Richtlijn 2008/2 - Zichtveld en de ruitenwissers van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

1.

Wettekst

29.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 24/30

 

RICHTLIJN 2008/2/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 januari 2008

betreffende het zichtveld en de ruitenwissers van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Bij Richtlijn 74/347/EEG van de Raad van 25 juni 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het zichtveld en de ruitenwissers van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

 

(2)

Richtlijn 74/347/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, zoals vervangen door Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan (5) en legt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de bouw van landbouw- en bosbouwtrekkers met betrekking tot het zichtveld en de ruitenwissers. Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende land- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing.

 

(3)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Onder trekker (landbouw- of bosbouwtrekker) wordt verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.
  • 2. 
    Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers, gemonteerd op luchtbanden, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 40 km/h.

Artikel 2

De lidstaten mogen de EG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met de ruitenwissers indien deze beantwoorden aan de in bijlage I opgenomen voorschriften.

Artikel 3

De lidstaten mogen de inschrijving, verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de ruitenwissers indien deze beantwoorden aan de in bijlage I vermelde voorschriften.

Artikel 4

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van bijlage I aan te passen aan de technische vooruitgang, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde procedure.

Artikel 5

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Richtlijn 74/347/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2008.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 januari 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    LENARČIČ
 

  • (2) 
    Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 december 2007.
  • (4) 
    Zie bijlage II, deel A.
 

BIJLAGE I

ZICHTVELD

DEFINITIES EN VOORSCHRIFTEN

  • 1. 
    DEFINITIES

1.1.   Zichtveld

Onder „zichtveld” verstaat men alle richtingen naar voren en naar de zijkanten waarin de bestuurder van de trekker zicht heeft.

1.2.   Referentiepunt

Onder „referentiepunt” verstaat men de volgens afspraak vastgestelde positie van de in één punt verenigd gedachte ogen van de bestuurder. Dit referentiepunt ligt in het vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van de trekker, gaande door het midden van de zitting, op 700 mm verticaal boven de snijlijn van dit vlak met de zitting en op een afstand van 270 mm — gemeten in de richting van de heupsteun — vanaf het verticale dwarsvlak dat raakt aan de voorzijde van de zitting en dat loodrecht staat op het middenlangsvlak van de trekker (figuur 1). De vaststelling van het referentiepunt geldt voor de onbelaste zitting in de door de fabrikant van de trekker opgegeven middenstand.

1.3.   Zichthalfrond

Onder „zichthalfrond” verstaat men de halve cirkel, die met een straal van 12 m om het loodrecht onder het referentiepunt in het horizontale wegoppervlak gelegen punt is getrokken op een zodanige wijze dat de cirkelboog — in rijrichting gezien — voor de trekker ligt en de halve cirkel wordt begrensd door de middellijn welke loodrecht op de lengteas van de trekker staat (figuur 2).

1.4.   Zichtbelemmeringen

Onder „zichtbelemmeringen” worden verstaan de koorden van de sectoren van het zichthalfrond welke door de aanwezigheid van constructiedelen, bv. daksteunen, luchtinlaat- of uitlaatpijpen, en raamlijst van de voorruit, niet kunnen worden waargenomen.

1.5.   Zichtsector

Onder „zichtsector” verstaat men het gedeelte van het zichtveld dat wordt begrensd:

 

1.5.1.

naar boven,

door een horizontaal vlak gaande door het referentiepunt;

 

1.5.2.

op het wegoppervlak,

door de buiten het zichthalfrond gelegen zone die aansluit aan die sector van het zichthalfrond waarvan de koorde ter lengte van 9,5 m loodrecht staat op het vlak evenwijdig aan de lengteas van de trekker, gaande door het midden van de bestuurderszitplaats en door dit vlak wordt gehalveerd.

1.6.   Wisvlak van de ruitenwissers

Onder „wisvlak van de ruitenwissers” verstaat men het gedeelte van het buitenoppervlak van de voorruit dat door de ruitenwissers wordt bestreken.

  • 2. 
    VOORSCHRIFTEN

2.1.   Algemeen

De trekker moet zodanig zijn geconstrueerd en uitgerust dat de bestuurder bij het rijden op de weg en bij werkzaamheden in land- of bosbouw onder alle gebruikelijke omstandigheden van het wegverkeer en van de werkzaamheden op het veld en in het bos een voldoende zichtveld kan hebben. Het zichtveld wordt voldoende geacht wanneer de bestuurder voor zover mogelijk een gedeelte van elk voorwiel kan zien en wanneer aan onderstaande eisen wordt voldaan:

2.2.   Controle van het zichtveld

2.2.1.   Methode van bepaling van de zichtbelemmeringen

2.2.1.1.   De trekker wordt opgesteld op een horizontaal vlak overeenkomstig figuur 2. Ter hoogte van het referentiepunt worden twee puntvormige lichtbronnen, bv. 2 × 150 W, 12 V, aangebracht die op een onderlinge afstand van 65 mm symmetrisch ten opzichte van het referentiepunt op een horizontale draagbalk zijn gemonteerd. Deze draagbalk moet in het middelpunt draaibaar zijn om een verticale as door het referentiepunt. De balk moet bij meting van de zichtbelemmeringen zo worden opgesteld dat de verbindingslijn tussen de lichtbronnen loodrecht staat op de lijn die het zichtbelemmerende constructiedeel met het referentiepunt verbindt.

De zones waar de schaduwbeelden (kernschaduw) van het zichtbelemmerende constructiedeel, die bij gelijktijdig of afwisselend inschakelen van beide lichtbronnen op het zichthalfrond ontstaan, elkaar overlappen moeten als zichtbelemmeringen overeenkomstig punt 1.4 worden gemeten (figuur 3).

2.2.1.2.   Zichtbelemmeringen mogen niet groter zijn dan 700 mm.

2.2.1.3.   Zichtbelemmeringen die door in elkanders buurt gelegen constructiedelen van meer dan 80 mm breedte worden veroorzaakt, moeten zich op een zodanige plaats bevinden dat de afstand tussen het midden van twee zichtbelemmeringen — gemeten als koorden van het zichthalfrond — ten minste 2 200 mm bedraagt.

2.2.1.4.   Over de gehele omtrek van het zichthalfrond mogen niet meer dan zes zichtbelemmeringen aanwezig zijn, waarvan er niet meer dan twee binnen de in punt 1.5 genoemde zichtsector mogen liggen.

2.2.1.5.   Buiten de zichtsector zijn evenwel zichtbelemmeringen groter dan 700 mm, maar niet groter dan 1 500 mm toegestaan indien de constructiedelen die deze zichtbelemmeringen veroorzaken constructief niet anders kunnen worden uitgevoerd of aangebracht: in totaal mogen er aan elke zijde twee van dergelijke zichtbelemmeringen aanwezig zijn, indien één niet groter dan 700 mm en de andere niet groter dan 1 500 mm is, of twee van dergelijke zichtbelemmeringen indien geen van beide groter dan 1 200 mm is.

2.2.1.6.   Zichtbelemmeringen door de aanwezigheid van een achteruitkijkspiegel van goedgekeurd model blijven buiten beschouwing wanneer deze constructief niet anders kan worden aangebracht.

2.2.2.   Mathematische bepaling van de zichtbelemmering die voor beide ogen ontstaat

2.2.2.1.   In plaats van de controle als bedoeld in punt 2.2.1 kan men mathematisch de toelaatbaarheid van verschillende zichtbelemmeringen vaststellen. De punten 2.2.1.2 tot en met 2.2.1.6 regelen de grootte, de verdeling en het aantal van de zichtbelemmeringen.

2.2.2.2.   Voor het zicht met beide ogen met een oogafstand van 65 mm heeft de zichtbelemmering die voor beide ogen ontstaat, in mm uitgedrukt de waarde:

In deze vergelijking is

 

a

de afstand in mm tussen het constructie-element dat het zicht belemmert en het referentiepunt, gemeten langs de zichtlijn door dat constructie-element naar de omtrek van het zichthalfrond;

b

de breedte in mm van het constructie-element gemeten langs de horizontaal, loodrecht op de zichtlijn.

2.3.   De proefmethoden als in 2.2 mogen door andere methoden worden vervangen, mits hun gelijkwaardigheid wordt aangetoond.

2.4.   Doorzichtig vlak van de voorruit

Bij het bepalen van de belemmeringen in de zichtsector worden de door de raamlijst van de voorruit en enig ander obstakel veroorzaakte zichtbelemmeringen volgens de voorschriften van punt 2.2.1.4 als één enkele zichtbelemmering beschouwd, op voorwaarde dat de stand tussen de uiterste punten van die zichtbelemmering niet meer bedraagt dan 700 mm.

2.5.   Ruitenwissers

2.5.1.   Indien de trekker is voorzien van een voorruit, moet hij tevens zijn uitgerust met een of meer door een motor aangedreven ruitenwissers. Het wisbereik moet een duidelijk zicht naar voren waarborgen overeenkomend met een koorde van ten minste 8 m van het zichthalfrond binnen de zichtsector.

2.5.2.   De snelheid van de ruitenwissers moet ten minste 20 cyclussen per minuut bedragen.

Image

Image

Image

 

BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan (bedoeld in artikel 6)

 

Richtlijn 74/347/EEG van de Raad

(PB L 191 van 15.7.1974, blz. 5)

 

Richtlijn 79/1073/EEG van de Commissie

(PB L 331 van 27.12.1979, blz. 20)

 

Richtlijn 82/890/EEG van de Raad

(PB L 378 van 31.12.1982, blz. 45)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, lid 1, naar Richtlijn 74/347/EEG betreft

Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24)

uitsluitend wat de verwijzing in artikel 1, eerste streepje, naar Richtlijn 74/347/EEG betreft

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing (bedoeld in artikel 6)

 

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

74/347/EEG

2 januari 1976 (1)

 

79/1073/EEG

30 april 1980

 

82/890/EEG

22 juni 1984

 

97/54/EG

22 september 1998

23 september 1998

 

  • (1) 
    Overeenkomstig artikel 3 bis, dat is ingevoegd bij artikel 1, punt 2, van Richtlijn 79/1073/EEG:

„1.   Met ingang van 1 mei 1980 mogen de lidstaten om redenen die verband houden met het zichtveld van trekkers:

 

voor een type trekker de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document of de nationale goedkeuring niet weigeren,

 

het voor de eerste keer in het verkeer brengen van trekkers niet verbieden,

indien het zichtveld van dit type trekker of van deze trekkers voldoet aan de in deze richtlijn gegeven voorschriften.

  • 2. 
    Met ingang van 1 oktober 1980 mogen de lidstaten:
 

het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document niet langer afgeven voor een type trekker waarvan het zichtveld niet voldoet aan de in deze richtlijn gegeven voorschriften,

 

de nationale goedkeuring weigeren van een type trekker waarvan het zichtveld niet voldoet aan de in deze richtlijn gegeven voorschriften.

  • 3. 
    Met ingang van 1 januari 1983 kunnen de lidstaten het voor de eerste keer in het verkeer brengen verbieden van trekkers, waarvan het zichtveld niet voldoet aan de in deze richtlijn gegeven voorschriften.”.
 

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

 

Richtlijn 74/347/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikelen 1, 2 en 3

Artikelen 1, 2 en 3

Artikel 3 bis

Tabelnoot (*) bij bijlage II

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 5

Artikelen 6 en 7

Artikel 6

Artikel 8

Bijlage

Bijlage I

Bijlage, punten 1 tot en met 2.3

Bijlage I, punten 1 tot en met 2.3

Bijlage, punt 2.4

Bijlage, punt 2.5

Bijlage I, punt 2.4

Bijlage, punt 2.6

Bijlage I, punt 2.5

Bijlage, Figuren 1, 2 en 3

Bijlage I, figuren 1, 2 en 3

Bijlage II

Bijlage III

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.