikkeling van de aquatische ecosystemen anderzijds.
  • (11) 
    Er moet op worden toegezien dat de op grond van deze beschikking gefinancierde acties een bevredigend resultaat opleveren.
  • (12) 
    Teneinde de uitvoering van deze bepalingen te vergemakkelijken, moet er een procedure worden vastgelegd voor nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in een beheerscomité.
  • (13) 
    De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze beschikking moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).
  • (14) 
    Er moeten nadere bepalingen worden vastgesteld ten aanzien van de subsidiabiliteit van de uitgaven, de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap, en de voorwaarden die daaraan kunnen worden verbonden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De Gemeenschap kan voor de in deze beschikking bedoelde acties een financiële bijdrage verlenen overeenkomstig de hierin vastgestelde bepalingen.
  • 2. 
    Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de gesubsidieerde maatregelen beloopt voor de periode 2000-2005 132 miljoen EUR. De jaarlijkse begrotingsmiddelen worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

TITEL I

Uitgaven uit hoofde van het communautair kader voor het verzamelen en beheren van gegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk visserijbeleid

Artikel 2

De bijstand van de Gemeenschap geldt voor subsidiabele overheidsuitgaven van de lidstaten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1543/2000. Alleen de in de bijlage bij deze beschikking genoemde uitgaven zijn subsidiabel.

Artikel 3

Voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap gelden de volgende maxima:

  • 50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven voor de communautaire minimumprogramma's als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1543/2000;
  • 35 % van de bijkomende subsidiabele overheidsuitgaven voor de uitgebreide communautaire programma's als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1543/2000. Voor de acties in het kader van het uitgebreide communautaire programma kan echter alleen een financiële bijdrage worden verleend als de betrokken lidstaat aan alle voorwaarden van het communautaire minimumprogramma voldoet en de in het kader van deze beschikking beschikbaar gestelde jaarlijkse communautaire kredieten niet volledig zijn opgebruikt voor de cofinanciering van het communautaire minimumprogramma.

Artikel 4

  • 1. 
    Lidstaten die een financiële bijdrage wensen te ontvangen, moeten uiterlijk op 31 mei 2001 de volgende documenten bij de Commissie indienen:
  • een nationaal programma als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1543/2000,
  • een raming van de jaarlijkse uitgaven in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006, waarvoor een financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt gevraagd.
  • 2. 
    Iedere lidstaat dient jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie de volgende documenten in:
  • met ingang van 2003, een financieel verslag met enerzijds de geplande en anderzijds de feitelijke uitgaven in het vorige kalenderjaar,
  • met ingang van 2002, indien nodig, een bijgewerkte versie van het nationale programma en/of de jaarlijkse uitgavenraming, als bedoeld in artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1543/2000 voor het lopende jaar en voor de volgende jaren.
  • 3. 
    Ieder jaar neemt de Commissie volgens de procedure van artikel 12, lid 2, op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens een besluit over:
  • a) 
    de subsidiabiliteit van de geplande uitgaven,
  • b) 
    de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor het volgende jaar.
  • 4. 
    Een besluit van de Commissie tot toekenning van een financiële bijdrage geldt als een budgettaire betalingsverplichting.

Artikel 5

Om te bewerkstelligen dat er reeds in 2001 gegevens worden verzameld en beheerd, geeft de Commissie, naar gelang van het geval, gelegenheid om volgens de bestaande regels en gevestigde praktijken met voorstellen of offertes te komen.

Artikel 6

  • 1. 
    De voor ieder programmajaar aan een lidstaat toegekende bijdrage wordt in twee tranches betaald:
  • a) 
    50 % bij de goedkeuring van de steunaanvraag,
  • b) 
    het saldo na toezending aan de Commissie van de jaarlijkse aanvraag om vergoeding van de uitgaven van de lidstaat en na aanvaarding door de Commissie van het in artikel 4, lid 2, bedoelde financieel verslag en het in lid 2 bedoelde technisch verslag.
  • 2. 
    Met ingang van het jaar 2003 dienen de lidstaten voor ieder programmajaar uiterlijk op 31 mei volgend op dat jaar de volgende documenten in:
  • een technisch verslag waarin nauwkeurig wordt aangegeven in hoeverre zij de doelstellingen hebben gehaald die bij de vaststelling van het minimumprogramma en het uitgebreide programma van de Gemeenschap werden bepaald,
  • hun vergoedingsaanvraag met betrekking tot de in het vorige kalenderjaar gedane uitgaven, gestaafd met de nodige bewijsstukken.
  • 3. 
    Bij de indiening van een vergoedingsaanvraag doen de lidstaten het nodige om na te gaan en te certificeren dat,
  • de acties en uitgaven in het kader van het in artikel 4, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie corresponderen met het door de Commissie goedgekeurde programma,
  • de uitgaven in overeenstemming zijn met de bepalingen die bij deze beschikking, en met name in de bijlage, zijn vastgesteld,
  • de regelgeving op het gebied van overheidsopdrachten bij het sluiten van de contracten in acht is genomen.

Artikel 7

  • 1. 
    De vertegenwoordigers van de Commissie kunnen de op grond van deze beschikking gefinancierde acties ter plaatse, onder andere door middel van steekproeven, controleren en een onderzoek instellen naar de controlesystemen en -maatregelen waarin door de nationale autoriteiten is voorzien om onregelmatigheden te voorkomen en ze door middel van sancties te bestraffen en om, in voorkomend geval, gelden die ten gevolge van onregelmatigheden verloren zijn gegaan, terug te vorderen.
  • 2. 
    De Commissie kan alle controles uitvoeren die zij nodig acht om te kunnen toezien op de inachtneming van de voorwaarden en de uitvoering van de taken die bij deze beschikking aan de lidstaten zijn opgelegd. De lidstaten moeten hun medewerking verlenen aan de door de Commissie met die controles belaste vertegenwoordigers.

Artikel 8

  • 1. 
    In het verslag dat de Commissie op grond van artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1543/2000 uiterlijk 31 december 2003 dient uit te brengen, moet een kosten-batenanalyse worden opgenomen.
  • 2. 
    Aan de hand van dat verslag beziet de Commissie of het nodig is deze beschikking aan te passen, dan wel de toepassing ervan te verbeteren, en dient zij zonodig een voorstel bij de Raad in.

TITEL II

Studies en modelprojecten

Artikel 9

  • 1. 
    De Commissie kan studies en modelprojecten laten uitvoeren.
  • 2. 
    Het kan gaan om:
  • a) 
    studies en modelprojecten om de methodes voor het verzamelen van de gegevens bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1543/2000 te optimaliseren en te standaardiseren,
  • b) 
    proefprojecten voor het verzamelen van gegevens op de gebieden genoemd in artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1543/2000,
  • c) 
    economische en bio-economische analyses en simulaties die verband houden met beslissingen die in het kader van het GVB worden overwogen en met de evaluatie van de effecten van het GVB,
  • d) 
    selectiviteit van vangsttechnieken en analyse van het verband dat in de verschillende visserijtakken bestaat tussen vangstcapaciteit, visserijinspanning en visserijmortaliteit,
  • e) 
    verbetering van de controle op de toepassing van het GVB, met name uit het oogpunt van de kosten-batenverhouding;
  • f) 
    evaluatie en regulering van de relatie tussen de visserij en de aquacultuur enerzijds en de aquatische ecosystemen anderzijds.
  • 3. 
    De studies en modelprojecten mogen geen betrekking hebben op acties die:
  • a) 
    subsidiabel zijn op grond van het Europees Kaderprogramma voor Onderzoek,
  • b) 
    binnen de werkingssfeer van titel I van deze beschikking vallen,
  • c) 
    onder de artikelen 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen betreffende de Structuurfondsen(6) vallen.
  • 4. 
    De Commissie publiceert jaarlijks een lijst van prioritaire thema's voor deze studies en modelprojecten.
  • 5. 
    Voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van deze acties gelden de volgende maxima:
  • a) 
    50 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de acties die na een oproep tot het indienen van voorstellen op gang worden gebracht. Universitaire instellingen en openbare onderzoeksinstellingen die volgens het nationaal recht waaronder zij vallen alleen marginale kosten in rekening kunnen brengen, kunnen voorstellen indienen die voorzien in financiering van maximaal 100 % van de marginale kosten van het project,
  • b) 
    100 % van de subsidiabele uitgaven voor de studies en modelprojecten die op initiatief van de Commissie en op een andere manier dan via een oproep tot het indienen van voorstellen op gang worden gebracht.
  • 6. 
    De totale financiële bijdrage voor de op grond van lid 2, onder c) tot en met f), uitgevoerde studies en modelprojecten mag niet meer bedragen dan 15 % van de goedgekeurde jaarlijkse begrotingsmiddelen voor de in het kader van deze beschikking te financieren acties.

TITEL III

Algemene bepalingen

Artikel 10

Gedurende de in artikel 1, lid 2, bedoelde periode kan, op initiatief van de Commissie, ook een financiële bijdrage worden verleend voor:

  • 1. 
    de uitgaven voor technische en administratieve bijstand die zowel het belang dient van de Commissie als van de begunstigden, die niet tot de gewone overheidstaken behoort, en die samenhangt met de selectie, de voorbereiding, het beheer, de follow-up, de audit en de controle van de in de titels I en II bedoelde programma's en projecten;
  • 2. 
    de kosten van de bekendmaking van de resultaten van de nationale programma's, studies en modelprojecten bedoeld in de titels I en II.

Artikel 11

De maatregelen om deze beschikking, met name waar het de in artikel 4 bedoelde aangelegenheden betreft, te implementeren worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 12, lid 2.

Artikel 12

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 opgerichte Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur (hierna "het comité").
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit nr. 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 22 juli 2000.

Artikel 14

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    Arcanjo
  • (1) 
    PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 29.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 2 maart 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98 (PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1).
  • (4) 
    Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
  • (5) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (6) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

BIJLAGE

Subsidiabele uitgaven in het kader van de communautaire programma's

Onverminderd het bepaalde in punt 4 van deze bijlage gelden als subsidiabele uitgaven uitsluitend de uitgaven die, tussen de datum waarop het project feitelijk van start gaat en de datum waarop het wordt afgesloten, door de begunstigde en de deelnemers worden gedaan en die nodig zijn voor de uitvoering van het project. Subsidiabel zijn alle of een deel van de volgende onkostenposten:

  • personeelskosten,
  • reiskosten,
  • duurzame goederen,
  • verbruiksartikelen en voorraden,
  • vaartuigen,
  • computerkosten,
  • onderaanneming/extra hulp en andere uitgaven.
  • 1. 
    Personeelskosten

1.1. De personeelskosten corresponderen met het aantal uren dat de facto door wetenschappelijk of technisch personeel aan het project wordt besteed.

1.2. De personeelskosten worden geboekt op basis van de werktijd die de facto aan het project wordt besteed, en worden berekend aan de hand van:

  • de reële arbeidskosten (salarissen, sociale lasten, socialezekerheidsbijdragen, en pensioenen) of
  • de gemiddelde arbeidskosten, berekend op basis van de vaste praktijk van de begunstigde of de deelnemer, op voorwaarde dat dit gemiddelde niet te sterk afwijkt van de reële arbeidskosten.

1.3. De tijd die door het personeel aan het programma wordt besteed en als zodanig wordt geboekt, moet in registers (uurstaten) worden genoteerd en ten minste één maal per maand worden gecontroleerd en bevestigd door de programmaleider of door een ander lid van het hoger personeel dat bij het programma is betrokken.

  • 2. 
    Reiskosten

2.1. De reiskosten worden volgens de interne regelingen van de begunstigde of de deelnemer geboekt; voor reizen buiten de Gemeenschap is echter een voorafgaande goedkeuring van de Commissie vereist.

  • 3. 
    Duurzame goederen

3.1. De uitgaven voor duurzame goederen betreffen de aankoop of productie - na de datum waarop het programma daadwerkelijk van start gaat of in de loop van de zes maanden voorafgaand aan die datum - van goederen die:

  • een geraamde levensduur hebben die niet korter is dan de looptijd van het programma,
  • voorkomen in de inventaris van duurzame goederen van de coördinator of de deelnemer, of
  • volgens de boekhoudkundige methodes, regels en principes van de begunstigde of de deelnemer tot de activa worden gerekend.

3.2. Voor de berekening van deze subsidiabele uitgaven wordt uitgegaan van een waarschijnlijke levensduur van 36 maanden in het geval van computerapparatuur met een waarde van maximaal 10000 EUR, en van 60 maanden in het geval van andere goederen. Het subsidiabele bedrag hangt af van de geraamde levensduur van de goederen gerelateerd aan de duur van het programma, op voorwaarde dat de periode waarover dit bedrag wordt berekend ingaat op de datum waarop het programma daadwerkelijk van start gaat dan wel op de datum waarop de goederen worden aangeschaft ingeval dat later is dan de begindatum van het programma, en afloopt op de datum waarop het programma wordt afgesloten. Tevens dient rekening te worden gehouden met het gebruik dat tijdens die periode van de goederen wordt gemaakt.

3.3. Voor iedere aankoop van duurzame goederen moet een gewaarmerkte kopie van de factuur aan de ontvangsten- en uitgavenstaat gehecht worden en aan de Commissie worden toegezonden.

  • 4. 
    Verbruiksartikelen en voorraden

4.1. De uitgaven voor verbruiksartikelen betreffen de aankoop, de productie, de reparatie of het gebruik van alle goederen of apparatuur die:

  • een waarschijnlijke levensduur hebben die korter is dan de duur van het programma, en
  • niet voorkomen in de inventaris van duurzame goederen van de begunstigde of de deelnemer, of
  • volgens de boekhoudkundige principes, regels en methodes van de coördinator of de deelnemer niet tot de activa worden gerekend.
  • 5. 
    Vaartuigen

Voor onderzoeksreizen op zee, ook voor reizen met gecharterde vaartuigen, komen alleen de huur en andere exploitatiekosten voor subsidiëring in aanmerking. Een gewaarmerkte kopie van de factuur moet aan de ontvangsten- en uitgavenstaat gehecht worden en aan de Commissie worden toegezonden.

  • 6. 
    Computerkosten

6.1. Het gaat hierbij om de uitgaven in verband met het ontwikkelen van programmatuur voor het beheren en raadplegen van gegevensbanken, en het aan de lidstaten ter beschikking stellen van die programmatuur.

  • 7. 
    Onderaanneming/externe hulp en andere uitgaven

7.1. Onderaanneming/externe hulp (gewone dienstverlening of werkzaamheden zonder innoverend karakter die worden verricht ten behoeve van de begunstigde of deelnemer die daar niet zelf toe in staat is) of andere extra of onverwachte uitgaven die niet onder een van de bovengenoemde categorieën vallen, kunnen alleen na voorafgaande toestemming van de Commissie aan het programma worden toegerekend.

7.2. Landen die niet tot de Gemeenschap behoren kunnen, indien blijkt dat hun bijdrage noodzakelijk of nuttig is voor de uitvoering van de communautaire programma's, als subcontractant aan een nationaal programma deelnemen op voorwaarde dat de Commissie daarvoor schriftelijk toestemming verleent.

  • 8. 
    Niet-subsidiabele uitgaven

8.1. De volgende uitgaven worden niet als subsidiabel beschouwd en kunnen noch direct noch indirect bij de Commissie in rekening worden gebracht:

  • winstmarges,
  • buitensporige uitgaven,
  • uitgaven voor distributie, marketing en reclame om producten te promoten en handelsactiviteiten te stimuleren,
  • voorzieningen voor risico's,
  • rente of inkomsten uit geïnvesteerd kapitaal,
  • oninbare schulden,
  • representatiekosten, met uitzondering van kosten die door de Commissie worden erkend als uitgaven die voor de tenuitvoerlegging van het project absoluut noodzakelijk zijn,
  • alle uitgaven in verband met andere projecten die door een derde worden gefinancierd,
  • alle uitgaven in verband met de bescherming van de resultaten van het project,
  • indirecte kosten zoals administratiekosten, kosten voor ondersteunend personeel, kantoorbenodigdheden, infrastructuur, goederen en diensten,
  • BTW en andere soorten heffingen, belastingen of terugvorderbare rechten die op een of andere wijze worden terugbetaald of vergoed.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.