Verordening 2009/15 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 367/2006 tot instelling van een definitief antisubsidierecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India

1.

Wettekst

10.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 6/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 15/2009 VAN DE RAAD

van 8 januari 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 367/2006 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1292/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 19 en 24,

Gezien het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    PROCEDURE
  • I. 
    Vorig onderzoek en geldende compenserende maatregelen
 

(1)

In december 1999 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) („het betrokken product”), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, van oorsprong uit India. Het onderzoek dat tot vaststelling van die verordening heeft geleid, wordt hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd. Voor met name genoemde exporteurs werd een compenserend recht ad valorem vastgesteld van 3,8 tot 19,1 %, terwijl voor alle andere ondernemingen een recht van 19,1 % op de invoer van het betrokken product werd vastgesteld. Het onderzoektijdvak voor het oorspronkelijke onderzoek liep van 1 oktober 1997 tot en met 30 september 1998.

 

(2)

In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 367/2006 (3) naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel op grond van artikel 18 van de basisverordening het bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 ingestelde definitieve compenserende recht op PET-folie van oorsprong uit India gehandhaafd. Het nieuwe onderzoektijdvak liep van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004.

 

(3)

In augustus 2006 heeft de Raad na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase producent van PET-folie, Garware Polyester Limited („Garware”), bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 (4) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van Garware ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

 

(4)

In september 2007 heeft de Raad na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een andere Indiase producent van PET-folie, Jindal Poly Films Limited, vroeger bekend als Jindal Polyester Ltd („Jindal”), bij Verordening (EG) nr. 1124/2007 (5) het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van Jindal ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

II.   Bestaande antidumpingmaatregelen

 

(5)

In augustus 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (6) definitieve antidumpingrechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder andere India. Bij de maatregelen ging het om een ad-valoremantidumpingrecht van 0 tot 62,6 %, ingesteld op de invoer die afkomstig was van bij name genoemde exporteurs en een residueel recht van 53,3 % op de invoer die van alle andere ondernemingen afkomstig was.

 

(6)

In maart 2006 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 366/2006 (7) het niveau van de dumpingmarges, berekend bij Verordening (EG) nr. 1676/2001, gewijzigd. De nieuwe dumpingmarges variëren van 3,2 tot 29,3 % en de nieuwe antidumpingrechten variëren van 0 tot 18 %, om rekening te houden met de voor dezelfde uit India afkomstige producten ingestelde compenserende rechten in verband met exportsubsidies, als gewijzigd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 367/2006, die is vastgesteld ingevolge een nieuw onderzoek naar aanleiding van het verstrijken van Verordening (EG) nr. 2579/1999 als vermeld in overweging 1. In augustus 2006 heeft de Raad na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een Indiase producent van PET-folie, Garware Polyester Limited („Garware”), bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 het bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 ten aanzien van Garware ingestelde definitieve antidumpingrecht gewijzigd.

 

(7)

In september 2006 wijzigde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1424/2006 (8) naar aanleiding van een verzoek van een nieuwe producent/exporteur Verordening (EG) nr. 1676/2001 met betrekking tot SRF Limited. De verordening stelde voor de betrokken onderneming een dumpingmarge van 15,5 % en een antidumpingrecht van 3,5 % vast, rekening houdend met de exportsubsidiemarge van de onderneming zoals vastgesteld in het antisubsidieonderzoek dat heeft geleid tot de vaststelling van de reeds aangehaalde Verordening (EG) nr. 367/2006. Aangezien de onderneming geen individueel compenserend recht had, werd het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht toegepast.

 

(8)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1292/2007 (9) een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) van oorsprong uit India ingesteld naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (10) („de antidumpingbasisverordening”). Dezelfde verordening beëindigde een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek met betrekking tot één Indiase exporteur op grond van artikel 11, lid 3, van de antidumpingbasisverordening.

III.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

 

(9)

Na de verlenging van de geldigheid van de definitieve compenserende rechten in maart 2006 heeft de Indiase overheid opmerkingen ingediend die inhouden dat de omstandigheden voor twee subsidieregelingen — namelijk de Duty Entitlement Passbook Scheme („Passbook-regeling”) en de Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting) van afdeling 80 HHC van de Inkomstenbelastingwet — zijn veranderd en dat deze veranderingen van blijvende aard zijn. Dientengevolge werd het waarschijnlijk geacht dat de mate van subsidiëring was afgenomen en moesten de maatregelen die gedeeltelijk op basis van deze regelingen waren ingesteld daarom worden herzien.

 

(10)

De Commissie heeft het bewijsmateriaal onderzocht dat de Indiase overheid heeft overgelegd en achtte dit toereikend om een nieuw onderzoek te openen overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de basisverordening. Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie met een bericht van opening op 12 oktober 2007 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (11), ambtshalve een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend dat beperkt was tot de hoogte van de subsidiëring van de compenserende rechten die van toepassing zijn op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) van oorsprong uit India.

 

(11)

Doel van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek is vast te stellen of de bestaande maatregelen ten aanzien van de bedrijven die gebruik hebben gemaakt van een of beide subsidieregelingen die zouden zijn gewijzigd, moeten worden gehandhaafd, geannuleerd of gewijzigd, wanneer voldoende bewijs wordt geleverd dat dit gerechtvaardigd is overeenkomstig de bepalingen van het bericht van opening. Afhankelijk van de bevindingen van het nieuwe onderzoek zal ook worden nagegaan of de maatregelen die gelden voor andere ondernemingen die hebben meegewerkt aan het onderzoek op grond waarvan de huidige maatregelen en/of de residuele maatregel die geldt voor alle overige ondernemingen zijn vastgesteld, moeten worden herzien.

 

(12)

Het nieuwe onderzoek was beperkt tot de hoogte van de subsidiëring van de ondernemingen die zijn opgenomen in de bijlage bij het bericht van opening en tot andere exporteurs die werden uitgenodigd zich bekend te maken onder de voorwaarden en binnen de termijn die in het bericht van opening werden vermeld.

IV.   Onderzoektijdvak

 

(13)

Het onderzoek naar de subsidiemarge had betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 („het nieuwe onderzoektijdvak” of „NOT”).

  • V. 
    Bij het onderzoek betrokken partijen
 

(14)

De Commissie heeft de volgende partijen in kennis gesteld van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek: de Indiase overheid, de Indiase producenten/exporteurs die aan het vorige onderzoek hebben meegewerkt, die in Verordening (EG) nr. 367/2006 werden genoemd en in de bijlage bij het bericht van opening waren opgenomen en waarvan is gebleken dat ze van een van beide naar verluidt gewijzigde subsidieregelingen hebben geprofiteerd, alsmede Du Pont Tejin Films, Luxemburg, Mitsubishi Polyester Film, Duitsland, Toray Plastics Europe, Frankrijk, en Nuroll, Italië, die samen verreweg het grootste deel van de communautaire PET-folieproductie vertegenwoordigen („de bedrijfstak van de Gemeenschap”). De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord.

 

(15)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

 

(16)

Met de schriftelijke en mondelinge reacties van de partijen werd, waar nodig, rekening gehouden.

 

(17)

Daar kennelijk een groot aantal partijen betrokken was bij dit onderzoek, werd overwogen voor het onderzoek naar de subsidiëring een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie de producenten/exporteurs overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening verzocht binnen 15 dagen na de inleiding van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek contact met haar op te nemen en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

 

(18)

Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het aantal Indiase producenten/exporteurs dat zich bereid verklaarde mee te werken, werd besloten dat een steekproef in dit geval niet nodig was.

 

(19)

Eén onderneming, SRF Limited, die niet in de bijlage bij het bericht van opening was opgenomen, heeft zich aangemeld en heeft bewijs verstrekt dat zij voldeed aan de voorwaarden voor deelname aan het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek als uiteengezet in punt 4 van het bericht van opening. Daarom werd deze onderneming opgenomen in dit nieuwe onderzoek.

 

(20)

Eén onderneming, Flex Industries Limited, die is onderworpen aan een compenserend recht (Verordening (EG) nr. 367/2006) en een antidumpingrecht (Verordening (EG) nr. 1292/2007), is van naam veranderd en heet nu Uflex Limited. Deze naamsverandering is niet van invloed op de bevindingen van vorige onderzoeken.

 

(21)

Om de gegevens te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig had, heeft de Commissie een vragenlijst toegezonden aan de producenten/exporteurs die aan de voorwaarden van het bericht van opening voldeden. Daarnaast werd een vragenlijst aan de Indiase overheid gestuurd.

 

(22)

Op de vragenlijst zijn antwoorden ontvangen van vijf Indiase producenten/exporteurs en van de Indiase overheid.

 

(23)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en onderzocht die zij voor de bepaling van de mate van subsidiëring nodig achtte. De Commissie heeft controlebezoeken gebracht aan de Indiase overheid in Delhi, de regering van Maharashtra in Mumbai, de Reserve Bank of India (Indiase centrale bank) in Mumbai en aan de volgende ondernemingen:

 

Ester Industries Limited, New Delhi

 

Garware Polyester Limited, Mumbai

 

Polyplex Corporation Limited, Noida

 

SRF Limited, Gurgaon

 

Uflex Limited, Noida.

VI.   Mededeling van feiten en overwegingen en opmerkingen over de procedure

 

(24)

De Indiase overheid en andere belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd overwogen om de hoogte van het recht dat van toepassing is op de betrokken medewerkende Indiase producenten/exporteurs te wijzigen en de bestaande maatregelen voor alle andere ondernemingen die niet aan dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek meewerkten te verlengen. Deze partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met alle standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden zoals hierna wordt uiteengezet.

  • B. 
    BETROKKEN PRODUCT
 

(25)

Het product waarop dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, is het product dat is gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 367/2006, namelijk polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, van oorsprong uit India.

  • C. 
    SUBSIDIËRING
  • 1. 
    Inleiding
 

(26)

Op basis van de door de Indiase overheid en de medewerkende Indiase producenten/exporteurs verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan er sprake zou zijn van subsidiëring, onderzocht:

 

a)

Advance Authorisation Scheme (vroeger bekend als Advance Licence Scheme (regeling voorafgaande vergunningen));

 

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

 

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling exportbevordering kapitaalgoederen);

 

d)

Special Economic Zones/Export Processing Zones/Export Oriented Units (regeling bijzondere economische zones/exportproductiezones/exportgerichte bedrijven);

 

e)

Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting);

 

f)

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten).

 

g)

Package Scheme of Incentives (PSI) (pakket stimuleringsmaatregelen).

 

(27)

De regelingen a) tot en met d) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act van 1992 (nr. 22), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Foreign Trade Act”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten met betrekking tot het in- en uitvoerbeleid die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor het NOT, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 („document EXIM-policy 04-09”). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in deze periode vastgesteld in het procedurehandboek — 1 september 2004 — 31 maart 2009, deel I („Handboek I 04-09”). Het procedurehandboek wordt ook regelmatig bijgewerkt.

 

(28)

De onder e) genoemde Regeling vrijstelling inkomstenbelasting is gebaseerd op de Inkomstenbelastingwet van 1961, die jaarlijks bij de Finance Act (begrotingswet) wordt aangepast.

 

(29)

De onder f) genoemde regeling voor exportkredieten is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Banking Regulation Act (bankwet) van 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

 

(30)

De onder g) genoemde regeling wordt beheerd door de autoriteiten van deelstaten in India.

 

(31)

In overeenstemming met artikel 11, lid 10, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid verzocht om aanvullend overleg over zowel de gewijzigde als de ongewijzigde regelingen teneinde opheldering te krijgen over de feitelijke situatie inzake de betrokken regelingen en om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Na dit overleg, dat niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing voor deze regelingen heeft geleid, heeft de Commissie al deze regelingen opgenomen in het onderzoek naar subsidiëring.

 

(32)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen hebben de Indiase overheid en één producent/exporteur aangevoerd dat niet was vastgesteld dat de ontvanger voordeel van de onderzochte regelingen had ontvangen. In dit verband moet erop worden gewezen dat voor alle onderzochte regelingen is nagegaan of de toegekende voordelen een subsidie waren in de zin van artikel 2, punt 1, onder a), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening, dat wil zeggen of er sprake was van een financiële bijdrage van de Indiase overheid waarbij een voordeel aan de betrokken producenten/exporteurs werd toegekend. Bovendien is uitgelegd waarom de voordelen in het kader van de verschillende regelingen werden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. Ook hebben alle medewerkende producenten/exporteurs een precieze berekening ontvangen, waarin werd toegelicht hoe de voordelen voor elke regeling waren bepaald. Dit argument moet daarom worden afgewezen.

  • 2. 
    Regeling voorafgaande vergunningen („AAS”)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(33)

De gedetailleerde beschrijving van deze regeling is te vinden in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van het document EXIM-policy 04-09 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van Handboek I 04-09. In het vorige nieuwe onderzoek, dat leidde tot instelling van definitieve compenserende rechten bij Verordening (EG) nr. 367/2006, had deze regeling een iets andere naam.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(34)

De regeling voorafgaande vergunningen bestaat uit zes subregelingen die in overweging 35 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de regeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in paragraaf 8.2 van het document EXIM-policy 04-09 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten/exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to back inland letter of credit (documentair krediet).

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(35)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

 

i)

fysieke uitvoer: Dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

 

ii)

jaarlijkse behoefte: Een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct wordt gebruikt. Hij mag naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

 

iii)

leveranties van halffabricaten: Deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent/exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren;

 

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: In het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die zijn vermeld in paragraaf 8.2.b) tot en met f), g), i) en j) van het document EXIM policy 04-09. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

 

v)

ARO: De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8.3 van het document EXIM-policy 04-09 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

 

vi)

documentair krediet: Deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8.3 van het document EXIM-policy 04-09 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

 

(36)

Drie van de medewerkende producenten/exporteurs ontvingen tijdens het NOT vergunningen op grond van de regeling voorafgaande vergunningen in verband met het betrokken product. Twee van deze ondernemingen maakten gebruik van twee subregelingen, namelijk i) de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en iii) de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. De derde onderneming gebruikte subregeling ii), namelijk de regeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoefte. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

 

(37)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van Handboek I 04-09). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is. Deze bepalingen zijn echter slechts van toepassing op voorafgaande vergunningen die op of na 13 mei 2005 zijn afgegeven. Voor voorafgaande vergunningen die voor die datum zijn afgegeven gelden de vroegere controlevoorschriften. Dat wil zeggen dat de houders een waarheidsgetrouwe boekhouding moeten voeren van het onder de vergunningen vallende gebruik van ingevoerde goederen in de vorm die is voorgeschreven in aanhangsel 18 (hoofdstuk 4.30 en aanhangsel 18 van Handboek I 02-07).

 

(38)

Voor de subregelingen waarvan tijdens het NOT door de twee medewerkende producenten/exporteurs gebruik is gemaakt, namelijk fysieke uitvoer en leveranties van halffabricaten, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard input-output-normen („SION’s”). SION’s zijn vastgesteld voor de meeste producten inclusief het betrokken product en zijn gepubliceerd in Handboek II 04-09. De meest recente wijzigingen van de SION’s voor PET-folie en PET-snippers, een halffabricaat, dateren van september 2005.

 

(39)

Wat betreft bovengenoemde subregeling ii) (regeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoefte) die door de andere exporteur werd gebruikt, is alleen de waarde van de toegelaten invoer in de vergunning vermeld. De vergunninghouder moet het verband handhaven tussen de inputs en het eindproduct (paragraaf 4.24A(c) Handboek I 04-09).

 

(40)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

 

(41)

Bij de controle bleek dat het verbruik van de betrokken ondernemingen van de belangrijkste grondstoffen om één kilogram PET-folie te produceren lager was dan de daarmee overeenstemmende SION. Dit was duidelijk het geval bij de oude SION voor PET-folie, en in mindere mate ook bij de nieuwe SION die in september 2005 van kracht werd.

 

(42)

Verder bleek uit de controle dat geen van de betrokken ondernemingen het in overweging 37 bedoelde wettelijk voorgeschreven verbruiksregister bijhield. Daarom kan slechts worden vastgesteld dat niet aan de controle-eisen van de Indiase overheid was voldaan.

  • d) 
    Conclusie
 

(43)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

 

(44)

Daar de onder de regeling voorafgaande vergunningen vallende subregelingen „fysieke uitvoer”, „toeleveranciers” en „jaarlijkse behoefte” rechtens afhankelijk zijn van exportprestaties, zijn zij specifiek en geven zij aanleiding tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

 

(45)

Geen van de drie subregelingen waarvan in dit geval werd gebruikgemaakt, kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft noch haar nieuwe, noch haar oude controlesysteem of -procedure daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en — in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs — bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg. De SION’s zelf kunnen niet worden gebruikt om het werkelijke verbruik te controleren, omdat geen van de betrokken ondernemingen het voorgeschreven verbruiksregister bijhield waarmee de Indiase overheid met voldoende nauwkeurigheid zou kunnen vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening).

 

(46)

Deze drie subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

  • e) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(47)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 2, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), van de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III van de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, geldt de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet en geldt de normale regel, waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het kwijtgescholden bedrag dat het bedrag van de invoerrechten overschrijdt. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om het kwijtgescholden bedrag te berekenen dat het bedrag van de invoerrechten overschrijdt. Integendeel, volgens artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening dient de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequaat controlesysteem is.

 

(48)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen aan de drie exporteurs zijn toegekend, werden berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de drie subregelingen in het nieuwe onderzoektijdvak werden ingevoerd (teller van de breuk). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werden deze subsidiebedragen tijdens het NOT omgeslagen over de waarde van de uitvoer (noemer van de breuk), daar de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(49)

Drie medewerkende producenten/exporteurs hebben tijdens het NOT een voordeel van 0,5 tot 2,1 % verkregen.

  • 3. 
    Kredietregeling voor invoerrechten („Passbook-regeling”)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(50)

De Passbook-regeling is beschreven in paragraaf 4.3 van het document EXIM-policy 04-09 en in hoofdstuk 4 van Handboek I 04-09.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(51)

Alle producenten/exporteurs of handelaren/exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

  • c) 
    Toepassing van de van de Passbook-regeling in de praktijk
 

(52)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan in het kader van de Passbook-regeling om de toekenning van „punten” verzoeken die berekend worden in verhouding tot de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De punten zijn door de Indiase autoriteiten voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, vastgesteld op basis van SION’s, waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid inputs die zouden zijn ingevoerd en in het exportproduct verwerkt, en van de op die veronderstelde invoer toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk werden betaald.

 

(53)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring voorleggen dat de uitvoer in het kader van de Passbook-regeling plaatsvindt. De Indiase douane geeft bij verzending een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het aantal punten vermeld dat in het kader van de Passbook-regeling wordt toegekend voor die uitvoertransactie. Op dat moment weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douane een ladingsbrief voor de uitvoer afgeeft, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toewijzing van punten in het kader van de Passbook-regeling. Het Passbook-percentage dat in aanmerking wordt genomen om het voordeel te berekenen, wordt vastgesteld op het ogenblik waarop de aangifte ten uitvoer wordt opgesteld. Het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

 

(54)

De Passbook-punten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Met dergelijke punten ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op een andere wijze worden gebruikt.

 

(55)

Verzoeken om toekenning van Passbook-punten kunnen elektronisch worden ingediend en kunnen een onbeperkt aantal exporttransacties betreffen. In feite zijn er geen strikte termijnen voor het indienen van verzoeken om Passbook-punten. Het elektronisch systeem dat voor het beheer van de Passbook-regeling wordt gebruikt, sluit niet automatisch exporttransacties uit die worden ingediend na afloop van de in hoofdstuk 4.47 van Handboek I 04-09 genoemde termijnen. Bovendien kunnen verzoeken die worden ontvangen na afloop van de termijnen voor de indiening van verzoeken, altijd in overweging worden genomen tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht), zoals duidelijk wordt bepaald in hoofdstuk 9.3 van Handboek I 04-09.

  • d) 
    Conclusie over de Passbook-regeling
 

(56)

In het kader van de Passbook-regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening. De punten die in het kader van de Passbook-regeling worden toegekend, zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze punten uiteindelijk zullen worden gebruikt om invoerrechten te betalen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Verder verkrijgt de exporteur door de Passbook-punten een voordeel omdat zijn liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(57)

Bovendien is de Passbook-regeling rechtens afhankelijk van exportprestaties; derhalve wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

 

(58)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt te verbruiken tijdens het productieproces en de punten worden niet toegekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de Passbook-regeling in aanmerking komen ook al voert hij geen inputs in. Om voor de regeling in aanmerking te komen, is het voldoende dat hij goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de Passbook-regeling in aanmerking.

  • e) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(59)

Overeenkomstig artikel 2, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening en de berekeningsmethode die in Verordening (EG) nr. 367/2006 voor deze regeling is gebruikt, werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het nieuwe onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat het voordeel werd verkregen op het ogenblik waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik doet de Indiase overheid afstand van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zodra de douane de ladingsbrief heeft afgegeven — waarin onder meer het aantal Passbook-punten is vermeld dat voor de exporttransactie wordt toegekend — heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Bovendien hebben de medewerkende producenten/exporteurs de Passbook-punten geboekt als inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond.

 

(60)

Indien dit gerechtvaardigd werd geacht, werden de kosten die gemaakt moesten worden om de subsidie te verkrijgen, afgetrokken van het op deze wijze vastgestelde bedrag aan Passbook-punten om het bedrag van de subsidie vast te stellen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de betrokken uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(61)

Vier medewerkende producenten/exporteurs verkregen tijdens het NOT op grond van deze regeling een subsidie van 2,7 tot 5,9 %.

  • 4. 
    Regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EPCGS)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(62)

De regeling exportbevordering kapitaalgoederen is beschreven in hoofdstuk 5 van het document EXIM-policy 04-09 en in hoofdstuk 5 van Handboek I 04-09.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(63)

Producenten/exporteurs, handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(64)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sedert april 2003 ook tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van deze regeling af. Sinds april 2000 geldt een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Tot 31 maart 2000 gold een recht van 11 % (inclusief 10 % toeslag) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

 

(65)

De houder van een vergunning in het kader van deze regeling mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval geniet de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen het voordeel van de rechtenvrije invoer van de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant in aanmerking komt voor de regeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een vergunning in het kader van de regeling exportbevordering kapitaalgoederen.

  • d) 
    Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen
 

(66)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen heeft één producent/exporteur erop gewezen dat de in het kader van deze regeling ingevoerde kapitaalgoederen ook werden gebruikt voor de vervaardiging van producten die buiten het bestek van dit onderzoek vielen en dat bij de vaststelling van de subsidiemarge het berekende, aan het NOT toe te rekenen subsidiebedrag niet slechts door de uitvoer van het betrokken product moest worden gedeeld. Dit argument werd gegrond geacht en de berekende voordelen voor deze onderneming in het kader van deze regeling zijn gecorrigeerd.

  • e) 
    Conclusie over de regeling exportbevordering kapitaalgoederen
 

(67)

In het kader van de regeling exportbevordering kapitaalgoederen worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

 

(68)

Bovendien is de regeling exportbevordering kapitaalgoederen rechtens afhankelijk van exportprestaties, daar vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

 

(69)

De regeling kan ten slotte niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(70)

Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken sector. Overeenkomstig de vaste praktijk werd aan het aldus berekende, aan het nieuwe onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag de rente gedurende dit onderzoektijdvak toegevoegd om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor de toegevoegde rente werd het commerciële rentetarief toegepast dat in India in het nieuwe onderzoektijdvak gold. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van de totale subsidie afgetrokken. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het NOT (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(71)

Vier medewerkende producenten/exporteurs hebben tijdens het NOT een voordeel van 1,0 tot 1,9 % verkregen.

  • 5. 
    Regeling exportproductiezones („EPZ”)/bijzondere economische zones („SEZ”)/exportgerichte bedrijven („EOU”)
 

(72)

Geen van de medewerkende producenten/exporteurs bleek de status van exportgericht bedrijf te hebben en geen van hen was in een exportproductiezone gevestigd. Eén van de producenten/exporteurs was echter in een bijzondere economische zone gevestigd en ontving tijdens het NOT subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreft dus uitsluitend de bijzondere economische zone.

  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(73)

Hoofdstuk 7 van het document EXIM-policy 04-09 en hoofdstuk 7 van Handboek I 04-09 verwijzen naar bijzondere economische zones. De details van de voorschriften en bepalingen zijn niet meer in het document EXIM-policy en in het handboek van procedures opgenomen. De toepasselijke beleids- en uitvoeringsbepalingen zijn de Special Economic Zones Act van 2005 (nr. 28 van 2005) en de Special Economic Zones Rules van 2006 (bekendgemaakt op 10 februari 2006).

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(74)

Alle ondernemingen die zich in principe ertoe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, komen voor de regeling bijzondere economische zones in aanmerking. Dit geldt ook voor zuivere handelsmaatschappijen. Anders dan bij de regeling exportgerichte bedrijven zijn er geen minimumbedragen in vaste activa die bedrijven moeten investeren om voor de SEZ-regeling in aanmerking te komen.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(75)

De regeling bijzondere economische zones vervangt de voormalige Export Processing Zones Scheme (regeling exportproductiezones). Bijzondere economische zones zijn afgebakende rechtenvrije enclaves en worden beschouwd als buitenlands grondgebied wat handel, rechten en heffingen betreft. Bedrijven in bijzondere economische zones moeten worden gevestigd in bepaalde zones die voor dat doel zijn ontwikkeld. Er zijn inmiddels zeventien operationele, door de Indiase autoriteiten erkende bijzondere economische zones.

 

(76)

In een aanvraag om als bedrijf in een bijzondere economische zone te worden erkend, moeten onder meer gegevens worden verstrekt over de geplande productie, de geraamde waarde van de uitvoer en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs voor de volgende vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als bedrijf in een bijzondere economische zone geldt voor vijf jaar. De overeenkomst kan worden verlengd.

 

(77)

Een belangrijke verplichting voor bijzondere economische zones is overeenkomstig hoofdstuk VI van de Special Economic Zones Rules van 2006 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, dat wil zeggen dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode (vijf jaar vanaf de start van de commerciële productie) groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer.

 

(78)

Bedrijven in bijzondere economische zones komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

 

i)

vrijstelling van invoerrechten voor alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, productie of verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

 

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

 

iii)

bijstelling van de nationale omzetbelasting op ter plaatse aangekochte goederen;

 

iv)

de mogelijkheid een deel van de productie op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening na betaling van de toepasselijke rechten een positief saldo vertoont, aangezien de bijzondere economische zones niet tot het Indiase fiscale/douanegebied worden gerekend;

 

v)

100 % vrijstelling van inkomstenbelasting op de exportwinsten overeenkomstig afdeling 10AA van de Inkomstenbelastingwet voor de eerste vijf jaar, 50 % voor de volgende vijf jaar en de mogelijkheid van meer voordelen voor de daaropvolgende vijf jaar, en

 

vi)

vrijstelling van dienstenbelastingen voor diensten die in een bijzondere economische zone worden verbruikt.

 

(79)

Bedrijven die in het kader van de regeling bijzondere economische zones werkzaam zijn, staan onder toezicht van douaneambtenaren overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de douanewet.

 

(80)

Deze bedrijven zijn wettelijk verplicht om betrouwbare boekhoudingen te voeren, met vermelding in waarde van de goederen die zijn ingevoerd of in het binnenlandse tariefgebied zijn aangekocht, verbruik en gebruik van goederen, productie van goederen en afzet van goederen door middel van uitvoer, verkoop in het binnenlandse tariefgebied enz., overeenkomstig artikel 22, lid 2, van de Special Economic Zones Rules van 2006.

 

(81)

Op grond van artikel 35 van de Special Economic Zones Rules van 2006 wordt echter van een bedrijf in een bijzondere economische zone niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven of verkoop in het binnenlands tariefgebied.

 

(82)

De vaststelling van de invoer en binnenlandse aankoop van grondstoffen en kapitaalgoederen is gebaseerd op registratie door het bedrijf zelf. Dit geldt ook voor de uitvoer. De verzendingen van een bedrijf in een bijzondere economische zone worden dus niet stelselmatig door de douane gecontroleerd.

 

(83)

In de onderhavige zaak heeft de medewerkende producent/exporteur in het kader van deze regeling grondstoffen en kapitaalgoederen vrij van rechten ingevoerd, goederen op de binnenlandse markt vrij van accijnzen en vrij van nationale omzetbelasting aangekocht en is hij vrijgesteld van dienstenbelasting. Uit het onderzoek bleek dat de betrokken producent/exporteur evenwel geen gebruik had gemaakt van de vrijstelling van inkomstenbelasting voor bedrijven in bijzondere economische zones.

  • d) 
    Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen
 

(84)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen heeft de in een bijzondere economische zone gevestigde producent/exporteur een aantal opmerkingen gemaakt. Hij beweerde onder meer dat de door de onderneming toegepaste subregelingen toelaatbare vrijstellingsregelingen (terugbetalingsregelingen) voor inputs waren en dat de toegepaste subregelingen geen subsidie inhielden omdat hierbij geen voordeel werd toegekend. Hieronder wordt op de argumenten van deze producent/exporteur ingegaan.

  • e) 
    Conclusie over de regeling bijzondere economische zones
 

(85)

Wat de vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen betreft, bleek dat de belasting die over aankopen door een niet in een bijzondere economische zone gevestigd bedrijf is betaald, later weer van toekomstige betalingen kan worden afgetrokken, bijvoorbeeld van accijnzen over binnenlandse verkoop (het zogenaamde „CENVAT-mechanisme”). De over aankopen betaalde accijnzen zijn dus niet definitief. Door het „CENVAT”-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een definitief recht geheven, maar niet op de inputs. Door vrijstelling te verlenen van accijnzen voor aankopen door een bedrijf in een bijzondere economische zone derft de overheid dan ook geen aanvullende inkomsten en ontvangt het betrokken bedrijf geen extra voordelen. Aangezien het betrokken bedrijf geen extra voordelen uit de regeling bijzondere economische zones ontvangt, is het dan ook niet nodig deze subregeling verder te onderzoeken.

 

(86)

De voor bedrijven in een bijzondere economische zone geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het „basisdouanerecht” en het „bijzonder aanvullend douanerecht” dat normaliter op de invoer van grondstoffen en kapitaalgoederen van toepassing is), de vrijstelling van omzetbelasting over in het binnenland aangeschafte goederen en de vrijstelling van dienstenbelastingen, zijn subsidies in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en kent het betrokken bedrijf aldus een voordeel toe in de zin van artikel 2, punt 2, van de basisverordening, omdat het hierdoor over meer liquide middelen beschikt. De subsidies zijn rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen, moet een bedrijf in een bijzondere economische zone zich tot export verplichten zoals bepaald in artikel 2 van de Special Economic Zones Rules van 2006.

 

(87)

De producent/exporteur voerde aan dat de door hem toegepaste subregelingen toelaatbare vrijstellingsregelingen (terugbetalingsregelingen) voor inputs overeenkomstig artikel 2, punt 1, onder a) ii), en bijlage I bij de basisverordening waren en bijgevolg geen aanleiding tot compenserende maatregelen gaven. De onderneming wees erop dat volgens punt i) van bijlage I bij de basisverordening alleen de vrijstelling, kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde inputs die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt, een uitvoersubsidie inhoudt. Met andere woorden, zo lang de kwijtschelding of vrijstelling niet te hoog is, kan de vrijstelling van invoerheffingen op de inputs die nodig zijn voor de fabricage, productie of verwerking van het exportproduct niet als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie worden beschouwd.

 

(88)

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat alle door een bedrijf in een bijzondere economische zone genoten voordelen rechtens afhankelijk zijn van uitvoerprestaties. Bovendien kunnen de regelingen niet worden beschouwd als toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoen namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punten h) en i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. Omdat de vrijstellingsregelingen voor omzetbelasting en invoerrechten voor de aankoop van kapitaalgoederen zijn gebruikt, voldoen zij niet aan de voorschriften voor toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, want kapitaalgoederen worden niet in het productieproces verbruikt, zoals voorgeschreven in bijlage I, onder h) (terugbetaling van omzetbelasting), en bijlage I, onder i) (kwijtschelding van invoerrechten). Bovendien werd bevestigd dat de Indiase overheid niet over een systeem of procedure beschikt om daadwerkelijk te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of belastingvrij aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). In feite moet de deviezenrekening van een bedrijf in een bijzondere economische zone een positief saldo vertonen, maar ontbreekt het aan een controlesysteem voor het verbruik van de ingevoerde inputs in verband met de productie van exportgoederen.

 

(89)

De producent/exporteur voerde ook aan dat de door hem toegepaste subregelingen geen subsidies inhielden omdat geen voordeel aan de onderneming was toegekend. Ten aanzien van de binnenlandse verkoop werd aangevoerd dat, aangezien een bedrijf in een bijzondere economische zone niet tot het Indiase fiscale/douanegebied wordt gerekend, bij verkoop op de binnenlandse markt de volledige douanerechten over de eindproducten verschuldigd zijn. Beweerd werd dat er geen voordeel was verkregen, omdat de rechten op de inputs die werden gebruikt voor de productie van op de binnenlandse markt afgezette goederen en waarvoor vrijstelling werd verleend, lager waren dan de rechten die de onderneming bij verkoop op de binnenlandse markt betaalde.

 

(90)

Opgemerkt zij dat bedrijven in bijzondere economische zones weliswaar worden opgericht om een positief saldo op de deviezenrekening te verkrijgen, maar dat zij ook een deel van hun productie in het binnenland mogen verkopen. In het kader van de regeling bijzondere economische zones worden de goederen die uit de zone worden uitgeklaard voor verkoop op de binnenlandse markt, behandeld als ingevoerde goederen. Wat dat betreft verkeert een bedrijf in een bijzondere economische zone niet in een andere situatie dan andere bedrijven op de binnenlandse markt, dat wil zeggen dat over de aangekochte goederen de toepasselijke rechten/belastingen moeten worden betaald. In dit verband moet duidelijk zijn dat een besluit van de overheid om belasting te heffen over goederen die op de binnenlandse markt worden verbruikt, niet betekent dat de vrijstelling van een bedrijf in een bijzondere economische zone van invoerrechten en omzetbelasting geen voordeel is ten opzichte van de uitvoer van het betrokken product. Bovendien is de verkoop op de binnenlandse markt niet van invloed op de algemenere beoordeling van de vraag of er een toereikend controlesysteem bestaat.

 

(91)

Ten aanzien van de uitvoer beweerde de producent/exporteur dat de vrijstelling van invoerrechten en belastingen geen tot compenserende rechten aanleiding gevende subsidie is zo lang de kwijtschelding niet te hoog is. Ook voerde de onderneming aan dat een bedrijf in een bijzondere economische zone onder toezicht staat van douaneambtenaren en dat de inputs onmogelijk op de binnenlandse markt kunnen worden verkocht of kunnen worden opgenomen in producten die op de binnenlandse markt worden verkocht zonder de verschuldigde rechten te betalen. Volgens de producent/exporteur was het dus onmogelijk dat te veel werd kwijtgescholden.

 

(92)

In dit verband wordt erop gewezen dat niet is voorzien in een systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product zijn verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten en belastingen werden terugbetaald in de zin van de bijlagen I, II en II bij de basisverordening. De wet vereist op geen enkel ogenblik van een bedrijf in een bijzondere economische zone dat het alle ingevoerde goederen in verband brengt met het overeenkomstige eindproduct. Alleen met dergelijke controles zouden de Indiase autoriteiten voldoende informatie over de eindbestemming van de inputs kunnen verkrijgen om daadwerkelijk na te gaan of de vrijstelling van rechten/omzetbelasting niet te hoog was ten opzichte van de inputs voor de vervaardiging van exportproducten. De eigen systemen van de onderneming zouden als zodanig niet volstaan, omdat een controlesysteem voor de terugbetaling voor inputs door de overheid ontworpen en gehandhaafd moet worden. Bij het onderzoek werd dus vastgesteld dat het bedrijf in een bijzondere economische zone volgens de desbetreffende wettelijke bepalingen en voorschriften niet verplicht is het verband tussen de ingevoerde inputs en het eindproduct te registreren en dat de Indiase overheid geen effectief controlesysteem heeft opgezet om vast te stellen welke inputs bij de vervaardiging van exportproducten werden gebruikt en in welke hoeveelheden.

 

(93)

Voorts verrichtte de Indiase overheid ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen doeltreffende controleregeling bestaat (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Bovendien heeft de Indiase overheid niet aangetoond dat er geen te hoge kwijtschelding werd verleend.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(94)

Daar het geen toegestane terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs betreft, bestaat het voordeel dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen uit de kwijtschelding van douanerechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten), de vrijstelling van omzetbelasting voor in het binnenland aangeschafte goederen en de vrijstelling van dienstenbelasting tijdens het OT.

 

(95)

Wat de vrijstelling van basisdouanerechten, de vrijstelling van omzetbelasting voor in het binnenland aangeschafte goederen en de vrijstelling van dienstenbelasting betreft, werd de teller van de breuk (het subsidiebedrag) berekend op basis van de vrijgestelde bedragen tijdens het NOT. De kosten om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van dit bedrag afgetrokken, waarna het resulterende bedrag als teller van de breuk diende.

 

(96)

In tegenstelling tot grondstoffen worden kapitaalgoederen niet fysiek verwerkt in de eindproducten. Wat de vrijstelling van omzetbelasting op aankopen van kapitaalgoederen betreft, werd het subsidiebedrag dan ook overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken sector. Overeenkomstig de vaste praktijk werd aan het aldus berekende, aan het nieuwe onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag de rente over dit onderzoektijdvak toegevoegd om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor de toegevoegde rente werd het commerciële rentetarief toegepast dat in India in het NOT gold. Wanneer daartoe een gegrond verzoek werd ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van de totale subsidie afgetrokken.

 

(97)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werden deze subsidiebedragen die aldus in de overwegingen 95 en 96 zijn vastgesteld, toegerekend aan de waarde van de uitvoer in het NOT (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge bedroeg 5,4 %.

  • 6. 
    Regeling vrijstelling inkomstenbelasting („ITES”)
 

(98)

In het kader van deze regeling kunnen exporteurs profiteren van het voordeel van een gedeeltelijke vrijstelling van de inkomstenbelasting op winsten uit export. De rechtsgrondslag voor deze vrijstelling is afdeling 80HHC van de Inkomstenbelastingwet.

 

(99)

Deze bepaling geldt niet meer vanaf het aangiftejaar 2005-2006 (d.w.z. voor het boekjaar van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005); op grond van afdeling 80HHC van de Inkomstenbelastingwet kunnen dus na 31 maart 2004 geen voordelen meer worden verkregen. De medewerkende producenten/exporteurs hebben in het NOT geen voordeel meer verkregen op grond van deze regeling. Aangezien de regeling is ingetrokken, worden daartegen, overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening, geen compenserende maatregelen genomen.

  • 7. 
    Regeling exportkredieten („ECS”)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(100)

Deze regeling is beschreven in Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp).BC 02/04.02.02/2007-08 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp).BC 01/04.02.02/2007-08 (exportkredieten in roepies) van de RBI, die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(101)

Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aanmerking. Drie producenten/exporteurs bleken gebruik te hebben gemaakt van deze regeling.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(102)

De RBI stelt maximumrentevoeten voor exportkredieten vast in Indiase roepies of in vreemde valuta die handelsbanken in rekening kunnen brengen aan exporteurs. De regeling exportkredieten bestaat uit twee subregelingen: een voor exportkrediet voorafgaand aan verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

 

(103)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen een voordeliger tarief dan dat voor gewone handelskredieten (kaskredieten), waarvoor marktvoorwaarden gelden. Voor ondernemingen met een goede kredietwaardigheid kan het verschil tussen de rentetarieven kleiner zijn. Mogelijk kunnen zij feitelijk onder dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten verkrijgen.

  • d) 
    Conclusie over de regeling exportkredieten
 

(104)

De voordelige rentevoeten voor exportkredieten volgens de instructies van de in overweging 100 genoemde Master Circulars van de RBI kunnen tot lagere rentekosten voor de exporteur leiden dan een lening tegen marktvoorwaarden en in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van artikel 2, punt 2, van de basisverordening. Exportfinanciering hoeft niet veiliger te zijn dan binnenlandse financiering. Doorgaans wordt exportfinanciering zelfs als riskanter beschouwd en de zekerheid die voor een bepaald krediet wordt verlangd is, ongeacht het financieringsobject, een zuiver commerciële beslissing van de handelsbank. Rentevoetverschillen tussen verschillende banken vloeien voort uit het feit dat de RBI voor iedere handelsbank afzonderlijk maximumpercentages heeft vastgesteld. Bovendien zouden handelsbanken niet verplicht zijn om gunstigere rentevoeten voor exportfinanciering in vreemde valuta aan hun klanten door te berekenen.

 

(105)

Hoewel deze voordelige leningen in het kader van de regeling exportkredieten worden verleend door handelsbanken, gaat het hierbij om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 2, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken. Het is voldoende dat de overheid de opdracht heeft gegeven om functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 2, punt 1, onder a) i), a) ii) of a) iii), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid (zoals het monetaire beleid) na, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de instructies van de RBI moeten houden, onder meer de instructies in de Master Circulars betreffende maximumrentevoeten voor exportkredieten en de bepalingen van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 2, punt 1, onder a) i), van de basisverordening, in dit geval om exportkredieten te verstrekken tegen gunstige voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening op bepaalde voorwaarden zou normaliter een taak van de overheid zijn en deze praktijk verschilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden doorgaans toepassen in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentevoeten uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

  • e) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(106)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die is betaald voor de tijdens het NOT gebruikte exportkredieten en het bedrag dat de medewerkende producenten/exporteurs voor gewone handelskredieten zouden moeten betalen. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het NOT (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(107)

Drie medewerkende producenten/exporteurs hebben tijdens het NOT een voordeel van 0,3 tot 0,4 % verkregen.

  • 8. 
    Pakket stimuleringsmaatregelen (PSI)
  • a) 
    Rechtsgrondslag
 

(108)

In eerdere onderzoeken naar PET-folie, waaronder het nieuwe onderzoek dat leidde tot instelling van de thans geldende definitieve compenserende rechten bij Verordening (EG) nr. 367/2006, werd onderzoek verricht naar verscheidene regelingen van Indiase deelstaten die stimuleringsmaatregelen voor plaatselijke ondernemingen inhielden. Deze regelingen vallen onder het „pakket stimuleringsmaatregelen” aangezien het verschillende soorten stimuleringsmaatregelen kan betreffen. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de aanspraken van een onderneming op de voordelen van de regeling zijn vastgesteld in een certificaat. Uit het onderzoek bleek dat twee van de medewerkende producenten/exporteurs tijdens het NOT in het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen vrijstelling van omzetbelasting genoten op grond van afdeling 4A van de Trade Tax Act van de deelstaat Uttar Pradesh. Deze belastingbepaling stelt verkopen op de binnenlandse markt door een onderneming vrij van omzetbelasting (zowel plaatselijke als nationale omzetbelasting).

  • b) 
    Subsidiabiliteit
 

(109)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen over het algemeen in minder ontwikkelde gebieden van een deelstaat investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen voor de uitbreiding of diversifiëring van bestaande fabrieken. De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn de classificatie van het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

  • c) 
    Toepassing in de praktijk
 

(110)

Op grond van de vrijstellingsregeling voor omzetbelasting hoefden bedrijven geen omzetbelasting te heffen over hun verkooptransacties. In aanmerking komende bedrijven waren ook vrijgesteld van omzetbelasting op de aankoop van goederen bij leveranciers die zelf voor de regeling in aanmerking kwamen. Terwijl de vrijstelling met betrekking tot de verkooptransactie niet geacht wordt het in aanmerking komende verkopende bedrijf voordeel op te leveren, levert de vrijstelling met betrekking tot aankooptransacties het in aanmerking komende kopende bedrijf wel voordeel op.

  • d) 
    Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen
 

(111)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen merkte één producent/exporteur op dat bij de berekening van het voordeel in het kader van deze regeling ervan was uitgegaan dat de leveranciers van een belangrijke grondstof voor het betrokken product van omzetbelasting waren vrijgesteld. Uit de facturen bleek echter dat de leveranciers in kwestie deze omzetbelasting in feite aan de betrokken onderneming in rekening brachten. Omdat de onderneming dus wel omzetbelasting had betaald, genoot de producent/exporteur geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevend voordeel over deze aankopen; het subsidiebedrag werd dienovereenkomstig aangepast.

  • e) 
    Conclusie
 

(112)

In het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening. De vrijstelling van omzetbelasting over aankopen is een financiële bijdrage, aangezien de overheid hierdoor inkomsten derft. Bovendien verleent de vrijstelling de ondernemingen voordeel, aangezien hun liquiditeit hierdoor verbetert.

 

(113)

Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van een Indiase deelstaat vallen, komen voor het pakket in aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aanmerking. De hoogte van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

  • f) 
    Berekening van het subsidiebedrag
 

(114)

Wat de vrijstelling van omzetbelasting betreft, werd het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag aan omzetbelasting dat in het NOT normaliter verschuldigd zou zijn geweest, maar niet werd betaald.

 

(115)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale omzet van de uitvoer en de binnenlandse verkoop in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

 

(116)

De twee medewerkende producenten/exporteurs hebben tijdens het NOT een voordeel van respectievelijk 0,3 en 1,4 % verkregen.

  • 9. 
    Totaal bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies
 

(117)

Er wordt aan herinnerd dat in Verordening (EG) nr. 367/2006 en latere wijzigingen zoals bedoeld in de overwegingen 2, 3 en 4, het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de aan dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek medewerkende producenten/exporteurs 12 tot 19,1 % ad valorem bedroeg.

 

(118)

Tijdens dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek werd het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies vastgesteld op 5,4 tot 8,6 % ad valorem, zoals hieronder vermeld:

 

Regeling→

Voorafgaande vergunningen (12)

Passbook (12)

Exportbevordering kapitaalgoederen (12)

Bijzondere economische zones (12)

Exportkredieten (12)

Pakket Stimuleringsmaatregelen

Totaal

Onder-neming↓

%

%

%

%

%

%

%

Ester Industries Limited

 

5,8

1,0

 

0,4

 

7,2

Garware Polyester Limited

0,5

3,9

1,0

 

Verwaarloosbaar

 

5,4

Polyplex Corporation Limited

1,7

3,2

1,9

 

0,4

1,4

8,6

SRF Limited

     

5,4

   

5,4

Uflex Limited

2,1

2,7

1,0

 

0,3

0,3

6,4

  • 10. 
    Compenserende maatregelen
 

(119)

Overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening en de gronden van dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek die worden genoemd in punt 3 van het bericht van opening, is vastgesteld dat de subsidiemarge voor de betrokken medewerkende producenten/exporteurs is afgenomen en dat het compenserende recht dat voor deze producenten/exporteurs is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 367/2006, dienovereenkomstig moet worden gewijzigd.

 

(120)

De gewijzigde compenserende rechten moeten worden afgestemd op de bij dit tussentijdse nieuwe onderzoek vastgestelde nieuwe subsidiemarges, aangezien de bij het oorspronkelijke antisubsidieonderzoek berekende schademarges hoger zijn.

 

(121)

Met betrekking tot alle andere ondernemingen die buiten dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek vielen, wordt opgemerkt dat de huidige modaliteiten van de onderzochte regelingen niet zijn veranderd ten opzichte van het vorige onderzoek en dat zij nog altijd aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Er is derhalve geen reden om de subsidies en rechten voor die ondernemingen te herberekenen. Dientengevolge blijven de rechten die van toepassing zijn op alle andere partijen dan de vijf producenten/exporteurs die medewerking aan het huidige nieuwe onderzoek hebben verleend, ongewijzigd.

 

(122)

De in deze verordening gespecificeerde compenserende rechten voor specifieke ondernemingen geven de tijdens het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek vastgestelde situatie weer. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen is vervaardigd. Producten van andere ondernemingen die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen, komen voor deze rechten niet in aanmerking. Op deze producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

 

(123)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (13) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Zo nodig zal de verordening na overleg in het Raadgevend Comité dienovereenkomstig worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.

  • 11. 
    Antidumpingmaatregelen
 

(124)

Overeenkomstig de laatste alinea van punt 3 van het bericht van opening zal de wijziging van de hoogte van het compenserend recht van invloed zijn op het definitieve antidumpingrecht dat is opgelegd bij Verordening (EG) nr. 1292/2007, aangezien het laatstgenoemde recht in eerdere antidumpingonderzoeken is gecorrigeerd om dubbeltelling van de effecten van de voordelen van exportsubsidies te voorkomen (er wordt aan herinnerd dat het definitieve antidumpingrecht op de dumpingmarge was gebaseerd aangezien de dumpingmarge lager bleek te zijn dan de schademarge). Artikel 24, lid 1, van de basisverordening en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 verbieden dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan. Bij het oorspronkelijke onderzoek bleek dat enkele van de onderzochte subsidieregelingen die aanleiding gaven tot compenserende maatregelen, exportsubsidies waren in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Deze subsidies waren van invloed op de exportprijs van de Indiase producenten/exporteurs en leidden tot een hogere dumpingmarge. Op grond van artikel 24, lid 1, van de basisverordening is het definitieve antidumpingrecht gecorrigeerd om te komen tot de werkelijke dumpingmarge die overblijft na instelling van het definitieve compenserende recht waarmee het effect van de exportsubsidies wordt geneutraliseerd (zie overweging 59 van Verordening (EG) nr. 366/2006 en overweging 11 van Verordening (EG) nr. 1424/2006).

 

(125)

De definitieve antidumpingrechten voor de betrokken producenten/exporteurs moeten daarom nu worden gecorrigeerd om rekening te houden met het gewijzigde voordeel dat tijdens het NOT van het onderhavige antisubsidieonderzoek bleek te zijn verkregen, om te komen tot de werkelijke dumpingmarge, dat wil zeggen de dumpingmarge die resteert na aftrek van de gevolgen van de exportsubsidies.

 

(126)

De dumpingmarges die eerder zijn vastgesteld met betrekking tot Ester Industries Limited, Garware Polyester Limited, Polyplex Corporation Limited en Uflex Limited (destijds bekend als Flex Industries Limited) (14) zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 366/2006 (zie overweging 50) en bedroegen voor de vier betrokken ondernemingen respectievelijk 29,3, 20,1, 3,7 en 3,2 %. De dumpingmarge voor SRF Limited is in Verordening (EG) nr. 1424/2006 vastgesteld op 15,5 %.

 

(127)

Rekening houdend met de voordelen van de tijdens het NOT vastgestelde exportsubsidies en de voordien vastgestelde dumpingmarge, moeten de op de betrokken ondernemingen toepasselijke marges en rechten daarom worden berekend zoals aangegeven in de onderstaande tabel:

 

Onderneming

Exportsubsidiemarge

Totale subsidiemarge

Eerder vastgestelde dumpingmarge

Compenserend recht

Antidumpingrecht

Totaal recht

Ester Industries Limited

7,2 %

7,2 %

29,3 %

7,2 %

22,1 %

29,3 %

Garware Polyester Limited

5,4 %

5,4 %

20,1 %

5,4 %

14,7 %

20,1 %

Polyplex Corporation Limited

7,2 %

8,6 %

3,7 %

8,6 %

0,0 %

8,6 %

SRF Limited

5,4 %

5,4 %

15,5 %

5,4 %

10,1 %

15,5 %

Uflex Limited

6,1 %

6,4 %

3,2 %

6,4 %

0,0 %

6,4 %

 

(128)

Om rekening te houden met de gewijzigde hoogte van de antidumpingrechten voor de vijf betrokken producenten/exporteurs moet Verordening (EG) nr. 1292/2007 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 367/2006 wordt vervangen door:

„2.   De definitieve compenserende rechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedragen:

 

Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

Ester Industries Limited, 75-76, Amrit Nagar, Behind South Extension Part-1, New Delhi 110 003, India

7,2

A026

Garware Polyester Limited, Garware House, 50-A, Swami Nityanand Marg, Vile Parle (East), Mumbai 400 057, India

5,4

A028

Jindal Poly Films Limited, 56 Hanuman Road, New Delhi 110 001, India

17,1

A030

MTZ Polyfilms Limited, New India Centre, 5th Floor, 17 Co-operage Road, Mumbai 400 039, India

8,7

A031

Polyplex Corporation Limited, B-37, Sector-1, Noida 201 301, Dist. Gautam Budh Nagar, Uttar Pradesh, India

8,6

A032

SRF Limited, Block C, Sector 45, Greenwood City, Gurgaon 122 003, Haryana, India

5,4

A753

Uflex Limited, A-1, Sector 60, Noida 201 301 (U.P.), India

6,4

A027

Alle andere ondernemingen

19,1

A999”

Artikel 2

Artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1292/2007 wordt vervangen door:

„2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:

 

Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

Ester Industries Limited, 75-76, Amrit Nagar, Behind South Extension Part-1, New Delhi 110 003, India

22,1

A026

Garware Polyester Limited, Garware House, 50-A, Swami Nityanand Marg, Vile Parle (East), Mumbai 400 057, India

14,7

A028

Jindal Poly Films Limited, 56 Hanuman Road, New Delhi 110 001, India

0,0

A030

MTZ Polyfilms Limited, New India Centre, 5th Floor, 17 Co-operage Road, Mumbai 400 039, India

18,0

A031

Polyplex Corporation Limited, B-37, Sector-1, Noida 201 301, Dist. Gautam Budh Nagar, Uttar Pradesh, India

0,0

A032

SRF Limited, Block C, Sector 45, Greenwood City, Gurgaon 122 003, Haryana, India

10,1

A753

Uflex Limited, A-1, Sector 60, Noida 201 301 (U.P.), India

0,0

A027

Alle andere ondernemingen

17,3

A999”

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 januari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

  • K. 
    SCHWARZENBERG
 

  • De met een sterretje gemerkte subsidies zijn exportsubsidies.
  • Commissie — Directoraat-generaal Handel — Directoraat H — N105, 04/90 — Wetstraat 200 — B-1049 Brussel.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.