Richtlijn 2009/13 - Tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de EG (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006

1.

Wettekst

20.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 124/30

 

RICHTLIJN 2009/13/EG VAN DE RAAD

van 16 februari 2009

tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 139, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De sociale partners kunnen overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag gezamenlijk verzoeken om tenuitvoerlegging van de door hen op communautair niveau gesloten overeenkomsten door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

 

(2)

De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft op 23 februari 2006 het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 aangenomen, met de bedoeling één enkel coherent instrument te creëren dat zoveel mogelijk alle actuele normen van de bestaande verdragen en aanbevelingen omvat, alsmede de grondbeginselen van andere internationale arbeidsverdragen.

 

(3)

De Commissie heeft de werkgevers en werknemers geraadpleegd, overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag, over de wenselijkheid van verdere ontwikkeling van het communautaire acquis door dat aan te passen, te consolideren of aan te vullen in het licht van het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006.

 

(4)

De Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) hebben de Commissie op 29 september 2006 in kennis gesteld van hun wens overeenkomstig artikel 138, lid 4, van het Verdrag onderhandelingen te beginnen.

 

(5)

Op 19 mei 2008 hebben de genoemde organisaties, met het oog op het bevorderen van wereldwijde gelijke concurrentievoorwaarden voor de maritieme sector, een overeenkomst betreffende het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 gesloten (hierna „de overeenkomst” genoemd). Deze overeenkomst en de bijlage daarbij bevatten een gezamenlijk verzoek aan de Commissie om die ten uitvoer te leggen door middel van een besluit van de Raad op verzoek van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

 

(6)

De overeenkomst is van toepassing op zeevarenden aan boord van schepen die in een lidstaat geregistreerd zijn en/of de vlag van een lidstaat voeren.

 

(7)

De overeenkomst wijzigt de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden die op 30 september 1998 te Brussel gesloten is tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST).

 

(8)

Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst is een richtlijn in de zin van artikel 249 van het Verdrag.

 

(9)

De overeenkomst zal tegelijk met het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 in werking treden, en de sociale partners wensen dat ook de nationale maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn niet eerder in werking treden dan dat verdrag.

 

(10)

Met betrekking tot de in de overeenkomst gebruikte maar daarin niet specifiek gedefinieerde termen laat deze richtlijn de lidstaten de vrijheid om deze overeenkomstig de nationale wetgeving en usances te definiëren, zoals dat het geval is voor de overige richtlijnen inzake sociaal beleid waarin soortgelijke termen worden gebruikt, mits deze definities de inhoud van de overeenkomst respecteren.

 

(11)

De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig haar mededeling van 20 mei 1998 over de aanpassing en bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau, rekening houdend met de representatieve status van de verdragsluitende partijen en de wettigheid van elke clausule in de overeenkomst.

 

(12)

De lidstaten kunnen werkgevers en werknemers, op hun gezamenlijk verzoek, belasten met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, op voorwaarde dat de lidstaten zelf alle noodzakelijke maatregelen nemen om de door deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

 

(13)

De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing onverminderd bestaande communautaire bepalingen, met name in de communautaire wetgeving, die meer specifiek zijn en/of zeevarenden een hoger niveau van bescherming bieden.

 

(14)

Er dient gezorgd te worden voor inachtneming van het algemene beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever, zoals bepaald in Kaderrichtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1), en met name in artikel 5, leden 1 en 3.

 

(15)

Deze richtlijn mag niet gebruikt worden als rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers in de sectoren waarop de bijgevoegde overeenkomst betrekking heeft.

 

(16)

In deze richtlijn en in de overeenkomst worden minimumnormen bepaald. De lidstaten en/of de sociale partners moeten in staat zijn om gunstigere bepalingen te handhaven of in te voeren.

 

(17)

De Commissie heeft, overeenkomstig haar mededeling van 14 december 1993 inzake de tenuitvoerlegging van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op de hoogte gebracht door hun de tekst van het voorstel met daarin de tekst van de overeenkomst te doen toekomen.

 

(18)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 31, waarin is bepaald dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden en op een beperking van de maximumarbeidsuur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

 

(19)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, gezien de omvang of de gevolgen van de richtlijn, beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(20)

Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (2) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

 

(21)

Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) (3), in de bijlage waarbij de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden is opgenomen, dient derhalve dienovereenkomstig gewijzigd te worden.

 

(22)

De tenuitvoerlegging van de overeenkomst draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 136 van het Verdrag bedoelde doelstellingen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn dient ter tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid die op 19 mei 2008 gesloten is tussen de werkgevers- en de werknemersorganisaties in de sector zeevervoer (de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap, ECSA en de Europese Federatie van vervoerswerknemers, ETF) en die in de bijlage is opgenomen.

Artikel 2

De bijlage bij Richtlijn 1999/63/EG van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

In clausule 1 wordt het volgende punt 3 toegevoegd:

 

„3.

Bij twijfel over de vraag of bepaalde categorieën personen voor de toepassing van deze overeenkomst dienen te worden beschouwd als zeevarenden, wordt in elke lidstaat na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden een beslissing ter zake genomen door de bevoegde autoriteit. In dit kader wordt naar behoren rekening gehouden met de resolutie van de algemene conferentie van Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar 94e (maritieme) zitting inzake informatie over beroepsgroepen.”.

 

2.

In clausule 2 worden de punten c) en d) vervangen door:

„c)   „zeevarende”: elke persoon die werkzaam is of is gecontracteerd of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip waarop deze overeenkomst van toepassing is;

  • d) 
    „reder”: de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de manager, de agent of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de eigenaar heeft overgenomen en die, bij het aangaan van die verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd de taken en verantwoordelijkheden die in overeenstemming met deze overeenkomst aan reders worden opgelegd, te aanvaarden ongeacht het feit of andere organisaties of personen bepaalde taken of verantwoordelijkheden namens de reder vervullen.”.
 

3.

Clausule 6 wordt vervangen door:

 

„1.

Nachtdienst van zeevarenden jonger dan 18 is verboden. In deze norm is „nacht” gedefinieerd in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk. De nacht beslaat een periode van ten minste negen uur die niet later dan middernacht begint en niet eerder dan 5 uur 's ochtends eindigt.

 

2.

De bevoegde autoriteit kan een uitzondering op de strikte handhaving van de nachtdienstbeperking maken wanneer:

 

a)

de doeltreffende opleiding van de betreffende zeevarenden volgens vastgelegde programma’s en roosters daardoor zou worden verstoord, of

 

b)

de specifieke aard van de taak of een erkend opleidingsprogramma vereist dat de zeevarenden op wie de uitzondering betrekking heeft 's nachts taken uitvoeren en de autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, bepaalt dat het werk niet schadelijk is voor hun gezondheid of welzijn.

 

3.

De indienstneming, aanmonstering of tewerkstelling van zeevarenden jonger dan 18 is verboden indien het werk gevaar oplevert voor hun gezondheid of veiligheid. Het soort werk waarvoor dit geldt wordt vastgesteld in nationale wet- en regelgeving of door de bevoegde autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, in overeenstemming met relevante internationale normen.”.

 

4.

Clausule 13 wordt vervangen door:

 

„1.

Zeevarenden mogen niet op een schip werken tenzij ze medisch in staat zijn verklaard om hun taken uit te voeren.

 

2.

Uitzonderingen zijn uitsluitend toegestaan volgens de bepalingen in deze overeenkomst.

 

3.

De bevoegde autoriteit eist van zeevarenden dat zij, alvorens te gaan werken op een schip, in het bezit zijn van een geldige geneeskundige verklaring waarin wordt verklaard dat zij medisch gezien in staat zijn om hun taken op zee uit te voeren.

 

4.

Om te zorgen dat geneeskundige verklaringen de gezondheidstoestand van zeevarenden, in het licht van de uit te voeren taken, goed weergeven, dient de bevoegde autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, en de toepasselijke internationale richtlijnen in overweging nemend, de aard van het medisch onderzoek en de geneeskundige verklaring voor te schrijven.

 

5.

Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan het gewijzigde Internationale Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst („het STCW-verdrag”). Een geneeskundige verklaring volgens de vereisten van het STCW-verdrag dient door de bevoegde autoriteit te worden geaccepteerd voor de toepassing van punten 1 en 2 van deze clausule. Voor zeevarenden die niet vallen onder het STCW-verdrag dient een geneeskundige verklaring die inhoudelijk voldoet aan genoemde vereisten, te worden geaccepteerd.

 

6.

De geneeskundige verklaring dient te worden afgegeven door een gekwalificeerde arts of, wanneer de geneeskundige verklaring uitsluitend betrekking heeft op het gezichtsvermogen, door iemand die door de bevoegde autoriteit wordt erkend als gekwalificeerd voor de afgifte van een dergelijke verklaring. Artsen moeten bij het uitvoeren van medische onderzoeken in hun medisch oordeel professioneel gezien volledig onafhankelijk zijn.

 

7.

Zeevarenden aan wie geen geneeskundige verklaring is afgegeven of aan wie beperkingen in het werk zijn opgelegd, in het bijzonder op het vlak van tijd, soort werk of handelsgebied, moeten in de gelegenheid worden gesteld zich door een andere onafhankelijke arts of een onafhankelijke medisch arbiter te laten onderzoeken.

 

8.

Geneeskundige verklaringen dienen met name te vermelden dat:

 

a)

het gehoor en het gezichtsvermogen van de betreffende zeevarende, en de kleurwaarneming in het geval van een zeevarende die in dienst wordt genomen in een hoedanigheid waarin de geschiktheid voor het uit te voeren werk negatief kan worden beïnvloed door afwijkingen in de kleurwaarneming, voldoende zijn, en

 

b)

de betreffende zeevarende niet lijdt aan een medische aandoening die mogelijk wordt verergerd door werkzaamheden op zee of die de zeevarende ongeschikt maakt voor dergelijke werkzaamheden of die de gezondheid van andere personen aan boord in gevaar brengt.

 

9.

Tenzij een kortere periode is vereist vanwege de specifieke door de betreffende zeevarende uit te voeren taken of vanwege het STCW-verdrag:

 

a)

is een geneeskundige verklaring maximaal twee jaar geldig, behalve bij zeevarenden jonger dan 18, voor wie de maximale geldigheidsperiode beperkt is tot één jaar;

 

b)

heeft een geneeskundige verklaring voor kleurwaarneming een maximale geldigheidsperiode van zes jaar.

 

10.

In spoedeisende gevallen kan de bevoegde autoriteit een zeevarende toestemming geven zonder geneeskundige verklaring te werken tot aan de volgende aanloophaven waar de zeevarende een geneeskundige verklaring van een gekwalificeerde arts kan krijgen, op voorwaarde dat:

 

a)

de duur van een dergelijke toestemming niet langer is dan drie maanden, en

 

b)

de betrokken zeevarende een recentelijk verlopen geneeskundige verklaring heeft.

 

11.

Indien de geldigheidsperiode van een geneeskundige verklaring afloopt tijdens een reis, blijft de geneeskundige verklaring van kracht tot aan de volgende aanloophaven waar de zeevarende een geneeskundige verklaring van een gekwalificeerde arts kan krijgen, mits dat niet langer dan drie maanden duurt.

 

12.

De geneeskundige verklaringen voor zeevarenden op schepen die doorgaans gebruikt worden voor internationale reizen, moeten in ieder geval in het Engels zijn opgesteld.

 

13.

De aard van de uit te voeren medische keuring en de bijzonderheden die in het medisch certificaat dienen te worden vermeld, dienen te worden vastgesteld in overleg met de betreffende organisaties van de reders en van de zeevarenden.

 

14.

Alle zeevarenden dienen regelmatig een medische keuring te ondergaan. Wachtlopende zeevarenden met gezondheidsproblemen die volgens een arts het gevolg zijn van het feit dat zij nachtarbeid verrichten, dienen, wanneer dat mogelijk is, te worden overgeplaatst naar dagarbeid waarvoor zij geschikt zijn.

 

15.

De in punt 13 en 14 bedoelde medische keuring is gratis en valt onder het medisch geheim. Keuringen van deze aard kunnen worden uitgevoerd in het kader van het nationale gezondheidsstelsel.”.

 

5.

Clausule 16 wordt vervangen door:

„Elke zeevarende heeft recht op een betaald verlof. Het aantal dagen betaald verlof wordt berekend op basis van een minimum van 2,5 kalenderdagen per maand dat de zeevarende in dienst is geweest en pro rata voor onvolledige dienstmaanden. De minimumperiode van betaald verlof mag niet worden vervangen door een geldelijke vergoeding, behalve bij beëindiging van de arbeidsverhouding.”.

Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten kunnen gunstiger voorschriften dan de in deze richtlijn bedoelde voorschriften handhaven of invoeren.
  • 2. 
    De tenuitvoerlegging van deze richtlijn vormt in geen enkel geval een rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en/of de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits voldaan wordt aan de minimumeisen van deze richtlijn.
  • 3. 
    De toepassing en/of interpretatie van deze richtlijn laat andere communautaire of nationale bepalingen, gebruiken of praktijken die zeevarenden gunstigere voorwaarden bieden, onverlet.
  • 4. 
    Norm A4.2, punt 5b), is niet van invloed op het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever, zoals vastgelegd in artikel 5 van Richtlijn 89/391/EEG.

Artikel 4

De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn wanneer op basis van deze richtlijn ingevoerde nationale bepalingen worden overtreden. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 5

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen, of zorgen ervoor dat werkgevers en werknemers de nodige maatregelen nemen bij overeenkomst, binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
  • 2. 
    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
  • 3. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallend gebied vaststellen.

Artikel 6

De toepassing van het beginsel van wezenlijke gelijkwaardigheid, dat wordt genoemd in de preambule bij de overeenkomst, doet niet af aan de verplichtingen van de lidstaten op grond van deze richtlijn.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 februari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

  • O. 
    LIŠKA
 

 

BIJLAGE

OVEREENKOMST

tussen de ECSA en de ETF inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006

DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN,

Overwegende dat het IAO-verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 (hierna „het verdrag” genoemd) ieder lid ertoe verplicht ervoor te zorgen dat zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de context van het verdrag in overeenstemming zijn met het grondrecht van vrijheid van vereniging en de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen, de uitbanning van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid, de effectieve afschaffing van kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie in arbeid en beroep;

Overwegende dat het verdrag stelt dat iedere zeevarende recht heeft op een veilige en betrouwbare werkplek die aan de veiligheidsnormen voldoet, rechtvaardige arbeidsvoorwaarden, behoorlijke leef- en werkomstandigheden en gezondheidsbescherming, medische zorg, op het welzijn gerichte maatregelen en andere vormen van sociale bescherming;

Overwegende dat het verdrag leden verplicht om er binnen hun jurisdictie voor te zorgen dat de in de voorgaande alinea van deze preambule uiteengezette sociale en arbeidsrechten van de zeevarenden volledig ten uitvoer worden gelegd in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag, en dat deze tenuitvoerlegging, tenzij in het verdrag anders wordt aangegeven, mag plaatsvinden door middel van nationale wet- en regelgeving, door middel van toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten of door middel van andere maatregelen of in de praktijk;

Overwegende dat de ondertekenende partijen de aandacht met name willen richten op de „Explanatory Note to the Regulations and Code of the Maritime Labour Convention” („Toelichting bij de voorschriften en de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid”), waarin de structuur van het verdrag uiteen wordt gezet;

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „het EG-Verdrag” genoemd), en met name op artikelen 137, 138 en 139;

Overwegende dat artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag bepaalt dat op EU-niveau gesloten overeenkomsten op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen bij een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie ten uitvoer kunnen worden gelegd;

Overwegende dat de ondertekenende partijen hierbij een dergelijk verzoek doen;

Overwegende dat het juiste instrument voor de uitvoering van de overeenkomst een richtlijn, in de zin van artikel 249 van het EG-Verdrag, is die voor de lidstaten verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, waarbij de nationale instanties de bevoegdheid hebben om de vorm en de middelen te kiezen, en dat artikel VI van het verdrag de leden van de IAO toestaat om maatregelen ten uitvoer te leggen die naar hun inzicht inhoudelijk gelijkwaardig zijn aan de normen van het verdrag, met als doel zowel de volledige verwezenlijking van de algemene doelstelling van het verdrag als de uitvoering van de genoemde bepalingen van het verdrag; de uitvoering van de overeenkomst door middel van een richtlijn en het beginsel van „wezenlijke gelijkwaardigheid” in het verdrag zijn derhalve bedoeld om lidstaten in de gelegenheid te stellen uitvoering te geven aan de rechten en beginselen op een wijze als voorzien in artikel VI, leden 3 en 4, van het verdrag,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

 

1.

Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden, tenzij in specifieke bepalingen anders is bepaald, de volgende definities:

  • a) 
    „bevoegde autoriteit”: de minister die, het ministerie dat of een andere autoriteit die bevoegd is voorschriften, reglementen of andere instructies met kracht van wet uit te vaardigen en te handhaven met betrekking tot het onderwerp van de desbetreffende bepaling;
  • b) 
    „brutotonnage”: de brutotonnage berekend in overeenstemming met de voorschriften voor tonnagemetingen vervat in bijlage I bij het Internationaal Verdrag van 1969 betreffende de meting van schepen, of elk volgend verdrag; voor schepen waarop de door de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen voorlopige regeling voor tonnagemetingen van toepassing is, is de brutotonnage hetgeen is opgenomen in de kolom OPMERKINGEN van het internationaal tonnagecertificaat (1969);
  • c) 
    „zeevarende”: elke persoon die werkzaam is of is gecontracteerd of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip waarop deze overeenkomst van toepassing is;
  • d) 
    „arbeidsovereenkomst van zeevarende”,: zowel een tewerkstellingscontract als een arbeidsovereenkomst;
  • e) 
    „schip”: een schip anders dan een schip dat uitsluitend vaart op binnenwateren of wateren binnen, of dicht grenzend aan, beschutte wateren of gebieden waar havenvoorschriften gelden;
  • f) 
    „reder”: de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de manager, de agent of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de eigenaar heeft overgenomen en die, bij het aangaan van die verantwoordelijkheid, ermee heeft ingestemd de taken en verantwoordelijkheden die in overeenstemming met deze overeenkomst aan reders worden opgelegd, te aanvaarden ongeacht het feit of andere organisaties of personen bepaalde taken of verantwoordelijkheden namens de reder vervullen.
 

2.

Behoudens waar uitdrukkelijk anders wordt bepaald, is deze overeenkomst van toepassing op alle zeevarenden.

 

3.

In geval van twijfel of bepaalde categorieën personen voor de toepassing van deze overeenkomst al dan niet moeten worden beschouwd als zeevarenden, doet de bevoegde autoriteit in elke lidstaat na overleg met de bij deze kwestie betrokken organisaties van reders en zeevarenden uitspraak. In dit kader zal naar behoren rekening worden gehouden met de resolutie van de algemene conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar 94e (maritieme) zitting inzake informatie over beroepsgroepen.

 

4.

Behoudens waar uitdrukkelijk anders wordt bepaald, is deze overeenkomst van toepassing op alle schepen, hetzij in staatseigendom hetzij in private eigendom, die doorgaans worden gebruikt voor commerciële activiteiten, anders dan schepen die worden gebruikt voor de visvangst of voor soortgelijke doeleinden en op traditioneel gebouwde schepen zoals dhows en jonken. Deze overeenkomst is niet van toepassing op oorlogsschepen of mariene hulpschepen.

 

5.

Indien twijfel bestaat omtrent de vraag of deze overeenkomst van toepassing is op een schip of een specifieke categorie schepen doet de bevoegde autoriteit in elke lidstaat na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden uitspraak.

VOORSCHRIFTEN EN NORMEN

TITEL 1

MINIMUMVEREISTEN VOOR ZEEVARENDEN OM OP EEN SCHIP TE MOGEN WERKEN

Voorschrift 1.1 — Minimumleeftijd

 

1.

Niemand onder de minimumleeftijd mag worden tewerkgesteld, in dienst worden genomen of werkzaam zijn op een schip.

 

2.

Onder bepaalde in deze overeenkomst aangegeven omstandigheden is een hogere minimumleeftijd vereist.

Norm A1.1 — Minimumleeftijd

De minimumleeftijd is geregeld bij Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen volgens bijlage A bij deze overeenkomst).

Voorschrift 1.2 — Geneeskundige verklaring

Geneeskundige verklaringen zijn geregeld bij Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen volgens bijlage A bij deze overeenkomst).

Voorschrift 1.3 — Opleiding en kwalificaties

 

1.

Zeevarenden mogen uitsluitend op een schip werkzaam zijn, indien zij zijn opgeleid, een bevoegdheidsbewijs hebben of anderszins bevoegd zijn verklaard om hun taken te vervullen.

 

2.

Zeevarenden mogen uitsluitend op een schip werkzaam zijn, indien zij met succes een opleiding hebben voltooid voor persoonlijke veiligheid aan boord.

 

3.

Opleiding en afgifte van een bevoegdheidsbewijs in overeenstemming met de door de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen bindende instrumenten worden beschouwd als toereikend voor de vereisten van het eerste en tweede lid van dit voorschrift.

TITEL 2

ARBEIDSVOORWAARDEN

Voorschrift 2.1 — Arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden

 

1.

De arbeidsvoorwaarden van een zeevarende moeten worden vastgelegd of er moet naar worden verwezen in een duidelijke, schriftelijke en rechtens afdwingbare overeenkomst en moeten in overeenstemming zijn met de in deze overeenkomst vervatte normen.

 

2.

Een zeevarende gaat een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden aan onder omstandigheden die waarborgen dat de zeevarende de gelegenheid heeft de in de overeenkomst genoemde voorwaarden en omstandigheden te bestuderen en hieromtrent advies in te winnen en deze op basis van vrijwilligheid te aanvaarden alvorens tot ondertekening over te gaan.

 

3.

Voor zover verenigbaar met het nationale recht en de gebruiken van het lid wordt aangenomen dat eventuele toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten deel uitmaken van arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden.

Norm A2.1 — Arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden

 

1.

Iedere lidstaat neemt wet- en regelgeving aan waarin wordt bepaald dat schepen die zijn vlag voeren aan de volgende vereisten moeten voldoen:

 

a)

zeevarenden die op schepen werken die zijn vlag voeren, moeten een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden hebben die door zowel de zeevarende als de reder of een vertegenwoordiger van de reder is ondertekend (of, wanneer zij geen werknemer zijn, een bewijs van een overeenkomst of soortgelijke regelingen) die hen de behoorlijke arbeids- en leefomstandigheden aan boord van het schip biedt die door dit verdrag worden vereist;

 

b)

zeevarenden die een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden ondertekenen, worden in de gelegenheid gesteld de overeenkomst vóór ondertekening te bestuderen en advies in te winnen, en krijgen alle andere benodigde faciliteiten om te waarborgen dat zij vrijwillig een overeenkomst zijn aangegaan met voldoende besef van hun rechten en verplichtingen;

 

c)

de betrokken zeevarende en reder moeten ieder een ondertekend origineel exemplaar van de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden bezitten;

 

d)

er moeten maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat zeevarenden, met inbegrip van de kapitein van het schip, aan boord op eenvoudige wijze duidelijke informatie omtrent hun arbeidsvoorwaarden kunnen verkrijgen, en dat deze informatie, met inbegrip van een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden, eveneens toegankelijk is voor toetsing door daartoe bevoegde functionarissen van een bevoegde autoriteit, met inbegrip van de autoriteiten in de havens die worden bezocht, en

 

e)

aan zeevarenden wordt een document uitgereikt dat een overzicht bevat van hun werkzaamheden aan boord van het schip.

 

2.

Wanneer een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden geheel of gedeeltelijk onderdeel uitmaakt van een collectieve arbeidsovereenkomst, moet een afschrift van deze overeenkomst aan boord beschikbaar zijn. Wanneer de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden en de eventueel toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst niet in het Engels is gesteld, moet het volgende eveneens in het Engels beschikbaar zijn (behoudens voor schepen die uitsluitend nationale reizen maken):

 

a)

een afschrift van het standaardmodel van de overeenkomst, en

 

b)

de gedeelten van de collectieve arbeidsovereenkomst die op grond van voorschrift 5.2 aan inspectie door een havenstaat onderworpen zijn.

 

3.

Het in het eerste lid, onderdeel e), van deze norm bedoelde document mag geen verklaring bevatten betreffende de kwaliteit van de werkzaamheden van de zeevarenden of betreffende hun loon. De vorm van het document, de vast te leggen gegevens alsmede de wijze waarop deze gegevens moeten worden ingevuld, wordt in de nationale wetgeving vastgesteld.

 

4.

Elk lid neemt wet- en regelgeving aan waarin de aangelegenheden worden omschreven die moeten worden opgenomen in alle arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden waarop zijn nationale recht van toepassing is. In alle gevallen moeten de arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden de volgende gegevens bevatten:

 

a)

de volledige naam, geboortedatum of leeftijd, en de geboorteplaats van de zeevarende;

 

b)

de naam en het adres van de reder;

 

c)

de plaats waar en de datum waarop de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden is gesloten;

 

d)

de functie waarin de zeevarende wordt tewerkgesteld;

 

e)

het bedrag van het loon van de zeevarende of, waar van toepassing, de formule die wordt gebruikt voor de berekening ervan;

 

f)

het bedrag van het tijdens het verlof doorbetaalde loon of, waar van toepassing, de formule die wordt gebruikt voor de berekening ervan;

 

g)

de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvan, met inbegrip van:

 

i)

indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, de voorwaarden waaronder elke partij bevoegd is de overeenkomst te beëindigen, alsmede de vereiste opzegtermijn, die voor de reder niet korter mag zijn dan voor de zeevarende;

 

ii)

indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de vastgestelde beëindigingsdatum van de overeenkomst, en

 

iii)

indien de overeenkomst is gesloten voor een reis, de haven van bestemming en de tijd die na aankomst moet zijn verstreken voordat de zeevarende van zijn taken moet worden ontheven;

 

h)

de door de reder aan de zeevarende te verstrekken bijdragen voor ziektekosten- en socialezekerheidspremies;

 

i)

de aanspraak van de zeevarende op repatriëring;

 

j)

verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst, indien van toepassing, en

 

k)

alle overige bijzonderheden die uit hoofde van het nationale recht vereist kunnen zijn.

 

5.

Elk lid neemt wet- en regelgeving aan waarin de minimumopzegtermijnen voor zeevarenden en reders zijn vastgelegd in geval van voortijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden. De duur van deze minimumtermijnen wordt vastgesteld na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, maar bedraagt ten minste zeven dagen.

 

6.

Een kortere opzegtermijn dan de minimumtermijn kan worden gegeven onder omstandigheden die ingevolge de nationale wet- en regelgeving of toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten worden erkend als grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een kortere of zonder opzegtermijn. Bij de vaststelling van die omstandigheden verzekert elk lid zich ervan dat rekening wordt gehouden met de wens van de zeevarende de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een kortere opzegtermijn of, op humanitaire of andere dringende gronden zonder opzegtermijn en zonder sanctie te kunnen beëindigen.

Voorschrift 2.3 — Arbeidstijd en rusttijd

De arbeidstijd en rusttijd van zeevarenden zijn geregeld bij Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen volgens bijlage A bij deze overeenkomst).

Voorschrift 2.4 — Recht op verlof

 

1.

Elk lid verlangt dat zeevarenden die zijn tewerkgesteld op schepen die zijn vlag voeren onder passende voorwaarden jaarlijks verlof met behoud van loon krijgen, in overeenstemming met deze overeenkomst en Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen volgens bijlage A bij deze overeenkomst).

 

2.

Aan zeevarenden wordt verlof aan wal verleend ten behoeve van hun gezondheid en welzijn, voor zover verenigbaar met de bij hun functie behorende werkzaamheden op het schip.

Voorschrift 2.5 — Repatriëring

 

1.

Zeevarenden hebben het recht zonder kosten voor henzelf te worden gerepatrieerd.

 

2.

Elk lid verlangt dat schepen die zijn vlag voeren financiële zekerheid verschaffen om te waarborgen dat zeevarenden naar behoren worden gerepatrieerd

Norm A2.5 — Repatriëring

 

1.

Elk lid draagt er zorg voor dat zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren recht hebben op repatriëring onder de volgende omstandigheden:

 

a)

indien hun arbeidsovereenkomst voor zeevarenden verloopt terwijl zij zich in het buitenland bevinden;

 

b)

wanneer hun arbeidsovereenkomst voor zeevarenden wordt beëindigd:

 

i)

door de reder, of

 

ii)

door de zeevarende op grond van geldige redenen, en tevens

 

c)

wanneer de zeevarenden niet langer in staat zijn hun taken uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst te verrichten of van hen niet kan worden verlangd dat zij deze onder de desbetreffende omstandigheden verrichten.

 

2.

Elk lid draagt er zorg voor dat in zijn wet- en regelgeving of andere maatregelen of in collectieve arbeidsovereenkomsten de nodige bepalingen worden opgenomen waarin het volgende wordt geregeld:

 

a)

de omstandigheden waaronder zeevarenden recht hebben op repatriëring in overeenstemming met het eerste lid, onderdelen b) en c), van deze norm;

 

b)

de maximumduur van tijdvakken van dienst aan boord waarna een zeevarende recht heeft op repatriëring, waarbij zij aangetekend dat dergelijke tijdvakken ten hoogste 12 maanden mogen bedragen, en

 

c)

de specifieke prestaties die door de reders ten behoeve van repatriëring moeten worden geleverd, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de repatriëringsbestemmingen, de wijze van vervoer, de te dekken kostenposten en andere regelingen die door reders moeten worden getroffen.

 

3.

Elk lid verbiedt reders van zeevarenden vooruitbetaling te verlangen voor de kosten van repatriëring bij aanvang van hun tewerkstelling, en de kosten van repatriëring te verhalen op de lonen of andere aanspraken van de zeevarenden, tenzij vastgesteld is dat een zeevarende, in overeenstemming met nationale wet- en regelgeving of andere maatregelen of toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten, ernstig in gebreke is ten aanzien van de verplichtingen uit zijn arbeidsovereenkomst.

 

4.

De nationale wet- en regelgeving laat onverlet het recht van de reder de kosten van repatriëring op grond van contractuele regelingen te verhalen op derden.

 

5.

Indien een reder nalaat de repatriëring te regelen voor zeevarenden die daar recht op hebben of de kosten van hun repatriëring te voldoen:

 

a)

draagt de bevoegde autoriteit van het lid onder de vlag waarvan het schip vaart, zorg voor de repatriëring van de betrokken zeevarenden; indien zij dit nalaat, kan de staat waaruit de zeevarenden moeten worden gerepatrieerd of de staat waarvan zij onderdaan zijn hun repatriëring regelen en de kosten hiervan verhalen op het lid onder de vlag waarvan het schip vaart;

 

b)

kunnen de kosten die bij de repatriëring van zeevarenden worden gemaakt, door het lid onder de vlag waarvan het schip vaart op de reder worden verhaald;

 

c)

komen de kosten van repatriëring in geen geval ten laste van de zeevarende, behalve in het geval als voorzien in het derde lid van deze norm.

 

6.

Met inachtneming van de van toepassing zijnde internationale instrumenten, met inbegrip van The International Convention on the Arrest of Ships, 1999, kan een lid dat de kosten van repatriëring ingevolge deze Code heeft betaald, de schepen van de desbetreffende reder vasthouden, of verzoeken om vasthouding hiervan, totdat de vergoeding in overeenstemming met het vijfde lid van deze norm heeft plaatsgevonden.

 

7.

Elk lid bevordert de repatriëring van zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die zijn havens aandoen of door zijn territoriale of binnenwateren varen, alsmede hun hernieuwde plaatsing aan boord.

 

8.

In het bijzonder mag een lid geen enkele zeevarende het recht op repatriëring ontzeggen op grond van de financiële omstandigheden van een reder of omdat de reder niet in staat of niet bereid is een zeevarende te vervangen.

 

9.

Elk lid moet verlangen dat schepen die zijn vlag voeren een afschrift van de toepasselijke nationale bepalingen betreffende repatriëring in een geschikte taal aan boord hebben en dat dit voor zeevarenden beschikbaar is.

Voorschrift 2.6 — Vergoeding voor zeevarenden in geval van verlies of zinken van het schip

Zeevarenden hebben recht op een passende vergoeding in geval van letsel, verlies of werkloosheid als gevolg van verlies of zinken van het schip.

Norm A2.6 — Vergoeding voor zeevarenden bij verlies of zinken van het schip

 

1.

Elk lid stelt regels op die waarborgen dat, in alle gevallen waarin het schip verloren gaat of zinkt, de reder aan elke zeevarende aan boord een schadeloosstelling betaalt wegens werkloosheid die uit verlies of zinken van het schip voortvloeit.

 

2.

De in het eerste lid van deze norm bedoelde regels doen geen afbreuk aan eventuele andere rechten die een zeevarende kan hebben ingevolge het nationale recht van het betrokken lid ingevolge verlies of letsel als gevolg van verlies of zinken van het schip.

Voorschrift 2.7 — Bemanningssterkte

Bepalingen betreffende de toereikende, veilige en efficiënte bemanning van schepen zijn opgenomen in Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen overeenkomstig bijlage A bij deze overeenkomst).

Voorschrift 2.8 — Loopbaan- en competentie-ontwikkeling en werkgelegenheidsperspectieven voor zeevarenden

Elk lid moet nationaal beleid hebben ter bevordering van de werkgelegenheid in de maritieme sector en ter bevordering van loopbaan- en competentieontwikkeling en ten behoeve van meer werkgelegenheids-perspectieven voor zeevarenden die op zijn grondgebied woonachtig zijn.

Norm A2.8 — Loopbaan- en competentie-ontwikkeling en werkgelegenheidsperspectieven voor zeevarenden

 

1.

Elk lid moet nationaal beleid hebben dat de loopbaanontwikkeling en competentie-ontwikkeling en werkgelegenheidskansen voor zeevarenden bevordert, teneinde de maritieme sector te kunnen voorzien van voldoende en vakbekwame arbeidskrachten.

 

2.

Het doel van het in het eerste lid van deze norm bedoelde beleid is zeevarenden te helpen hun vaardigheden, kwalificaties en werkgelegenheidskansen te vergroten.

 

3.

Elk lid stelt, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden duidelijke doelen op voor beroepskeuzevoorlichting, scholing en opleiding van zeevarenden wier taken aan boord hoofdzakelijk betrekking hebben op de veilige exploitatie en navigatie van het schip, met inbegrip van permanente scholing.

TITEL 3

HUISVESTING, RECREATIEVOORZIENINGEN, VOEDING EN CATERING

Norm A3.1 — Huisvesting en recreatievoorzieningen

 

1.

Schepen die regelmatig havens aandoen waar veel muskieten voorkomen, dienen te zijn voorzien van passende inrichtingen conform de voorschriften van de bevoegde autoriteit.

 

2.

Elk lid draagt er zorg voor dat voor zeevarenden die aan boord werken en/of wonen, van schepen die zijn vlag voeren behoorlijke huisvesting en recreatievoorzieningen aanwezig zijn en in stand worden gehouden, op zodanige wijze dat de gezondheid en het welzijn van de zeevarenden bevorderd worden.

 

3.

De bevoegde autoriteit schrijft voor dat er aan boord van schepen frequent controles plaatsvinden, door of namens de kapitein, om te waarborgen dat de accommodaties van de zeevarenden schoon en leefbaar zijn en goed worden onderhouden. De resultaten van deze controles worden geregistreerd en kunnen worden ingezien.

 

4.

Voor schepen waarop, op niet-discriminerende wijze, rekening moet worden gehouden met de belangen van zeevarenden met uiteenlopende en speciale religieuze en sociale praktijken, kan de bevoegde autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, op evenwichtige wijze afwijkingen van deze norm toestaan mits deze afwijkingen er niet in resulteren dat de voorzieningen als geheel minder gunstig zijn dan bij toepassing van deze norm.

Voorschrift 3.2 — Voeding en catering

 

1.

Elk lid moet erop toezien dat de schepen die zijn vlag voeren levensmiddelen en drinkwater aan boord hebben en serveren waarvan de kwaliteit, voedingswaarde en hoeveelheid voldoende zijn voor de behoeften op het schip en dat hierbij rekening wordt gehouden met uiteenlopende culturele en godsdienstige achtergronden.

 

2.

Tijdens het dienstverband wordt aan zeevarenden aan boord van een schip kosteloos voeding verstrekt.

 

3.

Zeevarenden die als scheepskok zijn aangesteld en verantwoordelijk zijn voor de bereiding van levensmiddelen moeten voor hun functie aan boord de nodige opleiding en diploma’s hebben.

Norm A3.2 — Voeding en catering

 

1.

Elk lid neemt wet- en regelgeving of andere maatregelen aan teneinde minimumnormen vast te stellen voor de hoeveelheid en kwaliteit van voeding en drinkwater en voor de normen voor maaltijden die aan zeevarenden worden verstrekt op schepen die zijn vlag voeren, en ontplooit voorlichtingsactiviteiten ter bevordering van de bewustwording en de uitvoering van de in deze paragraaf genoemde normen.

 

2.

Elk lid ziet erop toe dat schepen die zijn vlag voeren aan de volgende minimumnormen voldoen:

 

a)

de voorraden levensmiddelen en water moeten, gelet op het aantal zeevarenden aan boord, hun godsdienstige voorschriften en culturele gebruiken ten aanzien van voeding en de duur en de aard van de reis, wat hoeveelheid, voedingswaarde, kwaliteit en variatie betreft, voldoende zijn;

 

b)

de organisatie en uitrusting van de cateringafdeling moeten zodanig zijn dat aan de zeevarenden goede, gevarieerde en voedzame maaltijden kunnen worden verstrekt die onder hygiënische omstandigheden worden bereid en geserveerd, en

 

c)

het cateringpersoneel moet naar behoren voor zijn functies zijn opgeleid of geïnstrueerd.

 

3.

Reders moeten waarborgen dat zeevarenden die worden aangesteld als scheepskok voor hun functie in overeenstemming met de vereisten in de wet- en regelgeving van het betrokken lid zijn opgeleid, gediplomeerd en de nodige vakbekwaamheid bezitten.

 

4.

De vereisten ingevolge het derde lid van deze norm omvatten de voltooiing van een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde of erkende opleiding, die betrekking heeft op praktische kookvaardigheden, voeding en persoonlijke hygiëne, opslag van levensmiddelen, voorraadcontrole, milieubescherming en gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor catering.

 

5.

Op schepen die worden geëxploiteerd met een voorgeschreven bemanningssterkte van minder dan tien, ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit uit hoofde van de bemanningssterkte of het soort vaart, niet verlangt dat deze een volledig gediplomeerde kok aan boord hebben, moet eenieder die in de kombuis levensmiddelen verwerkt een opleiding hebben genoten of instructies hebben gekregen op het gebied van voeding en persoonlijke hygiëne alsmede de behandeling en opslag van levensmiddelen aan boord van schepen.

 

6.

Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de bevoegde autoriteit een ontheffing verlenen op grond waarvan een niet volledig gediplomeerde kok op een specifiek schip gedurende een specifiek tijdvak werkzaam mag zijn, tot de volgende geschikte aanloophaven of voor een tijdvak van ten hoogste een maand, mits de persoon ten aanzien van wie de ontheffing is verleend een opleiding heeft genoten of instructies heeft gekregen op het gebied van voeding en persoonlijke hygiëne alsmede de behandeling en opslag van levensmiddelen aan boord van schepen.

 

7.

In overeenstemming met de procedures ten behoeve van permanente naleving ingevolge titel 5 moet de bevoegde autoriteit verlangen dat aan boord van schepen door of onder het gezag van de kapitein frequent gedocumenteerde inspecties worden verricht met betrekking tot:

 

a)

voorraden levensmiddelen en drinkwater;

 

b)

alle ruimten en apparatuur gebruikt voor de opslag en behandeling van levensmiddelen en drinkwater, en

 

c)

kombuis- en andere apparatuur voor het bereiden en het serveren van maaltijden.

 

8.

Geen enkele zeevarende onder de leeftijd van 18 jaar mag worden aangesteld, tewerkgesteld of werkzaam zijn als scheepskok.

TITEL 4

BESCHERMING VAN DE GEZONDHEID, MEDISCHE ZORG, WELZIJN EN SOCIALEZEKERHEIDSBESCHERMING

Voorschrift 4.1 — Medische zorg aan boord van het schip en aan de wal

 

1.

Elk lid moet waarborgen dat op alle zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren maatregelen van toepassing zijn ter bescherming van hun gezondheid en dat zij toegang hebben tot onmiddellijke en adequate medische zorg terwijl zij aan boord werkzaam zijn.

 

2.

Elk lid moet ervoor zorg dragen dat zeevarenden aan boord van schepen binnen zijn grondgebied die onmiddellijk medische zorg nodig hebben toegang krijgen tot de medische voorzieningen van het lid aan de wal.

 

3.

De vereisten voor de bescherming van de gezondheid en medische zorg aan boord behelzen normen voor maatregelen die erop gericht zijn de gezondheid van zeevarenden te beschermen en hen medische zorg te bieden op een wijze die zo veel mogelijk vergelijkbaar is met de bescherming en zorg die in het algemeen voor werknemers aan wal beschikbaar zijn.

Norm A4.1 — Medische zorg aan boord van het schip en aan wal

 

1.

Elk lid moet ervoor zorg dragen dat ten behoeve van de zeevarenden die werkzaam zijn aan boord van een schip dat zijn vlag voert maatregelen worden getroffen voor de bescherming van de gezondheid en medische zorg, met inbegrip van elementaire tandheelkundige zorg, die:

 

a)

waarborgen dat op zeevarenden alle algemene bepalingen betreffende de bescherming van de gezondheid op het werk en medische zorg die van belang is voor hun taken, alsmede alle bijzondere bepalingen die betrekking hebben op de arbeid aan boord van schepen, van toepassing zijn;

 

b)

waarborgen dat de gezondheid van zeevarenden wordt beschermd en hen medische zorg wordt verleend op een wijze die zoveel mogelijk vergelijkbaar is met hetgeen in het algemeen voor werknemers aan wal beschikbaar is, met inbegrip van onmiddellijke toegang tot de noodzakelijke geneesmiddelen, medische apparatuur en voorzieningen voor diagnose en behandeling en tot medische informatie en expertise;

 

c)

waarborgen dat, voor zover in overeenstemming met het nationale recht en de gebruiken van het lid, de diensten op het gebied van medische zorg en bescherming van de gezondheid terwijl een zeevarende zich aan boord van het schip bevindt of in een buitenlandse haven is gedebarkeerd, kosteloos aan de zeevarende worden verleend, en

 

d)

niet beperkt zijn tot de behandeling van zieke of gewonde zeevarenden, maar mede maatregelen omvatten van preventieve aard, zoals op het gebied van gezondheidsbevordering en -voorlichting.

 

2.

De bevoegde autoriteit neemt een standaardformulier voor medische rapportage aan dat moet worden gebruikt door de kapitein van het schip en door het desbetreffende medisch personeel aan boord en aan wal. Wanneer het formulier is ingevuld moeten het rapport en de inhoud ervan vertrouwelijk worden behandeld en uitsluitend worden gebruikt ter bevordering van de behandeling van zeevarenden.

 

3.

Elk lid moet wet- en regelgeving aannemen waarin de eisen worden vastgelegd ten aanzien van de voorzieningen, opleiding en apparatuur voor het ziekenverblijf en medische zorg aan boord van schepen die zijn vlag voeren.

 

4.

De nationale wet- en regelgeving moeten ten minste de volgende vereisten bevatten:

 

a)

alle schepen moeten zijn uitgerust met een scheepsapotheek, medische uitrusting en een medische handleiding, waarvan de kenmerken moeten worden voorgeschreven en regelmatig moeten worden geïnspecteerd door de bevoegde autoriteit; in de nationale vereisten moet rekening worden gehouden met het type schip, het aantal personen aan boord en de aard, bestemming en duur van de reizen en de desbetreffende nationale en internationale aanbevolen medische normen;

 

b)

op schepen die meer dan 100 personen vervoeren en die normaal gesproken internationale reizen van langer dan drie dagen maken, moet een bevoegde arts aanwezig zijn die verantwoordelijk is voor het verschaffen van medische zorg; de nationale wet- en regelgeving moet ook vermelden op welke andere schepen een arts aan boord moet zijn, onder andere gelet op factoren als de duur, aard en omstandigheden van de reis en het aantal zeevarenden aan boord;

 

c)

schepen die geen arts aan boord hebben, moeten hetzij ten minste een zeevarende aan boord hebben die belast is met de medische zorg en toediening van medicijnen als onderdeel van zijn reguliere taken hetzij ten minste een zeevarende aan boord hebben die bevoegd is om eerste hulp te verlenen; personen belast met de medische zorg aan boord die geen arts zijn, moeten naar behoren een opleiding in de gezondheidszorg hebben afgerond die voldoet aan de vereisten van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978, zoals gewijzigd („STCW-verdrag”); zeevarenden die zijn aangewezen voor het verlenen van eerste hulp moeten een naar behoren afgeronde opleiding op het gebied van eerstehulpverlening hebben die voldoet aan de vereisten van het STCW-verdrag; in de nationale wet- en regelgeving moet het vereiste niveau van de erkende opleiding worden vermeld, met inachtneming van onder andere factoren als de duur, aard en omstandigheden van de reis en het aantal zeevarenden aan boord, en

 

d)

de bevoegde autoriteit moet er door middel van een vooraf opgezet systeem voor zorg dragen dat medisch advies per radio of satelliet aan schepen op zee, met inbegrip van advies van specialisten 24 uur per dag beschikbaar is; medische adviezen, waaronder begrepen de overdracht per radio of satelliet van medische boodschappen tussen een schip en personen aan wal die adviseren, moeten gratis beschikbaar zijn voor alle schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen.

Voorschrift 4.2 — Aansprakelijkheid van de reder

 

1.

Elk lid dient te waarborgen dat er op schepen die zijn vlag voeren maatregelen zijn getroffen om zeevarenden die op de schepen werkzaam zijn recht geven op materiële bijstand en ondersteuning door de reder ter zake van de financiële gevolgen van ziekte, ongeval of overlijden terwijl zij werkzaam zijn uit hoofde van een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of voortvloeiend uit hun tewerkstelling ingevolge een dergelijke overeenkomst.

 

2.

Dit voorschrift doet geen afbreuk aan andere rechtsmiddelen die een zeevarende zou kunnen aanwenden.

Norm A4.2 — Aansprakelijkheid van de reder

 

1.

Elke lidstaat neemt wet- en regelgeving aan waarin wordt vereist dat reders van schepen die zijn vlag voeren verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de gezondheid en medische zorg van alle zeevarenden die aan boord van de schepen werken, in overeenstemming met de volgende minimumnormen:

 

a)

reders zijn aansprakelijk voor de kosten gemaakt door op hun schepen werkzame zeevarenden met betrekking tot ziekte en ongevallen van de zeevarenden die zich voordoen tussen de datum van de aanvang van de dienst en de datum waarop zij worden geacht naar behoren te zijn gerepatrieerd, of voortvloeiend uit hun tewerkstelling tussen die data;

 

b)

reders moeten financiële zekerheid stellen ten behoeve van compensatie in het geval van overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid van zeevarenden als gevolg van een bedrijfsongeval, beroepsziekte of bedrijfsrisico, als vervat in de nationale wetgeving, de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of collectieve arbeidsovereenkomst;

 

c)

reders zijn aansprakelijk voor de vergoeding van kosten van medische zorg, met inbegrip van medische behandeling en de verstrekking van de benodigde geneesmiddelen en overige therapeutische middelen en kost en inwoning buiten het land waar hij thuis behoort totdat de zieke of gewonde zeevarende is hersteld, of verklaard is dat de ziekte of arbeidsongeschiktheid van blijvende aard is, en

 

d)

reders zijn aansprakelijk voor de betaling van de uitvaartkosten in geval van overlijden aan boord van het schip of aan de wal gedurende de periode van aanstelling.

 

2.

De nationale wet- en regelgeving kan de aansprakelijkheid van de reder voor de vergoeding van de kosten van medische zorg en kost en inwoning beperken tot een tijdvak van ten minste 16 weken, te rekenen vanaf de datum van het ongeval of van de aanvang van de ziekte.

 

3.

Wanneer de ziekte of het letsel leidt tot arbeidsongeschiktheid is de reder aansprakelijk:

 

a)

voor de betaling van het volledige loon zolang de zieke of gewonde zeevarenden aan boord blijven of totdat de zeevarenden in overeenstemming met dit verdrag zijn gerepatrieerd, en

 

b)

voor de gehele of gedeeltelijke betaling van de lonen als voorgeschreven door de nationale wet- en regelgeving of als voorzien in collectieve arbeidsovereenkomsten, vanaf het tijdstip waarop de zeevarenden worden gerepatrieerd of gedebarkeerd totdat zij zijn hersteld of, eerder indien die datum eerder valt, totdat zij recht hebben op een uitkering ingevolge de wetgeving van de betrokken lidstaat.

 

4.

De nationale wet- en regelgeving kan de aansprakelijkheid van de reder voor de betaling van het gehele of gedeeltelijke loon van een zeevarende die niet langer aan boord is, beperken tot een tijdvak van ten minste 16 weken, te rekenen vanaf de datum van het ongeval of van de aanvang van de ziekte.

 

5.

De nationale wet- en regelgeving kan aansprakelijkheid van de reder uitsluiten ten aanzien van:

 

a)

letsel ontstaan anders dan tijdens de dienstbetrekking met het schip;

 

b)

letsel of ongeval als gevolg van opzettelijk onjuist handelen van de zieke, gewonde of overleden zeevarende, en

 

c)

opzettelijk verzwegen ziekten of aandoeningen bij het aangaan van het dienstverband.

 

6.

De nationale wet- en regelgeving mag aansprakelijkheid van de reder uitsluiten voor de betaling van kosten van medische zorg aan boord en accommodatie- en begrafeniskosten voor zover deze aansprakelijkheid door de overheid wordt overgenomen.

 

7.

Reders of hun vertegenwoordigers moeten maatregelen nemen voor het veilig bewaren van eigendommen die aan boord zijn achtergelaten door zieke, gewonde of overleden zeevarenden en voor het teruggeven ervan aan hen of aan hun naaste verwanten.

Voorschrift 4.3 — Bescherming van de gezondheid en veiligheid en ongevallenpreventie

 

1.

Elke lidstaat moet waarborgen dat de gezondheid op het werk van zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren, wordt beschermd en dat zij aan boord van het schip in een veilige en hygiënische omgeving kunnen wonen, werken en worden opgeleid.

 

2.

Elke lidstaat ontwikkelt en publiceert nationale richtlijnen ten behoeve van de bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk aan boord van schepen die zijn vlag voeren, na overleg met de representatieve organisaties van reders en zeevarenden en met inachtneming van de toepasselijke codes, richtlijnen en normen aanbevolen door internationale organisaties, nationale overheden en organisaties in de maritieme sector.

 

3.

Elke lidstaat neemt wet- en regelgeving alsmede andere maatregelen aan ten behoeve van de in deze overeenkomst genoemde aangelegenheden, met inachtneming van de desbetreffende internationale instrumenten, en stelt normen op voor de bedrijfsveiligheid, gezondheid op het werk en ongevallenpreventie op schepen die zijn vlag voeren.

Norm A4.3 — Bescherming van de gezondheid en veiligheid en ongevallenpreventie

 

1.

De in overeenstemming met het derde lid van voorschrift 4.3 aan te nemen wet- en regelgeving en andere maatregelen moeten de volgende onderwerpen behelzen:

 

a)

het aannemen en daadwerkelijk uitvoeren en bevorderen van beleid en regelingen voor de bedrijfsveiligheid en gezondheid aan boord van schepen die de vlag van de lidstaat voeren, met inbegrip van risicobeoordeling alsmede opleiding en training van zeevarenden;

 

b)

programma’s aan boord ter voorkoming van bedrijfsongevallen, letsel en ziekten en voor de voortdurende verbetering van de bedrijfsveiligheid en bescherming van de gezondheid, met betrokkenheid van de vertegenwoordigers van zeevarenden en alle overige personen die betrokken zijn bij de uitvoering hiervan, met inachtneming van preventieve maatregelen, met inbegrip van toezicht op bouw en ontwerp, vervanging van processen en procedures voor collectieve en individuele taken, en gebruikmaking van persoonlijke beschermende uitrusting, en

 

c)

vereisten voor het inspecteren, rapporteren en corrigeren van onveilige omstandigheden en voor het onderzoeken en rapporteren van bedrijfsongevallen aan boord.

 

2.

In de in het eerste lid van deze norm bedoelde bepalingen:

 

a)

moet rekening worden gehouden met de van toepassing zijnde internationale instrumenten op het gebied van bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk in het algemeen en met specifieke risico’s, en moeten alle aangelegenheden aan bod komen die relevant zijn voor de voorkoming van bedrijfsongevallen, letsel en ziekten die van toepassing kunnen zijn op de werkzaamheden van zeevarenden en in het bijzonder die welke eigen zijn aan de arbeid in de zeevaart;

 

b)

moeten de taken van de kapitein en/of een door de kapitein aangewezen persoon worden vermeld met betrekking tot het nemen van specifieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering en naleving van de beleidsregels en de programma’s aan boord voor bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk, en

 

c)

moet de bevoegdheid worden omschreven van de als veiligheidvertegenwoordigers aangewezen of gekozen zeevarenden van het schip bevoegd zijn deel te nemen aan de vergaderingen van de veiligheidscommissie van het schip. Een dergelijke commissie moet worden ingesteld aan boord van schepen met vijf of meer zeevarenden.

 

3.

De in het derde lid van voorschrift 4.3 bedoelde wet- en regelgeving en andere maatregelen moeten regelmatig in overleg met de vertegenwoordigers van de organisaties van reders en zeevarenden worden getoetst en, indien nodig, worden herzien om rekening te houden met de veranderingen op het gebied van technologie en onderzoek teneinde de voortdurende verbetering van beleid en regelingen op het gebied van bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk te vergemakkelijken en een veilige werkomgeving te bieden aan zeevarenden op schepen die de vlag van de lidstaat voeren.

 

4.

Naleving van de vereisten van de toepasselijke internationale instrumenten met betrekking tot de aanvaardbare niveaus van blootstelling aan gevaren op de werkplek aan boord van schepen en met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van beleid en programma’s voor de bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk aan boord van schepen wordt geacht toereikend te zijn om aan de vereisten van dit verdrag te voldoen.

 

5.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat:

 

a)

bedrijfsongevallen, letsel en ziekten naar behoren worden gerapporteerd, met inachtneming van de door de Internationale Arbeidsorganisatie verstrekte aanwijzingen met betrekking tot de melding en registratie van bedrijfsongevallen en ziekten;

 

b)

van dergelijke ongevallen en ziekten uitgebreide statistieken worden bijgehouden, geanalyseerd en gepubliceerd en, waar nodig, aangevuld met onderzoek naar algemene trends en onderkende risico’s, en

 

c)

bedrijfsongevallen worden onderzocht.

 

6.

De meldings- en onderzoeksactiviteiten op het gebied van bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk moeten zodanig worden opgezet dat de bescherming van de persoonsgegevens van de zeevarenden wordt gewaarborgd, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de Internationale Arbeidsorganisatie op dit gebied verschafte aanwijzingen.

 

7.

De bevoegde autoriteit werkt met de organisaties van reders en zeevarenden samen bij het treffen van maatregelen om informatie betreffende specifieke risico’s aan boord van schepen onder de aandacht van alle zeevarenden te brengen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van officiële mededelingen met relevante instructies.

 

8.

De bevoegde autoriteit moet verlangen dat reders die risico-evaluaties uitvoeren ten behoeve van het beheer van de bedrijfsveiligheid en gezondheid op het werk verwijzen naar de eigen statistische informatie omtrent hun schepen en naar de door de bevoegde autoriteit verstrekte algemene statistieken.

Voorschrift 4.4 - Toegang tot welzijnsvoorzieningen aan wal

Elke lidstaat draagt er zorg voor dat welzijnsvoorzieningen aan wal, indien aanwezig, gemakkelijk toegankelijk zijn. Elke lidstaat moet tevens de ontwikkeling van welzijnsvoorzieningen in aangewezen havens bevorderen om zeevarenden op schepen die zich in zijn havens bevinden, toegang te verlenen tot geschikte welzijnsvoorzieningen en -diensten.

Norm A4.4 — Toegang tot welzijnsvoorzieningen aan wal

 

1.

Elke lidstaat vereist, wanneer op zijn grondgebied welzijnsvoorzieningen bestaan, dat deze beschikbaar zijn voor gebruik door alle zeevarenden, ongeacht nationaliteit, ras, huidskleur, geslacht, godsdienst, politieke overtuiging of sociale achtergrond en ongeacht de vlaggenstaat van het schip waarop zij zijn tewerkgesteld, zijn aangesteld of werkzaam zijn.

 

2.

Elke lidstaat moet de ontwikkeling van welzijnsvoorzieningen in daartoe geschikte havens van het land bevorderen en, na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, vaststellen welke havens als geschikt moeten worden aangemerkt.

 

3.

Elke lidstaat moet de instelling van welzijnsraden bevorderen die de welzijnsvoorzieningen en -diensten regelmatig doorlichten om te waarborgen dat deze geschikt blijven gelet op de veranderingen in de behoeften van zeevarenden voortvloeiend uit technische, bedrijfsmatige en andere ontwikkelingen in de scheepvaartsector.

TITEL 5

NALEVING EN HANDHAVING

Voorschrift 5.1.5 — Klachtenprocedures aan boord

 

1.

Elke lidstaat verlangt dat aan boord van schepen die zijn vlag voeren procedures gelden voor de eerlijke, doeltreffende en snelle behandeling van klachten van zeevarenden ter zake van inbreuken op de vereisten van dit verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden).

 

2.

Elke lidstaat verbiedt en bestraft elke vorm van represailles tegen een zeevarende vanwege het indienen van een klacht.

 

3.

De bepalingen van dit voorschrift en de hieraan gerelateerde onderdelen doen geen afbreuk aan het recht van een zeevarende verhaal te zoeken via elk door de zeevarende geschikt geacht rechtsmiddel.

Norm A5.1.5 — Klachtenprocedures aan boord

 

1.

Onverminderd de eventueel ruimere reikwijdte die in de nationale wet- en regelgeving of in collectieve overeenkomsten kan worden toegekend, kunnen de klachtenprocedures aan boord door een zeevarende worden gebruikt om klachten in te dienen met betrekking tot elke aangelegenheid die vermoedelijk een inbreuk op de vereisten van het verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) inhoudt.

 

2.

Elke lidstaat draagt zorg dat in zijn nationale wet- en regelgeving passende klachtenprocedures voor klachten aan boord zijn opgenomen om te voldoen aan de vereisten van voorschrift 5.1.5. Deze procedures moeten gericht zijn op het oplossen van klachten op het laagst mogelijke niveau. Zeevarenden hebben evenwel het recht in alle gevallen rechtstreeks bij de kapitein een klacht in te dienen en, wanneer zij zulks nodig achten, bij toepasselijke buitenlandse autoriteiten.

 

3.

In de klachtenprocedures aan boord zijn opgenomen het recht voor de zeevarende zich tijdens de klachtenprocedure door iemand te laten vergezellen of vertegenwoordigen, en beveiligingen tegen eventuele represailles tegen zeevarenden vanwege het indienen van klachten. De term „represailles” omvat elke nadelige handeling die door enig persoon ten aanzien van een zeevarende wordt genomen vanwege het feit dat deze een klacht heeft ingediend zonder dat zulks kennelijk uit irritatie of te kwader trouw is geschied.

 

4.

Naast een afschrift van een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden, moet aan alle zeevarenden een afschrift worden overhandigd van de op het schip geldende klachtenprocedures aan boord. Dit omvat contactinformatie voor de bevoegde autoriteit in de vlaggenstaat en, indien deze afwijkt, in het land waar de zeevarende woonachtig is, alsmede de naam van een of meer personen aan boord die de zeevarende, in vertrouwen, onpartijdig kunnen adviseren met betrekking tot een klacht en op andere wijze kunnen bijstaan bij de klachtenprocedures die aan boord van het schip ter beschikking staan.

SLOTBEPALINGEN

Indien een of meer van de bepalingen van het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 worden gewijzigd of indien een van de partijen bij deze overeenkomst zulks verzoekt, zal de toepassing van deze overeenkomst opnieuw worden bekeken.

De sociale partners gaan deze overeenkomst aan op voorwaarde dat zij niet eerder in werking treedt dan de datum waarop het IAO-verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 in werking treedt, hetgeen 12 maanden na de datum is waarop het Internationaal Arbeidsbureau de bekrachtigingen heeft geregistreerd van ten minste 30 leden met in totaal een aandeel van 33 procent of meer in de brutotonnage van schepen wereldwijd.

Lidstaten en/of de sociale partners kunnen voor de zeevarenden gunstiger bepalingen aanhouden of introduceren dan die in deze overeenkomst.

Deze overeenkomst laat eventuele strengere en/of specifiekere bestaande communautaire wetgeving onverlet.

Deze overeenkomst laat eventuele wetten, gebruiken en overeenkomsten die voorzien in gunstiger voorwaarden voor de zeevarenden onverlet. De voorwaarden van deze overeenkomst laten bijvoorbeeld onverlet Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, Richtlijn 92/29/EG van de Raad betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen en Richtlijn 1999/63/EG van de Raad inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (te wijzigen overeenkomstig bijlage A bij deze overeenkomst).

Tenuitvoerlegging van deze overeenkomst vormt geen rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de zeevarenden binnen de werkingssfeer van de overeenkomst.

EUROPESE FEDERATIE VAN VERVOERSWERKNEMERS (ETF)

ASSOCIATIE VAN REDERS VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP (ECSA)

VOORZITTER VAN HET COMITÉ VOOR DE SECTORIËLE DIALOOG VOOR DE MARITIEME TRANSPORTSECTOR

GEDAAN TE BRUSSEL, 19 MEI 2008.

BIJLAGE A

WIJZIGINGEN VAN DE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE ORGANISATIE VAN DE ARBEIDSTIJD VAN ZEEVARENDEN VAN 30 SEPTEMBER 1998

In de discussies voorafgaand aan het sluiten van het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006, hebben de sociale partners ook de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden van 30 september 1998 opnieuw bekeken om na te gaan of deze verenigbaar was met de overeenkomstige bepalingen van het verdrag en om het eens te worden over eventueel noodzakelijke wijzigingen.

Bijgevolg zijn de sociale partners de volgende wijzigingen in de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden overeengekomen:

  • 1) 
    Clausule 1

Een nieuw punt 3 invoegen:

 

„3.

Bij twijfel over de vraag of bepaalde categorieën personen voor de toepassing van deze overeenkomst dienen te worden beschouwd als zeevarenden, wordt in elke lidstaat na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden een beslissing ter zake genomen door de bevoegde autoriteit. In dit kader wordt naar behoren rekening gehouden met de resolutie van de algemene conferentie van Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar 94e (maritieme) zitting inzake informatie over beroepsgroepen.”.

  • 2) 
    Clausule 2, sub c)

Clausule 2, sub c), vervangen door:

 

„c)

het begrip „zeevarende” heeft betrekking op elke persoon die in welke hoedanigheid dan ook werkzaam of aangemonsterd is aan boord van een schip waarop deze overeenkomst van toepassing is;”.

  • 3) 
    Clausule 2, sub d)

Clausule 2, sub d), vervangen door:

 

„d)

het begrip „reder” heeft betrekking op de eigenaar van het schip of enige andere organisatie of persoon, zoals de directeur, zaakwaarnemer of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de reder en die door deze verantwoordelijkheid op zich te nemen, is overeengekomen alle daarmee verbonden verplichtingen en taken op zich te nemen, ongeacht de vraag of een andere organisatie of persoon bepaalde van deze verplichtingen en verantwoordelijkheden namens de reder op zich heeft genomen.”.

  • 4) 
    Clausule 6

Clausule 6 vervangen door:

 

„1.

Nachtdienst van zeevarenden jonger dan 18 is verboden. In deze norm is „nacht” gedefinieerd in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk. De nacht beslaat een periode van ten minste negen uur die niet later dan middernacht begint en niet eerder dan 5 uur 's ochtends eindigt.

 

2.

De bevoegde autoriteit kan een uitzondering op de strikte handhaving van de nachtdienstbeperking maken wanneer

 

a)

de doeltreffende opleiding van de betreffende zeevarenden volgens vastgelegde programma’s en roosters daardoor zou worden verstoord, of

 

b)

de specifieke aard van de taak of een erkend opleidingsprogramma vereist dat de zeevarenden op wie de uitzondering betrekking heeft 's nachts taken uitvoeren en de autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, bepaalt dat het werk niet schadelijk is voor hun gezondheid of welzijn.

 

3.

De indienstneming, aanmonstering of tewerkstelling van zeevarenden jonger dan 18 is verboden indien het werk gevaar oplevert voor hun gezondheid of veiligheid. Het soort werk waarvoor dit geldt wordt vastgesteld in nationale wet- en regelgeving of door de bevoegde autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, in overeenstemming met relevante internationale normen.”.

  • 5) 
    Clausule 13

Eerste zin van clausule 13, punt 1, vervangen door:

 

„1.

Zeevarenden mogen niet op een schip werken tenzij ze medisch in staat zijn verklaard om hun taken uit te voeren.

 

2.

Uitzonderingen zijn uitsluitend toegestaan volgens de bepalingen in deze overeenkomst.

 

3.

De bevoegde autoriteit eist van zeevarenden dat zij, alvorens te gaan werken op een schip, in het bezit zijn van een geldige geneeskundige verklaring waarin wordt verklaard dat zij medisch gezien in staat zijn om hun taken op zee uit te voeren.

 

4.

Om te zorgen dat geneeskundige verklaringen de gezondheidstoestand van zeevarenden, in het licht van de uit te voeren taken, goed weergeven, dient de bevoegde autoriteit, na overleg met de betreffende organisaties van reders en zeevarenden, en de toepasselijke internationale richtlijnen in overweging nemend, de aard van het medisch onderzoek en de geneeskundige verklaring voor te schrijven.

 

5.

Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan het gewijzigde Internationale Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst („het STCW-verdrag”). Een geneeskundige verklaring volgens de vereisten van het STCW-verdrag dient door de bevoegde autoriteit te worden geaccepteerd voor de toepassing van punten 1 en 2 van deze clausule. Voor zeevarenden die niet vallen onder het STCW-verdrag dient een geneeskundige verklaring die inhoudelijk voldoet aan genoemde vereisten, te worden geaccepteerd.

 

6.

De geneeskundige verklaring dient te worden afgegeven door een gekwalificeerde arts of, wanneer de geneeskundige verklaring uitsluitend betrekking heeft op het gezichtsvermogen, door iemand die door de bevoegde autoriteit wordt erkend als gekwalificeerd voor de afgifte van een dergelijke verklaring. Artsen moeten bij het uitvoeren van medische onderzoeken in hun medisch oordeel professioneel gezien volledig onafhankelijk zijn.

 

7.

Zeevarenden aan wie geen geneeskundige verklaring is afgegeven of aan wie beperkingen in het werk zijn opgelegd, in het bijzonder op het vlak van tijd, soort werk of handelsgebied, moeten in de gelegenheid worden gesteld zich door een andere onafhankelijke arts of een onafhankelijke medisch arbiter te laten onderzoeken.

 

8.

Geneeskundige verklaringen dienen met name te vermelden dat:

 

a)

het gehoor en het gezichtsvermogen van de betreffende zeevarende, en de kleurwaarneming in het geval van een zeevarende die in dienst wordt genomen in een hoedanigheid waarin de geschiktheid voor het uit te voeren werk negatief kan worden beïnvloed door afwijkingen in de kleurwaarneming, voldoende zijn, en

 

b)

de betreffende zeevarende niet lijdt aan een medische aandoening die mogelijk wordt verergerd door werkzaamheden op zee of die de zeevarende ongeschikt maakt voor dergelijke werkzaamheden of die de gezondheid van andere personen aan boord in gevaar brengt.

 

9.

Tenzij een kortere periode is vereist vanwege de specifieke door de betreffende zeevarende uit te voeren taken of vanwege het STCW-verdrag:

 

a)

is een geneeskundige verklaring maximaal twee jaar geldig, behalve bij zeevarenden jonger dan 18, voor wie de maximale geldigheidsperiode beperkt is tot één jaar;

 

b)

heeft een geneeskundige verklaring voor kleurwaarneming een maximale geldigheidsperiode van zes jaar.

 

10.

In spoedeisende gevallen kan de bevoegde autoriteit een zeevarende toestemming geven zonder geneeskundige verklaring te werken tot aan de volgende aanloophaven waar de zeevarende een geneeskundige verklaring van een gekwalificeerde arts kan krijgen, op voorwaarde dat:

 

a)

de duur van een dergelijke toestemming niet langer is dan drie maanden, en

 

b)

de betrokken zeevarende een recentelijk verlopen geneeskundige verklaring heeft.

 

11.

Indien de geldigheidsperiode van een geneeskundige verklaring afloopt tijdens een reis, blijft de geneeskundige verklaring van kracht tot aan de volgende aanloophaven waar de zeevarende een geneeskundige verklaring van een gekwalificeerde arts kan krijgen, mits dat niet langer dan drie maanden duurt.

 

12.

De geneeskundige verklaringen voor zeevarenden op schepen die doorgaans gebruikt worden voor internationale reizen, moeten in ieder geval in het Engels zijn opgesteld.”.

De hiernavolgende zinnen van clausule 13, punt 1, en clausule 13, punt 2, worden punten 13 tot en met 15.

  • 6) 
    Clausule 16

Eerste zin vervangen door:

„Elke zeevarende heeft recht op een betaald verlof. Het aantal dagen betaald verlof wordt berekend op basis van een minimum van 2,5 kalenderdagen per maand dat de zeevarende in dienst is geweest en pro rata voor onvolledige dienstmaanden.”.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.