Verordening 2008/1176 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 713/2005 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde soorten breedspectrumantibiotica uit India

1.

Wettekst

29.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 319/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 1176/2008 VAN DE RAAD

van 27 november 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 713/2005 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde soorten breedspectrumantibiotica uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 15 en 19,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    PROCEDURE
  • I. 
    Vorig onderzoek en geldende maatregelen
 

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 713/2005 (2), heeft de Raad definitieve compenserende rechten ingesteld op bepaalde soorten breedspectrumantibiotica, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de detailhandel, ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 10, ex 2941 10 20 en ex 2941 90 00 („het betrokken product”) uit India. Voor met name genoemde exporteurs werd een recht van 17,3 % tot 30,3 % ingesteld, terwijl voor alle andere exporteurs een residueel recht van 32 % werd ingesteld.

II.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

 

(2)

Na de instelling van de definitieve compenserende rechten heeft de Indiase overheid opmerkingen ingediend die inhouden dat de omstandigheden voor twee subsidieregelingen (de Duty Entitlement Passbook Scheme („Passbook-regeling”) en de Export Income Tax Exemption Scheme van afdeling 80 HHC van de Inkomstenbelastingwet („EITES”)) zijn veranderd en dat deze veranderingen van blijvende aard zijn. Dientengevolge werd het waarschijnlijk geacht dat de mate van subsidiëring was afgenomen en moesten de maatregelen die gedeeltelijk op basis van deze regelingen waren ingesteld, derhalve worden herzien.

 

(3)

De Commissie heeft het bewijsmateriaal onderzocht dat de Indiase overheid heeft overgelegd en achtte dit toereikend om een nieuw onderzoek te openen overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de basisverordening. Na overleg in het Raadgevend Comité heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3), ambtshalve een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van Verordening (EG) nr. 713/2005 geopend.

 

(4)

Het doel van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek was om in alle gevallen waarin voldoende bewijsmateriaal was overgelegd, overeenkomstig de relevante bepalingen van het bericht van inleiding te beoordelen of de bestaande maatregelen ten aanzien van de ondernemingen die hebben geprofiteerd van één of beide gewijzigde subsidieregelingen moesten worden voortgezet, afgeschaft of gewijzigd. Afhankelijk van de bevindingen van het onderzoek zou ook worden nagegaan of de maatregelen die gelden voor andere ondernemingen die hebben meegewerkt aan het onderzoek op grond waarvan de huidige maatregelen en/of de residuele maatregel die geldt voor alle overige ondernemingen zijn vastgesteld, moeten worden herzien.

III.   Onderzoektijdvak

 

(5)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2007 („het nieuwe onderzoektijdvak”).

IV.   Bij het onderzoek betrokken partijen

 

(6)

De Commissie heeft de Indiase overheid en de Indiase producenten/exporteurs die hebben meegewerkt aan het vorige onderzoek, die in Verordening (EG) nr. 713/2005 en in het bericht van inleiding werden genoemd en waarvan is gebleken dat ze hebben geprofiteerd van een van beide subsidieregelingen die zouden zijn gewijzigd, evenals de communautaire producenten, officieel in kennis gesteld van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en een verzoek in te dienen om te worden gehoord. Met de schriftelijke en mondelinge reacties van de partijen werd, waar nodig, rekening gehouden.

 

(7)

Daar kennelijk een groot aantal partijen betrokken was bij dit onderzoek, werd overwogen voor het onderzoek naar de subsidiëring een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening.

 

(8)

Slechts twee producenten/exporteurs maakten zichzelf kenbaar en verstrekten de voor een steekproef benodigde informatie. Daarom werd het gebruik van steekproefmethoden niet nodig geacht.

 

(9)

Een van deze producenten/exporteurs antwoordde echter in het kader van de steekproef dat hij geen voordelen ontving in het kader van de twee subsidieregelingen die zouden zijn gewijzigd (de Passbook-regeling en de EITES van afdeling 80 HHC van de Inkomstenbelastingwet), noch tijdens het onderzoektijdvak dat had geleid tot de geldende maatregelen, noch tijdens het nieuwe onderzoektijdvak. Bovendien had deze onderneming niet meegewerkt aan het oorspronkelijke onderzoek en werd het niet noodzaak geacht om de residuele maatregel die van toepassing was op alle andere ondernemingen, waaronder deze, aan te passen. De onderneming voldeed daarom niet aan de voorwaarden voor deelname aan het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek als uiteengezet in punt 4 van het bericht van inleiding en kon daarom niet deelnemen aan dit onderzoek. De onderneming in kwestie werd daarvan op de hoogte gesteld.

 

(10)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar de enige medewerkende producent/exporteur die in aanmerking kwam voor deelname aan dit onderzoek (Ranbaxy Laboratories Ltd) en naar de Indiase overheid. Zowel van genoemde producent als van de Indiase overheid werd antwoord ontvangen.

 

(11)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en onderzocht die zij voor de bepaling van de mate van subsidiëring nodig achtte. Bij de volgende belanghebbenden werd een controle ter plaatse verricht:

 

1.

Indiase overheid

Ministerie van Handel, New Delhi.

 

2.

Producenten/exporteurs in India

Ranbaxy Laboratories Ltd, New Delhi.

  • V. 
    Bevindingen van de Commissie en opmerkingen hierover
 

(12)

De Indiase overheid en andere belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd overwogen om de hoogte van het recht dat van toepassing is op de enige medewerkende Indiase producent, te wijzigen en de bestaande maatregelen voor alle andere ondernemingen die niet aan dit gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek meewerkten te verlengen. Deze partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met alle standpunten en opmerkingen werd zoals hierna uiteengezet rekening gehouden.

  • B. 
    BETROKKEN PRODUCT
 

(13)

Dit onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als waarop Verordening (EG) nr. 713/2005 betrekking heeft, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de detailhandel, ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 10, ex 2941 10 20 en ex 2941 90 00 van oorsprong uit India.

  • C. 
    SUBSIDIES
  • I. 
    Inleiding
 

(14)

Op basis van de door de Indiase overheid en de enige medewerkende producent/exporteur verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan er sprake zou zijn van subsidiëring, onderzocht:

 

a)

Advance Authorisation Scheme (vroeger bekend als Advance Licence Scheme (regeling voorafgaande vergunningen));

 

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

 

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling exportbevordering kapitaalgoederen);

 

d)

Focus Market Scheme (regeling focusmarkten);

 

e)

Regelingen voor inkomstenbelasting:

 

Export Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling van inkomstenbelasting bij uitvoer);

 

Income Tax Incentive for Research and Development (regeling vrijstelling inkomstenbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling);

 

f)

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten).

 

(15)

De regelingen a) tot en met d) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act van 1992 (nr. 22), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten met betrekking tot het in- en uitvoerbeleid die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 („EXIM-policy 04-09”). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in deze periode vastgesteld in het procedurehandboek — 1 september 2004-31 maart 2009, deel I („HOP I 04-09”). Het procedurehandboek wordt ook regelmatig bijgewerkt.

 

(16)

De onder e) genoemde inkomstenbelastingregelingen zijn gebaseerd op de Inkomstenbelastingwet van 1961, die jaarlijks bij de begrotingswet wordt aangepast.

 

(17)

De onder f) genoemde regeling voor exportkredieten is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet van 1949, die de Reserve Bank of India machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

 

(18)

In overeenstemming met artikel 11, lid 10, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid verzocht om aanvullend overleg over zowel de gewijzigde als de ongewijzigde regelingen teneinde opheldering te krijgen over de feitelijke situatie inzake de betrokken regelingen en om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Na dit overleg, dat niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing voor deze regelingen heeft geleid, heeft de Commissie al deze regelingen opgenomen in het onderzoek naar subsidiëring.

II.   Specifieke regelingen

  • 1. 
    Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen of VV-regeling)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(19)

Een gedetailleerde beschrijving van de regeling is te vinden in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.14 van het document EXIM-policy 04-09 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 04-09. Deze regeling heette Advance Licence Scheme tijdens het vorige onderzoek, dat heeft geleid tot de instelling, op grond van Verordening (EG) nr. 713/2005, van de definitieve compenserende rechten die op dit moment gelden.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(20)

De VV-regeling bestaat uit zes subregelingen die in overweging 21 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de VV-regeling voor fysieke uitvoer en voor de VV-regeling voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen als tussenleverancier in aanmerking voor de VV-regeling. Hoofdcontractanten die in paragraaf 8.2 van het document EXIM-policy 04-09 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de VV-regeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” dankzij de regeling Advance Release Order (ARO) en voor de regeling „back to back inland letter of credit”.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(21)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

 

i)

fysieke uitvoer: Dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct rechtenvrij worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het exportproduct zijn in de VV-vergunning vermeld;

 

ii)

jaarlijkse behoefte: Een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een bepaalde maximumwaarde, die wordt bepaald door zijn eerdere uitvoer — rechtenvrij inputs invoeren die voor de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct wordt gebruikt. Hij mag naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

 

iii)

leveranties van halffabricaten: Deze subregeling geldt in gevallen waarin twee fabrikanten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces wordt opgesplitst. De producent/exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren;

 

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: In het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant rechtenvrij inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in paragraaf 8.2, onder b) tot en met g), i) en j), van het document EXIM-policy 04-09. Volgens de Indiase overheid heeft „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” betrekking op transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

 

v)

ARO (Advance Release Order): De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8.3 van het document EXIM-policy 04-09 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

 

vi)

back to back inland letter of credit: Deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8.3 van het document EXIM-policy 04-09 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

De medewerkende exporteur bleek in het nieuwe onderzoektijdvak in verband met het betrokken product slechts vergunningen te hebben verkregen voor twee subregelingen, namelijk i) VV-regeling voor fysieke uitvoer, ii) VV-regeling voor leveranties van halffabricaten aan de uiteindelijke exporteur. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

 

(22)

Na de instelling op grond van Verordening (EG) nr. 713/2005 van de huidige definitieve compenserende rechten heeft de Indiase overheid het controlesysteem dat van toepassing is op de VV-regeling gewijzigd. Concreet betekent dit dat ten behoeve van de controle door de Indiase overheid een houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht is om „een waarheidsgetrouwe boekhouding van het verbruik en de benutting van rechtenvrij ingevoerde/binnenlands aangeschafte goederen” in een voorgeschreven vorm (hoofdstukken 4.26, 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 04-09), ofwel een register van het daadwerkelijke verbruik bij te houden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is. Deze bepalingen zijn echter alleen van toepassing op de voorafgaande vergunningen die op of na 13 mei 2005 zijn afgegeven. Voor alle voorafgaande vergunningen die voor die datum zijn afgegeven, geldt dat de houders ervan wordt verzocht om de controlebepalingen die voor genoemde datum van toepassing waren na te leven, ofwel om een waarheidsgetrouwe boekhouding in een voorgeschreven vorm te voeren waaruit het verbruik en de benutting van de onder de vergunning vallende ingevoerde goederen blijkt (hoofdstuk 4.30 en aanhangsel 18 van het HOP I 02-07).

 

(23)

Voor de subregelingen waarvan tijdens het nieuwe onderzoektijdvak door de enige medewerkende producent/exporteur gebruik is gemaakt, namelijk fysieke uitvoer en leveranties van halffabricaten, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegestane invoer als de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-outputnormen” („SION’s”). Er bestaan SION’s voor de meeste producten, waaronder het betrokken product. Deze zijn gepubliceerd in het HOP II 04-09. Na de instelling op grond van Verordening (EG) nr. 713/2005 van het huidige definitieve compenserende recht waren de SION’s voor het betrokken product slechts tot september 2005 van toepassing. Er zijn nieuwe normen uitgevaardigd in september 2006 (voor amoxicillinetrihydraat) en in april 2007 (voor ampicillinetrihydraat en cefalexine). In de tussentijd zijn ad-hocnormen toegepast.

 

(24)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

 

(25)

Uit het nieuwe onderzoek bleek dat de grondstoffen op basis van verschillende vergunningen en verschillende SION’s werden ingevoerd en vervolgens werden gemengd en fysiek werden verwerkt in het productieproces van hetzelfde uitgevoerde product. Daardoor was het niet mogelijk om te bepalen of er meer inputs rechtenvrij werden ingevoerd dan op basis van de in specifieke vergunningen vastgestelde SION’s nodig was om de referentiehoeveelheid van het resulterende exportproduct te vervaardigen.

 

(26)

Uit het nieuwe onderzoek bleek ook dat de door de Indiase overheid gestelde controle-eisen ofwel niet werden gerespecteerd, ofwel nog niet in de praktijk werden getest. Voor de voorafgaande vergunningen die voor 13 mei 2005 waren afgegeven, bestonden de vereiste verbruiks- en voorraadregisters (aanhangsel 18) niet. Voor de voorafgaande vergunningen die na 13 mei 2005 zijn afgegeven, werden de vereiste verbruiks- en voorraadregisters wel gebruikt, maar had de Indiase overheid nog niet gecontroleerd of deze registers voldeden aan de eisen van het in- en uitvoerbeleid. In dit laatste geval werden de registers alleen gecontroleerd door een externe registeraccountant, zoals vereist door de in overweging 22 genoemde relevante Indiase wetgeving. Noch de onderneming, noch de registeraccountant hield echter schriftelijk bij hoe dit certificeringsproces plaatsvond. Er was geen auditplan of ander bewijsmateriaal voor de uitgevoerde audit beschikbaar en evenmin geregistreerde informatie over de gebruikte methode en de specifieke eisen die waren gesteld aan dit nauwgezette werk, waarvoor gedetailleerde technische kennis over productieprocessen, de eisen van het in- en uitvoerbeleid en boekhoudkundige procedures nodig is. Gezien deze situatie wordt geoordeeld dat de onderzochte exporteur niet kon aantonen dat werd voldaan aan de relevante bepalingen van het in- en uitvoerbeleid.

  • d) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(27)

De enige medewerkende producent diende opmerkingen in over de VV-regeling. De onderneming beweerde dat het ondanks de in overweging 24 beschreven situatie mogelijk was te bepalen of er meer inputs rechtenvrij werden ingevoerd dan nodig volgens de in specifieke vergunningen op basis van SION’s vastgestelde vereisten om de referentiehoeveelheid van het resulterende exportproduct te vervaardigen en dat de onderneming wel degelijk zeer nauwgezet verbruiksregisters bijhield. In dit verband bevestigden de aanwezige productieregisters dat het niet mogelijk was een betrouwbare benchmark per afgegeven vergunning vast te stellen (m.a.w. benodigde inputs om de referentiehoeveelheid te vervaardigen), gezien de verschillende van toepassing zijnde SION’s en het onsamenhangende mengsel van grondstoffen dat in het productieproces werd gebruikt. Bovendien bleken de grondstoffen waarop de regeling betrekking had ook te worden gebruikt voor andere producten dan het betrokken product. Daardoor was het vrijwel onmogelijk om rendementen voor het onderzochte product te berekenen. Bovendien voerde de onderneming, in strijd met de relevante bepalingen van de Indiase overheid, niet het in het kader van het in- en uitvoerbeleid verplichte verbruiksregister (aanhangsel 18), dat bedoeld is om het daadwerkelijke verbruik op een transparante wijze te kunnen monitoren en controleren. De onderneming voerde voorts aan dat artikel 26, lid 1, van de basisverordening de Commissie niet de bevoegdheid geeft om de documentatie van de onafhankelijke registeraccountant te onderzoeken. Volgens de onderneming moet het certificaat worden geaccepteerd, tenzij er gronden zijn om aan te nemen dat de registeraccountant een vals certificaat heeft afgegeven. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de controle door de registeraccountant en de afgifte van het relevante certificaat deel uitmaken van het controlesysteem dat de Indiase overheid heeft vastgesteld in haar in- en uitvoerbeleid, zoals beschreven in overweging 22. De Commissie was derhalve verplicht om te onderzoeken of het genoemde controlesysteem daadwerkelijk werd toegepast. Bovendien moest de Commissie, in overeenstemming met artikel 11, lid 8, van de basisverordening, de tijdens het onderzoek verstrekte informatie waarop de bevindingen worden gebaseerd onderzoeken.

Uit het feit dat noch de onderneming, noch de extreme accountant beschikt over documentatie over de controles die zijn uitgevoerd om het in het kader van het in- en uitvoerbeleid vereiste certificaat te kunnen afgeven, blijkt dat de onderneming niet kon bewijzen dat aan de relevante bepalingen van het in- en uitvoerbeleid werd voldaan. De onderneming bestreed dat de Indiase overheid de naleving van de bepalingen van het in- en uitvoerbeleid inzake het bijhouden van registers nog niet had gecontroleerd, maar legde daarvoor geen concreet bewijsmateriaal over. Voorts werd aangevoerd dat het daadwerkelijke verbruik van de enige medewerkende producent hoger was geweest dan de SION’s voor elke input en dat er geen sprake was van een teveel aan kwijtgescholden rechten. Gezien de situatie ter plaatse (een mengsel van grondstoffen en vervaardigde producten, het gebruik van verschillende SION’s, het ontbreken van de in het kader van het in- en uitvoerbeleid vereiste verbruiksregisters) en in afwachting van de uitvoering van de laatste controlestappen door de Indiase overheid, was een berekening van het verbruik en als gevolg daarvan het teveel aan kwijtgescholden rechten per vergunning en SION ondoenlijk. Bovengenoemde argumenten werd daarom afgewezen. Tot slot diende de onderneming opmerkingen in over een berekeningsfout, die gegrond werden verklaard en in aanmerking werden genomen bij de berekening van het subsidiebedrag.

  • e) 
    Conclusie
 

(28)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

 

(29)

Daar de VV-subregelingen „fysieke uitvoer” en „leveranties van halffabricaten” rechtens afhankelijk zijn van uitvoerprestaties, zijn zij specifiek en geven zij aanleiding tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

 

(30)

Geen van beide subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan beschouwd worden als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft haar controlesysteem of -procedure niet daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s zelf kunnen niet als een controlesysteem voor het daadwerkelijke verbruik worden beschouwd, aangezien inputs die rechtenvrij worden ingevoerd op basis van vergunningen met verschillende SION-rendementen worden gemengd in hetzelfde productieproces voor een exportproduct. Dit type proces maakt het voor de Indiase overheid onmogelijk om voldoende nauwkeurig te controleren hoeveel inputs er zijn verbruikt in de exportproductie en met welke SION-benchmark deze hoeveelheid moet worden vergeleken. Bovendien heeft de Indiase overheid geen daadwerkelijke controle verricht aan de hand van een correct gevoerd verbruiksregister ofwel deze controle nog niet voltooid. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de gebruikte inputs, hoewel dit onderzoek had moeten plaatsvinden bij gebrek aan een daadwerkelijk toegepast controlesysteem (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Tot slot heeft het feit dat registeraccountants bij het controleproces betrokken waren niet tot een verbetering van het controlesysteem geleid, aangezien er geen gedetailleerde voorschriften bestaan voor de wijze waarop registeraccountants de hun toevertrouwde taken moeten uitvoeren en uit de tijdens het onderzoek overgelegde informatie niet is gebleken dat aan de voorschriften in de basisverordening is voldaan.

 

(31)

Deze twee subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(32)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 2, lid 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), van de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan kwijtgescholden rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III van de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Indien niet kan worden aangetoond dat een daadwerkelijk controlesysteem aanwezig is, geldt de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet en geldt de normale regel, waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het kwijtgescholden bedrag dat het bedrag van de invoerrechten overschrijdt. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om het kwijtgescholden bedrag te berekenen dat het bedrag van de invoerrechten overschrijdt. Integendeel, volgens artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening moet deze autoriteit alleen aantonen dat er geen daadwerkelijk controlesysteem is.

 

(33)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de VV-regeling zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de op grond van beide subregelingen ingevoerde materialen die in het nieuwe onderzoektijdvak voor het betrokken product werden gebruikt (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer van het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer) omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(34)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent werd vastgesteld, is 8,2 %.

  • 2. 
    Duty Entitlement Passbook Scheme („Passbook-regeling”)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(35)

De Passbook-regeling is beschreven in paragraaf 4.3 van het document EXIM-policy 04-09 en in hoofdstuk 4 van het HOP I 04-09.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(36)

Alle producenten/exporteurs of handelaren/exporteurs kunnen voor deze regeling in aanmerking komen.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(37)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan in het kader van de Passbook-regeling om de toekenning van „punten” verzoeken die berekend worden in verhouding tot de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De punten worden door de Indiase autoriteiten voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, vastgesteld op basis van SION’s, waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid inputs die zouden zijn ingevoerd en in het exportproduct verwerkt, en van de op die veronderstelde invoer toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk werden betaald.

 

(38)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring voorleggen dat de uitvoer in het kader van de Passbook-regeling plaatsvindt. De Indiase douane geeft bij verzending een document af waarin onder meer het aantal Passbook-punten wordt vermeld dat voor de exporttransactie is toegekend. Op dat moment weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douane dat document heeft afgegeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van de punten in het kader van de Passbook-regeling. Het Passbook-percentage dat in aanmerking wordt genomen om het voordeel te berekenen, wordt vastgesteld op het ogenblik waarop de aangifte ten uitvoer wordt opgesteld. Het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

 

(39)

De Passbook-punten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Met dergelijke punten ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op een andere wijze worden gebruikt.

 

(40)

Verzoeken om toekenning van Passbook-punten kunnen elektronisch worden ingediend en kunnen op een onbeperkt aantal exporttransacties betrekking hebben. De facto zijn er geen strikte termijnen voor het indienen van verzoeken om Passbook-punten. Het elektronische systeem dat wordt gebruikt voor het beheer van de Passbook-regeling sluit niet automatisch exporttransacties uit die worden ingediend na afloop van de in hoofdstuk 4.47 van het HOP I 04-09 genoemde termijnen. Bovendien kunnen verzoeken om Passbook-punten die worden ontvangen na afloop van de termijnen voor de indiening van verzoeken, altijd in overweging worden genomen tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht), zoals duidelijk wordt bepaald in hoofdstuk 9.3 van het HOP I 04-09.

  • d) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(41)

De enige medewerkende producent/exporteur diende opmerkingen in over de Passbook-regeling. De onderneming voerde aan dat voordelen in het kader van de Passbook-regeling geen aanleiding tot compenserende maatregelen mochten geven, omdat voor het betrokken product uit deze regeling geen voordeel werd verkregen. De onderneming voerde echter geen enkel argument aan waarmee de toepassing van de regeling in de praktijk als uiteengezet in de overwegingen 37 tot met 40 kon worden bestreden. De onderneming voerde voorts aan dat alleen de punten van de exporten die tijdens het nieuwe onderzoektijdvak waren gerealiseerd voor de berekening van het toegekende voordeel konden worden gebruikt, maar onderbouwde daarbij niet waarom de tijdens dit en het voorgaande onderzoek gebruikte berekeningsmethode die tot de instelling van de bestaande maatregelen heeft geleid, niet in overeenstemming is met de bepalingen van de basisverordening. Dit argument moet dus worden afgewezen. Tot slot diende de onderneming opmerkingen in over een berekeningsfout, die gegrond werden verklaard en in aanmerking werden genomen bij de berekening van het subsidiebedrag.

  • e) 
    Conclusie
 

(42)

In het kader van de Passbook-regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening. De punten die in het kader van de Passbook-regeling worden toegekend zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze punten uiteindelijk zullen worden gebruikt om invoerrechten te betalen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Verder verkrijgt de exporteur door de Passbook-punten een voordeel, omdat zijn liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(43)

Bovendien is de Passbook-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt zij dus geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

 

(44)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte criteria die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die rechtenvrij werden ingevoerd ook daadwerkelijk te verbruiken tijdens het productieproces en de punten worden niet toegekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de Passbook-regeling in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om voor de regeling in aanmerking te komen, is het voldoende dat hij goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de Passbook-regeling in aanmerking.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(45)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening en de berekeningsmethode die in Verordening (EG) nr. 713/2005 voor deze regeling is gebruikt, werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het nieuwe onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat het voordeel werd verkregen op het ogenblik waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik derft de Indiase overheid de douanerechten, hetgeen betekent dat zij een financiële bijdrage levert in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zodra de douane de ladingsbrief heeft afgegeven — waarin onder meer het aantal Passbook-punten is vermeld dat voor de exporttransactie wordt toegekend — heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie en evenmin over het subsidiebedrag. Een wijziging van het Passbook-tarief na de uitvoer, maar vóór de afgifte van een Passbook-vergunning, heeft geen gevolgen met terugwerkende kracht voor de omvang van het voordeel. Bovendien heeft de enige medewerkende producent/exporteur de Passbook-punten geboekt als inkomsten op het ogenblik dat de uitvoer plaatsvond.

 

(46)

Indien dit gerechtvaardigd werd geacht, werden de kosten die gemaakt moesten worden om de subsidie te verkrijgen, afgetrokken van het op deze wijze vastgestelde bedrag aan Passbook-punten om het bedrag van de subsidie vast te stellen (de teller) overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de totale uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(47)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent werd vastgesteld, is 2,1 %.

  • 3. 
    Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling exportbevordering kapitaalgoederen)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(48)

De regeling exportbevordering kapitaalgoederen is beschreven in hoofdstuk 5 van het document EXIM-policy 04-09 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 04-09.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(49)

Producenten/exporteurs, handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(50)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sedert april 2003 ook tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning voor exportbevordering van kapitaalgoederen af. Sinds april 2000 geldt een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Tot 31 maart 2000 gold een recht van 11 % (inclusief 10 % toeslag) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om de verplichting tot uitvoer na te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

 

(51)

De houder van een vergunning voor exportbevordering van kapitaalgoederen mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval geniet de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen het voordeel van de rechtenvrije invoer van de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant in aanmerking komt voor de regeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een vergunning voor exportbevordering kapitaalgoederen.

  • d) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(52)

De enige medewerkende producent/exporteur diende opmerkingen in over de regeling exportbevordering kapitaalgoederen. De onderneming voerde aan dat op basis van algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen kapitaalgoederen worden verbruikt in het productieproces. De onderneming onderbouwde dit argument niet door deze zogeheten algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen expliciet te noemen en een analyse te verstrekken van de relevante bepalingen van het in- en uitvoerbeleid met betrekking tot de regeling exportbevordering kapitaalgoederen, evenals een omschrijving van de in het productieproces verbruikte inputs, zoals uiteengezet in bijlage II bij de basisverordening. De onderneming voerde voorts aan dat de afschrijvingstermijn van de onderneming had moeten worden gebruikt als de normale afschrijvingstermijn. Een dergelijke aanpak is echter in strijd met de relevante bepaling van artikel 7, lid 3, van de basisverordening. Dit argument moet dus worden afgewezen. Tot slot diende de onderneming opmerkingen in over een berekeningsfout, die gegrond werden verklaard en in aanmerking werden genomen bij de berekening van het subsidiebedrag.

  • e) 
    Conclusie
 

(53)

In het kader van de regeling exportbevordering kapitaalgoederen worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen, omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

 

(54)

Bovendien is de regeling exportbevordering kapitaalgoederen rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

 

(55)

De regeling kan ten slotte niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(56)

Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die goederen in de antibiotica-industrie. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus berekende bedrag aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over dit onderzoektijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor de toegevoegde rente werd het commerciële rentetarief toegepast dat in India in het nieuwe onderzoektijdvak gold. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van dit bedrag afgetrokken, waarna het subsidiebedrag als teller van de breuk diende. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(57)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent werd vastgesteld, is 0,1 %.

  • 4. 
    Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(58)

Deze regeling is beschreven in Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp). BC 01/04.02.02/2007-08 van de Reserve Bank of India („RBI”), die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(59)

Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(60)

De RBI stelt maximumrentevoeten voor exportkredieten vast in Indiase roepies of in vreemde valuta die handelsbanken in rekening kunnen brengen aan exporteurs. De regeling exportkredieten bestaat uit twee subregelingen, een voor exportkrediet voorafgaand aan verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

 

(61)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen een voordeliger tarief dan dat voor gewone handelskredieten (kaskredieten), waarvoor marktvoorwaarden gelden. Er kan een lagere rente worden berekend aan ondernemingen met een goede kredietwaardigheid. Deze zouden op die manier op dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten kunnen verkrijgen.

  • d) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(62)

De enige medewerkende producent/exporteur diende opmerkingen in over de regeling exportkredieten. De onderneming voerde aan dat i) het toekennen van exportkredieten in vreemde valuta geen overheidsfinanciering inhoudt, ii) de lage tarieven voor exportkredieten in vreemde valuta het gevolg waren van de hoge kredietwaardigheid van de onderneming en iii) het rentetarief dat als benchmark voor kredieten in vreemde valuta wordt gebruikt niet hetzelfde dient te zijn als het tarief voor kredieten in Indiase roepies. In dit verband wordt opgemerkt dat zowel de exportkredieten in Indiase roepies als die in vreemde valuta vallen onder dezelfde Master Circular van de RBI, waarvan de toepassing in de praktijk is beschreven in de overwegingen 60 en 61, en waarvan de gedetailleerde en restrictieve bepalingen aantonen dat de financiering van exportkredieten in vreemde valuta en de geheven rentevoeten verband houden met duidelijke overheidsinstructies. Wat het benchmarktarief betreft wordt opgemerkt dat dit door de onderneming is gemeld als een krediet in Indiase roepies en dat exporteurs, in overeenstemming met de beleidinstructies als uiteengezet in de Master Circular van de RBI, voor dezelfde exporttransactie vrijelijk kunnen overstappen van een krediet in Indiase roepies op een krediet in vreemde valuta. Om die reden wordt het passend geacht om de enige door de onderneming gemelde rentevoet als haar normale Indiase rentevoet te gebruiken. Deze argumenten moeten dus worden afgewezen. Tot slot diende de onderneming opmerkingen in over een berekeningsfout, die gegrond werden verklaard en in aanmerking werden genomen bij de berekening van het subsidiebedrag.

  • e) 
    Conclusie
 

(63)

De voordelige rentevoeten voor exportkredieten volgens de instructies van de in overweging 58 genoemde Master Circulars van de RBI kunnen tot lagere rentekosten voor de exporteur leiden dan een lening tegen marktvoorwaarden en in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Exportfinanciering is op zich niet veiliger dan binnenlandse financiering. Doorgaans wordt exportfinanciering zelfs als riskanter beschouwd en de zekerheid die voor een bepaald krediet wordt verlangd is, ongeacht het financieringsobject, een zuiver commerciële beslissing van de handelsbank. Rentevoetverschillen tussen verschillende banken vloeien voort uit het feit dat de RBI voor iedere handelsbank afzonderlijk maximumpercentages heeft vastgesteld. Bovendien zouden handelsbanken niet verplicht zijn om gunstigere rentevoeten voor exportfinanciering in vreemde valuta aan hun klanten door te berekenen.

 

(64)

Hoewel deze voordelige exportkredieten in het kader van de regeling exportkredieten worden verleend door handelsbanken, gaat het hierbij om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 2, lid 1, onder a) iv), van de basisverordening en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken. Het is voldoende dat de overheid de opdracht heeft gegeven om functies te vervullen die zijn vermeld in punt i), ii) of iii) van artikel 2, lid 1, onder a), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in het bezit van de overheid, streeft doelstellingen na van het overheidsbeleid, bijvoorbeeld het monetaire beleid, en de directieleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de instructies van de RBI moeten houden, onder meer de instructies in de Master Circular betreffende maximumrentevoeten voor exportkredieten en de bepalingen van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisverordening, in dit geval om exportkredieten te verstrekken tegen gunstige voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening op bepaalde voorwaarden zou normalerwijze een taak van de overheid zijn en deze praktijk verschilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden normalerwijze toepassen in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, daar de gunstige rentevoeten slechts gelden voor de financiering van exporttransacties en derhalve van uitvoerprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(65)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die is betaald voor de tijdens het nieuwe onderzoektijdvak gebruikte exportkredieten en het rentetarief dat de enige medewerkende producent/exporteur zou hebben betaald voor gewone commerciële kredieten. Dit subsidiebedrag (de teller) werd omgeslagen over de totale uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(66)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent/exporteur werd vastgesteld, is 1,3 %.

  • 5. 
    Regelingen voor inkomstenbelasting
  • a) 
    Export Income Tax Exemption Scheme („EITES”, regeling vrijstelling van inkomstenbelasting bij uitvoer)
 

(67)

In het kader van deze regeling kunnen exporteurs profiteren van het voordeel van een gedeeltelijke vrijstelling van de inkomstenbelasting op winsten uit export. De rechtsgrondslag voor deze vrijstelling is afdeling 80 HHC van de Inkomstenbelastingwet.

 

(68)

Deze bepaling werd vanaf het aangiftejaar 2005-2006 opgeheven (d.w.z. voor het boekjaar van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005) en afdeling 80 HHC van de Inkomstenbelastingwet verleent derhalve na 31 maart 2004 geen voordelen meer. De enige medewerkende producent/exporteur heeft tijdens het nieuwe onderzoektijdvak uit deze regeling geen voordeel verkregen. Aangezien de regeling is ingetrokken, geeft deze geen aanleiding tot compenserende maatregelen, in overeenstemming met artikel 15, lid 1, van de basisverordening.

  • b) 
    Income Tax Incentive for Research and Development („ITIRAD”, regeling vrijstelling van inkomstenbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling)
  • i) 
    Rechtsgrondslag
 

(69)

Deze regeling is beschreven in afdeling 35 (2AB) van de Inkomstenbelastingwet.

  • ii) 
    Subsidiabiliteit
 

(70)

Ondernemingen die zich bezighouden met biotechnologie of met het vervaardigen van geneesmiddelen, farmaceutische of chemische producten, elektronische apparatuur, computers, telecommunicatieapparatuur of andere, nog vast te stellen goederen of zaken, komen voor deze regeling in aanmerking.

  • iii) 
    Toepassing in de praktijk
 

(71)

Voor uitgaven voor onderzoek- en ontwikkelingsvoorzieningen binnen de onderneming die werden goedgekeurd door het Indiase ministerie voor Wetenschappelijk en Industrieel Onderzoek (met uitzondering van uitgaven voor grond of gebouwen), kan een bedrag van 150 % van de werkelijke uitgaven van het belastbare bedrag worden afgetrokken. Door 50 % fictieve kosten (ofwel kosten die niet daadwerkelijk zijn gemaakt) aftrekbaar te maken, wordt de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting en bijgevolg de inkomstenbelasting zelf kunstmatig verlaagd.

  • iv) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(72)

Er werden geen opmerkingen ingediend over de vrijstelling van inkomstenbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling.

  • v) 
    Conclusie
 

(73)

In het kader van deze regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening. De kunstmatige verlaging van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting overeenkomstig afdeling 35 (2AB) van de Inkomstenbelastingwet is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft. Bovendien verkrijgt de onderneming door de lagere inkomstenbelasting een voordeel, omdat haar liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(74)

Uit de tekst van afdeling 35 (2AB) van de Inkomstenbelastingwet blijkt duidelijk dat deze regeling rechtens specifiek is in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening en tot compenserende maatregelen aanleiding geeft. Of een onderneming voor deze regeling in aanmerking komt, hangt niet af van objectieve criteria, dat wil zeggen criteria die neutraal zijn in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening. De voordelen van deze regeling zijn alleen beschikbaar voor bepaalde bedrijfstakken, omdat de Indiase overheid deze regeling niet heeft opengesteld voor alle sectoren. Deze beperking houdt „specificiteit” in, aangezien de term „groep van bedrijfstakken” in artikel 3, lid 2, van de basisverordening synoniem is met „beperkt tot bepaalde bedrijfstakken”. Deze beperking is niet economisch van aard en horizontaal van toepassing zoals een beperking van het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte.

  • vi) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(75)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de inkomstenbelasting die in het nieuwe onderzoektijdvak verschuldigd was met en zonder toepassing van afdeling 35 (2AB) van de Inkomstenbelastingwet. Het subsidiebedrag (de teller) werd omgeslagen over de totale omzet in het nieuwe onderzoektijdvak, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, omdat de subsidie betrekking had op de gehele — binnenlandse en buitenlandse — verkoop en niet werd verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(76)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent/exporteur werd vastgesteld, is 0,1 %.

  • 6. 
    Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(77)

De regeling focusmarkten is beschreven in hoofdstuk 3.9 van het document EXIM-policy 04-09 en in hoofdstuk 3.20 van het HOP I 04-09.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(78)

Alle producenten/exporteurs of handelaren/exporteurs kunnen voor deze regeling in aanmerking komen.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(79)

Op basis van deze regeling kunnen voor exporten van alle producten naar landen die worden genoemd in aanhangsel 37-C van het HOP I 04-09, kredietpunten worden verkregen ter waarde van 2,5 % van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. Bepaalde soorten exportactiviteiten zijn van deze regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde goederen of overgescheepte goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, uitvoer van diensten en omzet uit uitvoer die wordt behaald door ondernemingen die in speciale economische zones actief zijn/exportondernemingen. Ook uitgesloten van de regeling zijn bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edele metalen, ertsen, graanproducten, suiker en aardolieproducten.

 

(80)

De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

 

(81)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven vanuit de haven vanwaar de uitvoer heeft plaatsgevonden en na de daadwerkelijke uitvoer of de verzending van de goederen. Indien de aanvrager de autoriteiten kopieën van alle relevante uitvoerdocumenten verstrekt (bv. exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de punten.

  • d) 
    Opmerkingen over de bevindingen van de Commissie
 

(82)

De enige medewerkende producent/exporteur diende opmerkingen in over de regeling exportbevordering focusmarkten. De onderneming voerde aan dat de regeling geografisch gezien betrekking heeft op andere landen en geen aanleiding kan zijn voor compenserende maatregelen door de Europese Gemeenschap. De onderneming voerde echter geen enkel argument aan waarmee de toepassing in de praktijk van de regeling en de wijze waarop het uit de regeling voortkomende voordeel wordt gebruikt, zoals uiteengezet in de overwegingen 79 tot en met 81, kon worden bestreden. Dit argument moest daarom worden afgewezen. Tot slot diende de onderneming opmerkingen in over een berekeningsfout, die gegrond werden verklaard en in aanmerking werden genomen bij de berekening van het subsidiebedrag.

  • e) 
    Conclusie
 

(83)

In het kader van de regeling focusmarkten worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten worden toegekend zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze punten uiteindelijk zullen worden gebruikt om invoerrechten te betalen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Verder verkrijgt de exporteur door de focusmarktpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(84)

Bovendien is de regeling focusmarkten rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; derhalve wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

 

(85)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die rechtenvrij werden ingevoerd ook daadwerkelijk te verbruiken tijdens het productieproces en de punten worden niet toegekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de regeling focusmarkten in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om voor de regeling in aanmerking te komen, is het voldoende dat hij goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de regeling focusmarkten in aanmerking. Bovendien kan een exporteur de punten van de regeling focusmarkten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, hoewel kapitaalgoederen niet binnen het toepassingsgebied van de toelaatbare terugbetalingsregelingen in de zin van bijlage I, punt i), van de basisverordening vallen, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de exportproducten.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(86)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het nieuwe onderzoektijdvak als geboekt door de medewerkende producent/exporteur in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller) omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak, omdat de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(87)

Het subsidiepercentage dat voor deze regeling tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor de enige medewerkende producent/exporteur werd vastgesteld, is 0,1 %.

III.   Totaal van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

 

(88)

Er wordt aan herinnerd dat in Verordening (EG) nr. 713/2005 het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de enige aan dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek medewerkende producent/exporteur 35,1 % ad valorem bedroeg.

 

(89)

Tijdens dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek werd het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies vastgesteld op 11,9 % ad valorem, zoals hieronder berekend:

 

REGELING

ONDERNEMING

AAS

DEPBS

EPCGS

ECS

ITIRAD

FMS

Totaal

%

%

%

%

%

%

%

Ranbaxy Laboratories Ltd

8,2

2,1

0,1

1,3

0,1

0,1

11,9

 

(90)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de subsidiemarge voor de enige medewerkende producent/exporteur is afgenomen.

IV.   Compenserende maatregelen

 

(91)

Overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening en de gronden van dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek die worden genoemd in punt 3 van het bericht van inleiding, wordt bepaald dat de subsidiemarge voor de enige medewerkende producent/exporteur is afgenomen van 35,1 % tot 11,9 % en dat het compenserende recht dat voor deze producent/exporteur is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 713/2005, dienovereenkomstig moet worden gewijzigd.

 

(92)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat op grond van Verordening (EG) nr. 713/2005 de subsidiemarge van Ranbaxy Laboratories Ltd hoger was dan de schademarge. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening werd het lagere recht dat een afspiegeling van de schademarge was, voldoende geacht om een eind te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en werd het op de invoer van Ranbaxy Laboratories Ltd toepasselijke compenserende recht derhalve vastgesteld op 30,3 %.

 

(93)

Gezien het bovenstaande en gegeven het feit dat de subsidiemarge nu lager is dan de schademarge, wordt het op de invoer van de enige medewerkende producent/exporteur, Ranbaxy Laboratories Ltd, toepasselijke compenserende recht voor afzonderlijke ondernemingen vastgesteld op 11,9 %.

 

(94)

Met betrekking tot alle andere ondernemingen die niet hebben meegewerkt aan dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek wordt opgemerkt dat de huidige modaliteiten van de onderzochte regelingen niet zijn veranderd ten opzichte van het vorige onderzoek. Er is derhalve geen reden om de subsidies en rechten voor de ondernemingen die niet hebben meegewerkt aan dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek, te herberekenen. Dientengevolge blijven de rechten die van toepassing zijn op alle andere partijen dan Ranbaxy Laboratories Ltd die worden genoemd in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 713/2005, ongewijzigd.

 

(95)

De in deze verordening gespecificeerde compenserende rechten voor specifieke ondernemingen weerspiegelen de tijdens het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek vastgestelde situatie. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen is vervaardigd. Producten van andere ondernemingen die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen, komen voor deze rechten niet in aanmerking. Op deze producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

 

(96)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (4) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien heeft de Commissie hierbij de bevoegdheid om de verordening na overleg in het Raadgevend Comité te wijzigen door de lijst van de ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn te actualiseren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 713/2005 wordt vervangen door:

„2.   Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt door onderstaande ondernemingen voor in India vervaardigde producten:

 

17,3 % voor KDL Biotech Ltd, Mumbai (aanvullende Taric-code: A580),

 

28,1 % voor Nectar Lifesciences Ltd, Chandigarh (aanvullende Taric-code: A581),

 

25,3 % voor Nestor Pharmaceuticals Ltd, New Delhi (aanvullende Taric-code: A582),

 

11,9 % voor Ranbaxy Laboratories Ltd, New Delhi (aanvullende Taric-code: 8221),

 

28,1 % voor Torrent Gujarat Biotech Ltd, Ahmedabad (aanvullende Taric-code: A583),

 

28,1 % voor Surya Pharmaceuticals Ltd, Chandigarh (aanvullende Taric-code: A584),

 

32 % voor alle andere ondernemingen (aanvullende Taric-code: 8900).”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 november 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

  • M. 
    ALLIOT-MARIE
 

  • (4) 
    Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat B, J-79 4/23, Wetstraat 200, B-1049 Brussel.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.