Verordening 2008/1300 - Meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren

1.

Wettekst

20.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/6

 

VERORDENING (EG) Nr. 1300/2008 VAN DE RAAD

van 18 december 2008

tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) schrijft voor dat de Gemeenschap, om het aldaar genoemde doel te bereiken, de voorzorgsaanpak toepast bij het nemen van maatregelen om de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden.

 

(2)

Uit recente wetenschappelijke adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) komt naar voren dat het bestand van de haring (Clupea harengus) in de zeeën ten westen van Schotland enigszins wordt overbevist in verhouding tot de maximale duurzame opbrengst.

 

(3)

Het is passend dat een meerjarenplan wordt opgesteld om ervoor te zorgen dat dit visbestand wordt geëxploiteerd op basis van de maximale duurzame opbrengst en in omstandigheden die in economisch, ecologisch en sociaal opzicht duurzaam zijn.

 

(4)

Het plan dient gericht te zijn op de geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer en bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserijsector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van de haringvisserij ten westen van Schotland afhankelijk zijn, en rekening houdend met de belangen van de consument.

 

(5)

Uit wetenschappelijke adviezen van het WTECV en de ICES komt naar voren dat het haringbestand in de zeeën ten westen van Schotland duurzaam is en een redelijk hoge opbrengst zal opleveren mits het zodanig wordt geëxploiteerd dat de visserijsterfte 0,25 bedraagt bij een hoeveelheid biomassa van 75 000 ton of meer en 0,2 bij een hoeveelheid begrepen tussen 75 000 ton en 50 000 ton.

 

(6)

Dat advies moet in de praktijk worden vertaald door de vaststelling van een passende methode ter bepaling van de totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor het haringbestand in de wateren ten westen van Schotland op een niveau dat verenigbaar is met een passende visserijsterfte op lange termijn, rekening houdend met de omvang van het visbestand.

 

(7)

Om stabiliteit van de vangstmogelijkheden te waarborgen, dient de verandering van de TAC’s ten opzichte van het voorgaande jaar te worden beperkt bij een hoeveelheid biomassa van 50 000 ton of meer.

 

(8)

Om ervoor te zorgen dat de bij deze verordening vastgestelde maatregelen worden nageleefd, zijn controlemaatregelen nodig ter aanvulling van die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (3), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) en Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (5).

 

(9)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld om het in deze verordening bedoelde meerjarenplan aan te merken als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en voor de toepassing van artikel 21, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (6), of als een beheerplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en voor de toepassing van artikel 21, onder a), iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006, een en ander rekening houdend met de toestand van het biomassabestand.

 

(10)

De vaststelling van totaal toegestane vangsten, de herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten, alsook bepaalde noodzakelijke aanpassingen van de beheers- en herstelplannen in het licht van hun efficiëntie en werking, zijn maatregelen van cruciaal belang in het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het is dan ook passend dat de Raad zich het recht voorbehoudt zijn uitvoeringsbevoegdheden in deze specifieke materies rechtstreeks uit te oefenen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de visserijen die het bestand van de haring (Clupea harengus) exploiteren in de internationale en communautaire wateren van de ICES-sectoren V b en VI b alsmede het gedeelte van ICES-sector VI a dat ten westen van 7o WL en ten noorden van 55o NB, of ten oosten van 7o WL en ten noorden van 56o NB ligt, de Clyde uitgezonderd (hierna gezamenlijk „het gebied ten westen van Schotland” genoemd).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Voorts wordt verstaan onder:

 

a)

„de sectoren van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES-sectoren)”: de sectoren zoals afgebakend in Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (7);

 

b)

„totaal toegestane vangst (TAC)”: de hoeveelheid die in een gegeven jaar van het bestand mag worden gevangen en aangevoerd;

 

c)

„VMS”: een satellietvolgsysteem (VMS) dat wordt beheerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (8).

 

d)

„passende leeftijdsklassen”: de leeftijden van 3 tot en met 7 jaar, of andere leeftijdsklassen die door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTCV) als passend zijn aangemerkt.

HOOFDSTUK II

DOEL EN STREEFWAARDEN

Artikel 3

Doel en streefwaarden

  • 1. 
    Het meerjarenplan garandeert dat het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland wordt geëxploiteerd op basis van de maximale duurzame opbrengst.
  • 2. 
    Het in lid 1 omschreven doel wordt bereikt door:
 

a)

beperking van de visserijsterftecoëfficiënt tot 0,25 per jaar voor de relevante leeftijdsklassen als de hoeveelheid biomassa van het paaibestand meer dan 75 000 ton bedraagt;

 

b)

beperking van de visserijsterftecoëfficiënt tot ten hoogste 0,2 per jaar voor de relevante leeftijdsklassen bij een hoeveelheid biomassa van het paaibestand tussen 50 000 en 75 000 ton;

 

c)

sluiting van de visserij als de hoeveelheid biomassa van het paaibestand tot minder dan 50 000 ton afneemt.

  • 3. 
    Het in lid 1 omschreven doel wordt bereikt met TAC’s die van jaar tot jaar met ten hoogste 20 % of 25 % variëren, naargelang van de toestand van het visbestand.

HOOFDSTUK III

TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

Artikel 4

Vaststelling van de TAC’s

  • 1. 
    Ieder jaar stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij gekwalificeerde meerderheid de hoogte van de TAC voor het volgende jaar vast voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland overeenkomstig de leden 2 tot en met 6.
  • 2. 
    Wanneer de hoeveelheid biomassa van het paaibestand naar de mening van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) 75 000 ton of meer zal bedragen in het jaar waarvoor de TAC moet worden vastgesteld, wordt de TAC vastgesteld op een niveau dat volgens het advies van het WTECV zal resulteren in een visserijsterftecoëfficiënt van 0,25 per jaar. De jaarlijkse TAC-variaties bedragen evenwel ten hoogste 20 %.
  • 3. 
    Wanneer de hoeveelheid biomassa van het paaibestand naar de mening van het WTECV tussen 50 000 en 75 000 ton zal bedragen in het jaar waarvoor de TAC moet worden vastgesteld, wordt de TAC vastgesteld op een niveau dat volgens het advies van de WTECV zal resulteren in een visserijsterftecoëfficiënt van 0,2 per jaar. De jaarlijkse TAC-variatie bedraagt evenwel ten hoogste:
 

a)

20 % wanneer de hoeveelheid biomassa van het paaibestand naar schatting 62 500 ton of meer en minder dan 75 000 ton bedraagt;

 

b)

25 % wanneer de hoeveelheid biomassa van het paaibestand naar schatting 50 000 ton of meer en minder dan 62 500 ton bedraagt;

  • 4. 
    Wanneer de hoeveelheid biomassa van het paaibestand naar de mening van het WTECV minder dan 50 000 ton zal bedragen in het jaar waarvoor de TAC moet worden vastgesteld, wordt de TAC vastgesteld op 0 ton.
  • 5. 
    Bij de overeenkomstig de leden 2 en 3 uit te voeren berekening gaat het WTECV uit van de aanname dat de visserijsterftecoëfficiënt voor het bestand in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de TAC moet worden vastgesteld, 0,25 bedraagt.
  • 6. 
    Indien het WTECV van oordeel is dat het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland zich niet voldoende aan het herstellen is, wordt de TAC in afwijking van lid 2 of lid 3 vastgesteld op een lager niveau dan het overeenkomstig bovenvermelde leden vast te stellen niveau.

Artikel 5

Speciaal visdocument

  • 1. 
    Voor de haringvisserij in het gebied ten westen van Schotland moeten vaartuigen beschikken over een speciaal visdocument dat is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94.
  • 2. 
    Voor vissersvaartuigen die niet beschikken over het in lid 1 bedoelde visdocument, is het verboden te vissen op haring of enige hoeveelheid haring aan boord te hebben tijdens visreizen waarbij het vaartuig het gebied ten westen van Schotland heeft aangedaan.
  • 3. 
    Vaartuigen waarvoor het in lid 1 bedoelde speciale visdocument is afgegeven, mogen in de loop van dezelfde visreis niet vissen buiten het gebied ten westen van Schotland.
  • 4. 
    Lid 3 is niet van toepassing op vaartuigen die dagelijks hun vangstaangifte doorgeven aan het krachtens artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 2847/93 ingestelde visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat met het oog op de opneming van die gegevens in de geautomatiseerde gegevensbank van dat centrum.
  • 5. 
    Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die een in lid 1 bedoeld speciaal visdocument hebben, houdt deze lijst bij en stelt deze beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten door deze op zijn officiële website te publiceren. De vaartuigen waarop de bepalingen van lid 4 van toepassing zijn, zijn duidelijk aangegeven in de lijst.

Artikel 6

Kruiscontroles

Onverminderd de in artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vastgestelde verplichtingen voeren de lidstaten administratieve kruiscontroles uit met betrekking tot de aanvoeraangiften, de in het logboek vermelde visgebieden en vangsten, de overeenkomstig artikel 5, lid 4, van deze verordening ingediende vangstaangiften en de VMS-gegevens. Deze kruiscontroles worden geregistreerd en op verzoek ter beschikking gesteld van de Commissie.

HOOFDSTUK IV

VERVOLGACTIES

Artikel 7

Herziening van de minimale visserijsterftecoëfficiënten

Indien de Commissie op basis van een advies van het WTECV vaststelt dat de in artikel 3, lid 2, gespecificeerde visserijsterftecoëfficiënten en daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand niet geschikt zijn om het in artikel 3, lid 1, omschreven doel te bereiken, neemt de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de herziening van deze hoeveelheden biomassa en/of coëfficiënten.

Artikel 8

Evaluatie en toetsing van het meerjarenplan

  • 1. 
    De Commissie wint elk jaar het advies in van het WTECV en van de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden over de mate waarin de streefwaarden van het meerjarenplan worden gehaald. Indien uit het advies blijkt dat de streefwaarden niet worden gehaald, neemt de Raad van de EU op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over aanvullende en/of alternatieve maatregelen om ervoor te zorgen dat de streefwaarden worden gehaald.
  • 2. 
    Met ingang van de vaststellingsdatum van deze verordening evalueert de Commissie het geografische toepassingsgebied, de biologische referentieniveaus, de doeltreffendheid en de werking van het meerjarenplan ten minste om de vier jaar, te rekenen vanaf 18 december 2008. In het kader van deze evaluatie wint de Commissie het advies in van het WTECV en van de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden. Zo nodig besluit de Raad van de EU op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot passende bijstelling van het meerjarenplan, wat het in artikel 1 omschreven geografische toepassingsgebied betreft, wat de in artikel 3 genoemde biologische referentieniveaus betreft of wat de in artikel 4 genoemde voorschriften voor de vaststelling van de TAC's betreft.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Europees Visserijfonds

Aangezien de paaibiomassa van haring door het WTECV is geschat op 75 000 ton of meer, geldt het meerjarenplan als beheersplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, ook bij de toepassing van artikel 21, onder a), iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006. Zo niet dan geldt het meerjarenplan als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, en voor de toepassing van artikel 21, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    BARNIER
 

  • (1) 
    Advies uitgebracht op 4 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.