Verordening 2000/2667 - Europees Bureau voor wederopbouw

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000R2667

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000R2667

Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw

Publicatieblad Nr. L 306 van 07/12/2000 blz. 0007 - 0010

Verordening (EG) nr. 2667/2000 van de Raad

van 5 december 2000

betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De bijstand ten behoeve van Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is grotendeels uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1628/96(2), en van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad van 18 december 1989 betreffende economische hulp ten gunste van de Republiek Hongarije en de Volksrepubliek Polen(3).
  • (2) 
    Verordening (EG) nr. 1628/96 betrof de oprichting van het Europees Bureau voor wederopbouw.
  • (3) 
    De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2666/2000(4) vastgesteld waarbij een geharmoniseerd juridisch kader voor de communautaire bijstand aan deze landen wordt geboden en Verordening (EG) nr. 1628/96 wordt ingetrokken.
  • (4) 
    De bepalingen betreffende de oprichting en de werking van het Europees Bureau voor wederopbouw moeten derhalve in een nieuwe verordening worden overgenomen, waarbij zij aan Verordening (EG) nr. 2666/2000 worden aangepast en waarbij tezelfdertijd de noodzakelijke wijzigingen worden aangebracht.
  • (5) 
    De Europese Raad van Feira van 19 en 20 juni 2000 heeft benadrukt dat het Europees Bureau voor wederopbouw, als de instantie die het toekomstige CARDS-programma moet uitvoeren, van zijn volledige potentieel gebruik moet kunnen maken om de door de Europese Raad van Keulen op 3 en 4 juni 1999 gestelde doelen te bereiken.
  • (6) 
    Het Verdrag voorziet voor de vaststelling van deze verordening niet in andere bevoegdheden dan die van artikel 308,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie kan de uitvoering van de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië delegeren aan een Bureau.

Daartoe wordt het Europees Bureau voor wederopbouw opgericht, hierna "Bureau" te noemen, dat ten doel heeft de communautaire bijstand uit te voeren.

Artikel 2

  • 1. 
    Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde doelstelling verricht het Bureau, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en overeenkomstig de besluiten van de Commissie, de volgende taken:
  • a) 
    verzamelen, analyseren en doorgeven aan de Commissie van informatie over:
  • i) 
    schade, behoeften in verband met de wederopbouw en de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, alsmede over activiteiten van de regeringen, de lokale en regionale overheid en de internationale gemeenschap op dit gebied;
  • ii) 
    de dringende behoeften van de betrokken bevolkingsgroepen, daarbij rekening houdende met de situatie van ontheemden en de eventuele terugkeer van deze bevolkingsgroepen;
  • iii) 
    prioritaire sectoren en geografische gebieden die dringend bijstand van de internationale gemeenschap nodig hebben;
  • b) 
    opstellen van voorstellen voor programma's voor de wederopbouw van de Federale Republiek Joegoslavië en de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie;
  • c) 
    zorgen voor de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde bijstand, voorzover mogelijk in samenwerking met de plaatselijke bevolking en, wanneer nodig, steunend op door middel van een aanbesteding geselecteerde actoren. Daartoe kan het Bureau door de Commissie worden belast met alle activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de programma's, in het bijzonder:
  • i) 
    opstellen van een taakomschrijving;
  • ii) 
    opstellen en evalueren van oproepen tot het indienen van inschrijvingen;
  • iii) 
    ondertekenen van contracten;
  • iv) 
    sluiten van financieringsovereenkomsten;
  • v) 
    toewijzen van opdrachten overeenkomstig deze verordening;
  • vi) 
    evalueren van in punt b) bedoelde projecten;
  • vii) 
    controleren van de uitvoering van de in punt b) bedoelde projecten;
  • viii) 
    verrichten van betalingen.
  • 2. 
    De in artikel 4 bedoelde Raad van bestuur wordt in kennis gesteld van de uitvoering van de in lid 1 genoemde taken. Hij neemt indien nodig aanbevelingen aan die worden meegedeeld aan de Commissie en ter kennis van het bij artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 ingestelde Comité worden gebracht.
  • 3. 
    Onverminderd eventueel medegefinancierde acties in het kader van de overeenkomstig artikel 1 aan het Bureau gedelegeerde bevoegdheden, kan het Bureau de programma's voor de wederopbouw, het herstel van de civiele samenleving en van de rechtsstaat, alsmede voor de hulp met het oog op de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden uitvoeren die de lidstaten en andere donoren hem toevertrouwen, met name in het kader van de samenwerking die de Commissie heeft opgezet met de Wereldbank, de internationale financiële instellingen en de Europese Investeringsbank (EIB).

Voor de uitvoering van die programma's gelden de volgende voorwaarden:

  • a) 
    de financieringen moeten integraal door deze andere donoren worden gewaarborgd;
  • b) 
    de financieringen moeten de werkingskosten die er het gevolg van zijn dekken;
  • c) 
    de duur van deze opdrachten moet verenigbaar zijn met de in artikel 14 vastgestelde termijn voor de opheffing van het Bureau.
  • 4. 
    De Commissie kan het Bureau ook belasten met de follow-up, met name de controle, evaluatie en audit, van de in het kader van Verordening (EG) nr. 1080/2000(5) genomen besluiten met betrekking tot de ondersteuning van UNMIK.

Artikel 3

Het Bureau heeft rechtspersoonlijkheid. Het Bureau beschikt in alle lidstaten over de ruimste juridische bevoegdheden die overeenkomstig de nationale wetgeving worden toegekend aan natuurlijke personen. Het Bureau kan in het bijzonder onroerende en roerende goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden. Het Bureau is een non-profitorganisatie.

Het Bureau kan operationele centra met een aanzienlijke mate van beheersautonomie oprichten.

De algemene diensten van het Bureau bevinden zich in het hoofdkantoor in Thessaloniki.

Artikel 4

  • 1. 
    Het Bureau heeft een Raad van bestuur, die is samengesteld uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie.
  • 2. 
    De vertegenwoordigers van de lidstaten worden benoemd door de betrokken lidstaten. Daarbij wordt rekening gehouden met hun kennis en ervaring op de gebieden die een belangrijke rol spelen bij de activiteiten van het Bureau.
  • 3. 
    De vertegenwoordigers worden benoemd voor een periode van dertig maanden.
  • 4. 
    De Raad van bestuur wordt voorgezeten door de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 5. 
    De EIB wijst een waarnemer aan die niet aan de stemming deelneemt.
  • 6. 
    De Raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.
  • 7. 
    De vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie beschikken in de Raad van bestuur elk over één stem.

De Raad van bestuur neemt zijn besluiten met een meerderheid van tweederde.

  • 8. 
    De Raad van bestuur stelt met eenparigheid van stemmen de taalregeling van het Bureau vast.
  • 9. 
    De voorzitter roept de Raad van bestuur telkens wanneer dit vereist is en minstens driemaal per jaar bijeen. De Raad van bestuur kan ook worden bijeengeroepen op verzoek van de directeur van het Bureau of op verzoek van minstens een gewone meerderheid van de leden.
  • 10. 
    De Raad van bestuur wordt door de directeur in kennis gesteld van het in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde strategisch kader, het meerjarenprogramma en het jaarlijkse actieprogramma in het kader waarvan de communautaire bijstand aan de Federale Republiek Joegoslavië plaatsvindt, en van de lijst van uit te voeren projecten.
  • 11. 
    De directeur brengt geregeld verslag uit aan de Raad van bestuur over de stand van de uitvoering van de projecten. De Raad van bestuur kan bij die gelegenheid aanbevelingen goedkeuren betreffende:
  • a) 
    de voorwaarden voor de uitvoering en het goede verloop van de projecten;
  • b) 
    de eventuele aanpassing van projecten in uitvoering;
  • c) 
    individuele projecten die bijzonder gevoelig zijn.
  • 12. 
    De directeur brengt geregeld verslag uit aan de Raad van bestuur over de werking en de activiteiten van de overeenkomstig artikel 3 opgerichte operationele centra. De Raad van bestuur kan aanbevelingen terzake goedkeuren.
  • 13. 
    Op voorstel van de directeur neemt de Raad van bestuur besluiten over:
  • a) 
    de wijze waarop de uitvoering en het goede verloop van de projecten worden geëvalueerd;
  • b) 
    de voorstellen voor eventueel door het Bureau uit te voeren programma's van andere donoren;
  • c) 
    de vaststelling van een meerjarig contractueel kader met de voor het bestuur van Kosovo verantwoordelijke overgangsautoriteit voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde communautaire bijstand;
  • d) 
    de aanwezigheid op de bijeenkomsten van de Raad van bestuur van vertegenwoordigers, in de hoedanigheid van waarnemer, van de landen en organisaties die het Bureau hebben verzocht de uitvoering van hun programma's op zich te nemen;
  • e) 
    de oprichting van nieuwe operationele centra overeenkomstig artikel 3.
  • 14. 
    De Raad van bestuur dient jaarlijks uiterlijk op 31 maart bij de Commissie een ontwerp in van het jaarverslag over de activiteiten van het Bureau in het voorgaande jaar en de financiering daarvan.

De Commissie keurt het jaarverslag goed en legt dit voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 5

  • 1. 
    De directeur van het Bureau wordt op voorstel van de Commissie door de Raad van bestuur voor een periode van dertig maanden benoemd. Hij kan volgens dezelfde procedure uit zijn functie worden ontzet.

De directeur is belast met:

  • a) 
    de opstelling van het ontwerp van het in artikel 4, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 2666/2000 bedoelde jaarlijkse actieprogramma en de uitvoering daarvan;
  • b) 
    de voorbereiding en de organisatie van de werkzaamheden van de Raad van bestuur en de geregelde informatie van de Raad van bestuur;
  • c) 
    de informatie van de Raad van bestuur inzake aanbestedingen, opdrachten en overeenkomsten;
  • d) 
    het dagelijks bestuur van het Bureau;
  • e) 
    de voorbereiding van de staat van ontvangsten en uitgaven en de uitvoering van de begroting van het Bureau;
  • f) 
    de voorbereiding en publicatie van de in deze verordening bedoelde verslagen;
  • g) 
    alle personeelsvraagstukken;
  • h) 
    de uitvoering van de besluiten van de Raad van bestuur en de richtsnoeren voor de activiteiten van het Bureau.
  • 2. 
    De directeur legt over het beheer verantwoording af aan de Raad van bestuur en is aanwezig op de bijeenkomsten van de Raad van bestuur.
  • 3. 
    De directeur zorgt voor de juridische vertegenwoordiging van het Bureau.
  • 4. 
    De directeur oefent de bevoegdheden uit van het tot aanstelling bevoegde gezag.
  • 5. 
    De directeur dient eenmaal in de drie maanden bij het Europees Parlement een verslag in over de activiteiten van het Bureau.

Artikel 6

  • 1. 
    Voor alle uitgaven en ontvangsten van het Bureau worden voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, ramingen opgesteld. De uitgaven en ontvangsten worden opgenomen in de begroting van het Bureau, die tevens een overzicht van de personeelsbezetting bevat.
  • 2. 
    De ontvangsten en uitgaven van de begroting van het Bureau moeten in evenwicht zijn.
  • 3. 
    De ontvangsten van het Bureau omvatten, afgezien van eventuele andere ontvangsten, een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen subsidie, betalingen die zijn verricht ter vergoeding van verleende diensten, alsmede uit andere bronnen afkomstige middelen.
  • 4. 
    De begroting omvat tevens nauwkeurige gegevens over de middelen die door de begunstigde landen zelf zijn bestemd voor projecten die in aanmerking komen voor financiële bijstand van het Bureau.

Artikel 7

  • 1. 
    De directeur stelt jaarlijks een ontwerp-begroting voor het Bureau vast, teneinde de huishoudelijke en operationele uitgaven voor het volgende begrotingsjaar te dekken. Hij dient het ontwerp in bij de Raad van bestuur.
  • 2. 
    Op basis hiervan neemt de Raad van bestuur jaarlijks uiterlijk op 15 februari de ontwerp-begroting van het Bureau aan. Deze wordt aan de Commissie voorgelegd.
  • 3. 
    De Commissie onderzoekt de ontwerp-begroting van het Bureau, rekening houdende met de prioriteiten die zij heeft vastgesteld en de algemene financiële richtsnoeren voor de communautaire bijstand ten behoeve van de wederopbouw van de Federale Republiek Joegoslavië.

Zij stelt, op deze basis en binnen de grenzen die worden voorgesteld voor het totaalbedrag dat nodig is voor de communautaire bijstand ten behoeve van de Federale Republiek Joegoslavië, de jaarlijkse indicatieve bijdrage vast ten behoeve van de begroting van het Bureau, die in het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie dient te worden opgenomen.

  • 4. 
    Na in kennis te zijn gesteld van het advies van de Commissie stelt de Raad van bestuur, aan het begin van elk begrotingsjaar, de begroting van het Bureau vast, die wordt aangepast aan de verschillende bijdragen die aan het Bureau zijn toegewezen, alsmede aan de middelen die uit andere bronnen afkomstig zijn. In de begroting wordt nauwkeurig vermeld hoeveel personeelsleden het Bureau in het betrokken begrotingsjaar heeft en in welke rang en categorie zij werkzaam zijn.
  • 5. 
    Met het oog op de begrotingstransparantie worden fondsen uit andere bronnen dan de communautaire begroting afzonderlijk onder de ontvangsten van het Bureau geboekt. Bij de uitgaven worden de administratie- en personeelskosten duidelijk gescheiden van de operationele kosten van de in artikel 2, lid 3, eerste alinea, bedoelde programma.

Artikel 8

  • 1. 
    De directeur is belast met de uitvoering van de begroting van het Bureau.
  • 2. 
    De financiële controle wordt verricht door de bevoegde diensten van de Commissie.
  • 3. 
    De gedetailleerde rekeningen over alle ontvangsten en uitgaven van het voorgaande begrotingsjaar worden door de directeur jaarlijks uiterlijk op 31 maart aan de Commissie, de Raad van bestuur en de Rekenkamer voorgelegd.

De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen, overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag. Zij stelt jaarlijks een verslag op over de activiteiten van het Bureau.

  • 4. 
    Het Europees Parlement geeft op aanbeveling van de Raad de directeur kwijting over de uitvoering van de begroting van het Bureau.

Artikel 9

De Raad van bestuur neemt, in overleg met de Commissie en na raadpleging van de Rekenkamer, het financieel reglement van het Bureau aan, waarbij met name nauwkeurig de te volgen procedure voor de vaststelling en de uitvoering van de begroting van het Bureau wordt vermeld, met inachtneming van artikel 142 van het Financieel Reglement van de Raad van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6).

Artikel 10

Voor het personeel van het Bureau gelden dezelfde voorschriften en regelingen als voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. De Raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

Het personeel van het Bureau is samengesteld uit een beperkt aantal door de Commissie of de lidstaten voor managementfuncties toegewezen of gedetacheerde ambtenaren. De overige personeelsleden worden door het Bureau aangeworven voor een periode die overeenstemt met de periode waarin het Bureau hen nodig heeft.

Artikel 11

De voor het functioneren van het Bureau noodzakelijke vertaaldiensten worden in beginsel verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 12

De Raad van bestuur besluit tot toetreding van het Bureau tot het interinstitutionele akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Hij treft de nodige maatregelen voor de interne onderzoeken van het OLAF.

De financieringsbesluiten, alsmede alle contracten of uitvoeringsinstrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig bij de begunstigden van middelen uit het Fonds en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

Artikel 13

  • 1. 
    De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt geregeld bij de wetgeving die van toepassing is op het betrokken contract.
  • 2. 
    Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft, is het Bureau overeenkomstig de in de wetgeving van alle lidstaten opgenomen algemene beginselen verplicht de schade te vergoeden die door het Bureau of zijn personeel in de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd inzake geschillen betreffende de vergoeding van dergelijke schade.

  • 3. 
    De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden ten opzichte van het Bureau wordt geregeld bij de betreffende bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van het Bureau.

Artikel 14

De Commissie dient bij de Raad een voorstel betreffende de opheffing van het Bureau in, indien zij van mening is dat het Bureau zijn in artikel 1 genoemde opdracht heeft voltooid. De Commissie legt in elk geval, en uiterlijk op 30 juni 2004, een evaluatieverslag over de toepassing van deze verordening en een voorstel betreffende de status van het Bureau aan de Raad voor.

Artikel 15

De Commissie kan de communautaire bijstand waartoe in het kader van Verordening (EG) nr. 1628/96 ten gunste van de Federale Republiek Joegoslavië was besloten, aan het Bureau delegeren.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De verordening is van toepassing tot en met 31 december 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 december 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    Pierret
  • (1) 
    Advies uitgebracht op 15 november 2000 (Nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (2) 
    PB L 204 van 14.8.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2454/1999 (PB L 299 van 20.11.1999, blz. 1).
  • (3) 
    PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 68).
  • (4) 
    Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
  • (5) 
    PB L 122 van 24.5.2000, blz. 27.
  • (6) 
    PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.