Verordening 2006/1967 - Beheersmartregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee

1.

Wettekst

NL 30.12.2006 Publicatieblad van de Europese Unie L 409/9

Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad

van 21 december 2006

inzake behrensmartregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van

Verordening (EG) nr. 1626/94.

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instand-houding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeen-schappelijk visserijbeleid 1 is van toepassing op de Middellandse Zee.
  • (2) 
    De Raad heeft bij Besluit 98/392/EG het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee gesloten, waarin beginselen en voorschriften zijn opgenomen inzake de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in volle zee. Overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag streeft de Gemeenschap ernaar het beheer en de instandhouding van levende rijkdommen te coordineren met andere kuststaten.

PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1.

Op grond van Besluit 98/416/EG 1 is de Gemeenschap verdragsluitende partij bij de Overeenkomst van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (hierna "GFCM" te noemen). De GFCM-Overeenkomst voorziet in een kader voor regionale samenwerking op het gebied van de instandhouding en het beheer van mariene rijk-dommen in de Middellandse Zee door aanbevelingen te doen voor het gebied waarop de GFCM-overeenkomst betrekking heeft, die bindend worden voor de verdragsluitende partijen.

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

(8)

(9)

Met het oog op de biologische, sociale en economische kenmerken van de visserij in de Middellandse Zee moet de Gemeenschap een specifiek beheerskader vaststellen.

De Gemeenschap heeft zich ertoe verbonden de voorzorgsaanpak te volgen bij het treffen van maatregelen die erop zijn gericht levende aquatische hulpbronnen en mariene eco-systemen te beschermen en in stand te houden, en te zorgen voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen.

Het in deze verordening vastgestelde beheerssysteem geldt voor activiteiten in samenhang met de visserij op visbestanden in de Middellandse Zee door vaartuigen van de Gemeenschap, in communautaire of international wateren, door vaartuigen van derde landen in visserijzones van de lidstaten, of door burgers van de Unie op volle zee.

Om het wetenschappelijk onderzoek niet te belemmeren, dient deze verordening echter niet van toepassing te zijn op activiteiten ten behoeve van dergelijk onderzoek.

Er moet een effectief beheerskader worden vastgesteld waarbij de verantwoordelijkheden adequaat worden verdeeld tussen de Gemeenschap en de lidstaten.

De in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna vastgelegde stringente bescherming van

bepaalde mariene soorten die geldt voor maritieme wateren onder de soevereiniteit van de lidstaten, moet worden uitgebreid naar de Middellandse Zee (volle zee).

  • (10) 
    Overeenkomstig Besluit 1999/800/EG 1 betreffende de sluiting van het protocol inzake de speciaal beschermde gebieden en de biologische diversiteit in de Middellandse Zee en betreffende de goedkeuring van de bijlagen van dat protocol (Verdrag van Barcelona) dat naast bepalingen betreffende het behoud van de belangrijke Middellandse Zeegebieden voorziet in de opstelling van lijsten van bedreigde diersoorten en van diersoorten waarvan de exploitatie gereglementeerd is.
  • (11) 
    Om rekening te houden met nieuw wetenschappelijk advies moeten ter vervanging van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee nieuwe technische maatregelen worden vastgesteld. Ook moet rekening worden gehouden met de belangrijkste elementen van het Actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
  • (12) 
    Verordening (EG) nr. 1626/94 dient daarom te worden ingetrokken.
  • (13) 
    Voorkomen moet worden dat te veel ondermaatse vis wordt gevangen. Daarom moeten, rekening houdend met de lokale biologische omstandigheden, bepaalde concentratie-gebieden van jonge vis worden beschermd.
  • (14) 
    Vistuig dat te veel schade aanricht in het mariene milieu of dat leidt tot de uitputting van bepaalde bestanden moet worden verboden of worden onderworpen aan stringentere voorschriften.
  • (15) 
    Om een verdere toename van de visserijsterfte voor jonge vis te voorkomen en om de hoeveelheid teruggooi van dode mariene organismen door vissersvaartuigen aanzienlijk te verminderen, moet worden bepaald dat de maaswijdtes en de maten van de haken voor trawlnetten, staande netten en beugen die worden gebruikt voor de visserij op bepaalde soorten mariene organismen, worden vergroot en dat het gebruik van netdelen met vier-kante mazen verplicht moet worden gesteld.
  • (16) 
    Om een overgangsperiode mogelijk te maken voordat de maaswijdte van bodemtrawls wordt vergroot, moeten met betrekking tot de optuiging van de trawlnetten bepaalde kenmerken worden vastgesteld die de selectiviteit van de thans gebruikte maaswijdte vergroten.
  • (17) 
    Het belangrijkste instrument voor een duurzame visserij in de Middellandse Zee is het beheer van de visserij-inspanning. Daarom moet van de belangrijkste typen passieve vistuigen de totale lengte worden vastgesteld, teneinde een van de factoren die van invloed is op de visserij-inspanning, te beperken.
  • (18) 
    Ter bescherming van kraamgebieden en gevoelige habitats en ter verbetering van de sociale duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee moet een deel van het kust-gebied worden gereserveerd voor kleine vissers die selectieve vistuigen gebruiken.
  • (19) 
    Voor bepaalde mariene organismen is het dienstig de minimummaat bij aanvoer vast te stellen om de exploitatie van die organismen te verbeteren en tevens normen vast te stellen waarop de lidstaten hun beheerssysteem voor de kustvisserij kunnen baseren. Daartoe moet de selectiviteit van een bepaald vistuig zoveel mogelijk overeenkomen met de minimum-maat bij aanvoer zoals die is vastgesteld voor een bepaalde soort of soortengroep die met dat vistuig wordt gevangen.
  • (20) 
    Om het kunstmatig uitzetten of overbrengen van visbestanden en andere mariene organismen niet te belemmeren, moeten activiteiten die met het oog daarop nodig zijn, worden toegestaan, op voorwaarde dat zij verenigbaar zijn met de duurzaamheid van de betrokken soort.
  • (21) 
    Aangezien de sportvisserij een zeer belangrijke vorm van visserij is in de Middellandse Zee, moet ervoor worden gezorgd dat deze op een zodanige wijze wordt beoefend dat zij de beroepsvisserij niet wezenlijk hindert, verenigbaar is met de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen en voldoet aan de communautaire verplichtingen wat betreft regionale visserijorganisaties.
  • (22) 
    Met het oog op het specifieke karakter van veel soorten visserij in de Middellandse Zee, die beperkt zijn tot bepaalde geografische subgebieden, en rekening houdend met de traditie die erin bestaat systemen voor het beheer van de visserij-inspanning op sub-regionaal niveau toe te passen, moeten communautaire en nationale beheersplannen worden vastgesteld, waarbij met name het beheer van de visserij-inspanning wordt gecombineerd met specifieke technische maatregelen.
  • (23) 
    Om te zorgen voor een efficiente controle op de visserij activiteiten moeten specifieke maatregelen worden genomen, die een aanvulling vormen op of stringenter zijn dan die van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid '. Met name moet voor andere soorten dan in de Middellandse Zee gevangen over grote afstanden trekkende soorten en kleine pelagische soorten die in het logboek moeten worden genoteerd, de huidige drempel van 50 kg, uitgedrukt in levend gewicht, worden verlaagd.
  • (24) 
    Aangezien 75% van de vangsten van zwaardvis in de Middellandse Zee voor rekening van de communautaire visserij komt, moeten er beheersmaatregelen worden vastgesteld. Om die maatregelen doelmatig te maken, moeten de technische maatregelen voor de instand-houding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden worden vastgesteld door de bevoegde regionale visserijorganisaties. Hiertoe dient de Commissie bij de GFCM en de Internationale Commissie voor de instandhouding van de tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT), waar nodig, passende voorstellen in. Ook als er binnen een

bepaalde termijn geen akkoord tot stand zou komen, kan deEuropese Unie maatregelen van die strekking vaststellen, in afwachting van een definitief, multilateraal akkoord.

  • (25) 
    Bij Verordening (EG) nr. 813/2004 zijn specifieke bepalingen vastgesteld voor de visserij in de wateren rond Malta, conform de Toetredingsakte en met name artikel 21 en bijlage III daarvan. Het is dienstig die bepalingen te handhaven.
  • (26) 
    De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden 1.
  • (27) 
    Wijzigingen van de bijlagen bij deze verordening moeten eveneens worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

2.

Hoofdstuk I

3.

Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

Artikel 1

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op:
  • a) 
    de instandhouding, het beheer en de exploitatie van de levende aquatische hulp-bronnen daar waar deze activiteiten plaatsvinden
  • i) 
    in de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van de lijn 5°36’ WL (hierna "de Middellandse Zee” te noemen) die onder de soevereini-teit of de jurisdictie van een lidstaat vallen;
  • ii) 
    door vissersvaartuigen van de Gemeenschap in de Middellandse Zee buiten de in punt i) bedoelde wateren;
  • iii) 
    door onderdanen van lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de Middellandse Zee buiten de in punt i) bedoelde wateren; en
  • b) 
    de afzet van in de Middellandse Zee gevangen visserijproducten.
  • 2. 
    Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht met toestemming en onder gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1) 
    "gesleepte vistuigen": vistuigen, met uitzondering van sleeplijnen, die worden gesleept door het motorvermogen van het vissersvaartuig of die door middel van een lier worden opgehaald terwijl het vissersvaartuig geankerd ligt of langzaam vaart, met inbegrip van met name sleepnetten en dreggen;
  • a) 
    "sleepnetten": trawlnetten, bootzegens en landzegens;
  • i) 
    "trawlnetten": netten die actief worden gesleept door de hoofdmotor van het vaartuig en die bestaan uit een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigen-lijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil en aan de voorkant door de vleugels wordt opengetrokken of op een vast frame wordt geplaatst.

Dit horizontaal openen vindt plaats door middel van visborden of met behulp van een boom of een frame van variabele vorm en afmetingen. Deze netten kunnen over de bodem (bodemtrawl) of op een bepaalde diepte tussen bodem en oppervlak (pelagische trawl) worden voortgesleept;

  • ii) 
    "bootzegens": omsluitingsnetten en gesleepte zegens die vanaf een varend of een geankerd vaartuig door middel van touwen en lieren worden bediend en opgehaald, niet door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept, uit twee zijvleugels en een lepelvormige centrale zak of een zak in het achterste gedeelte bestaan en waarmee, afhankelijk van de doelsoort, op elke diepte kan worden gevist;
  • iii) 
    "landzegens": omsluitingsnetten en gesleepte zegens die worden uitgezet vanaf een vaartuig en worden bediend vanaf het vasteland;
  • b) 
    "dreggen": vistuigen die hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig worden bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en die uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaan en eventueel met steunblokken en duikplaten zijn uitgerust. Sommige dreggen zijn uitgerust met hydraulische apparatuur (hydraulische dreggen). Dreggen die in ondiep water, met of zonder vaartuig, met de hand of met een handbediende lier worden getrokken voor de vangst van tweekleppigen, buik-potigen of sponsen (handdreggen), worden voor de toepassing van deze verordening niet als gesleept vistuig beschouwd;

2)

3)

"beschermd visserijgebied": een geografisch gedefinieerd zeegebied waarin alle of bepaalde visserijactiviteiten tijdelijk of permanent zijn verboden of beperkt, teneinde de exploitatie en de instandhouding van levende aquatische rijkdommen of de bescherming van mariene ecosystemen te verbeteren;

staande netten": schakelnetten, geankerde kieuwnetten of gecombineerde staande netten;

  • a) 
    "schakels": netten die bestaan uit twee of meer wanden die parallel zijn opgehangen van een enkele hoofdlijn, en op enigerlei wijze op de zeebodem zijn verankerd, of kunnen worden verankerd;
  • b) 
    "geankerde kieuwnetten": netten die uit een stuk bestaan en in een verticale positie in het water worden gehouden door drijflichamen en zinkers die op enigerlei wijze op de zeebodem zijn verankerd of verankerd kunnen worden en die het tuig dicht bij de bodem of drijvend in de waterkolom op zijn plaats houden;
  • c) 
    "gecombineerde staande netten": geankerde kieuwnetten in combinatie met schakels die het onderste gedeelte vormen;

4)

5)

"omsluitingsnetten": netten, al dan niet voorzien van een sluitlijn, waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten;

  • a) 
    "ringzegens": omsluitingsnetten waarvan de bodem aan de onderkant wordt samen-getrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten. Ringzegens kunnen worden gebruikt om kleine pelagische soorten, grote pelagische soorten of demersale soorten te vangen;

"vallen": vistuig dat aan de bodem is verankerd of op de bodem wordt uitgezet en dient als val voor de vangst van mariene soorten. Vallen zijn vervaardigd in de vorm van een korf, een kubbe, een ton of een kooi, en bestaan in de regel uit een vast of halfvast frame dat uit verschillend materiaal is gemaakt (hout, wilgenteen, metalen staven, kippengaas, enz.) en al dan niet met een net is overtrokken. De vallen hebben een of meer, al dan niet trechter-vormige en aan de buitenkant gladde openingen ("kelen") waardoor de vis naar binnen kan zwemmen. Zij kunnen apart of in groepen worden gebruikt. Wanneer zij in groepen worden gebruikt, bestaat het tuig uit een hoofdlijn voorzien van een groot aantal vallen op dwarslijnen van variabele lengte die op variabele afstand zijn vastgemaakt, afhankelijk van de doelsoort;

"beuglijnen": vistuig dat bestaat uit een hoofdlijn voorzien van verschillende haken op dwarslijnen (sneuen) van variabele lengte die op variabele afstand zijn vastgemaakt,

afhankelijk van de doelsoort. Zij mogen verticaal of horizontaal ten opzichte van het zee-oppervlak worden uitgezet; zij mogen bevestigd worden aan of dichtbij de bodem (grond-beug) of op een bepaalde diepte tussen bodem en oppervlak of dicht bij het oppervlak drijven (drijvende beug);

  • 7) 
    "haken": een gebogen, scherp stuk staaldraad, gewoonlijk met een weerhaak. De punt van een haak kan recht of ook omgebogen en krom zijn; de steel kan een variabele lengte en vorm hebben en de dwarsdoorsnede kan rond (regelmatige haak) of plat (gesmede haak) zijn. De totale lengte van een haak is de maximale totale lengte van de steel vanaf het uiteinde van de haak dat dient voor het vastmaken van de lijn en gewoonlijk de vorm heeft van een oog, tot en met het verste punt van de bocht; de breedte van een haak is de grootste horizontale afstand vanaf het buitenste gedeelte van de steel tot en met het buitenste gedeelte van de weerhaak;
  • 8) 
    "sportvisserij": visserijactiviteiten die levende aquatische rijkdommen exploiteren als vrijetijdsbesteding of als sport;
  • 9) 
    "vis aantrekkende voorzieningen (FADs)": op zee drijvende uitrustingen die onder het zee-oppervlak jonge of volwassen exemplaren van over grote afstanden trekkende soorten aantrekken;
  • 10) 
    "St. Andreaskruis": een grijper die met een schaarbeweging het tweekleppige weekdier Pinna nobilis of rood koraal van de zeebodem opvist;
  • 11) 
    "zeegrasveld": een gebied van de zeebodem waar fanerogamen dominant aanwezig zijn, of waar dergelijke vegetatie aanwezig was en moet worden hersteld. Zeegras is een collectieve term voor de soorten Posidonia oceanica, Cymodocea nodosa, Zoostera marina en Zoostera nolti;
  • 12) 
    "koraligene habitat": een gebied van de zeebodem waar een specifieke biologische gemeenschap, "koraligeen" genoemd, dominant aanwezig is, of waar een dergelijke gemeenschap heeft bestaan en moet worden hersteld. Koraligeen is een gemeenschappe-lijke term voor een zeer complexe biogene structuur die ontstaat door voortdurende afzetting, op een rotsachtig of ander hard substraat, van kalklagen voornamelijk opge-bouwd uit korstvormende kalkhoudende koraalachtige rode algen en dierlijke organismen zoals Porifera, Ascidia, Cnidaria (hoornkoralen, zeewaaiers, enz.), Bryozoa, Serpuliden, Anneliden, en andere kalksteenfixerende organismen over een reeds aanwezig rotsachtig substraat;
  • 13) 
    "kalkwierveld": een gebied van de zeebodem waar een specifieke biologische gemeen-schap, "kalkwier" genaamd, dominant aanwezig is, of waar een dergelijke gemeenschap heeft bestaan en moet worden hersteld. Kalkwier is een collectieve term voor een biogene structuur die is ontstaan door verscheidene soorten koraalachtige rode algen (Corallinaceae), die een hard kalkskelet hebben en groeien als niet-vastzittende, vrij levende, vertakte, twijgachtige of knopvormige koraalalgen op de zeebodem, die zich ophopen in de rimpelingen van slikwadden of zandplaten. Kalkwiervelden bestaan gewoonlijk uit een of een variabele combinatie van rode algen, met name, Lithothamnion coralloides en Phymatolithon calcareum;
  • 14) 
    "rechtstreekse uitzetting": het loslaten van wilde dieren van een specifieke soort in wateren waar zij natuurlijk voorkomen, teneinde de natuurlijke productie van het aquatisch milieu te benutten om het aantal voor visserij beschikbare vissen te verhogen en/of de natuurlijke aanwas te verbeteren;
  • 15) 
    "overbrenging": proces waarin een soort opzettelijk door de mens wordt overgebracht naar en losgelaten in gebieden met een gevestigde populatie en een ononderbroken genen-stroom;
  • 16) 
    "allochtone soorten": soorten waarvan het traditionele verspreidingsgebied buiten de betrokken regio ligt;
  • 17) 
    "introductie": proces waarin een allochtone soort opzettelijk door de mens wordt verplaatst naar en losgelaten in een gebied dat buiten het traditionele verspreidingsgebied ligt.

4.

Hoofdstuk II

5.

Beschermde soorten en habitats

Artikel 3

Beschermde soorten

  • 1. 
    Het opzettelijk vangen, aan boord houden, overladen of aanvoeren van de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde mariene soorten is verboden tenzij een afwijking is verleend uit hoofde van artikel 16 van Richtlijn 92/43/EEG.
  • 2. 
    Niettegenstaande lid 1 is het aan boord houden, het overladen of het aanvoeren van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die bij toeval werden gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf in kennis zijn gesteld.

Artikel 4

Beschermde habitats

  • 1. 
    Het is verboden met trawlnetten, dreggen, ringzegens, bootzegens, landzegens of soort-gelijke netten te vissen boven zeegrasvelden van met name Posidonia oceanica of andere mariene fanerogamen.

In afwijking van de eerste alinea kan het gebruik van ringzegens, bootzegens of soort-gelijke netten waarvan de totale hoogte en het gedrag bij het vissen zodanig zijn dat de sluitlijn, de verzwaarde lijn en de sleeptouwen het zeegrasveld niet raken, worden toege-staan binnen de in artikel 18 of artikel 19 van deze verordening bedoelde beheersplannen.

  • 2. 
    Het is verboden met trawlnetten, dreggen, landzegens of soortgelijke netten boven koraligene habitats en kalkwiervelden te vissen.
  • 3. 
    Het gebruik van sleepdreggen en trawlnetten op diepten van meer dan 1000 m is verboden.

Het in lid 1, eerste alinea, en lid 2 opgenomen verbod is, vanaf de datum van inwerking-treding van deze verordening, van toepassing in alle Natura 2000-gebieden, alle speciaal beschermde gebieden en alle speciaal beschermde gebieden in de Middellandse Zee (SPAMI) die uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG of Besluit 1999/800/EG zijn aangewezen met het oog op het behoud van deze habitats.

4.

5.

In afwijking van lid 1, eerste alinea, kan de visserij met vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten hoogste 12 meter en een motorvermogen van ten hoogste 85 kW met bodemsleepnetten die traditioneel in Posidonia-velden wordt uitgevoerd, volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 door de Commissie worden toegestaan op de volgende voorwaarden:

  • i) 
    de betrokken visserijactiviteiten zijn gereguleerd volgens een beheersplan als bedoeld in artikel 19 van deze verordening;
  • ii) 
    de betrokken visserijactiviteiten betreffen niet meer dan 33% van de oppervlakte van de zeegrasvelden van Posidonia oceanica in het gebied waarop het beheersplan betrekking heeft;
  • iii) 
    de betrokken visserijactiviteiten betreffen niet meer dan 10% van de zeegrasvelden in de territoriale wateren van de betrokken lidstaat.

Voor toegestane visserijactiviteiten gelden de volgende voorwaarden:

  • a) 
    zij voldoen aan de vereisten van artikel 8, lid 1, onder h), artikel 9, lid 3, punt 2, en artikel 23;
  • b) 
    zij worden zo gereguleerd dat de vangsten van in bijlage III genoemde soorten zo gering mogelijk zijn.

Artikel 8, lid 3, punt 1, is evenwel niet van toepassing.

Telkens wanneer een onder dit lid vallend vissersvaartuig met overheidsmiddelen uit de vaart wordt genomen, wordt het speciaal visdocument voor deze visserijtak ingetrokken en niet opnieuw afgegeven.

De betrokken lidstaten stellen een toezichtsplan op en rapporteren om de drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie over de toestand van de zeegrasvelden van Posidonia oceanica waar met bodemsleepnetten wordt gevist, en zij delen de lijst van de vissersvaartuigen die deze visserijtak mogen beoefenen mee. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd.

  • 6. 
    De lidstaten nemen passende maatregelen om te zorgen voor de verzameling van weten-schappelijke gegevens met het oog op de identificatie en het in kaart brengen van de habitats die krachtens dit artikel moeten worden beschermd.

6.

Hoofdstuk III

7.

Tegen de visserij beschermde gebieden

Artikel 5

Informatieprocedure voor het vaststellen van beschermde visserijgebieden

De lidstaten verstrekken de Commissie voor de eerste maal voor 31 december 2007 informatie met betrekking tot de vaststelling van beschermde visserijgebieden, en de eventuele beheersplannen daarvoor, in wateren onder hun jurisdictie of daarbuiten waar speciale maatregelen nodig zijn voor de bescherming van kraamgebieden, paaigronden of het mariene ecosysteem tegen de schadelijke effecten van de visserij.

Artikel 6

Communautaire beschermde visserijgebieden

  • 1. 
    Op grond van de overeenkomstig artikel 5 verstrekte informatie en eventuele andere informatie wijst de Raad binnen twee jaar na de vaststelling van deze verordening beschermde visserijgebieden aan die voornamelijk buiten de territoriale wateren van de lidstaten liggen, met betrekking tot de visserijactiviteiten die in die gebieden zijn verboden of toegestaan.
  • 2. 
    De Raad kan nadien op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie andere beschermde visserijgebieden aanwijzen, of de daarvoor geldende afbakening en beheersregels wijzigen.
  • 3. 
    De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om te zorgen voor een adequate verzameling van wetenschappelijke gegevens met het oog op de wetenschappe-lijke identificatie en het in kaart brengen van gebieden die overeenkomstig dit artikel moeten worden beschermd.

Artikel 7

Nationale beschermde visserijgebieden

  • 1. 
    De lidstaten wijzen binnen twee jaar na de vaststelling van deze verordening, op basis van de uit hoofde van artikel 5 verstrekte informatie binnen hun territoriale wateren verdere beschermde visserijgebieden aan, naast de beschermde visserijgebieden die reeds bij de inwerkingtreding van deze verordening zijn vastgesteld, waarin visserijactiviteiten kunnen worden verboden of beperkt, teneinde de levende aquatische rijkdommen in stand te houden en te beheren, of de staat van de instandhouding van mariene ecosystemen te verbeteren. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten nemen een besluit inzake de vistuigen die in die beschermde gebieden mogen worden gebruikt alsmede inzake de passende technische voorschriften, die niet minder stringent mogen zijn dan de communautaire wetgeving.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen nadien op grond van nieuwe relevante wetenschappelijke informatie andere beschermde visserijgebieden aanwijzen of de uit hoofde van lid 1 vastgestelde afbakenings- en beheersregels wijzigen. De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om te zorgen voor een adequate verzameling van wetenschappelijke gegevens met het oog op de wetenschappelijke identificatie en het in kaart brengen van gebieden die overeenkomstig dit artikel moeten worden beschermd.

De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen worden aan de Commissie gemeld. Bij de toepassing van de leden 1 en 2 delen de lidstaten de Commissie de wetenschappelijke,

technische en wettelijke redenen mee op grond waarvan bijzondere maatregelen vereist zijn.

  • 4. 
    Wanneer een voorgesteld beschermd visserijgebied binnen de territoriale wateren van een lidstaat mogelijk gevolgen heeft voor de vaartuigen van een andere lidstaat, wordt het niet aangewezen zolang de Commissie, de betrokken lidstaat en de regionale adviesraad niet zijn geraadpleegd overeenkomstig de procedure van artikel 8, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.
  • 5. 
    Als de Commissie van mening is dat de op grond van lid 3 aangemelde maatregelen voor het beheer van de visserij niet voldoende zijn om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij na overleg met de lidstaat deze verzoeken de maatregel te wijzigen of voorstellen dat de Raad een beschermd visserijgebied aanwijst of visserijbeheersmaatregelen vaststelt met betrekking tot de betrokken wateren.

8.

Hoofdstuk IV

9.

Beperkingen ten aanzien van vistuigen

Artikel 8

Verboden vistuig en visserijpraktijken

  • 1. 
    De volgende stoffen en apparaten mogen niet worden gebruikt voor de visserij of aan boord worden gehouden:
  • a) 
    giftige, verdovende of bijtende stoffen,
  • b) 
    elektriserende apparaten,
  • c) 
    explosieven,
  • d) 
    stoffen die kunnen exploderen als zij worden gemengd,
  • e) 
    gesleepte voorzieningen voor de visserij op rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante organismen,
  • f) 
    pneumatische hamers of andere klopwerktuigen voor het verzamelen van met name tweekleppige weekdieren die graven in rotsen.
  • g) 
    St. Andreaskruisen en soortgelijke grijpers voor de visserij op met name rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante organismen,
  • h) 
    netpanelen met een maaswijdte van minder dan 40 mm voor bodemtrawlers.
  • 2. 
    Het gebruik van staande netten is verboden voor de visserij op de volgende soorten: witte tonijn (Thunnus alalunga), blauwvintonijn (Thunnus thynnus), zwaardvis (Xiphias gladius), braam (Brama brama), haaiachtigen (Hexanchus griseus; Cetorinhus maximus; Alopiidae; Carcharhinidae; Sphyrnidae; Isuridae en Lamnidae).

In afwijking hiervan mogen toevallige bijvangsten van ten hoogste drie exemplaren van de in de eerste alinea bedoelde haaiachtigen aan boord worden gehouden of aangeland, mits het niet gaat om volgens de communautaire wetgeving beschermde soorten.

  • 3. 
    Het vangen, aan boord houden, overladen, aanvoeren, opslaan, verkopen, uitstallen of te koop aanbieden van zeedadel (Lithophaga lithophaga) en boormossel (Pholas dactylus) is verboden.
  • 4. 
    Harpoengeweren zijn verboden indien zij samen met een scuba (aqualong) of tussen zonsondergang en zonsopgang worden gebruikt.
  • 5. 
    Het vangen, aan boord houden, overladen, aanvoeren, opslaan, verkopen, uitstallen of te koop aanbieden van vrouwelijke rivierkreeften met eitjes (Palinuridae spp.) en vrouwe-lijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) is verboden. Deze moeten onmiddellijk na de vangst in zee worden teruggezet, of mogen gebruikt worden voor rechtstreeks uitzetten en overbrengen in het kader van een krachtens artikel 18 of 19 vastgesteld beheersplan.

Artikel 9

Minimummaaswijdtes

net waar de mazen het kleinst zijn, in overeenstemming is met de leden 3 tot en met 6 van dit artikel.

  • 2. 
    De maaswijdte wordt vastgesteld volgens de procedures van Verordening (EG) nr. 129/2003 van de Commissie1.
  • 3. 
    Voor andere sleepnetten dan die bedoeld in lid 4 is de minimummaaswijdte:
  • 1) 
    tot en met 30 juni 2008: 40 mm;
  • 2) 
    vanaf 1 juli 2008 wordt het in punt 1 bedoelde net vervangen door een net met vierkante mazen met een maaswijdte van 40 mm in de kuil of, op een naar behoren met redenen omkleed verzoek van de reder, door een net met ruitvormige mazen met een maaswijdte van 50 mm;

Vissersvaartuigen mogen met betrekking tot de vorige alinea slechts een van deze beide netsoorten gebruiken of aan boord hebben.

  • 3) 
    de Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 30 juni 2012 een rapport over de toepassing van dit punt in; op basis van dit rapport, alsmede op basis van de informatie die de lidstaten voor 31 december 2011 hebben verstrekt, stelt zij zo nodig aanpassingen voor.
  • 4. 
    Voor trawls voor de visserij op sardine en ansjovis is, wanneer deze soorten na sortering ten minste 80% van de vangst in levend gewicht uitmaken, de minimummaaswijdte

20 mm.

  • 5. 
    Voor omsluitingsnetten is de minimummaaswijdte 14 mm.
  • 6. 
    a) Geankerde kieuwnetten mogen geen maaswijdte van minder dan 16 mm hebben.

PB L 22 van 25.1.2003, blz. 5.

  • b) 
    Voor geankerde kieuwnetten voor de visserij op zeebrasem is, wanneer deze soort na sortering ten minste 20% van de vangst in levend gewicht uitmaakt, de minimum-maaswijdte 100 mm.
  • 7. 
    De lidstaten kunnen voor bootzegens en landzegens waarvoor een beheersplan als bedoeld in artikel 19 is opgesteld, toestaan af te wijken van hetgeen is bepaald in de leden 3, 4 en 5, op voorwaarde dat de betrokken takken van visserij in hoge mate selectief zijn, een te verwaarlozen effect hebben op het mariene milieu en niet onder in artikel 4, lid 5, vallen.
  • 8. 
    De lidstaten motiveren die afwijking met actuele wetenschappelijke en technische informatie.

Artikel 10

Minimumgrootte van de haken

Voor vissersvaartuigen die beuglijnen gebruiken en een hoeveelheid zeebrasem (Pagellus bogaraveo) aanvoeren of aan boord hebben die na sortering meer dan 20% van de vangst in levend gewicht uitmaakt, is het verboden beuglijnen met haken van minder dan 3,95 cm lang en minder dan 1,65 cm breed te gebruiken of aan boord te houden.

Artikel 11

Toebehoren bij en optuiging van trawlnetten

  • 1. 
    De mazen mogen in geen enkel gedeelte van het net worden geblokkeerd of anderszins

verkleind door andere voorzieningen dan die welke zijn toegestaan bij Verordening (EEG) nr. 3440/841 van de Commissie of die welke zijn vermeld in bijlage I, punt a), bij deze verordening.

PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2122/89 (PB L 201 van 15.7.1989, blz. 21).

  • 2. 
    De optuiging van trawlnetten dient in overeenstemming te zijn met de technische specifi-caties van bijlage I, punt b), bij deze verordening.

Artikel 12

Afmetingen van vistuigen

Het is verboden vistuig aan boord te houden of op zee te gebruiken dat niet in overeenstemming is met de in bijlage II aangegeven afmetingen.

Artikel 13

Minimumafstanden en -diepten voor het gebruik van vistuigen

  • 1. 
    Het is verboden binnen 3 zeemijl uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand van de kust wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m, gesleept vistuig te gebruiken.

In afwijking van de eerste alinea is het gebruik van dreggen toegestaan binnen 3 zeemijl uit de kust, ongeacht de diepte van het water, op voorwaarde dat andere soorten dan schelp-dieren niet meer dan 10% van het totale gewicht van de vangst uitmaken.

  • 2. 
    Het is verboden binnen 1,5 zeemijl uit de kust trawlnetten te gebruiken. Het is verboden binnen 0,3 zeemijl uit de kust door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen te gebruiken.
  • 3. 
    Het is verboden binnen 300 meter uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand van de kust wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 meter ring-zegens te gebruiken.

Een ringzegen mag niet worden gebruikt in wateren met een diepte van minder dan 70% van de totale hoogte van de ringzegen als gemeten overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

  • 4. 
    Het is verboden binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m en binnen 0,5 zeemijl uit de kust, dreggen voor de sponsvisserij te gebruiken.
  • 5. 
    Op verzoek van een lidstaat staat de Commissie volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 afwijkingen van de leden 1, 2 en 3 toe, mits een dergelijke afwijking gerechtvaardigd is door bijzondere geografische obstakels, zoals de beperkte afmetingen van het continentaal plat langs de gehele kustlijn van een lidstaat of de beperkte omvang van de visgronden waar trawlvisserij mogelijk is, wanneer de visserij geen effect van betekenis heeft op het mariene milieu en er een beperkt aantal vaartuigen mee gemoeid is en mits deze vormen van visserij niet met ander vistuig kunnen worden beoefend en het voorwerp vormen van een beheersplan als bedoeld in de artikelen 18

en 19. De lidstaten motiveren die afwijking met actuele wetenschappelijke en technische informatie.

  • 6. 
    In afwijking van lid 2 mogen tijdelijk tot en met 31 december 2007 trawlnetten worden gebruikt op minder dan 1,5 zeemijl uit de kust, mits de diepte de 50 meter dieptelijn overschrijdt.
  • 7. 
    In afwijking van lid 3 mogen tijdelijk tot en met 31 december 2007 ringzegens worden gebruikt op minder dan 300 meter uit de kust of op een diepte die de 50 meter dieptelijn niet overschrijdt maar die niet geringer is dan de 30 meter dieptelijn. Tot en met

31 december 2007 mag tijdelijk een ringzegen worden gebruikt in wateren met een diepte van minder dan 70% van de totale hoogte van de ringzegen als gemeten overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

  • 8. 
    In afwijking van lid 2 mogen tijdelijk door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen tot en met 31 december 2007 worden gebruikt op een afstand van uiterlijk

0,3 zeemijl vanaf de kust.

  • 9. 
    De in lid 5 bedoelde afwijking geldt alleen voor visserijactiviteiten die reeds door de lidstaten zijn toegestaan en voor vaartuigen met een geregistreerde activiteit in de visserij van meer dan vijf jaar, en zij mag niet leiden tot een toekomstige toename van de bestaande visserij-inspanning.

Een lijst van vissersvaartuigen die deze visserijactiviteiten mogen uitoefenen en hun kenmerken wordt uiterlijk op 30 april 2007 aan de Commissie meegedeeld; de lijst bevat een vergelijking met de kenmerken van deze vloot op 1 januari 2000.

Bovendien gelden voor die visserijactiviteiten de volgende voorwaarden:

  • a) 
    zij voldoen aan de vereisten van artikel 4, artikel 8, lid 1, onder h), artikel 9, lid 3, punt 2, en artikel 23;
  • b) 
    zij doorkruisen niet de activiteiten van vaartuigen die ander vistuig dan trawls, zegens of soortgelijke sleepnetten gebruiken;
  • c) 
    zij worden zo gereguleerd dat de vangsten van de in bijlage III genoemde soorten zo gering mogelijk zijn;
  • d) 
    zij zijn niet gericht op koppotigen.

De betrokken lidstaten stellen een toezichtsplan op en rapporteren om de drie jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd. In het licht van deze verslagen kan de Commissie actie ondernemen overeenkomstig artikel 18 of artikel 19, lid 9, van deze verordening.

10.

11.

Afwijkingen van de leden 1 en 2 worden toegestaan voor visserijtakken die uit hoofde van artikel 4, lid 5, van deze verordening en volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 een afwijking hebben verkregen.

In afwijking van lid 2 mogen tussen 0,7 en 1,5 zeemijl uit de kust trawlnetten worden gebruikt mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de zeediepte ligt niet onder de 50 meter dieptelijn;
  • er is sprake van bijzondere geografische beperkingen, zoals de beperkte afmetingen van kustformaties langs de gehele kustlijn van een lidstaat of de beperkte omvang van de visgronden waar trawlvisserij mogelijk is;
  • de visserij heeft geen effect van betekenis op het mariene milieu;

de visserij voldoet aan de voorwaarden van lid 9, derde alinea, punten a) en b);

  • de visserij leidt niet tot een toename van de visserij-inspanning ten opzichte van hetgeen reeds door de lidstaten is toegestaan.

De lidstaten stellen de Commissie voor 30 september 2007 in kennis van de voorschriften betreffende de toepassing van deze afwijking. Die kennisgeving gaat vergezeld van een lijst van de vissersvaartuigen en de visserijgebieden die voor deze afwijking in aanmerking komen, onder vermelding van de geografische land- en zeecoordinaten.

De betrokken lidstaten volgen de visserijactiviteiten in de betrokken visserijgebieden en zorgen voor een wetenschappelijke evaluatie. De resultaten van de wetenschappelijke evaluatie worden vanaf de inwerkingtreding van de verordening om de drie jaar aan de Commissie meegedeeld. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd.

Indien de Commissie, op basis van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig de tweede en de derde alinea of op grond van nieuw wetenschappelijk advies, van oordeel is dat de voorwaarden voor een afwijking niet vervuld zijn, kan zij na overleg met de betrokken lidstaat verzoeken de afwijking te wijzigen of voorstellen voor passende maatregelen ter bescherming van de bestanden en het milieu aan de Raad voorleggen.

Artikel 14

Overgangsafwijkingen voor de minimummaaswijdte en de minimumafstand van de kust voor het gebruik van vistuigen

  • 1. 
    Vistuig als bedoeld in artikel 9, leden 3, 4 en 5, waarvan de minimummaaswijdte kleiner is dan de daarin vastgestelde minimummaaswijdte en waarvan het gebruik in overeen-stemming is met de op 1 januari 1994 vigerende nationale wetgeving, kan tot en met

31 mei 2010 worden gebruikt, zelfs als het niet voldoet aan de eisen van artikel 13, lid 9.

  • 2. 
    Vistuig als bedoeld in artikel 13, leden 1, 2 en 3, dat wordt gebruikt op een kortere afstand van de kust dan de daarin vastgestelde afstand en waarvan het gebruik in overeenstemming is met de op 1 januari 1994 vigerende nationale wetgeving, kan tot en met 31 mei 2010 worden gebruikt, zelfs als het niet voldoet aan de eisen van artikel 13, lid 9.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn van toepassing tenzij de Raad op voorstel van de Commissie en op grond van wetenschappelijke gegevens met gekwalificeerde meerderheid anders besluit.

10.

Hoofdstuk V

11.

Minimummaten van mariene organismen

Artikel 15

Minimummaten van mariene organismen

  • 1. 
    Het vangen, aan boord houden, overladen, aanvoeren, overdragen, opslaan, verkopen, uit-stallen of te koop aanbieden van mariene organismen die kleiner zijn dan de in bijlage III aangegeven minimummaat (hierna "ondermaatse mariene organismen” te noemen) is niet toegestaan.
  • 2. 
    De grootte van mariene organismen wordt gemeten overeenkomstig bijlage IV. Wanneer voor het bepalen van de vereiste maat meer dan een methode is toegestaan, worden mariene organismen geacht de vereiste maat te hebben wanneer zij ten minste volgens een van die methodes gemeten gelijk zijn aan of groter dan de minimummaat.
  • 3. 
    Lid 1 geldt niet voor jonge sardine die is aangevoerd voor de menselijke consumptie als deze wordt gevangen met boot- of landzegens en als daarvoor toestemming is verleend overeenkomstig nationale voorschriften die zijn vastgesteld in een beheersplan als bedoeld in artikel 19, op voorwaarde dat het betrokken sardinebestand zich binnen de biologisch veilige marges bevindt.

Artikel 16

Rechtstreekse uitzetting en overbrenging

  • 1. 
    In afwijking van artikel 15 is het met toestemming en onder gezag van de lidstaat waar deze activiteiten plaatsvinden, toegestaan ondermaatse mariene organismen ten behoeve van het rechtstreeks uitzetten en overbrengen van deze organismen levend te vangen, aan

boord te houden, over te laden, aan te voeren, over te dragen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het vangen van ondermaatse mariene organismen voor de in lid 1 genoemde doeleinden plaatsvindt op een wijze die verenigbaar is met de voor de betrokken soort geldende communautaire beheersmaatregelen.
  • 3. 
    Mariene organismen die worden gevangen voor de in lid 1 genoemde doeleinden, worden weer uitgezet in zee of gebruikt voor de extensieve aquacultuur. Als zij nadien opnieuw worden gevangen, is het toegestaan ze te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden, op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 15.
  • 4. 
    De introductie, de overbrenging of het rechtstreeks uitzetten van allochtone soorten is verboden, tenzij zulks geschiedt overeenkomstig artikel 22, punt b), van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad.

12.

Hoofdstuk VI

13.

Niet-beroepsmatige visserij

Artikel 17

Sportvisserij

  • 1. 
    Voor de sportvisserij is het gebruik van sleepnetten, omsluitingsnetten, ringzegens, door een vaartuig gesleepte dreggen, motordreggen, kieuwnetten, schakels en gecombineerde grondbeugen verboden. In de sportvisserij zijn drijvende beugen verboden voor de visserij op over grote afstanden trekkende soorten.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de sportvisserij plaatsvindt op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen en de voorschriften van deze verordening.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat door sportvissers gevangen mariene organismen niet op de markt worden gebracht. Bij wijze van uitzondering kan echter toestemming worden verleend voor het op de markt brengen van vis die in het kader van sportwedstrijden is gevangen, mits de opbrengst van de verkoop naar goede doelen gaat.
  • 4. 
    De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat de vangstgegevens van de sport-visserij met betrekking tot de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 973/20011 vermelde en in de Middellandse Zee voorkomende over grote afstanden trekkende soorten afzonderlijk worden vastgelegd en verzameld.
  • 5. 
    De lidstaten stellen regels vast voor de onderwatervisserij met harpoengeweren, met name om aan de in artikel 8, lid 4, genoemde verplichtingen te voldoen.
  • 6. 
    De lidstaten stelt de Commissie in kennis van alle op grond van dit artikel vastgestelde maatregelen.

14.

Hoofdstuk VII Beheersplannen

Artikel 18

Beheersplannen op communautair niveau

voor de beoefening van de visserij en op voorwaarde dat de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden door het beheersplan wordt gegarandeerd;

  • c) 
    de uitbreiding van het verplichte gebruik van satellietvolgsystemen of soortgelijke systemen voor vissersvaartuigen tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 tot 15 meter;
  • d) 
    tijdelijke of permanente beperkingen voor gebieden, voor bepaalde vistuigen of voor vissersvaartuigen die verplichtingen zijn aangegaan in het kader van het beheersplan.

In de beheersplannen wordt voorzien in de afgifte van speciale visdocumenten in overeen-stemming met Verordening (EG) nr. 1627/94.

Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 kan een speciaal visdocument verplicht worden gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

  • 2. 
    De lidstaten en/of een regionale adviesraad voor de Middellandse Zee kunnen de Commissie aanbevelingen doen inzake het opstellen van beheersplannen. De Commissie geeft binnen drie maanden na ontvangst antwoord op dergelijke verzoeken.
  • 3. 
    De lidstaten en de Commissie zorgen voor een adequaat wetenschappelijk toezicht op de beheersplannen. Bepaalde beheersmaatregelen voor de visserij op kortlevende soorten worden jaarlijks geevalueerd om rekening te houden met veranderingen die kunnen optreden in de aanwas.

Artikel 19

Beheersplannen voor bepaalde takken van visserij in territoriale wateren

  • 1. 
    De lidstaten stellen voor 31 december 2007 beheersplannen vast voor de visserij met

trawlnetten, bootzegens, landzegens, omsluitingsnetten en dreggen binnen hun territoriale wateren. Artikel 6, leden 2 en 3, en lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn van toepassing op deze beheersplannen.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen nadien op grond van nieuwe relevante wetenschappelijke informatie andere beheersplannen vaststellen.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen voor een adequaat wetenschappelijk toezicht op de beheersplannen. Bepaalde beheersmaatregelen voor de visserij op kortlevende soorten worden jaarlijks geevalueerd om rekening te houden met veranderingen die kunnen optreden in de aanwas.
  • 4. 
    Beheersplannen kunnen maatregelen bevatten die verder gaan dan de bepalingen van deze verordening, teneinde:
  • a) 
    de selectiviteit van het vistuig te vergroten;
  • b) 
    de teruggooi te verminderen;
  • c) 
    de visserij-inspanning te beperken.
  • 5. 
    De maatregelen die deel uitmaken van de beheersplannen moeten evenredig zijn met de doelstellingen, de streefniveaus en het verwachte tijdsbestek en zullen betrekking hebben op:
  • a) 
    de staat van instandhouding van het bestand of de bestanden;
  • b) 
    de biologische kenmerken van het bestand of de bestanden;
  • c) 
    de kenmerken van de visserij op de betrokken bestanden;
  • d) 
    de economische gevolgen van de maatregelen voor de betrokken takken van visserij.
  • 6. 
    In de beheersplannen wordt voorzien in de afgifte van speciale visdocumenten in overeen-stemming met Verordening (EG) nr. 1627/94.

Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 kan een speciaal visdocument verplicht worden gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

  • 7. 
    De Commissie wordt uiterlijk op 30 september 2007 van de in lid 1 bedoelde beheers-plannen in kennis gesteld zodat zij voor de aanneming opmerkingen kan maken. De

Commissie wordt 6 maanden voor de voorziene datum van inwerkingtreding in kennis gesteld van de in lid 2 bedoelde beheersplannen. De Commissie deelt de plannen mee aan de andere lidstaten.

  • 8. 
    Wanneer een beheersplan mogelijk gevolgen heeft voor de vaartuigen van een andere lidstaat, wordt het niet vastgesteld totdat overeenkomstig de procedure van artikel 8, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 de Commissie, de betrokken lidstaat en de regionale adviesraad zijn geraadpleegd.
  • 9. 
    Als de Commissie op basis van de in lid 7 bedoelde kennisgeving of op grond van nieuw wetenschappelijk advies van mening is dat een op grond van lid 1 of lid 2 vastgesteld beheersplan niet voldoende is om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij, na overleg met de lidstaat, deze verzoeken het plan te wijzigen of de Raad een voorstel doen voor passende maatregelen ter bescherming van de bestanden en het milieu.

15.

Hoofdstuk VIII Controlemaatregelen

Artikel 20

Vangst van doelsoorten

  • 1. 
    De in artikel 9, leden 4 en 6, artikel 10, lid 1, en artikel 13, lid 1, bedoelde percentages worden berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid levende aquatische organismen die na sortering of bij aanvoer aan boord is. Deze percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.
  • 2. 
    Voor vissersvaartuigen waarvan bepaalde hoeveelheden levende aquatische organismen zijn overgeladen, wordt voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages met die hoeveelheden rekening gehouden.

Artikel 21

Overlading

Alleen kapiteins van vissersvaartuigen die een logboek bijhouden overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 mogen levende aquatische organismen op andere vaartuigen overladen of een lading van deze organismen van andere vaartuigen aan boord nemen.

Artikel 22

Aangewezen havens

  • 1. 
    De vangsten van bodemtrawlers, pelagische trawlers, ringzegens, vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug, door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen worden uitsluitend in door de lidstaat aangewezen havens aangevoerd en voor het eerst afgezet.
  • 2. 
    De lidstaten verstrekken uiterlijk op 30 april 2007 een lijst met aangewezen havens aan de Commissie. De Commissie doet de lijst aan de andere lidstaten toekomen.

Artikel 23

Toezicht op de visvangst

In artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt de tweede zin vervangen door:

"Voor de visserij in de Middellandse Zee moet van iedere soort die voorkomt op de overeenkomstig lid 8 vastgestelde lijst, elke aan boord gehouden hoeveelheid van meer dan 15 kg, uitgedrukt in levend gewicht, in het logboek worden genoteerd.

Voor over grote afstanden trekkende soorten en kleine pelagische soorten moet elke hoeveelheid van meer dan 50 kg, uitgedrukt in levend gewicht, in het logboek worden genoteerd.".

Artikel 24

Register van vaartuigen die in het gebied van de GFCM-Overeenkomst mogen vissen

  • 1. 
    Elke lidstaat zendt voor 1 juni 2007 via het gebruikelijke gegevensverwerkingssysteem de Commissie een lijst toe van de vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die onder hun vlag varen en op hun grondgebied geregistreerd zijn en die met een visdocument in het GFCM-gebied mogen vissen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende informatie:
  • a) 
    het communautaire vlootregistratienummer (Community Fleet Register number-CFR) van het vaartuig en de externe kentekens als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/20041;
  • b) 
    de voor visserij en/of overlading toegestane periode;
  • c) 
    het gebruikte vistuig.
  • 3. 
    De Commissie zendt de lijst voor 1 juli 2007 naar het uitvoerend secretariaat van de GFCM, zodat de vaartuigen opgenomen kunnen worden in het GFCM-register van vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die in het gebied van de GFCM-Overeenkomst mogen vissen (hierna "GFCM-register").
  • 4. 
    Elke wijziging in de in lid 1 bedoelde lijst wordt gemeld aan de Commissie die de informatie via dezelfde procedure doorzendt aan het uitvoerend secretariaat van de GFCM, en wel uiterlijk tien dagen voordat het vaartuig in het GFCM-gebied gaat vissen.
  • 5. 
    Communautaire vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die niet op de in lid 1 bedoelde lijst staan, mogen in het GFCM-gebied niet vissen, en geen vis of schaal-dieren aan boord houden, overladen of aanvoeren.

6.

De lidstaten zorgen ervoor dat

  • a) 
    alleen vaartuigen die onder hun vlag varen, op de in lid 1 bedoelde lijst staan en een door hen afgegeven visdocument aan boord hebben, toestemming krijgen om, op de in de vergunning vermelde voorwaarden, in het GFCM-gebied visserijactiviteiten te verrichten;
  • b) 
    er geen visdocument wordt verstrekt aan vaartuigen die illegale, niet-gemelde en niet-gereglementeerde visserijactiviteiten in het GFCM-gebied of elders (IUU-visserij) hebben verricht, tenzij de nieuwe eigenaar met geldige documenten kan aantonen dat de vorige eigenaar en beheerder niet langer wettelijke, economische of financiele belangen hebben in, dan wel enige controle uitoefenen over het vaartuig, of dat het vaartuig niet langer bij IUU-visserij betrokken is;
  • c) 
    hun nationale wetgeving, waar dat mogelijk is, eigenaars en beheerders van vaartuigen die onder hun vlag varen en op de in lid 1 bedoelde lijst staan, verbiedt in het gebied van de GFCM-Overeenkomst deel te nemen aan of betrokken te zijn bij visserijactiviteiten met vaartuigen die niet in het GFCM-register staan;
  • d) 
    hun nationale wetgeving, waar dat mogelijk is, voorschrijft dat eigenaars van vaartuigen die onder hun vlag varen en op de in lid 1 bedoelde lijst staan, onderdaan van of een rechtspersoon in de vlaggenstaat zijn;
  • e) 
    hun vaartuigen aan alle relevante instandhoudings- en beheersmaatregelen van de GFCM voldoen.

7.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter die niet in het GFCM-register staan, in het GFCM-gebied vissen, of vis en schaaldieren aan boord houden, overladen of aanvoeren.

PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25.

  • 8. 
    De lidstaten delen de Commissie onverwijld elke informatie mee waaruit blijkt dat er

sterke vermoedens bestaan dat vaartuigen met een lengte van 15 meter over alles die niet in het GFCM-register staan, in het GFCM-gebied vissen of vis of schaaldieren overladen.

16.

Hoofdstuk IX

17.

Maatregelen voor over grote afstanden trekkende soorten

Artikel 25

Zwaardvisvisserij

De Raad beslist voor 31 december 2007 over technische maatregelen voor de bescherming van jonge zwaardvis in de Middellandse Zee.

18.

Hoofdstuk X

19.

Maatregelen betreffende de wateren rond Malta

Artikel 26

De 25-mijlsbeheerszone rond Malta

  • 1. 
    De toegang voor vaartuigen van de Gemeenschap tot de wateren en de bestanden in de zone tot 25 zeemijl gerekend vanaf de basislijnen rond de Maltese eilanden (hierna "de beheerszone" te noemen) wordt als volgt gereguleerd:
  • a) 
    de visserij binnen de beheerszone wordt beperkt tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter, die andere dan gesleepte vistuigen gebruiken;
  • b) 
    de totale visserij-inspanning van die vaartuigen, uitgedrukt in termen van totale vangstcapaciteit, mag het gemiddelde van 2000-2001, dat overeenkomt met

1950 vaartuigen met een totaal motorvermogen van 83 000 kW en een totale tonnage van 4035 GT, niet overschrijden.

In afwijking van lid 1, onder a), wordt trawlers met een lengte over alles van maximaal 24 meter toegestaan te vissen in bepaalde gebieden binnen de beheerszone, als aangegeven in bijlage V, deel a, bij deze verordening, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

2.

3.

  • a) 
    de totale vangstcapaciteit van de trawlers die in de beheerszone mogen vissen, mag het maximum van 4 800 kW niet overschrijden;
  • b) 
    de vangstcapaciteit van trawlers die op een diepte van minder dan 200 meter mogen vissen, mag niet meer zijn dan 185 kW; de 200 meter-dieptelijn is een streeplijn die de in bijlage V, deel b, bij deze verordening aangegeven referentiepunten met elkaar verbindt;
  • c) 
    trawlers die in de beheerszone vissen, hebben een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten1 afgegeven speciaal visdocument aan boord en worden met hun externe kentekens en communautaire vlootregistratienummer (CFR) als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt;
  • d) 
    de in dit lid, onder a) en b), vastgestelde beperkingen van de capaciteit worden periodiek herzien na advies van de bevoegde wetenschappelijke instanties aangaande de effecten van deze beperkingen op de instandhouding van de bestanden.

Als de totale in lid 2, onder a), bedoelde vangstcapaciteit groter is dan de totale vangstcapaciteit van trawlers met een lengte over alles van 24 meter of minder die in de referentieperiode 2000-2001 in de beheerszone hebben gevist (hierna "referentie-vangst-capaciteit" te noemen), verdeelt de Commissie deze extra beschikbare vangstcapaciteit overeenkomstig de in artikel 29 bepaalde procedure onder de lidstaten, rekening houdend met het belang van de aanvragende lidstaat.

PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

De referentie-vangstcapaciteit bedraagt 3600 kW.

  • 4. 
    Voor de in lid 3 bedoelde extra beschikbare capaciteit worden alleen speciale vis-documenten afgegeven voor vaartuigen die op de datum van toepassing van dit artikel zijn opgenomen in het communautaire vlootregister.
  • 5. 
    Als de totale vangstcapaciteit van de trawlers die overeenkomstig lid 2, onder c), in de beheerszone mogen vissen, groter is dan het in lid 2, onder a), vastgestelde maximum omdat dit maximum na de in lid 2, onder d, bedoelde herziening is verlaagd, verdeelt de Commissie de vangstcapaciteit als volgt onder de lidstaten:
  • a) 
    de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen die in de periode 2000-2001 in de zone hebben gevist, krijgt prioriteit;
  • b) 
    de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen die op een ander tijdstip in de zone hebben gevist, krijgt vervolgens prioriteit;
  • c) 
    de overblijvende vangstcapaciteit van andere vaartuigen wordt verdeeld onder de lidstaten, rekening houdend met de belangen van de aanvragende lidstaten.
  • 6. 
    In afwijking van lid 1, onder a), wordt vaartuigen die met ringzegens of beuglijnen vissen en vaartuigen die op grond van artikel 27 op goudmakreel vissen, toegestaan te vissen in de beheerszone. Voor deze vaartuigen wordt overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 een speciaal visdocument verstrekt en deze vaartuigen worden met hun externe kentekens en communautaire vlootregistratienummer (CFR) van het vaartuig als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt. De visserij-inspanning wordt in elk geval gecontroleerd om de duurzaamheid van deze visserijtakken in de zone te garanderen.
  • 7. 
    Kapiteins van trawlers die op grond van lid 2 in de beheerszone mogen vissen en die niet zijn uitgerust met VMS, seinen elk binnenvaren of verlaten van de beheerszone door aan hun autoriteiten en aan de autoriteiten van de kuststaat.

Artikel 27

Visserij op goudmakreel

  • 1. 
    In de beheerszone is de visserij op goudmakreel (Coryphaena spp.) met behulp van vis aantrekkende voorzieningen (FADs) elk jaar van 1 januari tot en met 5 augustus verboden.
  • 2. 
    Het aantal vaartuigen dat binnen de zone op goudmakreel vist, mag niet meer bedragen dan 130.
  • 3. 
    De Maltese autoriteiten stellen elk jaar uiterlijk op 30 juni FAD-koerslijnen vast en wijzen deze FAD-koerslijnen toe aan communautaire vissersvaartuigen. Communautaire vissers-vaartuigen die een andere vlag dan die van Malta voeren, mogen binnen de 12-mijlszone geen gebruik maken van een FAD-koerslijn.

De Commissie bepaalt overeenkomstig de procedure van artikel 29 de criteria voor de vaststelling en toewijzing van FAD-koerslijnen.

  • 4. 
    Voor vissersvaartuigen die op goudmakreel mogen vissen, wordt overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 een speciaal visdocument verstrekt en deze vaartuigen worden met hun externe kentekens en communautaire vlootregistratienummer (CFR) als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt. Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 wordt een speciaal visdocument verplicht gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

20.

Hoofdstuk XI Slotbepalingen

Artikel 28

Besluitvormingsprocedure

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, neemt de Raad besluiten volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

Artikel 29

Uitvoeringsbepalingen

Ter uitvoering van de artikelen 26 en 27 van deze verordening worden bepalingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Artikel 30

Wijzigingen

Wijzigingen van de bijlagen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Artikel 31

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1626/94 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de genoemde verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 21 december 2006.

Voor de Raad De voorzitter J. KORKEAOJA

BIJLAGEI

Technische voorwaarden voor het toebehoren bij en de optuiging van trawlnetten

Definities

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a) 
    "meervoudig getwijnde netten": netten die vervaardigd zijn uit netmateriaal met twee of meer twijnen die tussen de knopen gescheiden kunnen worden zonder dat de twijnstructuur wordt aangetast;
  • b) 
    "knooploze netten": netten die bestaan uit mazen met vier zijden van ongeveer gelijke lengte waarbij de hoeken van de mazen worden gevormd door elkaar snijdende zijden van de maas die door elkaar heen zijn geweven;
  • c) 
    "netgedeelte met vierkante mazen": een netconstructie die zo is aangebracht dat van de twee stellen parallelle lijnen die door de benen van de mazen worden gevormd, het ene stel evenwijdig loopt met de lengteas van het net en het andere stel daar loodrecht op staat;
  • d) 
    "eigenlijke trawl": het trechtervormige deel in het voorste gedeelte van een trawlnet;
  • e) 
    "tunnel": het cilindervormige deel, bestaande uit een of meer panelen, tussen de eigenlijke trawl en de kuil;
  • f) 
    "kuil": het achterste gedeelte van een trawlnet, met dezelfde maaswijdte, hetzij cilinder-vormig, hetzij trechtervormig, waarbij de horizontale doorsneden nagenoeg cirkels met dezelfde of een afnemende straal vormen;
  • g) 
    "ballonkuil": een kuil bestaande uit een paneel of meerdere panelen naast elkaar met dezelfde maaswijdte, waarvan het aantal mazen naar het achterste gedeelte van het vistuig toeneemt, waardoor de lengte overdwars ten opzichte van de lengte-as van het net en de omtrek van de kuil toenemen;
  • h) 
    "zakvormige kuil": een kuil waarvan de (verticale) hoogte vermindert naar het achterste gedeelte van de kuil toe, waarbij de (horizontale) doorsneden nagenoeg ellipsen met dezelfde of een afnemende hoofdas vormen. Het achterste gedeelte van de kuil wordt gevormd door een enkelvoudig paneel om te plooien of door de achterste boven- en onderpanelen dwars op de lengte-as van het net, aan elkaar te naaien;

i)

j)

k)

a)

b)

"transversale naadlijn": een externe of interne reep die dwars op de lengteas van het net loopt langs de samenvoegingsnaad tussen het bovenpaneel en het onderpaneel of om de plooi van het enkelvoudige achterste paneel van de kuil heen. Het kan een verlengstuk van de laterale naadlijn of een aparte lijn zijn;

"de omtrek" van een doorsnede in een trawl met ruitvormige mazen: het aantal mazen in die doorsnede vermenigvuldigd met de maaswijdte in uitgetrokken toestand;

"de omtrek" van een doorsnede in een trawl met vierkante mazen: het aantal mazen in die doorsnede vermenigvuldigd met de maaswijdte.

Toegestaan toebehoren voor trawlnetten

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84, mag een dwars op de lengte-as of in de lengterichting van het net aangebrachte mechanische ritssluiting worden gebruikt om de opening voor het legen van de zakvormige kuil af te sluiten.
  • 2. 
    De transversale ritssluiting wordt op niet meer dan 1 meter van de achterste mazen van de kuil bevestigd.

Vereisten met betrekking tot de optuiging

  • 1. 
    Bij trawlnetten zijn ballonkuilen verboden. In enkelvoudige kuilen mag het aantal mazen met dezelfde maaswijdte in de omtrek van de kuil van voor naar achteren niet toenemen.
  • 2. 
    De omtrek van het achterste gedeelte van de eigenlijke trawl (het trechtervormige deel) of van de tunnel (het cilindervormige deel) mag niet kleiner zijn dan de omtrek van de voorkant van de kuil in enge zin. Met name voor kuilen met vierkante mazen moet de omtrek van het achterste gedeelte van de eigenlijke trawl of van de tunnel

2 tot 4 maal de omtrek van de voorkant van de kuil in enge zin bedragen.

  • 3. 
    In sleepnetten mogen panelen met vierkante mazen worden aangebracht voor de tunnel of op enig punt tussen de voorkant van de tunnel en het achtereinde van de kuil. Zij mogen op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte toebehoren. Zij moeten vervaardigd zijn uit knooploos netmateriaal of netmateriaal met niet-slippende knopen en moeten zo zijn aangebracht dat de mazen bij het vissen steeds volledig open blijven. De nadere regels voor de verdere technische specificaties van panelen met vierkante mazen worden vastgesteld volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure.
  • 4. 
    Op dezelfde wijze kunnen andere dan de onder b), punt 3, hierboven genoemde technische voorzieningen ter verbetering van de selectiviteit van trawlnetten volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure worden toegestaan.
  • 5. 
    Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken waarvan de kuil geheel of gedeeltelijk bestaat uit netmateriaal met andere dan vierkante of ruit-vormige mazen, tenzij zulks is toegestaan volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure.
  • 6. 
    De punten 4 en 5 zijn niet van toepassing op bootzegens waarvan de kuil een maas-wijdte van 10 mm of minder heeft.
  • 7. 
    In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3440/84 mag voor bodemtrawlers de maaswijdte van de overkuil niet minder zijn dan 120 mm, als de maaswijdte van de kuil kleiner is dan 60 mm. Deze bepaling geldt alleen voor de Middellandse Zee en heeft geen betrekking op andere wateren van de Gemeenschap. Als de maaswijdte van de kuil gelijk aan of groter dan 60 mm is, is artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3440/84 van toepassing.
  • 8. 
    De zakvormige kuil mag slechts een opening hebben voor het legen.
  • 9. 
    De lengte van de transversale naadlijn mag niet korter zijn dan 20% van de omtrek van de kuil.
  • 10. 
    De omtrek van de overkuil, als omschreven in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3440/84, mag voor bodemtrawlnetten niet minder zijn dan 1,3 maal die van de kuil.
  • 11. 
    Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit enkelvoudig getwijnd netmateriaal met een dikte van meer dan 3,0 mm.
  • 12. 
    Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit meervoudig getwijnd netmateriaal.
  • 13. 
    Nergens in het bodemtrawlnet mag netmateriaal worden gebruikt met een twijndikte van meer dan 6 mm.

BIJLAGEII

Vereisten met betrekking tot de kenmerken van vistuig

Definities

Voor deze bijlage geldt:

  • 1) 
    dat de lengte van de netten gelijk is aan die van de drijflijn. De lengte van staande netten en drijfnetten kan tevens worden bepaald aan de hand van het gewicht of het volume van hun massa;
  • 2) 
    dat de hoogte van de netten gelijk is aan het totaal van de hoogten van de natte mazen, knopen inbegrepen, wanneer deze loodrecht zijn gestrekt ten opzichte van de drijflijn.
  • 1. 
    Dreggen

Dreggen mogen maximaal 3 m breed zijn, behalve dreggen voor de sponsvisserij.

  • 2. 
    Omsluitingsnetten    (ringzegens en    zegens zonder sluitlijn)

De netten mogen maximaal 800 m lang en 120 m hoog zijn, met uitzondering van zegennetten voor de tonijnvisserij.

  • 3. 
    Staande netten

3.1. Schakels en geankerde kieuwnetten

  • 1) 
    De hoogte van schakels mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • 2) 
    De hoogte van geankerde kieuwnetten mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • 3) 
    Het is verboden meer dan 6000 m schakel of geankerd kieuwnet per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten, met dien verstande dat vanaf januari 2008, wanneer zich slechts een visser aan boord bevindt, de totale lengte niet meer mag bedragen dan 4000 m, vermeerderd met 1000 m wanneer er een tweede visser aan boord is, en met nog eens 1000 m wanneer er een derde visser aan boord is. Tot en met 31 december 2007 mag de totale lengte van dergelijke netten niet meer bedragen dan 5000 m wanneer er zich slechts een of twee vissers aan boord bevinden, en 6000 m wanneer er een derde visser aan boord is.
  • 4) 
    De diameter van het monofilament of het garen van geankerde kieuwnetten mag niet meer bedragen dan 0,5 mm.
  • 5) 
    In afwijking van punt 2 mogen geankerde kieuwnetten met een maximum-lengte van 500 m een maximumhoogte van 30 m hebben. Het is verboden meer dan 500 m geankerde kieuwnetten aan boord te hebben of uit te zetten die hoger zijn dan de in punt 2 vastgestelde 10 m.

3.2. Gecombineerde staande netten (schakels + kieuwnetten)

  • 1) 
    De hoogte van gecombineerde staande netten mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • 2) 
    Het is verboden meer dan 2500 m gecombineerde staande netten per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten.
  • 3) 
    De diameter van het monofilament of het garen van het kieuwnet mag niet meer bedragen dan 0,5 mm.
  • 4) 
    In afwijking van punt 1 mogen gecombineerde staande netten met een maximumlengte van 500 m een maximumhoogte van 30 m hebben. Het is verboden meer dan 500 m gecombineerde staande netten aan boord te hebben of uit te zetten die hoger zijn dan de in punt 1 vastgestelde 10 m.

4.

Grondbeug

  • 1) 
    Het is verboden meer dan 1000 vishaken per opvarende aan boord te hebben of uit te zetten, met een maximum van 5000 vishaken per vaartuig.
  • 2) 
    In afwijking van punt 1 mogen vaartuigen die een visreis van meer dan 3 dagen maken, maximaal 7000 vishaken aan boord hebben.

Vallen voor de visserij op diepzee-schaaldieren

5.

6.

Het is verboden meer dan 250 vallen per vaartuig aan boord te hebben of uit te zetten. Drijvende beug

Het is verboden meer dan de volgende aantallen vishaken aan boord te hebben of uit te zetten:

  • 1) 
    2000 vishaken per vaartuig voor vaartuigen die op gewone of rode tonijn (Thunnus thynnus) vissen, wanneer deze soorten na sortering ten minste 70% van de vangst in levend gewicht uitmaken;
  • 2) 
    3500 vishaken per vaartuig voor vaartuigen die op zwaardvis (Xyphias gladius) vissen, wanneer deze soorten na sortering ten minste 70% van de vangst in levend gewicht uitmaken;
  • 3) 
    5000 vishaken per vaartuig voor vaartuigen die op witte tonijn (Thunnus alalunga) vissen, wanneer deze soorten na sortering ten minste 70% van de vangst in levend gewicht uitmaken;
  • 4) 
    In afwijking van de punten 1, 2 en 3 mogen vaartuigen die een visreis van meer dan 2 dagen maken, eenzelfde aantal extra haken aan boord hebben.

Trawlnetten

Uiterlijk in oktober 2007 worden er volgens de procedure van artikel 30 van deze verordening technische voorschriften aangenomen ter beperking van de maximummaat van de boeilijn, de onderpees, de omtrek van trawlnetten en het maximumaantal netten in netten met meervoudige optuiging.

BIJLAGEIII

 

Minimummaten van mariene organismen

Wetenschappelijke naam

Gebruikelijke

benaming

Minimummaat

  • 1. 
    Vissen
   

Dicentrarchus labrax

Zeebaars

25 cm

Diplodus annularis

Goudgestreepte

zeebrasem

12 cm

Diplodus puntazzo

Spitssn uitzeebrasem

18 cm

Diplodus sargus

Witte zeebrasem

23 cm

Diplodus vulgaris

Zwartkopzeebrasem

18 cm

Engraulis encrasicolus *

Ansjovis

9 cm

Epinephelus spp.

Zaagbaars

45 cm

Lithognathus mormyrus

Zandsteenbaars

20 cm

Merluccius merluccius

***

Heek

20 cm

Mullus spp.

Mul

11 cm

Pagellus acarne

Spaanse zeebrasem

17 cm

Pagellus bogaraveo

Zeebrasem

33 cm

Pagellus erythrinus

Gewone zeebrasem

15 cm

Pagrus pagrus

Zeebrasem

18 cm

Polyprion americanus

Wrakbaars

45 cm

Sardina pilchardus**

Sardine

11 cm

Scomber spp.

Makreel

18 cm

Solea vulgaris

Tong

20 cm

Sparus aurata

Goudbrasem

20 cm

Trachurus spp.

Horsmakreel

15 cm

Wetenschappelijke naam

Gebruikelijke

benaming

Minimummaat

  • 2. 
    Schaaldieren
   

Homarus gammarus

Zeekreeft

300 mm TL

105 mm SL

Nephrops norvegicus

Langoustine

20 mm SL

70 mm TL

Palinuridae

Langoest

90 mm SL

Parapenaeus longirostrisl

Roze diepzeegarnaal

20 mm SL

  • 3. 
    Tweekleppige

weekdieren

   

Pecten jacobeus

Sint-Jacobsschelp

10 cm

Venerupis spp.

Tapijtschelp

25 mm

Venus spp.

Venusschelp

25 mm

TL = totale lengte; SL = schaallengte.

(*) Ansjovis: lidstaten mogen de minimummaat omzetten in 110 exemplaren per kg.

(**) Sardine: lidstaten mogen de minimummaat omzetten in 55 exemplaren per kg.

(***) Heek: tot en met 31 december 2008 wordt evenwel een tolerantiemarge van 15 gewichts-procenten toegestaan voor heek tussen de 15 en 20 cm lengte. Deze tolerantiemarge geldt zowel voor elk individueel vaartuig, op volle zee of op de plaats van aanlanding, als voor de markten waar de aangelande vis voor het eerst wordt verhandeld. Deze marge wordt voorts geeerbiedigd bij elke daaropvolgende nationale of international transactie.

BIJLAGEIV

Bepaling van de afmeting van mariene organismen

  • 1. 
    Vissen worden, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de bek tot het uiteinde van de staartvin.
  • 2. 
    Langoustines (Nephrops norvegicus) worden, zoals figuur 2 laat zien, gemeten:
  • in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van het kopborststuk, of
  • in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).
  • 3. 
    Kreeften (Homarus gammarus) worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten: in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van het kopborststuk, of
  • in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).
  • 4. 
    Langoesten (Palinuridae) worden, zoals figuur 4 laat zien, gemeten in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de punt van het rostrum tot aan het midden van de verste rand van het kopborststuk.
  • 5. 
    Tweekleppige weekdieren worden, zoals figuur 5 laat zien, gemeten over de grootste afmeting van de schelp.

Figuur 1

Figuur 3

Figuur 2

  • a) 
    Lengte van de schaal
  • b) 
    Totale lengte

Figuur 4

Figuur 5

BIJLAGE V

25-mijlsbeheerszone rond de Maltese eilanden

  • a) 
    Gebieden in de wateren rond de Maltese eilanden waar met trawlnetten mag worden gevist: geografische coordinaten
 

Zone A

Zone H

At -36.0172°NB, 14.1442°OL

HI -35.6739°NB, 14.6742°OL

A2 -36.0289°NB, 14.1792°OL

H2 -35.4656°NB, 14.8459°OL

A3 -35.9822°NB, 14.2742°OL

H3 -35.4272°NB, 14.7609°OL

A4 -35.8489°NB, 14.3242°OL

H4 -35.5106°NB, 14.6325°OL

A5 -35.8106°NB, 14.2542°OL

H5 -35.6406°NB, 14.6025°OL

A6 -35.9706°NB, 14.2459°OL

 

Zone B

Zone 1

B1 -35.7906°NB, 14.4409°OL

11 -36.1489°NB, 14.3909°OL

B2 -35.8039°NB, 14.4909°OL

12 -36.2523°NB, 14.5092°OL

B3 -35.7939°NB, 14.4959°OL

13 -36.2373°NB, 14.5259°OL

B4 -35.7522°NB, 14.4242°OL

14 -36.1372°NB, 14.4225°OL

B5 -35.7606°NB, 14.4159°OL

 

B6 -35.7706°NB, 14.4325°OL

 

Zone C

Zone J

Cl -35.8406°NB, 14.6192°OL

J1 -36.2189°NB, 13.9108°OL

C2 -35.8556°NB, 14.6692°OL

J2 -36.2689°NB, 14.0708°OL

C3 -35.8322°NB, 14.6542°OL

J3 -36.2472°NB, 14.0708°OL

C4 -35.8022°NB, 14.5775°OL

J4-36.1972°NB, 13.9225°OL

ZoneD

ZoneK

D1 -36.0422°NB, 14.3459°OL

K1 -35.9739°NB, 14.0242°OL

D2 -36.0289°NB, 14.4625°OL

K2 -36.0022°NB, 14.0408°OL

D3 -35.9989°NB, 14.4559°OL

K3 -36.0656°NB, 13.9692°OL

D4 -36.0289°NB, 14.3409°OL

K4 -36.1356°NB, 13.8575°OL

K5 -36.0456°NB, 13.9242°OL

Zone E

Zone L

El -35.9789°NB, 14.7159°OL

LI -35.9856°NB, 14.1075°OL

E2 -36.0072°NB, 14.8159°OL

L2 -35.9956°NB, 14.1158°OL

E3 -35.9389°NB, 14.7575°OL

L3 -35.9572°NB, 14.0325°OL

E4 -35.8939°NB, 14.6075°OL

L4 -35.9622°NB, 13.9408°OL

E5 -35.9056°NB, 14.5992°OL

 

Zone F

ZoneM

FI -36.1423°NB, 14.6725°OL

Ml -36.4856°NB, 14.3292°OL

F2 -36.1439°NB, 14.7892°OL

M2 -36.4639°NB, 14.4342°OL

F3 -36.0139°NB, 14.7892°OL

M3 -36.3606°NB, 14.4875°OL

F4 -36.0039°NB, 14.6142°OL

M4 -36.3423°NB, 14.4242°OL

M5 -36.4156°NB, 14.4208°OL

ZoneG

ZoneN

G1 -36.0706°NB, 14.9375°OL

m -36.1155°NB, 14.1217°OL

G2 -35.9372°NB, 15.0000°OL

N2 -36.1079°NB, 14.0779°OL

G3 -35.7956°NB, 14.9825°OL

N3 -36.0717°NB, 14.0264°OL

G4 -35.7156°NB, 14.8792°OL

N4-36.0458°NB, 14.0376°OL

G5 -35.8489°NB, 14.6825°OL

N5 -36.0516°NB, 14.0896°OL

N6 -36.0989°NB, 14.1355°OL

  • b) 
    Geografische coordinaten van enkele referentiepunten langs de dieptelijn van 200 m binnen de 25-mijlsbeheerszone
 

ID

Breedtegraad

Lengtegraad

1

36.3673°NB

14.5540°OL

2

36.3159°1MB

14.5567°OL

J

36.2735°NB

14.5379°OL

4

36.2357°NB

14.4785°OL

5

36.1699°1MB

14.4316°OL

6

36.1307°NB

14.3534°OL

7

36.1117°NB

14.2127°OL

8

36.1003°NB

14.1658°OL

9

36.0859°NB

14.152°OL

10

36.0547°NB

14.143°OL

11

35.9921°1MB

14.1584°OL

12

35.9744°NB

14.1815°OL

13

35.9608°NB

14.2235°OL

14

35.9296°NB

14.2164°OL

15

35.8983°NB

14.2328°OL

16

35.867°NB

14.4929°OL

17

35.8358°NB

14.2845°OL

18

35.8191°NB

14.2753°OL

19

35.7863°NB

14.3534°OL

20

35.7542°NB

14.4316°OL

21

35.7355°NB

14.4473°OL

22

35.7225°NB

14.5098°OL

23

35.6951°NB

14.5365°OL

24

35.6325°NB

14.536°OL

25

35.57°NB

14.522 l°OL

26

35.5348°NB

14.588°OL

27

35.5037°NB

14.6192°OL

28

35.5128°NB

14.6349°OL

29

35.57°NB

14.6717°OL

30

35.5975°NB

14.647°OL

31

35.5903°NB

14.6036°OL

32

35.6034°NB

14.574°OL

JJ

35.6532°NB

14.5535°OL

34

35.6726°NB

14.5723°OL

35

35.6668°NB

14.5937°OL

36

35.6618°NB

14.6424°OL

37

35.653°NB

14.6661°OL

38

35.57°NB

14.6853°OL

39

35.5294°1MB

14.713°OL

40

35.5071°NB

14.7443°OL

41

35.4878°NB

14.7834°OL

42

35.4929°1MB

14.8247°OL

43

35.4762°1MB

14.8246°OL

44

36.2077°NB

13.947°OL

45

36.1954°NB

13.96°OL

46

36.1773°NB

13.947°OL

47

36.1848°NB

13.9313°OL

48

36.1954°NB

13.925°OL

49

35.4592°NB

14.1815°OL

50

35.4762°NB

14.1895°OL

51

35.4755°NB

14.2127°OL

52

35.4605°NB

14.2199°OL

53

35.4453°NB

14.1971°OL

BIJLAGE VI

Concordantietabel

 

Verordening (EG) nr. 1626/94

Onderhavige verordening


Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, eerste alinea

Artikel 1, lid 2, tweede alinea

Artikel 2, leden 1 en 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 1, derde alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 Artikel 4 Artikel 5

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, en artikel 6, lid 2 Artikel 6, lid 1, tweede alinea Artikel 6, lid 3 Artikel 7

Artikel 8, leden 1 en 3 Artikel 8 bis Artikel 8 ter Artikel 9 Artikel 10 bis Artikel 11 Bijlage 1 Bijlage 11 Bijlage 111 Bijlage IV Bijlage V, onder b)

Artikel 1, lid 1

Artikel 7, artikel 17 en artikel 19 Artikel 3 Artikel 8

Artikel 13, lid 5, artikel 17 en artikel 19

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, en lid 5

Artikel 13, lid 5, artikel 14, leden 2 en 3, artikel 19

Artikel 4, artikel 13, leden 9 en 10, en artikel 19

Artikel 13, lid 1, tweede alinea,en lid 8, en artikel 19

Artikel 4, artikel 13, lid 10, en artikel 19 Artikel 13, leden 3,5 en 7, en artikel 19 Artikel 7

Artikel 12 en bijlage 11

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 7, artikel 14, leden 1 en 3

Bijlage 11 Definities

Artikel 22

Artikel 15, bijlage 111 en bijlage IV

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 1, lid 2

Artikel 29

Artikel 32

Artikel 3 en artikel 4 Artikel 11, bijlage 1 en bijlage 11 Artikel 9, leden 3, 4 en 5 Bijlage 111 Bijlage V


L 409/66

| NL

Publicatieblad van de Europese Unie

30.12.2006

1

De Raad kan beheersplannen vaststellen voor specifieke vormen van visserij in de

Middellandse Zee, met name in gebieden die geheel of gedeeltelijk buiten de territoriale wateren van de lidstaten vallen. Deze plannen kunnen het volgende omvatten:

  • a) 
    maatregelen inzake het beheer van de visserij-inspanning;
  • b) 
    specifieke technische maatregelen, waaronder in voorkomend geval tijdelijke afwijkingen van de voorschriften van deze verordening, wanneer deze nodig zijn

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.