Verordening 2007/520 - Technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden

1.

Wettekst

12.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/3

 

VERORDENING (EG) Nr. 520/2007 VAN DE RAAD

van 7 mei 2007

tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 973/2001

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Gemeenschap heeft bij Besluit 98/392/EG (1) het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee goedgekeurd, waarin bepaalde principes en regels voor de instandhouding en het beheer van de levende mariene rijkdommen zijn vastgesteld. De Gemeenschap neemt in het kader van haar ruimere internationale verplichtingen deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.

 

(2)

De Gemeenschap is sinds 14 november 1997 ingevolge Besluit 86/238/EEG (2) verdragssluitende partij bij het Internationaal Verdrag voor de Instandhouding van Atlantische Tonijnen, hierna „het ICCAT-verdrag” genoemd.

 

(3)

Bij het ICCAT-verdrag is een kader vastgesteld voor de regionale samenwerking op het gebied van de instandhouding en het beheer van de bestanden van tonijnachtigen en aanverwante soorten in de Atlantische Oceaan en de aangrenzende zeeën, via de oprichting van de Internationale Commissie voor de Instandhouding van Tonijn in de Atlantische Oceaan, hierna „ICCAT” genoemd, en de vaststelling van aanbevelingen voor de instandhouding en het beheer in het verdragsgebied, die voor de verdragssluitende partijen verbindend worden.

 

(4)

ICCAT heeft een aantal technische maatregelen aanbevolen voor bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden in de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, met name inzake de toegestane maten en gewichten van de gevangen vis, de beperkingen op de vangsten in bepaalde zones of in bepaalde perioden of met bepaalde vistuigen, en de beperkingen van de capaciteit. Deze aanbevelingen zijn voor de Gemeenschap bindend en moeten dus worden uitgevoerd.

 

(5)

De Gemeenschap heeft bij Besluit 95/399/EG (3) de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Oceaan goedgekeurd. Bij deze overeenkomst wordt met het oog op de instandhouding en het rationeel gebruik van tonijn en verwante soorten een adequaat kader voor het versterken van de internationale samenwerking in de Indische Oceaan ingesteld, via de oprichting van de Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Oceaan, hierna „IOTC” genoemd, en de vaststelling van aanbevelingen op het gebied van instandhouding en beheer in het bevoegdheidsgebied van IOTC, die voor de overeenkomstsluitende partijen bindend worden.

 

(6)

De IOTC heeft voor bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden in de Indische Oceaan technische maatregelen aanbevolen, met name een beperking van de vangstcapaciteit. Deze aanbeveling is voor de Gemeenschap bindend en moet dus worden uitgevoerd.

 

(7)

Bij Besluit 2005/938/EG (4) heeft de Gemeenschap de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen goedgekeurd. De Gemeenschap moet derhalve de bepalingen van die overeenkomst toepassen.

 

(8)

De overeenkomst heeft tot doel de incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvisserij met ringzegens in het oostelijke deel van de Stille Oceaan geleidelijk tot vrijwel nul te reduceren via de invoering van vangstbeperkingen, en de duurzaamheid van de tonijnbestanden in het overeenkomstgebied op de lange termijn te waarborgen.

 

(9)

De Gemeenschap heeft visserijbelangen in het oostelijke deel van de Stille Oceaan en heeft deelgenomen aan het proces tot vaststelling van het Verdrag voor de versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn, hierna „het Verdrag van Antigua” genoemd. Bij Besluit 2005/26/EG (5) heeft de Gemeenschap het Verdrag van Antigua ondertekend en de procedure voor toetreding tot dat nieuwe verdrag ingeleid. In afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Antigua heeft de Gemeenschap, als niet-verdragssluitende partij die deelneemt aan de Inter-Amerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn (hierna „IATTC” genoemd), besloten de door IATTC vastgestelde technische maatregelen toe te passen. Deze maatregelen moeten dus in Gemeenschapsrecht worden omgezet.

 

(10)

Sinds 25 januari 2005 en ingevolge Besluit 2005/75/EG (6) is de Gemeenschap verdragssluitende partij bij het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan, hierna „het WCPFC” genoemd.

 

(11)

Het WCPFC-verdrag voorziet in een kader om, via de oprichting van een Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC), regionaal samen te werken aan de instandhouding op de lange termijn en de duurzame exploitatie van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan.

 

(12)

Het verdient daarom aanbeveling dat de Gemeenschap de in het hierboven genoemde verdrag vastgestelde bepalingen en de door WCPFC vastgestelde technische maatregelen toepast.

 

(13)

De door die regionale visserijorganisaties vastgestelde technische maatregelen zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 973/2001 van de Raad van 14 mei 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (7).

 

(14)

Aangezien deze organisaties nieuwe technische maatregelen hebben vastgesteld en aangezien de maatregelen die sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 973/2001 van kracht zijn, moeten worden bijgewerkt, dient die verordening te worden ingetrokken en te worden vervangen door de onderhavige verordening.

 

(15)

De capaciteitsbeperkingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (8).

 

(16)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld die gelden voor de vangst en de aanvoer van de in bijlage I vermelde, over grote afstanden trekkende visbestanden, en voor de daarbij bovengehaalde bijvangsten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Onverminderd artikel 9 geldt deze verordening voor de vaartuigen die de vlag van de lidstaten voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd (hierna „vissersvaartuigen van de Gemeenschap” genoemd).

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

„over grote afstanden trekkende soorten”: de in bijlage I vermelde soorten;

 

2)

„tonijnachtigen en aanverwante soorten, als bedoeld door ICCAT”: de in bijlage II vermelde soorten;

 

3)

„dolfijnsterftelimiet (DSL)”: de limiet als gedefinieerd in artikel V van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen (10);

 

4)

„sportvisserij”: visserijactiviteiten waarbij levende aquatische rijkdommen als vrijetijdsbesteding of als sport worden geëxploiteerd;

 

5)

„ringnetten”: al dan niet van een sluitlijn voorziene netten waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten;

 

6)

„ringzegens”: ringnetten waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten. Ringzegens mogen worden gebruikt voor de vangst van kleine pelagische soorten, grote pelagische soorten en demersale soorten.

 

7)

„beuglijnen”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn met bijlijnen (sneuen) die voorzien zijn van talrijke haken en die, afhankelijk van de doelsoort, een andere lengte hebben. Een beuglijn kan verticaal of horizontaal ten opzichte van het zeeoppervlak worden uitgezet. Ze kan op of dichtbij de bodem worden uitgezet (grondbeug) of kan tussen de bodem en het oppervlak of dicht onder het oppervlak drijven (drijvende beug);

 

8)

„haken”: een gebogen, scherp stuk staaldraad, gewoonlijk met een weerhaak. De punt van de haak kan recht of omgebogen zijn. Lengte en vorm van de schacht kunnen variëren en de dwarsdoorsnede van de schacht kan rond zijn (bij de gewone haak) of plat (bij de gesmede haak). De totale lengte van de haak is de maximale totale lengte van de schacht vanaf het uiteinde van de haak dat dient voor het vastmaken van de lijn (en gewoonlijk de vorm heeft van een oog) tot en met de punt van de kromming. De breedte van de haak is de grootste horizontale afstand vanaf het buitenste gedeelte van de schacht tot en met het buitenste gedeelte van de weerhaak;

 

9)

„visaantrekkende structuren”: op zee drijvende uitrustingen waarmee wordt beoogd vis aan te trekken;

 

10)

„vaartuigen voor de tonijnvisserij met hengels”: vaartuigen die zijn uitgerust voor de tonijnvisserij met hengels.

Artikel 4

Gebieden

Voor de toepassing van deze verordening gelden voor de maritieme wateren de volgende definities:

 

1)

Gebied 1

Alle wateren van de Atlantische Oceaan en de aangrenzende zeeën die zijn gelegen binnen het ICCAT-verdragsgebied als omschreven in artikel 1 van dat verdrag.

 

2)

Gebied 2

Alle wateren van de Indische Oceaan die zijn gelegen binnen het IOTC-verdragsgebied als omschreven in artikel 2 van dat verdrag.

 

3)

Gebied 3

Alle wateren van het oostelijke deel van de Stille Oceaan die zijn gelegen binnen het gebied als omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen.

 

4)

Gebied 4

Alle wateren van het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan die zijn gelegen binnen het gebied als omschreven in artikel 3 van het WCPFC-verdrag.

TITEL II

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 1

HOOFDSTUK 1

Beperkingen op het gebruik van bepaalde soorten vaartuigen en vistuigen

Artikel 5

Bescherming van grootoogtonijn in bepaalde tropische wateren

  • 1. 
    Van 1 tot en met 30 november is de tonijnvisserij met zegennetten of hengels verboden in het als volgt afgebakende gebied:
 

zuidgrens: breedtegraad 0° ZB;

 

noordgrens: breedtegraad 5° NB;

 

westgrens: lengtegraad 20° WL;

 

oostgrens: lengtegraad 10° WL.

  • 2. 
    De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 augustus een verslag toe over de uitvoering van deze maatregel, met daarbij in voorkomend geval een overzicht van de inbreuken die zijn gepleegd door vissersvaartuigen van de Gemeenschap die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, en die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat in behandeling zijn genomen.

Artikel 6

Visserij op blauwvintonijn in de Middellandse Zee

  • 1. 
    Van 16 juli tot en met 15 augustus is de ringzegenvisserij op blauwvintonijn in de Middellandse Zee verboden.
  • 2. 
    Van 1 juni tot en met 31 juli van elk jaar is het verboden om in de Middellandse Zee met de drijvende beug op blauwvintonijn te vissen met vaartuigen van meer dan 24 m. De lengte van de vaartuigen wordt bepaald overeenkomstig bijlage III.
  • 3. 
    Van 1 tot en met 30 juni is het verboden bij de visserij op blauwvintonijn in de Middellandse Zee gebruik te maken van vliegtuigen of helikopters.
  • 4. 
    De definities van de in dit artikel genoemde perioden en gebieden, alsmede de in bijlage III bedoelde lengte van de vaartuigen kunnen door de Commissie volgens de in artikel 30 bedoelde procedure worden gewijzigd overeenkomstig de voor de Gemeenschap verplicht geworden aanbevelingen van ICCAT.

Artikel 7

Visserij op gestreepte tonijn, grootoogtonijn en geelvintonijn in bepaalde Portugese wateren

Het is verboden hoeveelheden gestreepte tonijn, grootoogtonijn en geelvintonijn die met ringzegens is gevangen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen in ICES-deelgebied X ten noorden van de breedtegraad 36°30′ NB of in de CECAF-gebieden ten noorden van de breedtegraad 31° NB en ten oosten van de lengtegraad 17°30′ WL aan boord te houden, of in de genoemde gebieden met de genoemde vistuigen op deze soorten te vissen.

HOOFDSTUK 2

Minimumafmetingen

Artikel 8

Afmetingen

  • 1. 
    Een exemplaar van een in bijlage IV vermelde soort wordt als ondermaats beschouwd, wanneer het kleiner is dan de in die bijlage vastgestelde afmetingen.
  • 2. 
    De in bijlage IV vastgestelde afmetingen kunnen door de Commissie volgens de in artikel 30 bedoelde procedure worden gewijzigd overeenkomstig de voor de Gemeenschap verplicht geworden aanbevelingen van ICCAT.

Artikel 9

Verbodsbepalingen

  • 1. 
    Het is verboden om in gebied 1 gevangen ondermaatse vis van de in bijlage IV vermelde soorten aan boord te houden, over te laden, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, ten toon te stellen met het oog op de verkoop, te koop aan te bieden en in de handel te brengen. Exemplaren van die soorten worden onmiddellijk na de vangst overboord gezet.
  • 2. 
    Het is verboden om in gebied 1 gevangen ondermaatse vis van de in bijlage IV vermelde soorten die afkomstig is uit derde landen, in de Gemeenschap in het vrije verkeer te brengen of daar in de handel te brengen.

Artikel 10

Het meten van de afmetingen

  • 1. 
    Alle soorten, behalve de istiophoridae, worden gemeten aan de hand van de vorklengte, d.w.z. de afstand, in verticale projectie, tussen het uiteinde van de bovenkaak en het uiteinde van de kortste vinstraal van de staart.
  • 2. 
    De istiophoridae worden gemeten van het uiteinde van de onderkaak tot de staartvinvork.

Artikel 11

Bemonsteringsprocedure voor de kooien met blauwvintonijn

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt een bemonsteringsprocedure vast voor de raming van de aantallen gevangen blauwvintonijnen per grootte.
  • 2. 
    De groottesortering in kooien vindt plaats aan de hand van één monster van 100 exemplaren per 100 ton levende vis of één monster van 10 % van het totale aantal gekooide exemplaren. Het monster voor de groottesortering wordt tijdens het oogsten op het viskweekbedrijf genomen overeenkomstig de door ICCAT bepaalde methode voor de melding van de gegevens in het kader van taak II.
  • 3. 
    Voor vis met een kweekperiode van langer dan één jaar worden aanvullende methoden en bemonsteringen uitgewerkt.
  • 4. 
    De bemonstering vindt plaats tijdens een willekeurig gekozen oogst en heeft betrekking op alle kooien. Uiterlijk op 31 juli worden de gegevens van de bemonstering die het vorige kalenderjaar heeft plaatsgevonden, aan ICCAT meegedeeld.

HOOFDSTUK 3

Beperking van het aantal vaartuigen

Artikel 12

Grootoogtonijn en Noord-Atlantische witte tonijn

  • 1. 
    De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 het aantal en de totale capaciteit, uitgedrukt in brutoton (BT), vast van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap met een lengte over alles van meer dan 24 m die in gebied 1 op grootoogtonijn als doelsoort vissen. Voor deze vaststelling wordt uitgegaan van:
 

a)

het gemiddeld aantal en de capaciteit, uitgedrukt in BT, van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de periode 1991/1992 in gebied 1 op grootoogtonijn als doelsoort hebben gevist, alsmede van

 

b)

de beperking van het aantal uiterlijk op 30 juni 2005 aan ICCAT gemelde vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in 2005 op grootoogtonijn vissen.

  • 2. 
    De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 het aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap vast die op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het gemiddelde aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de periode 1993-1995 op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort hebben gevist.
  • 3. 
    De verdeling die de Raad volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 over de lidstaten verricht, heeft betrekking op:
 

a)

het aantal en de in BT uitgedrukte capaciteit van de vaartuigen, als vastgesteld overeenkomstig lid 1;

 

b)

het aantal vaartuigen, als vastgesteld overeenkomstig lid 2.

  • 4. 
    Elke lidstaat zendt uiterlijk op 15 mei van elk jaar, via de gebruikelijke transmissiekanalen, de volgende gegevens toe aan de Commissie:
 

a)

de lijst van vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 m die de vlag van die lidstaat voeren en op grootoogtonijn vissen;

 

b)

de lijst van vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en deelnemen aan de gerichte visserij op Noord-Atlantische witte tonijn.

De Commissie zendt deze gegevens jaarlijks vóór 31 mei toe aan het ICCAT-secretariaat.

  • 5. 
    In de in lid 4 bedoelde lijsten wordt het intern nummer van het „vlootregister” vermeld, dat overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (11) aan het vaartuig is toegekend, alsmede het soort vistuig dat wordt gebruikt.

HOOFDSTUK 4

Niet-doelsoorten en sport- en recreatievisserij

Artikel 13

Marlijn

De lidstaten moedigen het gebruik van sneuen in monofilamentdraad op de wartels aan, teneinde het gemakkelijker te maken om levende blauwe en witte marlijn vrijwillig overboord te zetten.

Artikel 14

Haaien

  • 1. 
    De lidstaten moedigen aan dat toevallig gevangen levende haaien, met name jonge dieren, overboord worden gezet.
  • 2. 
    De lidstaten bevorderen het beperken van de teruggooi van haaien door de selectiviteit van het vistuig te verbeteren.

Artikel 15

Zeeschildpadden

De lidstaten moedigen aan dat toevallig gevangen levende zeeschildpadden overboord worden gezet.

Artikel 16

Sport- en recreatievisserij in de Middellandse Zee

  • 1. 
    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om in het kader van de sport- en recreatievisserij het gebruik van sleepnetten, ringnetten, ringzegens, dreggen, kieuwnetten, schakels en beuglijnen te verbieden voor de visserij op tonijn en aanverwante soorten in de Middellandse Zee.
  • 2. 
    Elke lidstaat zorgt ervoor dat de tonijnen en aanverwante soorten die in de Middellandse Zee in het kader van de sport- en recreactievisserij worden gevangen, niet in de handel worden gebracht.

Artikel 17

Verslaglegging

De lidstaten zenden elk jaar uiterlijk op 15 augustus een verslag over de uitvoering van dit hoofdstuk toe aan de Commissie.

TITEL III

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 2

HOOFDSTUK 1

Beperking van het aantal vaartuigen

Artikel 18

Aantal toegelaten vaartuigen

  • 1. 
    De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vast hoeveel vissersvaartuigen van de Gemeenschap met een lengte over alles van meer dan 24 m in gebied 2 mogen vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in 2003 geregistreerd waren in het scheepsregister van IOTC. Het aantal vaartuigen komt overeen met de totale, in brutoton (BT) uitgedrukte tonnage, en ingeval vaartuigen worden vervangen, mag de totale tonnage niet worden overschreden.
  • 2. 
    Het overeenkomstig lid 1 vastgestelde aantal vaartuigen wordt door de Raad tussen de lidstaten verdeeld volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

HOOFDSTUK 2

Niet-doelsoorten

Artikel 19

Haaien

  • 1. 
    De lidstaten stellen alles in het werk om het overboord zetten van toevallig gevangen levende haaien, met name jonge dieren, aan te moedigen.
  • 2. 
    De lidstaten bevorderen het beperken van de teruggooi van haaien.

Artikel 20

Schildpadden

  • 1. 
    De lidstaten stellen alles in het werk om het door visserij veroorzaakte effect op de zeeschildpadden te beperken, met name door toepassing van de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde bepalingen.
  • 2. 
    Het gebruik van alle vistuig is gebonden aan de volgende voorwaarden:
 

a)

de bij toeval (met haken of netten) of als bijvangst gevangen zeeschildpadden moeten naar behoren worden behandeld, onder meer door de dieren te reanimeren of onmiddellijk overboord te zetten;

 

b)

aan boord moet het juiste materiaal aanwezig zijn om de bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden overboord te zetten.

  • 3. 
    Het gebruik van ringzegens is bovendien gebonden aan de volgende voorwaarden:
 

a)

het insluiten van zeeschildpadden moet zo veel mogelijk worden voorkomen;

 

b)

er moeten specificaties van adequaat vistuig worden ontwikkeld en toegepast om de bijvangst van zeeschildpadden tot een minimum te beperken;

 

c)

alle maatregelen die nodig zijn om ingesloten of gevangen zeeschildpadden vrij te laten moeten worden vastgesteld;

 

d)

alle nodige maatregelen moeten worden vastgesteld om toezicht uit te oefenen op visaantrekkende structuren (FAD’s) waarin zeeschildpadden verstrikt kunnen geraken, teneinde de gevangen schildpadden vrij te laten en de niet-gebruikte FAD’s weer aan boord te halen.

  • 4. 
    Het gebruik van beugen is bovendien gebonden aan de volgende voorwaarden:
 

a)

door combinaties van soorten haken, typen aas, de diepte, het ontwerp van de netten en visserijpraktijken te ontwikkelen en toe te passen, moet het aantal bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden, alsmede de sterfte van deze dieren tot een minimum worden beperkt;

 

b)

aan boord moet het juiste materiaal aanwezig zijn om de bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden overboord te zetten, met inbegrip van materiaal om de dieren los te maken of de lijnen door te snijden, en schepnetten.

TITEL IV

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 3

Artikel 21

Overladen

  • 1. 
    Het gebruik van hulpvaartuigen ter ondersteuning van vaartuigen die vissen met behulp van visaantrekkende structuren is verboden.
  • 2. 
    Er mag door ringzegenvaartuigen geen vis op zee worden overgeladen.

Artikel 22

Beperking van het aantal vaartuigen

  • 1. 
    De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vast hoeveel ringzegenvaartuigen van de Gemeenschap in gebied 3 op tonijn mogen vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het aantal ringzegenvaartuigen van de Gemeenschap die op 28 juni 2002 geregistreerd waren in het scheepsregister van IATTC.
  • 2. 
    Elke lidstaat zendt de Commissie jaarlijks uiterlijk op 10 december de lijst toe van vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en voornemens zijn in gebied 3 op tonijn te vissen. Vaartuigen die niet op deze lijst staan, worden als niet-actief beschouwd en mogen tijdens het dan lopende jaar niet vissen.
  • 3. 
    In de lijsten wordt het intern nummer van het „vlootregister” vermeld dat overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 aan het vaartuig is toegekend, alsmede het soort vistuig dat wordt gebruikt.

Artikel 23

Bescherming van dolfijnen

Alleen vissersvaartuigen van de Gemeenschap die vissen volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en die beschikken over een dolfijnsterftelimiet (DSL) mogen scholen of groepen dolfijnen met ringzegens insluiten bij het vissen op geelvintonijn in gebied 3.

Artikel 24

DSL-aanvragen

De lidstaten delen de Commissie vóór 15 september van elk jaar de volgende gegevens mee:

 

a)

een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en waarvan het laadvermogen groter is dan 363 metrieke ton (400 t netto) en die een DSL hebben aangevraagd voor het gehele volgende jaar;

 

b)

een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en waarvan het laadvermogen groter is dan 363 metrieke ton (400 t netto) en die een DSL hebben aangevraagd voor de eerste of de tweede helft van het volgende jaar;

 

c)

voor elk vaartuig dat een DSL aanvraagt, een certificaat waarin staat dat het vaartuig beschikt over alle voor de bescherming van dolfijnen vereiste vistuigen en apparatuur en dat de kapitein ervan een erkende opleiding heeft gevolgd in de techniek van het weer vrijlaten en het redden van dolfijnen;

 

d)

een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en in de loop van het volgende jaar wellicht in het gebied zullen gaan vissen.

Artikel 25

Verdeling van de DSL’s

  • 1. 
    De lidstaten vergewissen zich ervan dat de DSL-aanvragen voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en in de door IATTC aangenomen instandhoudingsmaatregelen.
  • 2. 
    De Commissie onderzoekt de lijsten en de overeenstemming van deze lijsten met de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en met de door IATTC vastgestelde instandhoudingsmaatregelen, en zendt ze toe aan de directeur van IATTC. Indien bij het onderzoek van een aanvraag door de Commissie blijkt dat deze aanvraag niet voldoet aan de in dit lid bepaalde voorwaarden, stelt de Commissie de betrokken lidstaat onmiddellijk ervan in kennis dat zij de aanvraag of een deel ervan niet aan de directeur van de IATTC kan toezenden, en deelt zij hem de redenen hiervoor mee.
  • 3. 
    De Commissie deelt elke lidstaat de totale DSL mee die moet worden verdeeld over de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren.
  • 4. 
    De lidstaten delen de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 januari de verdeling van de DSL’s over de vaartuigen die hun vlag voeren, mee.
  • 5. 
    De Commissie deelt jaarlijks uiterlijk op 1 februari de lijst en de verdeling van de DSL’s over de vissersvaartuigen van de Gemeenschap mee aan de directeur van IATTC.

Artikel 26

Bescherming van niet-doelsoorten

  • 1. 
    Ringzegenvaartuigen zetten zo snel mogelijk alle zeeschildpadden, haaien, gestreepte tonijn, roggen, goudmakreel en andere niet-doelsoorten ongedeerd overboord.
  • 2. 
    De vissers worden aangemoedigd om technieken en apparatuur te ontwikkelen en te gebruiken om al deze dieren snel en veilig overboord te zetten.

Artikel 27

Zeeschildpadden

  • 1. 
    Telkens wanneer een zeeschildpad in het net wordt gesignaleerd, worden alle redelijke inspanningen gedaan om de schildpad te redden voordat deze in het net verstrikt raakt, en wordt daartoe indien nodig ook een speedboot ingezet.
  • 2. 
    Indien een zeeschildpad in het net verstrikt is geraakt, wordt de netrol stilgelegd zodra de schildpad uit het water komt en pas opnieuw gestart als de schildpad is bevrijd en is vrijgelaten.
  • 3. 
    Indien een zeeschildpad aan boord van een vaartuig wordt gebracht, wordt deze pas terug in het water gezet nadat alles is gedaan voor een volledig herstel van het dier.
  • 4. 
    Vaartuigen voor de tonijnvisserij mogen geen zoutzakken of andere soorten plastic afval in zee gooien.
  • 5. 
    Zeeschildpadden die in visaantrekkende structuren of andere vistuigen verstrikt zijn geraakt, worden zo mogelijk weer vrijgelaten.
  • 6. 
    Visaantrekkende structuren die niet voor de visserij worden gebruikt, worden weer aan boord gehaald.

TITEL V

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 4

Artikel 28

Vermindering van afval

De lidstaten nemen maatregelen om afval, teruggooi, door verloren of achtergelaten materiaal veroorzaakte vangsten, vervuiling door vissersvaartuigen, vangsten van tot niet-doelsoorten behorende vis en andere dieren, alsmede de gevolgen voor aanverwante of afhankelijke soorten, met name wanneer die met uitroeiing worden bedreigd, tot een minimum te beperken.

TITEL VI

ALGEMEEN GELDENDE BEPALINGEN

Artikel 29

Zeezoogdieren

  • 1. 
    Scholen of groepen zeezoogdieren mogen niet met ringzegens worden ingesloten.
  • 2. 
    Lid 1 geldt voor alle vissersvaartuigen van de Gemeenschap, behalve voor de in artikel 23 bedoelde vaartuigen.

TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Comitéprocedure

De maatregelen die uit hoofde van artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 2, moeten worden getroffen, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Artikel 31

Intrekking

Verordening (EG) nr. 973/2001 wordt ingetrokken.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

  • H. 
    SEEHOFER
 

 

BIJLAGE I

Lijst van over grote afstanden trekkende soorten

 

Witte tonijn: Thunnus alalunga

 

Blauwvintonijn: Thunnus thynnus

 

Grootoogtonijn: Thunnus obesus

 

Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis

 

Bonito: Sarda sarda

 

Geelvintonijn: Thunnus albacares

 

Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus

 

Dwergtonijnen: Euthynnus spp.

 

Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii

 

Kogeltonijn: Auxis spp.

 

Braam: Bramidae

 

Marlijn: Tetrapturus spp.; Makaira spp.

 

Zeilvis: Istiophorus spp.

 

Zwaardvis: Xiphias gladius

 

Makreelgeep: Scomberesox spp.; Cololabis spp.

 

Goudmakreel; dolfijnvis: Coryphaena hippurus; Coryphaena equiselis

 

Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae Rhincodon typus; Carcharhinide; Sphyrnidae; Isuridae; Lamnidae

 

Walvisachtigen (walvissen en bruinvissen): Physeteridae; Balenidae; Eschrichtiidae; Monodontidae; Ziphiidae; Delphinidae

 

BIJLAGE II

ICCAT-lijst van tonijnachtigen en aanverwante soorten

 

Blauwvintonijn: Thunnus thynnus

 

Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii

 

Geelvintonijn: Thunnus albacares

 

Witte tonijn: Thunnus alalunga

 

Grootoogtonijn: Thunnus obesus

 

Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus

 

Dwergtonijnen: Euthynnus alletteratus

 

Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis

 

Bonito: Sarda sarda

 

Kogeltonijn: Auxis thazard

 

Kogeltonijn: Auxis rochei

 

Ongestreepte bonito: Orcynopsis unicolor

 

Wahoo: Acanthocybium solandri

 

Gevlekte koningsmakreel: Scomberomorus maculatus

 

Koningsmakreel: Scomberomorus cavalla

 

Oost-Atlantische makreel: Scomberomorus tritor

 

Serramakreel: Scomberomorus brasiliensis

 

Valse koningsmakreel: Scomberomorus regalis

 

Zeilvis: Istiophorus albicans

 

Zwarte marlijn: Makaira indica

 

Blauwe marlijn: Makaira nigricans

 

Witte marlijn: Tetrapturus albidus

 

Zwaardvis: Xiphias gladius

 

Langbekspeervis: Tetrapturus pfluegeri

 

BIJLAGE III

Scheepslengte (artikel 6, lid 2)

Definitie van scheepslengte volgens ICCAT:

 

voor vissersvaartuigen die na 18 juli 1982 zijn gebouwd: 96 % van de lengte over alles op de waterlijn op 85 % van de kleinste holte naar de mal gemeten van de bovenzijde van de kiel, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze lengte groter is. Bij schepen die met stuurlast ontworpen zijn, moet de waterlijn waarop deze lengte wordt gemeten, evenwijdig zijn aan de ontwerplastlijn;

 

voor vissersvaartuigen die vóór 18 juli 1982 zijn gebouwd: de registratielengte zoals die voorkomt in de nationale registers of in enig ander officieel scheepsdocument.

 

BIJLAGE IV

MINIMUMMATEN

(artikel 8, lid 1)

 

Soorten

Minimummaat

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus) (1)

6,4 kg of 70 cm

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus) (2)

10 kg of 80 cm

Zwaardvis (Xiphias gladius) (3)

25 kg of 125 cm (onderkaak)

 

  • (1) 
    Deze minimummaat geldt slechts voor de Oost-Atlantische Oceaan.
  • (2) 
    Deze minimummaat geldt slechts voor de Middellandse Zee.
  • (3) 
    Deze minimummaat geldt slechts voor de Atlantische Oceaan.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.