Verordening 2005/2166 - Maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

1.

Wettekst

28.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/5

 

VERORDENING (EG) Nr. 2166/2005 VAN DE RAAD

van 20 december 2005

tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Volgens recent wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) is de volwassen populatie van het zuidelijke heekbestand en het langoustinebestand in de ICES-sectoren VIII c en IX a als gevolg van visserijsterfte zodanig uitgedund dat het normale herstel ervan door voortplanting in het gedrang komt en dat de betrokken bestanden bijgevolg dreigen in te storten.

 

(2)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) moeten er maatregelen worden getroffen om meerjarige herstelplannen voor deze bestanden op te stellen.

 

(3)

De herstelplannen moeten erop gericht zijn het herstel van de bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen te bewerkstelligen binnen een termijn van tien jaar.

 

(4)

Het doel wordt geacht te zijn bereikt wanneer het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) in het licht van het meest recente ICES-advies oordeelt dat de betrokken bestanden zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden.

 

(5)

Om dit doel te bereiken is het nodig de visserijsterfte zodanig te beheersen dat verlaging ervan gedurende opeenvolgende jaren zeer waarschijnlijk mag worden geacht.

 

(6)

Een dergelijke beheersing van de visserijsterfte kan worden bereikt door middel van een adequate methode om het peil van de totaal toegestane vangst (TAC’s) voor de betrokken bestanden te bepalen, en een regeling die onder meer gesloten gebieden en beperkingen in kilowattdagen omvat, waarmee de op deze bestanden uitgeoefende visserijinspanning binnen zodanige grenzen wordt gehouden dat het onwaarschijnlijk is dat de TAC’s worden overschreden.

 

(7)

Als de bestanden zich eenmaal hebben hersteld, moet de Raad op voorstel van de Commissie vervolgmaatregelen vaststellen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

 

(8)

Er zijn, in aanvulling op de maatregelen vervat in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (3), controlemaatregelen nodig om de naleving van de in deze verordening vervatte maatregelen te garanderen.

 

(9)

Met het oog op het herstel van de langoustinebestanden dienen sommige voortplantingsgebieden tegen bevissing te worden beschermd. Daartoe moet Verordening (EG) nr. 850/98 (4) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DOEL

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een herstelplan vastgesteld voor de volgende bestanden (hierna „de betrokken bestanden” te noemen):

 

a)

zuidelijke heek in de sectoren VIII c en IX a, als afgebakend door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES);

 

b)

langoustines in ICES-sector VIII c;

 

c)

langoustines in ICES-sector IX a.

Artikel 2

Doel van het herstelplan

Het herstelplan beoogt het herstel van de betrokken bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen, in overeenstemming met de gegevens waarover de ICES beschikt. Dat betekent:

 

a)

wat betreft het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand, het bereiken van een paaibiomassa van 35 000 ton gedurende twee opeenvolgende jaren, in overeenstemming met de beschikbare wetenschappelijke verslagen, of het laten aangroeien van de volwassen populatie binnen een periode van tien jaar, zodat waarden van 35 000 ton of meer worden bereikt. Dit cijfer wordt in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens van het WTECV aangepast;

 

b)

wat betreft de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden, het herstel van de bestanden tot binnen biologisch veilige grenzen binnen een periode van tien jaar.

Artikel 3

Evaluatie van de herstelmaatregelen

  • 1. 
    De Commissie beoordeelt op basis van adviezen van de ICES en het WTECV het effect van de herstelmaatregelen op de betrokken bestanden en op de visserij op deze bestanden in het tweede jaar van de toepassing van deze verordening en in elk van de daaropvolgende jaren.
  • 2. 
    Indien de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat voor een van de betrokken bestanden het in artikel 2 bepaalde doel is bereikt, besluit de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen om het bij deze verordening vastgestelde herstelplan voor dat bestand te vervangen door een overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld beheersplan.
  • 3. 
    Indien de Commissie in het kader van de jaarlijkse evaluatie vaststelt dat een van de betrokken bestanden onvoldoende tekenen van herstel vertoont, besluit de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot vaststelling van aanvullende en/of alternatieve maatregelen om het herstel van het betrokken bestand te bewerkstelligen.

HOOFDSTUK II

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 4

Vaststelling van de TAC’s

  • 1. 
    Ieder jaar stelt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid voor de betrokken bestanden de TAC voor het volgende jaar vast.
  • 2. 
    De TAC voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5.
  • 3. 
    De TAC’s voor de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6.

Artikel 5

Procedure voor de vaststelling van de TAC voor het zuidelijk heekbestand

  • 1. 
    Indien de visserijsterfte voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand in het licht van het meest recente verslag van de ICES door het WTECV wordt geraamd op meer dan 0,3 per jaar, mag de TAC voor dat bestand niet hoger liggen dan een vangstniveau dat volgens een wetenschappelijke evaluatie van het WTECV, op basis van het meest recente verslag van de ICES, in het jaar waarin het wordt toegepast zal leiden tot een verlaging van de visserijsterfte met 10 % ten opzichte van de voor het voorgaande jaar geraamde visserijsterfte.
  • 2. 
    Indien de visserijsterfte voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand in het licht van het meest recente verslag van de ICES door het WTECV wordt geraamd op 0,3 of minder per jaar, wordt de TAC vastgesteld op een vangstniveau dat, volgens een wetenschappelijke evaluatie van het WTECV, op basis van het meest recente verslag van de ICES, in het jaar waarin het wordt toegepast zal leiden tot een visserijsterfte van 0,27 per jaar.
  • 3. 
    Indien het WTECV in het licht van het meest recente verslag van de ICES voor slechts een deel van de ICES-sectoren VIII c en IX a een vangstniveau kan berekenen dat overeenstemt met de in de leden 1 en 2 bedoelde visserijsterfte, wordt de TAC vastgesteld op een niveau dat verenigbaar is met zowel:
 

a)

het vangstniveau dat overeenstemt met de gespecificeerde visserijsterfte in het door het wetenschappelijk advies bestreken gebied, als

 

b)

de handhaving van een constante verhouding tussen de vangst in het door het wetenschappelijk advies bestreken gebied en de totale vangst in de sectoren VIII c en IX a. De verhouding wordt berekend op basis van de vangsten over de laatste drie jaar voorafgaand aan het jaar waarin het besluit wordt genomen.

De te hanteren berekeningsmethode staat in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 6

Procedure voor de vaststelling van de TAC’s voor de langoustinebestanden

De TAC’s voor de in artikel 1, onder b) en c), bedoelde bestanden worden op basis van de meest recente wetenschappelijke evaluatie van het WTECV vastgesteld op een zodanig niveau dat de visserijsterfte voor dit bestand in dezelfde mate daalt als de visserijsterfte die door toepassing van artikel 5 voor het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand wordt bereikt.

Artikel 7

Beperking van de schommelingen in de TAC’s

Vanaf het eerste jaar waarin deze verordening wordt toegepast, gelden de volgende regels:

 

a)

indien de toepassing van artikel 5 of artikel 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 15 % hoger ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15 % hoger ligt dan de TAC voor dat jaar;

 

b)

indien de toepassing van de artikelen 5 of 6 zou leiden tot een TAC die meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor het voorgaande jaar, stelt de Raad een TAC vast die niet meer dan 15 % lager ligt dan de TAC voor dat jaar.

HOOFDSTUK III

BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

Artikel 8

Beperking van de visserijinspanning

  • 1. 
    De in hoofdstuk II bedoelde TAC’s worden aangevuld met een regeling voor de beperking van de visserijinspanning, gebaseerd op geografische gebieden en soorten vistuig, en de daaraan verbonden voorwaarden voor het gebruik van de vangstmogelijkheden als bedoeld in bijlage IVb van Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (5).
  • 2. 
    Elk jaar neemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid een besluit over de aanpassing van het maximumaantal visdagen voor vaartuigen die onderworpen zijn aan de in lid 1 bedoelde regeling voor de beperking van de visserijinspanning. De aanpassing is verhoudingsgewijs dezelfde als de jaarlijkse aanpassing van de visserijsterfte die door de ICES en het WTECV in overeenstemming wordt geacht met de toepassing van de visserijsterfte die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 omschreven methode.
  • 3. 
    In afwijking van de leden 1 en 2 kan elke betrokken lidstaat een andere methode hanteren voor het beheer van de visserijinspanning in het deel van sector IX a ten oosten van 7°23′48″ westerlengte, als gemeten overeenkomstig de WGS84-norm. Bij die methode wordt een referentieniveau van de visserijinspanning vastgesteld dat gelijk is aan de visserijinspanning in 2005. Voor 2006 en de daaropvolgende jaren wordt de visserijinspanning aangepast met een hoeveelheid waarover de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. Deze aanpassing wordt voorgesteld na bespreking van het meest recente advies van het WTECV, in het licht van het meest recente verslag van de ICES. Bij ontstentenis van een besluit van de Raad zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat de visserijinspanning niet hoger ligt dan het referentieniveau.
  • 4. 
    De Commissie kan elke lidstaat die gebruikmaakt van de in lid 3 bedoelde afwijking, verzoeken om een verslag over de uitvoering van elke andere methode voor het beheer van de visserijinspanning. De Commissie verstrekt dit verslag aan de overige lidstaten.
  • 5. 
    Voor de toepassing van lid 3 wordt de visserijinspanning gemeten als de som, per kalenderjaar, van het motorvermogen in kilowatt van alle betrokken vaartuigen, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat zij in het gebied hebben gevist.

HOOFDSTUK IV

CONTROLE, INSPECTIE EN BEWAKING

Artikel 9

Tolerantiemarge

  • 1. 
    In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (6) geldt voor ramingen inzake de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden van de aan boord gehouden betrokken bestanden een marge van 8 % ten opzichte van het in het logboek vermelde cijfer. Indien in de communautaire wetgeving geen omzettingsfactor is vastgesteld, geldt de omzettingsfactor van de lidstaat wiens vlag het vaartuig voert.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing indien de hoeveelheid van de aan boord gehouden betrokken bestanden minder dan 50 kg bedraagt.

Artikel 10

Weging van de aanvoer

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat zien erop toe dat elke hoeveelheid van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg en/of 150 kg van de in artikel 1, onder b), en/of c), bedoelde bestanden, gevangen in de in artikel 1 bedoelde gebieden, vóór de verkoop op een veilingweegschaal wordt gewogen.

Artikel 11

Voorafgaande kennisgeving

De kapitein van een communautair vissersvaartuig dat aanwezig is geweest in de in artikel 1 bedoelde gebieden, die een hoeveelheid van de aan boord gehouden betrokken bestanden wil overladen of wil aanvoeren in een haven of op een plaats van aanvoer in een derde land, deelt onderstaande gegevens tenminste 24 uur vooraf aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee:

 

de naam van de haven of de plaats van aanvoer;

 

het vermoedelijke tijdstip van aankomst in die haven of op die plaats;

 

de hoeveelheden, in kilogram levend gewicht, van alle soorten waarvan meer dan 50 kg aan boord is.

Deze kennisgeving kan ook door een vertegenwoordiger van de kapitein van het vissersvaartuig geschieden.

Artikel 12

Gescheiden opslag van zuidelijke heek en langoustines

  • 1. 
    Indien meer dan 50 kg van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand aan boord van een communautair vissersvaartuig wordt gehouden, is het voor dit vaartuig verboden om containers aan boord te hebben waarin hoeveelheden van de in artikel 1 bedoelde bestanden met andere soorten mariene organismen vermengd zijn.
  • 2. 
    De kapitein van een communautair vissersvaartuig verleent de inspecteurs van de lidstaten de nodige bijstand om deze in staat te stellen de in het logboek vermelde gegevens te toetsen aan de aan boord gehouden vangsten van de betrokken bestanden.

Artikel 13

Vervoer van zuidelijke heek en langoustines

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg of van de in artikel 1, onder b) en/of c), bedoelde bestanden van meer dan 150 kg, gevangen in een van de in artikel 1 bedoelde geografische gebieden, die voor het eerst wordt aangevoerd in die lidstaat, wordt gewogen voordat ze van de haven van eerste aanvoer naar elders wordt vervoerd.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, moeten hoeveelheden van het in artikel 1, onder a), bedoelde bestand van meer dan 300 kg, die naar een andere plaats dan die van eerste aanvoer of invoer worden vervoerd, vergezeld zijn van een afschrift van de aangifte als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 voor de hoeveelheden die worden vervoerd. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2847/93 is niet van toepassing.

Artikel 14

Specifiek controleprogramma

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor de betrokken bestanden meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding.

HOOFDSTUK V

WIJZIGINGEN IN VERORDENING (EG) Nr. 850/98

Artikel 15

Beperkingen op de langoustinevisserij

In Verordening (EG) nr. 850/98 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 29 ter

Beperkingen op de langoustinevisserij

  • 1. 
    Gedurende de hierna genoemde perioden is het verboden met
 

i)

bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee en

 

ii)

korven te vissen in de geografische gebieden die worden begrensd door loxodromen tussen de volgende punten, als gemeten overeenkomstig de WGS84-norm:

 

a)

van 1 juni tot en met 31 augustus:

 
 

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

 
 

42°00′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

 
 

42°00′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

 
 

42°04′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

 
 

42°09′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

 
 

42°12′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

 
 

42°23′ noorderbreedte, 09°15′ westerlengte

 
 

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte;

 

b)

van 1 mei tot en met 31 augustus:

 
 

37°45′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

 
 

38°10′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

 
 

38°10′ noorderbreedte, 009°15′ westerlengte

 
 

37°45′ noorderbreedte, 009°20′ westerlengte.

  • 2. 
    In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee in het geografisch gebied en gedurende de periode als genoemd in lid 1, onder b), toegestaan mits de bijvangst aan langoustines niet meer bedraagt dan 2 % van het totale gewicht van de vangst.
  • 3. 
    In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met korven waarmee geen langoustine wordt gevangen toegestaan in het geografisch gebied en gedurende de periode als genoemd in lid 1, onder b).
  • 4. 
    In de in lid 1 genoemde geografische gebieden en buiten de daarin vermelde perioden mag de bijvangst aan langoustines niet meer dan 5 % van het totale gewicht van de vangst bedragen.
  • 5. 
    In de geografische gebieden en buiten de perioden als genoemd in lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de omvang van de visserijinspanning van vaartuigen die vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee niet groter is dan de hoogte van de visserijinspanning van de vaartuigen van de desbetreffende lidstaat in dezelfde perioden en dezelfde geografische gebieden in 2004.
  • 6. 
    De lidstaten delen aan de Commissie hun maatregelen tot naleving van de in lid 5 neergelegde verplichting mee. Indien de Commissie van oordeel is dat de verplichting met de maatregelen van de lidstaat niet wordt nageleefd, kan zij wijzigingen in de maatregelen voorstellen. Bij ontbreken van overeenstemming over maatregelen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat, kan de Commissie maatregelen nemen overeenkomstig de procedure in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (7).

Artikel 16

Verslag over het herstelplan

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Commissie een verslag in met conclusies inzake de toepassing van het herstelplan voor de betrokken bestanden, met inbegrip van de beschikbare sociaal-economische gegevens die verband houden met het plan. Dat verslag wordt uiterlijk op 17 januari 2010 ingediend.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

  • M. 
    BECKETT
 

  • (1) 
    Advies uitgebracht op 14 april 2005 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
 

BIJLAGE

Methode voor de berekening van een TAC voor de sectoren VIII c en IX a voor zuidelijke heek wanneer slechts voor een deel van het gebied een wetenschappelijke vangstprognose beschikbaar is

Indien de wetenschappelijke prognose van de vangst in een deelgebied van de sectoren VIII c en IX a dat overeenstemt met de in artikel 5 bedoelde visserijsterfte x ton is, de gemiddelde vangst in dat deelgebied over de drie voorgaande jaren y ton is en de gemiddelde totale vangst in de sectoren VIII c en IX a over de voorgaande drie jaren z ton is, wordt de TAC vastgesteld op zx/y ton.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.