Verordening 2002/1407 - Staatssteun voor de kolenindustrie

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002R1407

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002R1407

Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie

Publicatieblad Nr. L 205 van 02/08/2002 blz. 0001 - 0008

Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad

van 23 juli 2002

betreffende staatssteun voor de kolenindustrie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 87, lid 3, onder e), en artikel 89,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Raadgevend Comité dat is ingesteld overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal(3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Het EGKS-Verdrag, alsmede de maatregelen tot toepassing ervan, en met name Beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie van 28 december 1993 tot vaststelling van een communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de lidstaten ten behoeve van de kolenindustrie(5), lopen af op 23 juli 2002.
  • (2) 
    De ongunstige concurrentiepositie van de steenkool van de Gemeenschap ten opzichte van ingevoerde steenkool heeft de kolenindustrie in de afgelopen decennia gedwongen tot ingrijpende maatregelen inzake herstructurering en inkrimping van activiteiten.
  • (3) 
    De Gemeenschap is voor haar primaire energievoorziening in steeds sterkere mate afhankelijk geworden van externe bronnen. Overeenkomstig het Groenboek inzake een Europese strategie voor een continue energievoorziening, door de Commissie goedgekeurd op 29 november 2000, zal diversificatie van de energiebronnen zowel per geografisch gebied als per product meer zekerheid bieden voor de continuïteit van de energievoorziening. Een dergelijke strategie omvat de ontwikkeling van eigen primaire energiebronnen, en meer in het bijzonder de energiebronnen die een rol spelen bij de elektriciteitsopwekking.
  • (4) 
    Bovendien geeft de mondiale politieke situatie een geheel nieuwe dimensie aan de beoordeling van geopolitieke risico's en de veiligheidsrisico's op energiegebied, en ook een ruimere betekenis aan het begrip voorzieningszekerheid. In die context moeten de risico's in verband met de structuur van de energievoorziening in de Unie regelmatig geëvalueerd worden.
  • (5) 
    Overeenkomstig het Groenboek inzake een Europese strategie voor een continue energievoorziening zijn er, op grond van de thans waargenomen energieparameters, dus maatregelen noodzakelijk om de toegang tot steenkolenreserves en derhalve ook een steenkoolproductiepotentieel in de Gemeenschap te garanderen.
  • (6) 
    In dit verband heeft het Europees Parlement op 16 oktober 2001 een resolutie aangenomen over het Groenboek van de Commissie inzake een Europese strategie voor een continue energievoorziening waarin erkend wordt dat steenkool een belangrijke rol vervult als eigen energiebron. Het Parlement beveelt financiële steun voor de steenkoolproductie aan, maar wijst erop dat de efficiëntie van de sector vergroot en de subsidies verlaagd moeten worden.
  • (7) 
    Een zekerder energievoorziening van de Unie - waarvoor het algemene voorzorgsbeginsel de basis vormt - is dus de reden waarom steenkoolproductiecapaciteit met staatssteun in stand wordt gehouden. De verwezenlijking van deze doelstelling neemt echter niet weg dat de herstructurering van de kolenindustrie moet worden voortgezet, aangezien ook in de toekomst een groot gedeelte van de communautaire steenkolenproductie niet met ingevoerde steenkool zal kunnen concurreren.
  • (8) 
    Een minimale steenkoolproductie, in combinatie met andere maatregelen en met name die welke zich richten op het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen, draagt bij tot de handhaving van een percentage eigen primaire energie waarmee de continuïteit van de energievoorziening in de Unie veel beter kan worden gewaarborgd. Bovendien is een percentage eigen primaire energie bevorderlijk voor de realisatie van de milieudoelstellingen in het kader van een duurzame ontwikkeling.
  • (9) 
    Aangezien de strategische context van de energievoorziening voortdurend evolueert, is een evaluatie op middellange termijn van deze verordening, waarbij rekening wordt gehouden met de bijdrage van alle eigen primaire energiebronnen, gerechtvaardigd.
  • (10) 
    Deze verordening is niet van invloed op de vrijheid die de lidstaten hebben in hun keuze van de energiebronnen waarmee zij zich bevoorraden. De subsidiëring en de hoogte van de steunbedragen zijn in overeenstemming met de regels voor en de specifieke verdiensten van elke categorie energiebronnen.
  • (11) 
    Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dient de productie van gesubsidieerde kolen beperkt te blijven tot wat strikt noodzakelijk is om op doeltreffende wijze bij te kunnen dragen aan de continuïteit van de energievoorziening. De door de staten toegekende steun blijft dus beperkt tot de investeringskosten of de verliezen bij de lopende productie wanneer de bedrijfsvoering deel uitmaakt van een programma inzake toegang tot steenkoolreserves.
  • (12) 
    De staatssteun die met het oog op een continue energievoorziening moet bijdragen aan een ononderbroken toegang tot steenkoolreserves, dient te worden gereserveerd voor productie-eenheden die onder bevredigende economische omstandigheden aan deze doelstelling kunnen bijdragen. Door toepassing van deze beginselen kan het degressieve karakter van de steun aan de kolenindustrie worden bevorderd.
  • (13) 
    Gelet op de risico's in verband met onvoorziene geologische factoren, biedt steunverlening voor de initiële investeringskosten de levensvatbare of zo goed als economisch levensvatbare productie-eenheden de mogelijkheid de nodige technische investeringen te doen om hun concurrentievermogen te vrijwaren.
  • (14) 
    De herstructurering van de kolenindustrie heeft aanzienlijke sociale en regionale repercussies die samenhangen met het verminderen van de bedrijfsactiviteiten. Productie-eenheden die niet in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de doelstelling van een ononderbroken toegang tot steenkoolreserves, moeten bijgevolg tijdelijk steun ontvangen om de sociale en regionale gevolgen van hun sluiting af te zwakken. Deze steun stelt met name de lidstaten in staat adequate maatregelen te nemen voor een sociale en economische omschakeling van de door deze herstructurering getroffen gebieden.
  • (15) 
    Ondernemingen kunnen bovendien steun krijgen ter financiering van kosten die volgens gebruikelijke boekhoudkundige praktijken losstaan van de productiekosten. Deze steun is bestemd ter dekking van uitzonderlijke uitgaven, plus, met name, nog uit het verleden stammende lasten.
  • (16) 
    Door het degressieve karakter van de steunmaatregelen voor de kolenindustrie krijgen de lidstaten de mogelijkheid, met inachtneming van hun respectieve begrotingsvereisten, tot een herverdeling van de steun voor de energiesector te komen, hierbij uitgaande van het beginsel van een geleidelijke overheveling van de van oudsher aan conventionele energievormen toegekende steun, meer in het bijzonder de kolensector, naar hernieuwbare energiebronnen. De steunverlening ten behoeve van hernieuwde energiebronnen zal verlopen in overeenstemming met de regels en criteria die zijn vastgesteld in de communautaire kaderregeling betreffende staatssteun voor de bescherming van het milieu(6).
  • (17) 
    Bij de uitvoering van haar taak dient de Gemeenschap zorg te dragen voor het opstellen, handhaven en in acht nemen van de gewone mededingingsregels. In het bijzonder ten aanzien van de elektriciteitsmarkt mogen de steunmaatregelen voor de kolenindustrie niet zodanig zijn dat zij de elektriciteitsproducenten in hun keuze van primaire energiebronnen beïnvloeden. Bijgevolg moeten de prijzen en de hoeveelheden steenkool door de contracterende partijen in onderling overleg en volgens de op de wereldmarkt heersende voorwaarden worden vastgesteld.
  • (18) 
    Een minimumproductie gesubsidieerde steenkool zal bovendien bevorderlijk zijn voor een handhaving van de geprivilegieerde positie van de Europese technologie op het gebied van de winning en een schone verbranding van steenkool, waardoor het met name mogelijk wordt deze aan regio's buiten de Unie met een grote kolenproductie over te dragen. Een dergelijk beleid levert op mondiaal niveau een bijdrage aan een aanzienlijke vermindering van de emissies van luchtverontreinigende stoffen en broeikasgassen.
  • (19) 
    De Commissie moet haar goedkeuringsbevoegdheid uitoefenen op basis van een nauwkeurige en volledige kennis van de maatregelen die de regeringen voornemens zijn te nemen. Bijgevolg moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van alle (gebundelde) gegevens met betrekking tot de directe of indirecte steunmaatregelen die zij ten behoeve van de kolenindustrie voornemens zijn te nemen, en de motieven en strekking van de beoogde steunmaatregelen nauwkeurig aangeven, alsmede de samenhang ervan met een plan inzake toegang tot steenkolenreserves en zo nodig met een bedrijfssluitingsplan, voorzover deze reeds zijn ingediend.
  • (20) 
    In verband met de bij Richtlijn 2001/80/EG(7) inzake grote stookinstallaties vastgestelde termijn, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben de Commissie uiterlijk in juni 2004 mee te delen welke productie-eenheden deel uitmaken van de sluitingsplannen of van de plannen inzake toegang tot steenkoolreserves.
  • (21) 
    In zoverre zij verenigbaar zijn met de huidige regeling, kunnen de lidstaten de kolenindustrie ook steun voor onderzoek en ontwikkeling, milieubescherming en beroepsopleiding toekennen. De toekenning ervan vindt plaats met inachtneming van de door de Commissie voor deze steuntypen vastgestelde voorwaarden en criteria.
  • (22) 
    Voor ondernemingen die te maken hebben met de toepassing van twee steunregelingen in eenzelfde kalenderjaar zou de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze verordening na het verstrijken van het EGKS-Verdrag en Beschikking nr. 3632/93/EGKS problemen kunnen veroorzaken. Daarom dient er een overgangsperiode te worden ingesteld tot 31 december 2002.
  • (23) 
    In de voorgestelde regeling voor staatssteun wordt rekening gehouden met zeer uiteenlopende factoren die voor de kolensector van tegenwoordig en de communautaire energiemarkt in zijn geheel kenmerkend zijn. Het blijkt noodzakelijk, tijdens de regeling, middels een verslag, tot een herbeoordeling te komen van die factoren welke min of meer ingrijpende wijzigingen zullen ondergaan (waarvan een aantal niet te voorspellen zijn), waaronder met name de effectieve bijdrage van de communautaire steenkool aan de continuïteit van de energievoorziening van de Unie in het kader van een duurzame ontwikkeling. Op grond van dit verslag, en rekening houdend met de verschillende categorieën fossiele brandstoffen die op het grondgebied van de Gemeenschap beschikbaar zijn, zal de Commissie voorstellen bij de Raad indienen die rekening zullen houden met de ontwikkeling en vooruitzichten aan het einde van deze regeling en met name met de sociale en regionale aspecten die met de herstructurering van de kolenindustrie samenhangen.
  • (24) 
    Deze verordening dient zo spoedig mogelijk na het verstrijken van het EGKS-Verdrag in werking te treden en met terugwerkende kracht te worden toegepast zodat de bepalingen ervan ten volle hun uitwerking hebben,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1

Doel

Deze verordening stelt regels vast betreffende de toekenning van staatssteun die tot doel heeft bij te dragen tot de herstructurering van de kolenindustrie. In de hierbij vastgestelde regels wordt rekening gehouden met:

  • de sociale en regionale aspecten van de herstructurering van de sector;
  • de noodzaak van de handhaving, als voorzorgsmaatregel, van de productie van een minimumhoeveelheid eigen steenkool die de toegang tot reserves garandeert.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    "steenkool of kolen": hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige "A"- en "B"-kolen, in de zin van het "Internationale codificatiesysteem voor kolen" van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties(8);
  • b) 
    "plan inzake toegang tot steenkoolreserves": een door een lidstaat opgesteld plan dat voorziet in de productie van een minimumhoeveelheid eigen steenkool waarmee toegang tot steenkoolreserves gegarandeerd moet worden;
  • c) 
    "bedrijfssluitingsplan": een door een lidstaat opgesteld plan dat voorziet in maatregelen die tot de definitieve sluiting van steenkoolproductie-eenheden moeten leiden;
  • d) 
    "kosten van de eerste investeringen": kosten aan vast kapitaal die rechtstreeks verband houden met infrastructuurwerkzaamheden of voorzieningen voor de exploitatie van steenkool in bestaande mijnen;
  • e) 
    "productiekosten": kosten die verband houden met de lopende productie, berekend overeenkomstig artikel 9, lid 3. Behalve de delvingsactiviteiten betreft het hier alle activiteiten in verband met de voorbehandeling van de steenkool, met name het wassen, calibreren en sorteren en het vervoer naar de plaats van levering;
  • f) 
    "verliezen bij de lopende productie": het positieve verschil tussen de productiekosten van steenkool en de bij vrij overleg tussen de contracterende partijen, aan de hand van de op de wereldmarkt heersende voorwaarden, overeengekomen verkoopprijs.

Artikel 3

Steunmaatregelen

  • 1. 
    Steun voor de kolenindustrie kan slechts als verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, indien deze steun voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk 2, onverminderd de staatssteunregelingen ten behoeve van onderzoek, technologische ontwikkeling, milieu en opleiding.
  • 2. 
    De steun dekt uitsluitend de kosten die voortvloeien uit de voor de opwekking van elektriciteit bestemde steenkoolproductie, uit de gecombineerde warmte-elektriciteitsproductie, de productie van cokes alsmede uit de bevoorrading van hoogovens in de ijzer- en staalindustrie wanneer het gebruik plaats heeft binnen de Gemeenschap.

HOOFDSTUK 2

STEUNCATEGORIEËN

Artikel 4

Steunmaatregelen voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit

Steunmaatregelen ten gunste van een onderneming die specifiek zijn bedoeld ter dekking van de verliezen bij de lopende productie van productie-eenheden kunnen slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    de exploitatie van de betrokken productie-eenheden valt onder een plan voor bedrijfssluiting met 31 december 2007 als uiterste datum;
  • b) 
    de aangemelde steun per ton steenkoolequivalent overschrijdt niet het verschil tussen de te verwachten productiekosten en de te verwachten inkomsten voor een kolenjaar. De daadwerkelijk betaalde steun wordt jaarlijks geregulariseerd op grond van de reële kosten en reële inkomsten, vóór het verstrijken van het kolenjaar dat volgt op dat waarvoor de steun is toegekend;
  • c) 
    het steunbedrag per ton steenkoolequivalent mag er niet toe leiden dat de prijzen van communautaire kolen lager komen te liggen dan de prijzen van kolen van soortgelijke kwaliteit uit derde landen;
  • d) 
    de steunmaatregelen mogen niet leiden tot concurrentievervalsing tussen kopers en tussen verbruikers van steenkool in de Gemeenschap;
  • e) 
    de steunmaatregelen mogen niet leiden tot concurrentievervalsing op de markten voor elektriciteitsproductie, voor gecombineerde warmte-elektriciteitsproductie, voor cokesproductie en voor staalproductie.

Artikel 5

Steunmaatregelen voor de toegang tot steenkoolreserves

  • 1. 
    De lidstaten kunnen overeenkomstig de leden 2 en 3 uitsluitend steun toekennen aan specifieke productie-eenheden of aan een specifieke groep van productie-eenheden van een onderneming wanneer die steun bijdraagt tot een ononderbroken toegang tot steenkoolreserves. Een productie-eenheid kan uitsluitend steun van één van de in lid 2 of 3 bedoelde categorieën ontvangen. Steun uit hoofde van lid 2 is niet cumuleerbaar met steun uit hoofde van lid 3.

Steun voor de eerste investeringen

  • 2. 
    Steunmaatregelen in verband met de kosten van de eerste investeringen kunnen slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, indien zij aan de voorwaarden van artikel 4, onder c), d) en e), en aan onderstaande voorwaarden voldoen:
  • a) 
    de steun wordt alleen toegekend aan bestaande productie-eenheden die geen steun ontvangen hebben uit hoofde van artikel 3 van Beschikking nr. 3632/93/EGKS of steun ontvangen hebben die de Commissie op grond van dat artikel 3 heeft toegestaan omdat zij konden aantonen dat zij konden concurreren met de prijs van soortgelijke steenkool uit derde landen;
  • b) 
    de productie-eenheden stellen een exploitatieplan en een financieel plan op waaruit blijkt dat zij alleen met de aan het investeringsproject toegekende steun economisch levensvatbaar zijn;
  • c) 
    de aangemelde en daadwerkelijk betaalde steun bedraagt niet meer dan 30 % van de totale kosten voor het betrokken investeringsproject dat een productie-eenheid concurrerend kan maken ten opzichte van de prijzen voor steenkool van een vergelijkbare kwaliteit uit derde landen.

De overeenkomstig dit lid toegekende steun, hetzij in een betaling ineens, hetzij gespreid over verschillende jaren, kan niet worden uitbetaald na 31 december 2010.

Steun voor de lopende productie

  • 3. 
    Steunmaatregelen ter dekking van de verliezen bij de lopende productie kunnen slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien zij aan de voorwaarden van artikel 4, onder b) tot en met e), en aan onderstaande voorwaarden voldoen:
  • a) 
    de exploitatie van de betrokken productie-eenheden of groep productie-eenheden van eenzelfde onderneming valt onder een plan inzake toegang tot steenkoolreserves;
  • b) 
    de steun wordt toegekend aan productie-eenheden die, met name rekening houdend met het niveau en de ontwikkeling van de productiekosten en binnen de grens van de hoeveelheid eigen steenkool die wordt geproduceerd overeenkomstig het onder a) bedoelde plan, de beste economische vooruitzichten hebben.

Artikel 6

Degressief verloop van de steunverlening

  • 1. 
    Het totaalbedrag van de overeenkomstig artikel 4 en artikel 5, lid 3, aan de steenkolenindustrie verleende steun moet een dalende trend vertonen en aldus resulteren in een significante vermindering. Na 31 december 2007 mag geen steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit uit hoofde van artikel 4 worden verleend.
  • 2. 
    Het totaalbedrag van de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 aan de steenkolenindustrie verleende steun ligt voor ieder jaar na 2003 niet hoger dan het bedrag van de steun die de Commissie op grond van de artikelen 3 en 4 van Beschikking nr. 3632/93/EGKS voor 2001 heeft toegestaan.

Artikel 7

Steunmaatregelen voor uitzonderlijke lasten

  • 1. 
    Staatssteun aan ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteit verband houdt of hield met de kolenproductie, ter dekking van de kosten die voortkomen of die zijn voortgekomen uit de rationalisering en herstructurering van de kolenindustrie en die geen verband houden met de huidige productie ("lasten uit het verleden"), kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd wanneer het bedrag ervan niet hoger is dan de genoemde kosten. Onder deze steun kunnen vallen:
  • a) 
    kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die tot herstructurering overgaan of zijn overgegaan, onder meer kosten in verband met de sanering van terreinen van oude steenkolenmijnen;
  • b) 
    kosten die bij verscheidene ondernemingen ontstaan.
  • 2. 
    De soorten kosten ten gevolge van rationalisering en herstructurering van de kolenindustrie worden omschreven in de bijlage.

Artikel 8

Gemeenschappelijke bepalingen

  • 1. 
    Een toegestaan steunbedrag dat wordt toegekend uit hoofde van een of meer bepalingen van deze verordening, wordt berekend met inachtneming van alle uit andere nationale bronnen afkomstige steun waarmee hetzelfde doel wordt nagestreefd, en zulks ongeacht de vorm van deze steun.
  • 2. 
    Alle door een onderneming ontvangen steun wordt in de winst- en verliesrekening opgevoerd als van de omzet gescheiden inkomsten. Wanneer een onderneming die uit hoofde van deze verordening steun ontvangt, niet alleen actief is in de kolenindustrie maar ook een andere economische bedrijvigheid heeft, worden de toegekende middelen opgenomen in een afzonderlijke boekhouding, waaruit duidelijk kan worden afgelezen welke geldstromen uit hoofde van deze verordening zijn toegekend. De middelen worden beheerd zonder enige mogelijkheid tot overheveling naar die andere bedrijvigheid.

HOOFDSTUK 3

KENNISGEVINGS-, ONDERZOEKS- EN GOEDKEURINGSPROCEDURES

Artikel 9

Kennisgeving

  • 1. 
    Naast de bepalingen van artikel 88 van het Verdrag en van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad(9) gelden voor de in deze verordening bedoelde steunmaatregelen de bijzondere regels van de leden 2 tot en met 12.
  • 2. 
    De lidstaten die steun toekennen aan de steenkolenindustrie doen de Commissie mededeling van alle informatie die, tegen de achtergrond van de huidige energiesituatie, noodzakelijk is ter rechtvaardiging van de geschatte omvang van de productiecapaciteit die onder het plan inzake toegang tot steenkolenreserves valt, van het vereiste minimale productieniveau om deze toegankelijkheid te waarborgen, alsmede, wat betreft de in deze verordening vastgestelde steuncategorieën, van de passende steuntypen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de steenkolenindustrie in elke lidstaat.
  • 3. 
    De productiekosten worden berekend overeenkomstig het declaratieschema van de kwartaalkosten die de steenkoolbedrijven of verenigingen van steenkoolbedrijven aan de Commissie doen toekomen. Bij hun berekening van de productiekosten tellen de steenkoolbedrijven de normale afschrijving en de rente over het geleende kapitaal mee. De in aanmerking komende kosten van de rente over het geleende kapitaal worden gebaseerd op de marktrente en zijn beperkt tot de in artikel 2, onder e), genoemde activiteiten (processen).
  • 4. 
    Lidstaten die voornemens zijn steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 4 toe te kennen, dienen vooraf en uiterlijk 31 oktober 2002 bij de Commissie een sluitingsplan voor de betrokken productie-eenheden in. Dit plan voorziet ten minste in het volgende:
  • a) 
    de aanwijzing van de productie-eenheden;
  • b) 
    een opgave van de reële of geraamde productiekosten voor elke productie-eenheid per kolenjaar; deze kosten worden berekend overeenkomstig lid 3;
  • c) 
    de geraamde steenkoolproductie per kolenjaar van de productie-eenheden die onder het sluitingsplan vallen;
  • d) 
    een raming van het bedrag van de steun voor bedrijfsinkrimping per kolenjaar.
  • 5. 
    Lidstaten die voornemens zijn steun als bedoeld in artikel 5, lid 2, toe te kennen, dienen uiterlijk 31 december 2002 bij de Commissie een voorlopig plan inzake toegang tot steenkoolreserves in. Dat plan voorziet ten minste in objectieve selectiecriteria zoals economische levensvatbaarheid waaraan de productie-eenheden moeten voldoen om steun voor investeringsprojecten te ontvangen.
  • 6. 
    Lidstaten die voornemens zijn steun als bedoeld in artikel 5, lid 3, toe te kennen, dienen uiterlijk 31 oktober 2002 bij de Commissie een plan inzake toegang tot steenkoolreserves in. Dit plan voorziet ten minste in het volgende:
  • a) 
    objectieve selectiecriteria waaraan de productie-eenheden moeten voldoen om in het plan te kunnen worden opgenomen;
  • b) 
    de aanwijzing van de productie-eenheden of de groep productie-eenheden van eenzelfde steenkoolonderneming die aan voornoemde selectiecriteria beantwoorden;
  • c) 
    een opgave van de reële of geraamde productiekosten voor elke productie-eenheid per kolenjaar; deze kosten worden berekend overeenkomstig lid 3;
  • d) 
    een exploitatieplan en een financieel plan voor elke productie-eenheid of groep productie-eenheden van eenzelfde onderneming waarin de begrotingsbeginselen van de lidstaten worden weerspiegeld;
  • e) 
    de geraamde steenkoolproductie per kolenjaar van de productie-eenheden of de groep productie-eenheden van eenzelfde onderneming die onder het plan inzake toegang tot steenkoolreserves vallen;
  • f) 
    een raming van het bedrag van de steun voor toegang tot steenkoolreserves per kolenjaar;
  • g) 
    de vaststelling van de respectieve aandelen van de eigen steenkool en de hernieuwbare energiebronnen in de hoeveelheid eigen primaire energiebronnen die bijdragen tot de doelstelling van de continuïteit van de energievoorziening binnen het kader van de duurzame ontwikkeling, alsmede de te verwachten veranderingen daarin.
  • 7. 
    De lidstaten verschaffen de Commissie, in het kader van de indiening van de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde plannen, alle gegevens betreffende de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Zij maken hierbij in het bijzonder melding van de emissiereducties die het resultaat zijn van inspanningen om schone technologieën voor de verbranding van steenkool aan te wenden.
  • 8. 
    De lidstaten kunnen de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen, uiterlijk in juni 2004 meedelen welke productie-eenheden onder de in de leden 4 en 6 bedoelde plannen vallen.
  • 9. 
    Indien een lidstaat besluit wijzigingen aan te brengen in het overeenkomstig de leden 4, 5, 6, 7 en 8 oorspronkelijk bij de Commissie ingediende plan, dient hij de Commissie daarvan op de hoogte te stellen.
  • 10. 
    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle financiële steunmaatregelen die zij in een kolenjaar voornemens zijn ten behoeve van de kolenindustrie te treffen, en beschrijven nauwkeurig de aard ervan onder verwijzing naar de in de artikelen 4, 5 en 7 bepaalde steuncategorieën. Zij verstrekken de Commissie alle informatie met betrekking tot de berekening van de geraamde productiekosten en geven het verband aan met de overeenkomstig de leden 4, 5, 6, 7 en 8 bij de Commissie aangemelde plannen.
  • 11. 
    Uiterlijk zes maanden na de afsluiting van het kolenjaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het steunbedrag en verstrekken zij haar alle andere informatie met betrekking tot de berekening van de daadwerkelijk in dat kolenjaar betaalde steun. Voor het einde van het volgende kolenjaar doen zij tevens mededeling van eventuele correcties in de oorspronkelijk betaalde bedragen.
  • 12. 
    Bij de kennisgeving van de in de artikelen 4, 5 en 7 bedoelde steunmaatregelen en bij de opgave van de daadwerkelijk betaalde steun verstrekken de lidstaten alle informatie die nodig is voor de verificatie van de in deze bepalingen vastgestelde voorwaarden en criteria.

Artikel 10

Onderzoek en goedkeuring

  • 1. 
    De Commissie onderzoekt de plannen die haar overeenkomstig artikel 9 ter kennis zijn gebracht. De Commissie beslist of deze plannen in overeenstemming zijn met de in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 neergelegde voorwaarden en criteria, en of zij aan de doelstellingen van deze verordening beantwoorden, zulks conform de in Verordening (EG) nr. 659/1999 vastgestelde procedurele regels.
  • 2. 
    De Commissie onderzoekt de overeenkomstig artikel 9, lid 10, aangemelde maatregelen aan de hand van de haar in het kader van artikel 9, leden 4, 5, 6, 7 en 8 ter kennis gebrachte plannen. Zij neemt een besluit overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 659/1999.

HOOFDSTUK 4

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Verslagen van de Commissie

  • 1. 
    De Commissie brengt uiterlijk 31 december 2006 aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag uit, waarin met name wordt gerapporteerd over de opgedane ervaring alsmede over de moeilijkheden die zich sedert de inwerkingtreding van de verordening hebben voorgedaan. Op grond van de maatregelen die de lidstaten hebben genomen, evalueert zij de resultaten van de herstructurering van de steenkoolindustrie en de gevolgen daarvan voor de interne markt.
  • 2. 
    De Commissie maakt de balans op van het aandeel van de verschillende eigen primaire energiebronnen in elke lidstaat, waarin de verschillende categorieën beschikbare fossiele brandstoffen zijn opgenomen. Zij beoordeelt, rekening houdend met de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, de werkelijke bijdrage van de eigen steenkool tot de continuïteit van de energievoorziening in de Europese Unie op lange termijn, als onderdeel van een duurzame-ontwikkelingsstrategie, en geeft een raming van de hoeveelheid steenkool die daartoe nodig is.

Artikel 12

Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie neemt alle nodige maatregelen voor de uitvoering van deze verordening. Zij stelt een gemeenschappelijke structuur vast voor de mededeling van inlichtingen die haar in staat moeten stellen te beoordelen of aan de voorwaarden en criteria voor de toekenning van steun is voldaan.

Artikel 13

Herzieningsmaatregelen

  • 1. 
    Op grond van het overeenkomstig artikel 11 opgestelde verslag dient de Commissie, indien nodig, bij de Raad voorstellen in tot wijziging van deze verordening in verband met de toepassing ervan op steun voor de periode vanaf 1 januari 2008. Met inachtneming van het beginsel van vermindering van de steun worden in die voorstellen met name de basisbeginselen vastgesteld op grond waarvan de plannen van de lidstaten vanaf 1 januari 2008 uitgevoerd zullen worden.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde beginselen worden vastgesteld aan de hand van in artikel 1 omschreven doelstellingen, met name met inachtneming van de sociale en regionale gevolgen van de te nemen maatregelen en van de energiesituatie.

Artikel 14

Inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 24 juli 2002.

  • 2. 
    Voor de steun ter dekking van kosten voor 2002 kunnen echter naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat de voorschriften en beginselen van Beschikking nr. 3632/93/EGKS blijven gelden, behalve de regels inzake termijnen en procedures.
  • 3. 
    Deze verordening is van toepassing tot en met 31 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

  • P. 
    S. Møller
  • (1) 
    PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 202.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 30 mei 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad)
  • (3) 
    PB C 321 van 16.11.2001, blz. 2.
  • (4) 
    PB C 48 van 21.2.2002, blz. 49.
  • (5) 
    PB L 329 van 30.12.1993, blz. 12.
  • (6) 
    PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.
  • (7) 
    PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1.
  • (8) 
    "International Codification System for Medium and High Rank Coals" (1998), "International Classification of In-Seam Coals" (1998) en "International Codification System for Low-Rank Coals Utilisation" (1999).
  • (9) 
    PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

BIJLAGE

Definitie van de in artikel 7 bedoelde kosten

  • 1. 
    Kosten en voorzieningen voor kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die tot herstructurering en rationalisering overgaan of zijn overgegaan,

dat wil zeggen uitsluitend:

  • a) 
    de lasten in verband met pensioenuitkeringen aan werknemers die moeten uittreden voor zij de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
  • b) 
    andere uitzonderlijke uitgaven voor werknemers die hun werk als gevolg van herstructurering en rationalisering verloren hebben;
  • c) 
    uitkeringen van pensioenen en schadeloosstellingen buiten het wettelijk stelsel, aan werknemers die hun werk als gevolg van herstructurering en rationalisering verloren hebben en aan hen die daarop vóór de herstructurering recht hadden;
  • d) 
    uitgaven van ondernemingen voor de omscholing van hun werknemers met het oog op het gemakkelijker vinden van een nieuwe baan buiten de steenkoolindustrie, met name de opleidingskosten;
  • e) 
    de gratis verstrekking van kolen aan werknemers die hun werk als gevolg van herstructurering en rationalisering verloren hebben en aan hen die daarop vóór de herstructurering recht hadden;
  • f) 
    overblijvende lasten voortvloeiend uit voorschriften op fiscaal, juridisch of administratief gebied;
  • g) 
    kosten in verband met bijkomende veiligheidsmaatregelen ondergronds in verband met de sluiting van productie-eenheden;
  • h) 
    mijnschade, voorzover toe te schrijven aan productie-eenheden die wegens herstructurering buiten bedrijf worden gesteld;
  • i) 
    kosten in verband met de rehabilitatie van terreinen van oude steenkoolmijnen, zoals:
  • overblijvende lasten in verband met bijdragen verschuldigd aan instanties die met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater zijn belast;
  • andere nog overblijvende lasten in verband met watervoorziening en afvoer van afvalwater;
  • j) 
    overblijvende lasten in verband met de ziekteverzekeringsregeling voor gewezen mijnwerkers;
  • k) 
    uitzonderlijke intrinsieke waardeverminderingen, voorzover die door de sluiting van productie-eenheden zijn veroorzaakt (waarbij geen rekening wordt gehouden met sinds 1 januari 1994 verrichte revaluaties die hoger zijn dan het inflatiepercentage).
  • 2. 
    Kosten en voorzieningen voor kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan:
  • a) 
    de verhoging van de bijdragen ter dekking, buiten het wettelijk stelsel, van de sociale lasten, welke het resultaat is van de vermindering van het aantal bijdrageplichtigen als gevolg van de herstructurering;
  • b) 
    door herstructurering ontstane uitgaven voor watervoorziening en afvoer van afvalwater;
  • c) 
    verhoging van de bijdragen verschuldigd aan instanties die met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater zijn belast, voorzover deze verhoging het gevolg is van een inkrimping van de bijdrageplichtige kolenproductie na de herstructurering.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.