Richtlijn 2010/76 - Wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid

1.

Wettekst

14.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/3

 

RICHTLIJN 2010/76/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s in de banksector heeft tot de ondergang van individuele financiële instellingen geleid en niet alleen in de lidstaten maar in de hele wereld problemen in het financiële stelsel veroorzaakt. Hoewel er diverse en complexe oorzaken ten grondslag liggen aan het feit dat dergelijke risico’s zijn genomen, zijn de toezichthouders en regelgevers, met inbegrip van die van de G20 en het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBS), het eens dat de onverantwoorde beloningsstructuren van sommige financiële instellingen daartoe hebben bijgedragen. Een beloningsbeleid dat aanspoort tot het nemen van meer risico’s dan in het algemeen voor de betrokken instelling aanvaardbaar is, kan een degelijke en doeltreffende risicobeheersing ondermijnen en te sterk risiconemend gedrag in de hand werken. De internationaal overeengekomen en bekrachtigde beginselen inzake een degelijk beloningsbeleid (de „FSB-beginselen”) van de Financial Stability Board (FSB) zijn daarom van bijzonder groot belang.

 

(2)

Overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4) moeten kredietinstellingen regelingen, strategieën, procedures en mechanismen hebben om de risico’s te beheren waaraan deze zijn blootgesteld. Krachtens Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (5) geldt deze verplichting ook voor beleggingsondernemingen in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (6). Richtlijn 2006/48/EG schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten deze regelingen, strategieën, procedures en mechanismen aan een evaluatie moeten onderwerpen en moeten bepalen of het eigen vermogen dat door de betrokken kredietinstelling of beleggingsonderneming wordt aangehouden, een degelijke beheersing en een solide dekking waarborgen van de risico’s waaraan de instelling of onderneming is of zou kunnen zijn blootgesteld. Voor bankgroepen wordt dit toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend en bestrijkt het financiële holdings en daarmee verbonden financiële instellingen in alle jurisdicties.

 

(3)

Om de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven beloningsstructuren voor een degelijke risicobeheersing en een degelijke controle van het risicogedrag van individuele personen aan te pakken, dienen de eisen van Richtlijn 2006/48/EG te worden aangevuld met een uitdrukkelijke verplichting voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen om voor de categorieën van medewerkers wier beroepsactiviteiten hun risicoprofiel materieel beïnvloeden, een beloningsbeleid en beloningscultuur vast te stellen en in stand te houden die bijdragen aan een doeltreffende risicobeheersing. De betreffende categorieën werknemers dienen ten minste de hogere leidinggevende, risiconemende en controle functies te omvatten, alsmede alle werknemers wier totale beloning, met inbegrip van uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenvoorzieningen, hen in dezelfde beloningsschaal als werknemers met hogere leidinggevende of risiconemende functies plaatst.

 

(4)

Aangezien het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s de financiële soliditeit van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen kan ondermijnen en het bankstelsel kan destabiliseren, is het van belang dat de nieuwe verplichting ten aanzien van het beloningsbeleid en de beloningscultuur op consistente wijze wordt toegepast en van toepassing is op alle beloningselementen, met inbegrip van salarissen, uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen en andere vergelijkbare uitkeringen. In dit verband dient onder uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen te worden verstaan: discretionaire betalingen die een kredietinstelling of een beleggingsonderneming aan een medewerker op individuele basis toekent en die betaalbaar zijn in geval van pensioneringen of een verwachte pensionering en die vergelijkbaar zijn met een variabele beloning. Het verdient daarom aanbeveling duidelijke beginselen voor een beheerste beloning te specificeren om te garanderen dat de beloningsstructuur individuele personen niet tot het nemen van buitensporige risico’s aanzet of moreel risico in de hand werkt en strookt met de risicobereidheid, waarden en langetermijnbelangen van de kredietinstelling of beleggingsonderneming. De beloning moet worden aangepast aan de rol van de financiële sector als het mechanisme dat ervoor zorgt dat financiële middelen op efficiënte wijze binnen de economie worden toegedeeld. Deze beginselen moeten er met name voor zorgen dat de vormgeving van beleid voor variabele beloningen verzekert dat prikkels worden afgestemd op de belangen op lange termijn van de kredietinstelling of beleggingsonderneming en dat de betalingsmethoden het eigen kapitaal van de instelling versterken. Op prestaties gebaseerde componenten van de beloning moeten ook bijdragen aan meer billijkheid binnen de beloningsstructuren van een kredietinstelling of beleggingsonderneming. In deze beginselen moet worden onderkend dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de bepalingen op verschillende wijze mogen toepassen, afhankelijk van hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten, en in het bijzonder dat het voor kredietinstellingen of beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 20, leden 2 en 3, van Richtlijn 2006/49/EG wellicht niet in verhouding is om alle beginselen na te leven. Om ervoor te zorgen dat de vormgeving van het beloningsbeleid deel uitmaakt van de risicobeheersing van de instelling, dient het leidinggevend orgaan, in zijn toezichtfunctie, van elke kredietinstelling of beleggingsonderneming, de toe te passen beginselen aan te nemen en regelmatig te toetsen. In die context dient het mogelijk te zijn dat het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie, waar dit van toepassing is en afhankelijk van het nationale vennootschapsrecht, wordt beschouwd als de raad van commissarissen.

 

(5)

Van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten, moet worden verlangd dat zij een remuneratiecommissie instellen als integraal onderdeel van hun governancestructuur en organisatie.

 

(6)

De Commissie moet de beginselen inzake beloningsbeleid vóór 1 april 2013 opnieuw beoordelen, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de efficiëntie, de toepassing en de handhaving van de beginselen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen, waaronder eventuele verdere voorstellen van de FSB en de uitvoering van de FSB-beginselen in andere rechtsgebieden, waaronder het verband dat bestaat tussen de opzet van variabele beloning en het nemen van buitensporige risico’s.

 

(7)

Het beloningsbeleid moet ertoe strekken dat de persoonlijke doelstellingen van de medewerkers en de langetermijnbelangen van de betrokken kredietinstelling of beleggingsonderneming op elkaar worden afgestemd. Prestatiegerelateerde beloningscomponenten moeten worden beoordeeld op basis van prestaties op langere termijn, rekening houdend met de uitstaande risico’s in verband met die prestaties. Prestaties moeten worden beoordeeld in een kader van meerdere jaren over een periode van ten minste drie tot vijf jaar, teneinde te garanderen dat het beoordelingsproces is gebaseerd op prestaties op de langere termijn en dat de feitelijke betaling van prestatiegerelateerde beloningscomponenten over de bedrijfscyclus van de kredietinstelling of beleggingsonderneming is gespreid. Om de prikkels verder op een lijn te brengen moet een aanzienlijk deel van de variabele vergoeding van alle werknemers op wie deze eisen van toepassing zijn, bestaan uit aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten van de kredietinstelling of beleggingsonderneming, afhankelijk van de juridische structuur van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel, in geval van een niet aan de beurs genoteerde kredietinstelling of beleggingsonderneming, uit andere vergelijkbare non-cash instrumenten en, waar van toepassing, andere financiële instrumenten met een lange looptijd die een juiste afspiegeling vormen van de kredietkwaliteit van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming. Tot die instrumenten moet een kapitaalinstrument kunnen behoren dat bij ernstige financiële problemen van de instellingen wordt omgezet in aandelen of anderszins in waarde wordt teruggebracht. In gevallen waarin de betrokken kredietinstelling geen langlopende financiële instrumenten uitgeeft dient het toegestaan te zijn een aanzienlijk deel van de variabele vergoeding in aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten en andere vergelijkbare niet-liquide instrumenten uit te keren. De lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen beperkingen stellen aan de soorten en de opzet van deze instrumenten of, waar nodig, bepaalde instrumenten verbieden.

 

(8)

Om de prikkels voor het nemen van buitensporige risico’s zoveel mogelijk te beperken, moet de variabele beloning een evenwichtig deel uitmaken van de totale beloning. Het is van wezenlijk belang dat het aandeel van het vaste salaris van een werknemer in zijn totale beloningspakket groot genoeg is voor het hanteren van een volledig flexibel variabel beloningsbeleid, dat ook de mogelijkheid biedt geen variabele beloning uit te betalen. Met het oog op het waarborgen van een samenhangend beloningsbeleid in de hele sector dienen bepaalde duidelijke vereisten te worden opgesteld. Gegarandeerde variabele beloningen stroken niet met een degelijke risicobeheersing of het beginsel van prestatiebeloning en moeten, als algemene regel, worden verboden.

 

(9)

Een substantieel deel van de variabele beloningscomponent, zo’n 40 tot 60 %, moet over een passende periode worden uitgesteld. Dat deel moet aanmerkelijk groter worden naarmate het niveau van de rangorde of verantwoordelijkheid van de beloonde persoon hoger is. Bovendien moet een aanzienlijk deel van de variabele beloningscomponent bestaan uit aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten van de kredietinstelling of beleggingsonderneming, afhankelijk van de juridische structuur van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel, in geval van een niet aan de beurs genoteerde kredietinstelling of beleggingsonderneming, uit andere vergelijkbare non-cash instrumenten en, waar van toepassing, andere financiële instrumenten met een lange looptijd die een juiste afspiegeling vormen van de kredietkwaliteit van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming. Hier is het evenredigheidsbeginsel van groot belang aangezien het wellicht niet altijd juist is deze vereisten toe te passen op kleine kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Met inachtneming van de beperkingen die gelden voor het variabele gedeelte van de beloning dat in contanten en direct betaalbaar is, dient het bedrag van de variabele beloning dat betaald kan worden in contanten of een equivalent daarvan dat niet wordt uitgesteld, te worden beperkt teneinde de persoonlijke doelstellingen van de werknemers en de langetermijnbelangen van de kredietinstelling of beleggingsonderneming verder op elkaar af te stemmen.

 

(10)

Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten ervoor zorgen dat de totale variabele beloning de mogelijkheid hun eigen vermogen te versterken niet beperkt. In welke omvang er vermogen opgebouwd moet worden, hangt van de huidige vermogenspositie van een kredietinstelling of beleggingsonderneming af. In deze context moeten nationale bevoegde instanties de variabele beloning kunnen beperken, onder meer, als een percentage van totale netto inkomsten wanneer het niet strookt met het handhaven van een solide eigen vermogen.

 

(11)

Kredietinstellingen of beleggingsondernemingen moeten van hun personeel eisen dat zij geen gebruik zullen maken van persoonlijke hedgingstrategieën of verzekering om de risicobeheersingseffecten die in hun beloningsregelingen zijn ingebed te ondermijnen.

 

(12)

Met betrekking tot entiteiten waarvoor uitzonderlijke overheidsmaatregelen gelden, moet prioriteit worden gegeven aan de opbouw van hun eigen vermogen en de terugbetaling van door de belastingbetaler verleende bijstand. Deze prioriteiten moeten in alle uitkeringen van variabele beloningen tot uiting komen.

 

(13)

De beginselen betreffende een degelijk beloningsbeleid in de aanbeveling van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector (7) zijn consistent met en complementeren de beginselen van deze richtlijn.

 

(14)

De bepalingen inzake beloningen mogen geen afbreuk doen aan de volledige uitoefening van de fundamentele rechten die door de Verdragen worden gegarandeerd, met name de bepalingen van artikel 153, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de algemene beginselen van nationaal overeenkomstenrecht en arbeidsrecht, aan toepasselijke wetgeving inzake rechten van aandeelhouders en de algemene verantwoordelijkheden van de bestuurs- en toezichtsorganen van de instelling in kwestie, noch aan de eventuele rechten van de sociale partners om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en te bekrachtigen, overeenkomstig nationaal recht en gebruiken.

 

(15)

Met het oog op een snelle en doeltreffende handhaving dienen de bevoegde autoriteiten tevens de bevoegdheid te hebben financiële of niet-financiële maatregelen of sancties op te leggen in geval van een schending van een verplichting uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de verplichting om een beloningsbeleid te voeren dat strookt met een degelijk en doeltreffende risicobeheersing. Dergelijke maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Ter bevordering van de consistentie en ter waarborging van eerlijke concurrentievoorwaarden dient de Commissie de aanneming en toepassing van deze sancties en maatregelen door de lidstaten in hun totaliteit te toetsen om te zien of de getroffen maatregelen en sancties in de gehele Unie consistent zijn.

 

(16)

Teneinde ervoor te zorgen dat doeltreffend toezicht op uit ongepaste beloningsstructuren voortvloeiende risico’s wordt uitgeoefend, dienen het beloningsbeleid en de beloningscultuur van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in het toepassingsbereik van het toezicht als bedoeld in Richtlijn 2006/48/EG te worden opgenomen. In het kader van dit toezicht dienen toezichthouders na te gaan of het beloningsbeleid en de beloningscultuur van dien aard zijn dat zij het nemen van buitensporige risico’s door de medewerkers in kwestie in de hand kunnen werken. Bovendien moet het CEBS zorgen voor richtsnoeren ter beoordeling van de geschiktheid van de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van een kredietinstelling.

 

(17)

Het Groenboek van de Commissie van 2 juni 2010 over corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid vermeldt een aantal tekortkomingen op het punt van corporate governance in kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die moeten worden rechtgezet. Tot de mogelijke oplossingen rekent de Commissie dat de eisen die gesteld worden aan personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van een kredietinstelling moeten worden aangescherpt, in die zin dat de betrokkenen als voldoende betrouwbaar bekend moeten staan en over de nodige ervaring moeten beschikken, en dat zij tevens moeten worden beoordeeld op de geschiktheid om hun beroepsactiviteiten uit te oefenen. Het Groenboek wijst ook op de noodzaak de aandeelhouders meer te betrekken bij de besluitvorming over het beloningsbeleid. Het Europees Parlement en de Raad nemen kennis van het voornemen van de Commissie om bij wijze van vervolg en, waar dit van toepassing is, op dit terrein wetgevingsvoorstellen te doen.

 

(18)

Teneinde de transparantie in het beloningsbeleid van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verder te verbeteren, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie over beloningen verzamelen voor het maken van een vergelijkende studie (benchmarken) van ontwikkelingen op beloningsgebied overeenkomstig de categorieën kwantitatieve informatie die de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen krachtens deze richtlijn verplicht zijn te verstrekken. De bevoegde autoriteiten moeten deze informatie ook doen toekomen aan het CEBS, zodat dit soortgelijke evaluaties kan opmaken op het niveau van de Unie.

 

(19)

Ter bevordering van de convergentie van het toezicht bij de toetsing van het beloningsbeleid en de beloningscultuur dient het CEBS richtsnoeren over een beheerst beloningsbeleid in de banksector op te stellen, die het verzamelen van informatie en de consistente toepassing van beloningsbeginselen in de banksector te vergemakkelijken. Het Comité van Europese effectenregelgevers dient aan de opstelling van dergelijke richtsnoeren mee te werken, voor zover deze ook van toepassing zijn op het beloningsbeleid voor personen die betrokken zijn bij het verrichten van beleggingsdiensten en -activiteiten door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van Richtlijn 2004/39/EG. Het CEBS moet de te hanteren technische normen consulteren en moet de potentiële kosten en baten die daarmee samenhangen analyseren. De Commissie dient wetgevingsvoorstellen te kunnen doen waarbij de Europese toezichthoudende autoriteit voor banken en, voor zover deze daarvoor in aanmerking komt, de Europese toezichthoudende autoriteit voor markten en effecten, zoals ingesteld overeenkomstig de procedure-Larosière inzake financieel toezicht, de opdracht krijgt voorstellen voor technische regelgevings- en uitvoeringsnormen op te stellen ter vergemakkelijking van het verzamelen van informatie en met het oog op een consequente omzetting van de beloningsbeginselen in de banksector, die door de Commissie moeten worden aangenomen.

 

(20)

Aangezien een onvolkomen vormgegeven beloningsbeleid en bonusregelingen de risico’s waaraan kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zijn blootgesteld tot een onaanvaardbare omvang kunnen doen toenemen, moet er onmiddellijk bijsturend, en zo nodig ook met de corrigerende maatregelen die geboden zijn, worden opgetreden. Het is dan ook raadzaam om erop toe te zien dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om de betrokken entiteiten kwalitatieve of kwantitatieve maatregelen op te leggen waarmee wordt beoogd de problemen aan te pakken die in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht van „pijler 2” met betrekking tot het beloningsbeleid zijn geconstateerd. Een van de kwalitatieve maatregelen waarover de bevoegde autoriteiten beschikken, is het eisen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen dat zij het risico verminderen dat inherent is aan hun activiteiten, producten of systemen, met inbegrip van het doorvoeren van wijzigingen aan hun beloningsstructuren of het bevriezen van de variabele gedeelten van de beloning, voor zover deze niet stroken met een doeltreffende risicobeheersing. Een mogelijke kwantitatieve maatregel is de verplichting om extra eigen vermogen aan te houden.

 

(21)

Goede governancestructuren, transparantie en openbaarmaking zijn van cruciaal belang voor een beheerst beloningsbeleid. Teneinde een adequate transparantie voor de markt van hun beloningsstructuren en het daaraan verbonden risico te verzekeren, dienen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen gedetailleerde informatie openbaar te maken over hun beloningsbeleid en beloningscultuur en, om redenen van vertrouwelijkheid, de totale bedragen voor medewerkers wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de kredietinstelling of beleggingsonderneming materieel beïnvloeden. Deze informatie moet ter beschikking worden gesteld aan alle belanghebbende partijen (aandeelhouders, werknemers en het publiek). Deze verplichting mag echter geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8).

 

(22)

Teneinde hun volledige doeltreffendheid te garanderen en enig discriminerend effect bij de toepassing ervan te voorkomen, moeten de in deze richtlijn opgenomen bepalingen worden toegepast op beloningen uit hoofde van contracten die zijn gesloten vóór de datum van daadwerkelijke tenuitvoerlegging in elke lidstaat en die na die datum gehonoreerd of betaald worden. Bovendien moeten ter waarborging van de doelstellingen die met deze richtlijn worden nagestreefd, met name een doeltreffende risicobeheersing, in tijden die nog steeds door een hoge mate van financiële instabiliteit worden gekenmerkt en ter voorkoming van het risico van omzeiling van de bepalingen inzake beloningen die zijn opgenomen in deze richtlijn, gedurende de periode die aan hun uitvoering voorafgaat dergelijke bepalingen worden toegepast op beloningen voor in 2010 verleende diensten die zijn toegekend, maar nog niet betaald vóór de datum van daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan in elke lidstaat.

 

(23)

De toetsing van de risico’s waaraan de kredietinstelling kan zijn blootgesteld, dient te resulteren in effectieve toezichtmaatregelen. Het is derhalve noodzakelijk verdere convergentie te realiseren ter ondersteuning van gezamenlijke beslissingen van toezichthouders en ter waarborging van gelijke concurrentievoorwaarden in de Unie.

 

(24)

Richtlijn 2006/48/EG schrijft voor dat kredietinstellingen die in hersecuritisaties beleggen, zorgvuldigheid moeten betrachten, ook ten aanzien van de onderliggende securitisaties en de niet-securitisatieposities die er uiteindelijk aan ten grondslag liggen. Kredietinstellingen moeten beoordelen of vorderingen in de context van programma’s van door activa gedekte bedrijfsobligaties hersecuritisatieposities zijn, inclusief de vorderingen in de context van programma’s die tranches in de hoogste rang verwerven van afzonderlijke pools van globale leningen wanneer geen van die leningen een securitisatiepositie of een hersecuritisatiepositie is, en wanneer de protectie voor het eerste verlies voor iedere belegging van de verkoper van de leningen komt. In laatstgenoemde situatie zou een pool-specifieke liquiditeitsfaciliteit over het algemeen niet moeten worden beschouwd als een hersecuritisatiepositie, omdat het een tranche is van één pool van activa (d.w.z. de relevante pool van globale leningen) waarin geen securitisatieposities zitten. Daarentegen zou een kredietverbetering voor het gehele programma die slechts enkele van de verliezen dekt boven de door de verkoper verstrekte protectie in de diverse pools, over het algemeen een onderverdeling vormen van het risico van een pool van meerdere activa met op zijn minst één securitisatiepositie, en derhalve een hersecuritisatiepositie zijn. Niettemin, indien zo’n programma zichzelf volledig financiert met één categorie bedrijfsobligaties, en indien de kredietverbetering voor het gehele programma geen hersecuritisatie is of het bedrijfsobligaties volledig wordt gedragen door de kredietinstelling die als sponsor optreedt, waarbij de belegger in bedrijfsobligaties daadwerkelijk bloot staat aan het wanbetalingsrisico van de sponsor en niet de onderliggende pools of activa, moeten deze bedrijfsobligaties over het algemeen niet worden gezien als een hersecuritisatiepositie.

 

(25)

De in Richtlijn 2006/49/EG vervatte bepalingen betreffende prudente waardering moeten gelden voor alle instrumenten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, ongeacht of zij deel uitmaken van de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille van een instelling. Er moet worden verduidelijkt dat, wanneer conservatieve waardering tot een lagere boekwaarde leidt dan die welke feitelijk in de rekeningen is opgevoerd, de absolute waarde van het verschil van het eigen vermogen dient te worden afgetrokken.

 

(26)

Een instelling moet de keuze hebben ofwel een kapitaalvereiste toe te passen op de securitisatieposities die krachtens deze richtlijn een risicogewicht van 1 250 % krijgen, ofwel deze posities van haar eigen vermogen af te trekken, ongeacht of ze deel uitmaken van haar handelsportefeuille of haar niet-handelsportefeuille.

 

(27)

De kapitaalvereisten voor afwikkelingsrisico’s moeten ook gelden voor de niet-handelsportefeuille.

 

(28)

Het moet voor instellingen die als initiator of sponsor optreden niet mogelijk zijn om het verbod op verkapte steun te omzeilen door voor zulke steun hun handelsportefeuille te gebruiken.

 

(29)

Onverminderd de informatieverplichtingen die uitdrukkelijk in deze richtlijn zijn neergelegd, dienen de informatieverplichtingen tot doel te hebben dat marktdeelnemers correcte en volledige informatie ontvangen over het risicoprofiel van individuele instellingen. instellingen dienen derhalve te worden verplicht om niet uitdrukkelijk in deze richtlijn vermelde aanvullende informatie openbaar te maken indien dit nodig is om aan deze doelstelling te voldoen.

 

(30)

Teneinde te garanderen dat Richtlijn 2006/48/EG overal in de Unie op samenhangende wijze wordt uitgevoerd, hebben de Commissie en het CEBS in 2006 een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group - CRDTG) opgericht, met als taak om problemen bij de uitvoering van die richtlijn te bespreken en op te lossen. Volgens de CRDTG behoeven bepaalde technische bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG verdere specificatie. Het is derhalve raadzaam die bepalingen te specificeren.

 

(31)

Wanneer in een externe kredietbeoordeling van een securitisatiepositie het effect van de door de beleggende instelling zelf verstrekte kredietprotectie is meegenomen, mag de instelling geen aanspraak kunnen maken op het lagere risicogewicht dat uit die protectie voortvloeit. De securitisatie mag echter niet van het vermogen worden afgetrokken als er andere manieren zijn om een risicogewicht te bepalen dat overeenstemt met het werkelijke risico van de positie, waarbij de kredietprotectie buiten beschouwing blijft.

 

(32)

Ten aanzien van securitisaties dienen de informatieverplichtingen van instellingen aanzienlijk te worden aangescherpt. Daarbij dient met name rekening te worden gehouden met de risico’s die aan securitisatieposities in de handelsportefeuille verbonden zijn. Voorts moeten, ten behoeve van voldoende transparantie inzake de aard van de securitisatieactiviteiten van een instelling, de openbaarmakingen de mate weerspiegelen waarin de instelling een special-purpose entity voor securitisatiedoeleinden sponsort, evenals de betrokkenheid van bepaalde verbonden entiteiten, aangezien nauw aan elkaar verwante partijen voor de instelling voortdurende risico’s kunnen zijn.

 

(33)

De specifieke kapitaalvereisten voor aan securitisatieposities verbonden risico’s dienen met de kapitaalvereisten voor de beleggingsportefeuille in overeenstemming te worden gebracht, omdat deze in een meer gedifferentieerde en risicogevoelige behandeling van securitisatieposities voorzien.

 

(34)

Aangezien de werking van de normen voor interne modellen voor de berekening van de kapitaalvereisten voor marktrisico’s recentelijk te wensen heeft overgelaten, is het raadzaam deze te versterken. Met name ten aanzien van de weergave van de kredietrisico’s in de handelsportefeuille dienen deze normen te worden vervolledigd. Ter versterking van de kapitaalvereisten bij verslechterende marktvoorwaarden en ter vermindering van het mogelijke optreden van procyclische effecten verdient het voorts aanbeveling de kapitaalvereisten uit te breiden met een component die stressomstandigheden weergeeft. De instellingen moeten eveneens reverse stress tests uitvoeren om te onderzoeken welke scenario’s de levensvatbaarheid van instellingen kunnen bedreigen, tenzij ze kunnen aantonen dat dergelijke test niet noodzakelijk is. Gezien de specifieke problemen die zich recentelijk bij het gebruik van op interne modellen gebaseerde benaderingen voor de behandeling van securitisatieposities hebben voorgedaan, zouden instellingen nog slechts in beperkte mate over de mogelijkheid mogen beschikken om voor securitisatierisico’s in de handelsportefeuille modellen te hanteren en dient ten aanzien van securitisatieposities in de handelsportefeuille automatisch een gestandaardiseerd kapitaalvereiste te gelden.

 

(35)

In deze richtlijn worden beperkte uitzonderingen voor bepaalde „correlation trading activities” (correlatiehandel) vastgelegd, in overeenstemming waarmee kredietinstellingen van hun toezichthouder toestemming kunnen krijgen om een kapitaalvereiste voor het omvattende risico te berekenen, waarvoor strenge minimumvereisten gelden. In zulke gevallen moet van de kredietinstelling geëist worden voor deze activiteiten een kapitaalvereiste te laten gelden dat overeenkomt met de hoogste van de kapitaalvereisten overeenkomstig deze intern ontwikkelde benadering en 8 % van de kapitaalvereiste voor een specifiek risico overeenkomstig de gestandaardiseerde meetmethode. Zij zal niet verplicht zijn deze vorderingen aan de „incremental risk charge” te onderwerpen, doch zij moeten evenwel in zowel de VaR- en de stressed VaR-maatregel opgenomen worden.

 

(36)

Volgens artikel 152 van Richtlijn 2006/48/EG moeten bepaalde kredietinstellingen een eigen vermogen hebben dat ten minste gelijk is aan bepaalde gespecificeerde bedragen voor de drie periodes van twaalf maanden tussen 31 december 2006 en 31 december 2009. Gezien de huidige situatie in de banksector en de verlenging van de overgangsregelingen voor minimumkapitaal van het Bazels Comité voor bankentoezicht, dient dit vereiste te worden verlengd tot en met 31 december 2011.

 

(37)

Teneinde kredietinstellingen niet met onredelijke en onevenredig hoge uitvoeringskosten te ontmoedigen over te gaan naar de interne-rating (IRB)-benadering of geavanceerde meetbenaderingen (AMA) voor het berekenen van de vermogensvereisten tijdens de overgangsperiode, mogen kredietinstellingen die sinds 1 januari 2010 zijn overgaan op IRB-benadering of AMA en die derhalve eerder hun vermogensvereisten hebben berekend volgens de minder verfijnde benaderingen, als de toezichthouder ermee instemt, de minder verfijnde benaderingen gebruiken voor het berekenen van het overgangsminimum. De bevoegde instanties moeten nauw toezien op hun markten en op al hun markten en marktsegmenten dezelfde mededingingsvoorwaarden garanderen en verstoringen op de interne markt vermijden.

 

(38)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (9) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

 

(39)

De bepalingen van deze richtlijn vormen stappen in het hervormingsproces als antwoord op de financiële crisis. In lijn met de conclusies van de G20, de FSB en het Bazels Comité voor bankentoezicht kunnen verdere hervormingen noodzakelijk zijn, waaronder de noodzaak te zorgen voor anticyclische buffers, „dynamische voorzieningen”, de onderliggende ratio voor de berekening van de kapitaalbehoeften volgens Richtlijn 2006/48/EG en aanvullende maatregelen voor de risicovereisten van kredietinstellingen als bijdrage ter verbetering van de schuld-kapitaal ratio in het bankwezen. Met het oog op gepast democratisch toezicht op het proces, moeten het Europees Parlement en de Raad er op tijdige en doeltreffende wijze bij betrokken worden.

 

(40)

De Commissie dient de toepassing van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG opnieuw te bezien om ervoor te zorgen dat hun bepalingen op rechtvaardige wijze worden toegepast, zodat geen discriminatie van kredietinstellingen op grond van hun rechtsstructuur of eigendomsmodel plaatsvindt.

 

(41)

De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de technische aanpassingen van Richtlijn 2006/48/EG ter verduidelijking van de definities teneinde een eenvormige toepassing van deze richtlijn te waarborgen of om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van de terminologie en van de verwoording van de definities aan latere richtlijnen; ter uitbreiding van de inhoud of aanpassing van de terminologie van de lijst van de activiteiten onderworpen aan wederzijdse erkenning overeenkomstig die richtlijn om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van gebieden waarop de bevoegde autoriteiten gegevens moeten uitwisselen; ter aanpassing van de bepalingen van die richtlijn betreffende de eigen middelen, als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken; ter uitbreiding van de lijst van categorieën vorderingen voor gestandaardiseerde of IRB-benadering om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van bepaalde bedragen, relevant voor deze categorieën vorderingen, om rekening te houden met de gevolgen van inflatie; ter aanpassing van de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling; en ter aanpassing van specifieke bepalingen en technische criteria voor het tegenpartijkredietrisico, de organisatie en behandeling van risico’s, de gestandaardiseerde of IRB-benadering, kredietrisicolimitering, securitisatie, operationele risico’s, herziening en evaluatie door de bevoegde autoriteiten en bekendmaking van de bevindingen om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten en op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken. De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specificering van plotse en onverwachte wijzigingen in rentetarieven van belang voor de herziening en evaluatie door de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG, van renterisico’s voortvloeiend uit activiteiten buiten handelsportefeuille; ter oplegging van een tijdelijke herleiding van het minimumniveau van het eigen vermogen of het risicogewicht, vastgelegd in die richtlijn om rekening te houden met bijzondere omstandigheden; ter verduidelijking van de vrijstelling van bepaalde vorderingen van de toepassing van bepalingen van die richtlijn over grote risico’s; en ter aanpassing van de beoordelingscriteria door de toezichthouders overeenkomstig die richtlijn voor de geschiktheid van een voorgestelde verkrijger voor een kredietinstelling, en de financiële soliditeit van elke voorgestelde verwerving.

 

(42)

De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische aanpassingen aan Richtlijn 2006/49/EG ter verduidelijking van definities teneinde een eenvormige toepassing van die richtlijn te garanderen of om rekening te houden met de ontwikkelingen of de financiële markten; ter aanpassing van de bedragen van het aanvangskapitaal voorgeschreven door de bepalingen van die richtlijn en specifieke bedragen van belang voor de berekening van kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille om rekening te houden met ontwikkelingen in het economisch en financieel gebied; ter aanpassing van de categorieën van investeringsbedrijven, die in aanmerking komen voor afwijkingen met betrekking tot vereiste minimumniveau’s voor eigen vermogen, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markt; ter verduidelijking van de vereiste dat investeringsbedrijven eigen vermogen dienen te hebben gelijk aan een vierde van hun vaste kosten van het voorgaande jaar ter verzekering van een eenvormige toepassing van die richtlijn; ter alignering van de terminologie en definities aan navolgende richtlijnen; ter aanpassing van technische voorschriften van die richtlijn aan de berekening van kapitaalvereisten voor verschillende categorieën risico’s en grote risico’s aan het gebruik van interne modellen om kapitaalvereisten te berekenen en aan verhandeling ten einde rekening te houden met ontwikkelingen op de financiële markt of in risico-meting en boekhoudkundige standaarden, of in Uniewetgeving, of die betrekking hebben op samenwerking op toezichtsgebied; en ter inachtneming van de herziening van verschillende aangelegenheden betreffende het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG..

 

(43)

Het Europees Parlement en de Raad dienen over een termijn van drie maanden te beschikken om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad dient deze termijn met drie maanden te kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad dienen de andere instellingen te kunnen in kennis stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige goedkeuring van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden gehaald, bijvoorbeeld om te voldoen aan een tijdslimiet die de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.

 

(44)

In Verklaring (nr. 39) bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die gehecht is aan de op 13 december 2007 ondertekende Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de Conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste beleid.

 

(45)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten het aan kredietinstellingen en investeringsmaatschappijen opleggen van een beloningsbeleid dat in overeenstemming is met doeltreffende risicobeheersing en het aanpassen van bepaalde kapitaalvereisten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege haar reikwijdte, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(46)

De Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG dienen daarom overeenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

de volgende punten worden toegevoegd:

„40 bis)   „hersecuritisatie”: een securitisatie waarbij het risico dat is verbonden aan een onderliggende pool vorderingen, in tranches is onderverdeeld en ten minste één van de onderliggende vorderingen een securitisatiepositie is;

40 ter)   „hersecuritisatiepositie”: een vordering in het kader van een hersecuritisatie;”;

 

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„49.   „uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen”: verhoogde pensioenuitkeringen die een kredietinstelling aan een medewerker op discretionaire basis verleent als onderdeel van een variabele beloning van deze medewerker. Tot deze uitkeringen worden niet gerekend verhoogde uitkeringen die aan een medewerker worden toegekend op grond van de voorwaarden van het bedrijfspensioenfonds.”;

 

2.

aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het Comité van Europese bankentoezichthouders zorgt voor richtsnoeren voor de beoordeling van de geschiktheid van de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van de kredietinstelling.”;

 

3.

artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst eisen dat elke kredietinstelling een degelijke governancestructuur heeft, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden, effectieve procedures voor het identificeren, beheersen, en bewaken en voor de verslaglegging van de risico’s waaraan zij blootstaat of bloot kan komen te staan, adequate interne controleprocedures, zoals een degelijke administratieve en boekhoudkundige organisatie, en een beloningsbeleid en een beloningscultuur die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een degelijke en doeltreffende risicobeheersing.”;

 

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst gebruiken de informatie die verzameld is overeenkomstig de criteria inzake openbaarmaking die zijn vastgelegd in punt 15, onder f), van deel 2 van bijlage XII voor het maken van een vergelijkende studie (benchmarken) van ontwikkelingen en praktijken op beloningsgebied. De bevoegde autoriteiten doen deze informatie toekomen aan het Comité van Europese bankentoezichthouders.

  • 4. 
    Het Comité van Europese bankentoezichthouders ziet er op toe dat er richtsnoeren bestaan voor een goed beloningsbeleid dat in overeenstemming is met de in punt 23 en punt 24 van bijlage V neergelegde beginselen. De richtsnoeren nemen de beginselen van degelijk beloningsbeleid in acht die in de aanbeveling van 30 april 2009 van de Commissie over de beloningspolitiek in de financiële dienstverlening (10) neergelegd zijn.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders ziet er onder andere op toe dat er richtsnoeren bestaan:

 

a)

om specifieke criteria vast te stellen voor de juiste verhouding tussen de vaste en de variabele beloningscomponenten van de totale beloning zoals bedoeld in punt 23, onder l), van bijlage V,

 

b)

waarmee instrumenten kunnen worden omschreven die in aanmerking komen als instrumenten als bedoeld in punt 23, onder o), ii), van bijlage V die een juiste afspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van een kredietinstelling als bedoeld in punt 23, onder o), van genoemde bijlage.

Het Comité van Europese effectenregelgevers werkt nauw met het Comité van Europese bankentoezichthouders samen bij het toezien op het bestaan van richtsnoeren voor het beloningsbeleid van de categorieën van medewerkers die betrokken zijn bij het verrichten van beleggingsdiensten en -activiteiten in de zin van punt 2 van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG.

Het Comité van Europese bankentoezichthouders gebruikt de informatie die van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 3 ontvangen is voor het maken van een vergelijkende studie (benchmarken) van beloningsontwikkelingen en -praktijken op het niveau van de Unie.

  • 5. 
    De ter zake bevoegde autoriteiten van de eigen lidstaat verzamelen informatie over het aantal personen per kredietinstelling met een beloning ten belope van ten minste 1 miljoen EUR, met inbegrip van de desbetreffende afdeling en de voornaamste elementen van salaris, bonussen, vergoedingen op lange termijn en pensioenbijdragen. Deze informatie wordt doorgegeven aan het Comité van Europese bankentoezichthouders, dat deze in een gemeenschappelijk rapportageformaat openbaar maakt op zodanige wijze dat alle informatie over de eigen lidstaat te raadplegen is. Het Comité van Europese bankentoezichthouders kan richtsnoeren opstellen ter vergemakkelijking van de toepassing van dit lid en om de consistentie van de verzamelde informatie te verzekeren.
 

4.

aan artikel 54 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Voor de toepassing van de eerste alinea zien de lidstaten erop toe dat hun respectieve bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om financiële en niet-financiële sancties of maatregelen op te leggen. Deze sancties of maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn.”;

 

5.

in het eerste lid van artikel 57 wordt punt r) vervangen door:

 

„r)

het bedrag aan vorderingen bij securitisatieposities die overeenkomstig deze richtlijn een risicogewicht van 1 250 % krijgen en het bedrag aan vorderingen bij securitisatieposities in de handelsportefeuille die, als ze in de niet-handelsportefeuille van dezelfde kredietinstelling zaten, een risicogewicht van 1 250 % zouden krijgen.”;

 

6.

aan artikel 64 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Kredietinstellingen passen de bepalingen van bijlage VII, deel B, van Richtlijn 2006/49/EG toe op al hun tegen reële waarde gewaardeerde activa bij de berekening van het bedrag aan eigen vermogen en trekken van de punten a) tot en met c bis) minus i) tot en met k) in artikel 57 het bedrag af van bijkomende noodzakelijke waardeaanpassingen. Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op voor de details van de toepassing van deze bepaling.”;

 

7.

artikel 66, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder l) tot en met r), wordt voor de helft in mindering gebracht op de som van de bestanddelen genoemd in de punten a) tot en met c bis), verminderd met de bestanddelen genoemd in de punten i) tot en met k) van hetzelfde artikel, en voor de helft op de som van de bestanddelen genoemd in de punten d) tot en met h) van hetzelfde artikel, na toepassing van de in lid 1 van dit artikel bepaalde limieten. Ingeval de helft van de som van de bestanddelen genoemd in de punten l) tot en met r) meer bedraagt dan de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder d) tot en met h), wordt het meerbedrag in mindering gebracht op de som van de bestanddelen genoemd in de punten a) tot en met c bis), verminderd met de bestanddelen genoemd in de punten i) tot en met k) van hetzelfde artikel.

Bestanddelen genoemd in artikel 57, onder r), worden niet in mindering gebracht indien zij voor de toepassing van artikel 75 zijn meegeteld bij de berekening van de risicogewogen posten zoals aangegeven in deze richtlijn, dan wel bij de berekening van de kapitaalvereisten zoals aangegeven in bijlage I of V bij Richtlijn 2006/49/EG.”;

 

8.

in artikel 75 worden b) en c) vervangen door:

 

„b)

met betrekking tot de handelsportefeuille: de kapitaalvereisten die zijn vastgesteld op basis van artikel 18 en de artikelen 28 tot en met 32 van Richtlijn 2006/49/EG voor de positie-, afwikkelings- en tegenpartijrisico’s en - voor zover de in de artikelen 111 tot en met 117 vastgestelde limieten mogen worden overschreden - voor grote posities waarbij deze limieten worden overschreden;

 

c)

met betrekking tot hun gehele bedrijf: de kapitaalvereisten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2006/49/EG, voor het valutarisico, voor het afwikkelingsrisico en voor het grondstoffenrisico;”;

 

9.

artikel 101, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Een als sponsor optredende kredietinstelling of een als initiator optredende kredietinstelling die bij de berekening van de risicogewogen posten gebruik heeft gemaakt van artikel 95 of instrumenten uit haar handelsportefeuille aan een special-purpose entity voor securitisatiedoeleinden verkocht heeft met als gevolg dat niet meer van haar wordt verlangd dat ze eigen vermogen aanhoudt voor de risico’s van deze instrumenten, mag bij het verlenen van steun aan een securitisatie, teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van haar contractuele verplichtingen niet overschrijden.”;

 

10.

artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in de tweede alinea van lid 1 worden de volgende punten toegevoegd:

 

„f)

van kredietinstellingen eisen dat ze de variabele beloning tot een bepaald percentage van hun totale netto inkomsten beperken als deze inkomsten niet met het in stand houden van een solide eigen vermogen te verenigen zijn;

 

g)

van kredietinstellingen eisen dat zij hun netto winsten gebruiken om het eigen kapitaal te versterken.”;

 

b)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de bepaling van het passende niveau van het eigen vermogen op basis van de herziening en evaluatie overeenkomstig artikel 124, gaan de bevoegde autoriteiten na of strengere specifieke kapitaalvereisten moeten worden opgelegd dan die welke minimaal vereist zijn om risico’s te ondervangen waaraan een kredietinstelling is of kan zijn blootgesteld, waarbij zij met het volgende rekening houden:

 

a)

de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het in artikel 123 bedoelde beoordelingsproces van de kredietinstelling;

 

b)

de in artikel 22 bedoelde systemen en procedures van de kredietinstelling;

 

c)

de uitkomst van de herziening en evaluatie overeenkomstig artikel 124.”;

 

11.

artikel 145, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De kredietinstellingen leggen formeel vast hoe ze willen voldoen aan de informatie-eisen van de leden 1 en 2; ook hebben ze vastgelegd op welke wijze ze de door henzelf openbaar gemaakte informatie evalueren en ook op juistheid controleren en hoe vaak dit dient te gebeuren. Kredietinstellingen hebben ook vastgelegd op welke wijze ze nagaan of hun bekendmakingen marktdeelnemers volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen.

Ingeval deze bekendmakingen marktdeelnemers geen volledig inzicht in het risicoprofiel verschaffen, maken kredietinstellingen naast de overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie de benodigde informatie openbaar. Van kredietinstellingen wordt echter alleen verlangd dat zij informatie openbaar maken die van wezenlijk belang is en volgens de technische criteria van bijlage XII, deel 1, niet als eigendom of vertrouwelijk is aangemerkt.”;

 

12.

de titel van Titel VI wordt vervangen door:

„GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN”;

 

13.

artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd het voorstel dat de Commissie ingevolge artikel 62 zal indienen, worden wat betreft het eigen vermogen de op de onderstaande gebieden aan te brengen technische aanpassingen vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 151 bis, en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 151 ter en 151 quater:

 

a)

verduidelijking van de definities teneinde een eenvormige toepassing van deze richtlijn te waarborgen;

 

b)

verduidelijking van de definities om bij de toepassing van de onderhavige richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

 

c)

aanpassing van de terminologie en van de verwoording van de definities aan latere richtlijnen inzake kredietinstellingen en aanverwante onderwerpen;

 

d)

uitbreiding van de in de artikelen 23 en 24 bedoelde lijst in bijlage I of aanpassing van de terminologie van de lijst om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

 

e)

de in artikel 42 genoemde gebieden waarop de bevoegde autoriteiten gegevens moeten uitwisselen;

 

f)

technische aanpassingen in de artikelen 56 tot en met 67 en in artikel 74 als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken;

 

g)

wijziging van de lijst van categorieën vorderingen in de artikelen 79 en 86 om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

 

h)

het in artikel 79, lid 2, onder c), artikel 86, lid 4, onder a), bijlage VII, deel 1, punt 5 en bijlage VII, deel 2, punt 15, bedoelde bedrag om rekening te houden met de gevolgen van inflatie;

 

i)

de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling in de bijlagen II en IV;

 

j)

aanpassing van de bijlagen III, en V tot en met XII om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten (met name nieuwe financiële producten) en op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken.

1 bis.   De volgende maatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 151, lid 2 bis:

 

a)

technische aanpassingen aan de lijst van artikel 2;

 

b)

wijziging van het bedrag van het in artikel 9 vereiste aanvangskapitaal om rekening te houden met de economische en monetaire ontwikkelingen.”;

 

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

in de eerste alinea wordt het inleidende gedeelte vervangen door:

„De Commissie kan de volgende maatregelen vaststellen:”;

 

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De onder a), b), c) en f) van de eerste alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 151 bis, en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 151 ter en 151 quater. De onder d) en e) van de eerste alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure bedoeld in artikel 151, lid 2 bis.”;

 

14.

in artikel 151 worden de leden 2 en 3 geschrapt;

 

15.

de volgende artikelen worden toegevoegd:

„Artikel 151 bis

Uitvoering van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid tot aanneming van de in artikel 150, lid 1, en de eerste zin van de tweede alinea van artikel 150, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen wordt de Commissie voor een termijn van vier jaar vanaf 15 december 2010 verleend. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De delegatie van bevoegdheden wordt automatisch met termijnen van gelijke duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad deze overeenkomstig artikel 151 ter herroepen.
  • 2. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
  • 3. 
    De bevoegdheid gedelegeerde handelingen aan te nemen wordt de Commissie verleend onder de voorwaarden zoals beschreven in de artikelen 151 ter en 151 quater.

Artikel 151 ter

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De in artikel 150, lid 1, en de eerste zin van de tweede alinea van artikel 150, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
  • 2. 
    De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken.
  • 3. 
    Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 151 quater

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

  • 1. 
    Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.
  • 2. 
    Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van dein lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum. De gedelegeerde handeling kan in het Publicatieblad van de Europese Unie worden gepubliceerd en in werking treden vóór het verstrijken van de periode tussen kennisgeving en inwerkingtreding als het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie ervan op de hoogte hebben gesteld geen bezwaar te zullen maken.
  • 3. 
    Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vermeldt de instelling die bezwaar tegen de gedelegeerde handeling maakt, de redenen daarvan.”;
 

16.

aan artikel 152 worden de volgende leden ingevoegd:

„5 bis.   Kredietinstellingen die risicogewogen posten berekenen overeenkomstig artikel 84 tot en met 89, houden tot en met 31 december 2011 eigen vermogen aan dat altijd hoger dan of gelijk is aan het bedrag in lid 5 quater of 5 quinquies, indien van toepassing.

5 ter.   Kredietinstellingen die voor de berekening van de kapitaalvereisten voor het operationeel risico de in artikel 105 bedoelde geavanceerde meetbenaderingen hanteren, houden tot en met 31 december 2011 een eigen vermogen aan dat te allen tijde gelijk is aan of hoger dan het bedrag in lid 5 quater of lid 5 quinquies, indien van toepassing.

5 quater.   Het bedrag bedoeld in 5 bis en 5 ter bedraagt 80 % van het totale minimumbedrag aan eigen vermogen dat de kredietinstellingen zouden moeten aanhouden volgens artikel 4 van Richtlijn 93/6/EEG en Richtlijn 2000/12/EG, zoals dit vóór 1 januari 2007 van toepassing was.

5 quinquies.   Indien de bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, mag het in de leden 5 bis en 5 ter bedoelde bedrag voor in 5 sexies bedoelde kredietinstellingen 80 % zijn van het totale minimumbedrag aan eigen vermogen dat die kredietinstellingen zouden moeten aanhouden volgens de artikelen 78 tot en met 83, 103 of 104 en Richtlijn 2006/49/EG, zoals van toepassing vóór 1 januari 2011.

5 sexies.   Een kredietinstelling mag lid 5 quinquies alleen toepassen indien de instelling op of na 1 januari 2010 begonnen is voor de berekening van haar kapitaalvereisten gebruik te maken van de IRB of de geavanceerde meetbenadering.”;

 

17.

artikel 154, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Tot 31 december 2012 ligt het risicogewogen gemiddelde LGD van alle vorderingen op particulieren en kleine partijen waarvoor een woning in zekerheid is gegeven en de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, niet onder de 10 %.”;

 

18.

in artikel 156 worden na lid 3 de volgende leden toegevoegd:

„Vóór 1 april 2013 herziet de Commissie de bepalingen inzake beloningsbeleid, met inbegrip van de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlagen V en XII, en brengt ze hierover verslag uit, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de efficiëntie, de toepassing en de handhaving van de bepalingen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen. Bij deze herziening worden alle leemten geïdentificeerd die voortvloeien uit de toepassing van het evenredigheidsbeginsel op deze bepalingen. De Commissie moet dit verslag aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen en eventueel passende voorstellen indienen.

Om te zorgen voor consistentie en eerlijke concurrentievoorwaarden, herziet de Commissie de uitvoering van artikel 54 met betrekking tot de consistentie tussen de maatregelen en de sancties in de hele Unie, en dient ze zo nodig voorstellen in.

Met de periodieke herziening van de toepassing van deze richtlijn door de Commissie wordt gewaarborgd dat de wijze van toepassing niet leidt tot kennelijke discriminatie tussen kredietinstellingen op grond van hun rechtsstructuur of eigendomsmodel.

Ter waarborging van een consequente lijn bij de prudentiële benadering van kapitaal, beziet de Commissie opnieuw de relevantie van de verwijzing naar instrumenten zoals bedoeld in artikel 66, lid 1 bis, onder a), en punt 23, onder o), ii), van bijlage V zodra zij het initiatief neemt ter herziening van de omschrijving van eigenvermogensinstrumenten zoals bedoeld in de artikelen 56 tot en met 67.”;

 

19.

het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 156 bis

Vóór 31 december 2011 beziet en rapporteert de Commissie of het wenselijk is bijlage IX van deze Richtlijn te wijzigen om deze aan te passen aan internationale overeenkomsten inzake aan kredietinstellingen te stellen kapitaalvereisten voor securitisatieposities. De Commissie legt dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, eventueel vergezeld van desbetreffende wetgevingsvoorstellen.”;

 

20.

de bijlagen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijziging van Richtlijn 2006/49/EG

Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

aan artikel 3, lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt toegevoegd:

„t)   „securitisatiepositie” en „hersecuritisatiepositie”: securitisatiepositie en hersecuritisatiepositie als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG.”;

 

2.

in artikel 17, lid 1, eerste alinea, wordt de aanhef vervangen door:

„Wanneer een instelling risicogewogen posten berekent voor de toepassing van bijlage II bij deze richtlijn overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 89 van Richtlijn 2006/48/EG, geldt voor de berekening volgens bijlage VII, deel 1, punt 36, van Richtlijn 2006/48/EG het volgende:”;

 

3.

artikel 18, lid 1, onder a), wordt vervangen door:

 

„a)

de kapitaalvereisten berekend overeenkomstig de methoden en werkwijzen als omschreven in de artikelen 28 tot en met 32 en de bijlagen I, II en VI en, in voorkomend geval, bijlage V, met betrekking tot hun handelsportefeuille, en in bijlage II, punten 1 tot en met 4, met betrekking tot hun niet-handelsportefeuille;”;

 

4.

de titel van hoofdstuk VIII, deel 2, wordt vervangen door:

„Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen”;

 

5.

artikel 41, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 42 bis, en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 42 ter en 42 quater.”;

 

6.

artikel 42, lid 2, wordt geschrapt;

 

7.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 42 bis

Uitvoering van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om de in artikel 41 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend gedurende een periode van 4 jaar vanaf 15 december 2010. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De delegatie van bevoegdheden wordt automatisch met termijnen van gelijke duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad deze overeenkomstig artikel 42 ter herroepen.
  • 2. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
  • 3. 
    De bevoegdheid gedelegeerde handelingen aan te nemen wordt de Commissie verleend onder de voorwaarden zoals beschreven in de artikelen 42 ter en 42 quater.

Artikel 42 ter

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De in artikel 41 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
  • 2. 
    De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken.
  • 3. 
    Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 42 quater

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

  • 1. 
    Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.
  • 2. 
    Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum. De gedelegeerde handeling kan in het Publicatieblad van de Europese Unie worden gepubliceerd en in werking treden vóór het verstrijken van die periode als het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie ervan op de hoogte hebben gesteld geen bezwaar te zullen maken.
  • 3. 
    Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vermeldt de instelling die bezwaar tegen de gedelegeerde handeling maakt, de redenen daarvan.”;
 

8.

artikel 47 wordt vervangen door:

„Tot en met 30 december 2011 of enige eerdere, door de bevoegde autoriteiten per geval vastgestelde datum mogen instellingen, die vóór 1 januari 2007 erkenning hebben gekregen voor een specifiek risicomodel, overeenkomstig bijlage V, punt 1, voor die bestaande erkenning bijlage V, punten 4 tot en met 8 van bijlage VIII van Richtlijn 96/6/EEG behandelen zoals deze luidden vóór 1 januari 2007.”;

 

9.

de bijlagen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om:
 

a)

uiterlijk 1 januari 2011 te voldoen aan de punten 3, 4, 16 en 17 van artikel 1, en punt 1, punt 2, onder c), punt 3, punt 5, onder b), iii) van bijlage I; en

 

b)

uiterlijk 31 december 2011 te voldoen aan alle bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van die vermeld in punt a).

Wanneer de lidstaten de in dit lid bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    Met betrekking tot in 2010 verrichte diensten moeten kredietinstellingen, op grond van de wettelijke, bestuursrechtelijke en administratieve bepalingen die vereist zijn om te voldoen aan punt 1 van bijlage I, de daarin opgenomen beginselen toepassen op:
 

i)

beloningen uit hoofde van contracten die gesloten zijn vóór de daadwerkelijke datum van vankrachtwording in iedere lidstaat en die na die datum zijn toegekend of uitbetaald; en

 

ii)

beloningen die zijn toegekend, maar nog niet betaald, vóór de daadwerkelijke datum van vankrachtwording in iedere lidstaat.

  • 3. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Artikel 4

Verslag

Gelet op het internationale karakter van het raamwerk van Bazel en de risico’s die zijn verbonden aan een niet-gelijktijdige omzetting van de wijzigingen aan het kader in de belangrijkste jurisdicties, brengt de Commissie uiterlijk 31 december 2010 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de internationale tenuitvoerlegging van de wijzigingen in de kapitaaltoereikendheidsregeling, en laat zij dit verslag waar nodig vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

  • O. 
    CHASTEL
 

  • (2) 
    Advies van 20 januari 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 7 juli 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 11 oktober 2010.
 

BIJLAGE I

De bijlagen V, VI, VII, IX en XII bij Richtlijn 2006/48/EG worden als volgt gewijzigd:

 

1.

in bijlage V wordt de volgende afdeling toegevoegd:

„11.   BELONINGSBELEID

 

23.

Bij de vaststelling en toepassing van het totale beloningsbeleid, met inbegrip van salarissen en uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen, voor de categorieën van medewerkers, inclusief de hogere leidinggevende, risiconemende en controle functies, en elke werknemer wiens totale beloning hem op hetzelfde beloningsniveau plaatst als die van hogere leidinggevende medewerkers of medewerkers in een risiconemende functie, wier beroepswerkzaamheden hun risicoprofiel materieel beïnvloeden, nemen kredietinstellingen de volgende beginselen in acht op een wijze en in een mate die aansluit bij hun omvang en hun interne organisatie en bij de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten:

 

a)

het beloningsbeleid is in overeenstemming met en draagt bij aan een degelijke en doeltreffende risicobeheersing en moedigt niet aan tot het nemen van meer risico’s dan voor de kredietinstelling aanvaardbaar is;

 

b)

het beloningsbeleid strookt met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de kredietinstelling, en behelst ook maatregelen die belangenconflicten moeten vermijden;

 

c)

het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie van de kredietinstelling neemt de algemene beginselen van het beloningsbeleid aan, toetst deze periodiek en is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging ervan;

 

d)

de tenuitvoerlegging van het beloningsbeleid wordt ten minste eenmaal per jaar onderworpen aan een centrale en onafhankelijke interne beoordeling om deze te toetsen op naleving van het beleid en de procedures voor de beloning die het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie heeft aangenomen;

 

e)

personeelsleden in controle functies staan los van de bedrijfseenheden waar ze toezicht op uitoefenen, hebben voldoende gezag, en worden beloond naar gelang van de verwezenlijking van de doelstellingen waar hun functie op gericht is, onafhankelijk de resultaten van de bedrijfsactiviteiten waar ze toezicht op houden;

 

f)

de in punt 24) bedoelde remuneratiecommissie of, indien een dergelijke commissie niet is opgericht, door het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie, houdt rechtstreeks toezicht op de beloning van hogere leidinggevende medewerkers die risicobeheers- en compliancefuncties uitoefenen;

 

g)

wanneer de beloning prestatiegerelateerd is, is het totale bedrag van de beloning gebaseerd op een combinatie van de beoordeling van de prestaties van de betrokken persoon, het betrokken bedrijfsonderdeel en de resultaten van de kredietinstelling als geheel en bij de beoordeling van de persoonlijke prestaties worden zowel financiële als niet-financiële criteria gehanteerd;

 

h)

de prestatiebeoordeling is gespreid over meerdere jaren om te verzekeren dat de beoordeling is gebaseerd op lange-termijn prestaties en dat de feitelijke uitbetaling van prestatiegebonden gedeelten van de beloning wordt uitgespreid over een periode waarin rekening wordt gehouden met de onderliggende bedrijfscyclus van de kredietinstelling en haar bedrijfsrisico’s;

 

i)

de totale variabele beloning beperkt niet de mogelijkheid voor de kredietinstelling om haar eigen vermogen te versterken;

 

j)

een gegarandeerde variabele beloning is een uitzondering en vindt slechts bij indienstneming van nieuwe personeelsleden plaats en blijft beperkt tot het eerste jaar;

 

k)

bij kredietinstellingen die aanspraak kunnen maken op uitzonderlijke overheidssteun:

 

i)

is de variabele beloning strikt beperkt tot een percentage van de netto winsten wanneer zij niet strookt met de handhaving van een solide eigen vermogen en een tijdige beëindigingtijdig terugbetaling van overheidssteun,

 

ii)

eisen de ter zake bevoegde autoriteiten van kredietinstellingen dat zij hun beloningen zodanig herstructureren dat zij in lijn zijn met een degelijke risicobeheersing en de lange-termijn ontwikkeling, met inbegrip van, waar van toepassing, het vaststellen van limieten aan de beloning van de personen die daadwerkelijk aan het hoofd staan van de kredietinstellingen als bedoeld in artikel 11, lid 1,

 

iii)

wordt er geen variabele beloning betaald aan de personen die daadwerkelijk aan het hoofd staan van de kredietinstellingen als bedoeld in artikel 11, lid 1, tenzij dit gerechtvaardigd is;

 

l)

de vaste en variabele componenten van de totale beloning zijn evenwichtig verdeeld; het aandeel van de vaste component in het totale beloningspakket is voldoende hoog voor het voeren van een volledig flexibel beleid inzake variabele beloningscomponenten, inclusief de mogelijkheid om geen variabele beloningscomponent uit te betalen.

Kredietinstellingen stellen passende verhoudingen tussen de vaste en de variabele component van de totale beloning vast;

 

m)

ontslagvergoedingen hangen samen met in de loop der tijd gerealiseerde prestaties en zijn zodanig vormgegeven dat falen niet beloond wordt;

 

n)

bij de beoordeling van prestaties, als basis voor de berekening van variabele gedeelten van de beloning of van pools voor variabele gedeelten van de beloning, wordt een correctie aangebracht voor alle soorten van actuele en toekomstige risico’s en wordt rekening gehouden met de kosten van het gebruikte kapitaal en de vereiste liquiditeit.

Bij de toewijzing van de variabele gedeelten van de beloning binnen de kredietinstelling dient ook rekening te worden gehouden met alle soorten actuele en toekomstige risico’s;

 

o)

een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 50 % van een variabele beloning, moet bestaan uit een afgewogen mix van:

 

i)

aandelen of vergelijkbare eigendomsbelangen, afhankelijk van de juridische structuur van de kredietinstelling in kwestie, dan wel, in het geval van een niet op de beurs genoteerde kredietinstelling, op aandelen gebaseerde instrumenten of vergelijkbare niet-liquide instrumenten, en

 

ii)

indien van toepassing, andere instrumenten zoals bedoeld in artikel 66, lid 1 bis, punt a), die een goede weerspiegeling zijn van de kredietkwaliteit van de kredietinstelling in het kader van de lopende bedrijfsbeoefening.

De in dit punt bedoelde instrumenten zijn onderworpen aan een passend retentiebeleid die tot doel heeft financiële prikkels af te stemmen op de belangen van de kredietinstelling op de langere termijn. De lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen beperkingen stellen aan de soorten en de opzet van deze instrumenten of, indien van toepassing, bepaalde instrumenten verbieden. Dit punt is van toepassing op zowel het gedeelte van de variabele beloningscomponent waarvan de uitkering wordt uitgesteld overeenkomstig punt p) als op het gedeelte van de variabele beloningscomponent waarvan uitkering niet wordt uitgesteld;

 

p)

een aanzienlijk deel, en in ieder geval ten minste 40 % van de variabele beloningscomponent, wordt uitgesteld over een periode van ten minste drie tot vijf jaar die aansluit bij de aard van activiteiten, de risico’s daarvan en de activiteiten van het personeelslid in kwestie.

Uitgestelde beloning wordt niet sneller dan op pro-rata basis verworven. Indien een variabele beloningscomponent een bijzonder hoog bedrag is, wordt daarvan ten minste 60 % uitgesteld. De duur van de uitstelperiode wordt vastgesteld in overeenstemming met de bedrijfscyclus, de aard van de activiteiten, de risico’s daarvan, en de activiteiten van het desbetreffende personeelslid;

 

q)

de variabele beloning, inclusief het uitgestelde gedeelte, wordt slechts uitbetaald of verworven wanneer dit met de financiële toestand van de kredietinstelling in haar geheel te verenigen is en door de prestaties van de kredietinstelling, de bedrijfseenheid en het betreffende individu gerechtvaardigd wordt.

Onverminderd de algemene beginselen van de nationale verbintenissen- en arbeidswetgeving moet de totale variabele beloning in het algemeen aanzienlijk worden verlaagd, indien de kredietinstelling geringere of negatieve financiële prestaties levert, daarbij rekening houdend met zowel de huidige beloning als met de verlaging van uitbetalingen van eerder verdiende bedragen, onder meer door middel van malus- of terugvorderingsregelingen;

 

r)

het pensioenbeleid is afgestemd op de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, de waarden en de langetermijnbelangen van de kredietinstelling.

Indien de werknemer vóór pensionering uit dienst gaat van de kredietinstelling verlaat, moeten de uitkeringen uit hoofde van een discretionair pensioen gedurende een termijn van vijf jaar door de kredietinstelling worden aangehouden in de vorm van instrumenten als bedoeld in punt o). Wanneer een werknemer zijn pensionering bereikt dienen discretionaire pensioenuitkeringen aan hem te worden betaald in de vorm van de in punt o) bedoelde instrumenten, onder voorbehoud van een retentieperiode van vijf jaar;

 

s)

van personeelsleden wordt de toezegging verlangd dat zij geen gebruik zullen maken van persoonlijke hedgingstrategieën of een aan beloning en aansprakelijkheid gekoppelde verzekering om de risicobeheersingseffecten die in hun beloningsregelingen zijn ingebed, te ondermijnen;

 

t)

variabele beloningen worden niet uitgekeerd door middel van vehikels of methoden die het ontwijken van de eisen van deze richtlijn vergemakkelijken.

De in dit punt neergelegde beginselen worden door kredietinstellingen op het niveau van de groep, de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen toegepast, met inbegrip van vestigingen in offshore financiële centra.

 

24.

Kredietinstellingen die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten, stellen een remuneratiecommissie in. De remuneratiecommissie is zodanig samengesteld dat zij een kundig en onafhankelijk oordeel kan geven over beloningsbeleid en -cultuur en de prikkels die worden gecreëerd voor het beheersen van risico, kapitaal en liquiditeit.

De remuneratiecommissie is verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen over beloning, inclusief voor beslissingen die gevolgen hebben voor de risico’s en de risicobeheersing van de kredietinstelling in kwestie en die het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie moet nemen. De voorzitter en de leden van de remuneratiecommissie moeten lid zijn van het bestuursorgaan, die in de betrokken kredietinstelling geen uitvoerende functie uitoefenen. Bij de voorbereiding van dergelijke beslissingen moet de remuneratiecommissie rekening houden met de langetermijnbelangen van de aandeelhouders, de investeerders en andere belanghebbenden van de kredietinstelling.”;

 

2.

bijlage VI, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

punt 8 wordt vervangen door:

 

„8.

Onverminderd de punten 9, 10 en 11 wordt aan vorderingen op regionale en lagere overheden hetzelfde risicogewicht toegekend als aan vorderingen op instellingen, behoudens punt 11 bis. Dergelijke behandeling staat los van de gebruikmaking van de in artikel 80, lid 3, gespecificeerde keuzemogelijkheid. De preferentiële behandeling van de in de punten 31, 32 en 37 gespecificeerde kortlopende vorderingen wordt niet toegepast.”;

 

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

 

„11 bis.

Onverminderd de punten 9, 10 en 11 wordt aan vorderingen op regionale en lagere overheden van de lidstaten luidende en gefinancierd in de nationale munteenheid van de betrokken regionale en lagere overheden een risicogewicht van 20 % toegekend.”;

 

c)

punt 68 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

in de eerste alinea worden de punten d) en e) vervangen door:

 

„d)

leningen die gedekt zijn door niet-zakelijk onroerend goed of aandelen in de in punt 46 bedoelde Finse ondernemingen voor de bouw van woningen, tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten in combinatie met eerder verleende pandrechten, en 80 % van de waarde van de in pand gegeven goederen, of leningen die gedekt zijn door bevoorrechte aandelen die worden uitgegeven door Franse „Fonds Communs de Créances” of door equivalente effectiseringsinstellingen die onder de wetgeving van een lidstaat ressorteren en die door residentieel onroerend goed gedekte vorderingen effectiseren. Indien dergelijke bevoorrechte aandelen als dekking worden gebruikt, zorgt het in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe’s) (1) opgenomen bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders ervoor dat de onderliggende activa van deze aandelen, op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90 % bestaat uit residentiële hypotheken die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsommen die krachtens de bevoorrechte aandelen verschuldigd zijn, de hoofdsommen van de pandrechten en 80 % van de waarde van de in pand gegeven goederen, dat de aandelen in aanmerking komen voor de kredietkwaliteitscategorie 1 als vastgelegd in deze bijlage en dat deze aandelen niet meer bedragen dan 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte.

Vorderingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen van de debiteuren van, of liquidatieopbrengsten uit hoofde van leningen die gedekt zijn door in pand gegeven goederen, preferente aandelen dan wel zekerheden van terugbetaling van de schuld, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de grenswaarde van 90 %;

 

e)

leningen die gedekt zijn door zakelijk onroerend goed of aandelen in de in punt 52 bedoelde Finse ondernemingen voor de bouw van woningen tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsom van de pandrechten die gecombineerd zijn met eerder verleende pandrechten en 60 % van de waarde van de in pand gegeven goederen, of door preferente aandelen die worden uitgegeven door de Franse „Fonds Communs de Créances” of door equivalente effectiseringsinstellingen die onder de wetgeving van een lidstaat ressorteren en die door zakelijk onroerend goed gedekte vorderingen effectiseren. Indien dergelijke bevoorrechte aandelen als dekking worden gebruikt, zorgt het in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG opgenomen bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders ervoor dat de onderliggende activa van deze aandelen, op ieder moment dat zij deel uitmaken van de cover pool, voor ten minste 90 % bestaan uit commerciële hypotheken die gecombineerd zijn met eventueel eerder verleende pandrechten tot aan een waarde die de laagste is van de hoofdsommen die krachtens de bevoorrechte aandelen verschuldigd zijn, de hoofdsommen van de pandrechten en 60 % van de waarde van het in pand gegeven goederen, dat de aandelen in aanmerking komen voor de kredietkwaliteitscategorie 1 als vastgelegd in deze bijlage en dat deze aandelen niet meer bedragen dan 10 % van het nominale bedrag van de uitstaande uitgifte.

De bevoegde autoriteiten kunnen door zakelijk onroerend goed gedekte leningen ook als toelaatbaar aanmerken wanneer de ratio van de lening ten opzichte van de waarde meer dan 60 % maar minder dan 70 % bedraagt, op voorwaarde dat de totale waarde van de als zekerheid voor de gedekte obligaties verschafte activa het nominale bedrag van de gedekte obligatie met ten minste 10 % overtreft en de rechten van de obligatiehouders voldoen aan de in bijlage VIII gestelde rechtszekerheidseisen. De rechten van de obligatiehouders hebben voorrang op alle andere zekerheidsrechten. Vorderingen die het gevolg zijn van de overdracht en het beheer van betalingen van de debiteuren van, of liquidatieopbrengsten uit hoofde van leningen die gedekt zijn door in pand gegeven goederen, preferente aandelen dan wel zekerheden van terugbetaling van de schuld, worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de grenswaarde van 90 %;

 

ii)

de derde alinea wordt vervangen door:

„Tot 31 december 2013 is de onder d) en e) vermelde limiet van 10 % voor bevoorrechte aandelen welke zijn uitgegeven door Franse „Fonds Communs de Créances”, of door gelijkwaardige effectiseringsinstellingen, niet van toepassing voor zover:

 

i)

de vorderingen die gesecuritiseerd zijn door niet-zakelijk of zakelijk onroerend goed geïnitieerd zijn door een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan de uitgever van de gedekte obligaties ook lid is of door een entiteit die aangesloten is bij hetzelfde centrale orgaan waarbij ook de uitgever van de gedekte obligaties aangesloten is (dit gedeelde lidmaatschap of het al dan niet aangesloten zijn wordt bepaald op het moment dat de bevoorrechte aandelen worden gebruikt als zekerheid voor de gedekte obligaties); en

 

ii)

een lid van dezelfde geconsolideerde groep waarvan de uitgever van de gedekte obligaties ook lid is of een entiteit die aangesloten is bij hetzelfde centrale orgaan waarbij ook de uitgever van de gedekte obligaties aangesloten is de hele eersteverliestranche behoudt die deze bevoorrechte aandelen ondersteunt.

Uiterlijk op 31 december 2012 evalueert de Commissie of de in de derde alinea bedoelde derogatie aan haar doel beantwoordt en - voor zover dienstig - of het raadzaam is een dergelijke regeling ook toe te passen voor andere categorieën gedekte obligaties. In het licht van die evaluatie kan de Commissie in voorkomend geval gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 151 bis en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 151 ter en 151 quater, om deze periode te verlengen of de derogatie een permanent karakter te geven dan wel ze uit te breiden tot andere vormen van gedekte obligaties.”;

 

3.

in bijlage VII, deel 2, rubriek 1, wordt punt 8, onder d), vervangen door:

 

„d)

aan gedekte obligaties als omschreven in bijlage VI, deel 1, punten 68 tot en met 70, mag een LGD-waarde van 11,25 % worden toegekend;”;

 

4.

bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in deel 3, punt 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

 

„c)

de kredietbeoordeling wordt niet geheel of gedeeltelijk gebaseerd op niet-volgestorte steun die door de kredietinstelling zelf wordt verstrekt. In zo’n geval beschouwt de kredietinstelling de positie als een positie zonder rating en past zij de behandeling toe van posities zonder rating van deel 4.”;

 

b)

deel 4 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

punt 5 wordt vervangen door:

 

„5.

Wanneer een kredietinstelling twee of meer posities in een securitisatie heeft die elkaar overlappen, is zij verplicht om in de mate waarin de posities elkaar overlappen bij haar berekening van risicogewogen posten uitsluitend de positie of deelpositie in aanmerking te nemen die de hogere risicogewogen posten oplevert. De kredietinstelling kan een dergelijke overlap tussen kapitaalvereisten voor specifieke risico’s voor posities in de handelsportefeuille en kapitaalvereisten voor posities in de beleggingsportefeuille ook erkennen, mits de kredietinstelling in staat is de kapitaalvereisten voor de posities in kwestie te berekenen en te vergelijken. In dit verband betekent „overlappen” dat de posities geheel of gedeeltelijk aan hetzelfde risico blootstaan waardoor er voor het gedeelte dat de posities elkaar overlappen, slechts sprake is van één positie.

Wanneer deel 3, punt 1, onder c), geldt voor posities in ABCP mag de kredietinstelling, mits met toestemming van de bevoegde instanties, voor de berekening van de risicogewogen post van het ABCP het aan een liquiditeitsfaciliteit toegekende risicogewicht hanteren indien de liquiditeitsfaciliteit van gelijke rang is als het ABCP zodat zij overlappende posities vormen en de bedrijfsobligaties van het ABCP van het programma voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteiten vallen.”;

 

ii)

punt 6 wordt vervangen door:

 

„6.

Onverminderd punt 8 wordt de risicogewogen post van een securitisatie- of hersecuritisatiepositie met een rating berekend door op de waarde van de post het risicogewicht toe te passen dat overeenkomt met de kredietkwaliteitscategorie waarin de kredietbeoordeling door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 98 is ondergebracht, zoals in tabel 1 is weergegeven.”;

 

iii)

tabel 1 wordt vervangen door:

„Tabel 1

 

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

4

(alleen voor andere kredietbeoordelingen dan kredietbeoordelingen voor de korte termijn)

Alle overige kredietkwaliteitscategorieën

Securitisatie posities

20 %

50 %

100 %

350 %

1 250 %

Hersecuritisatie posities

40 %

100 %

225 %

650 %

1 250 %”

 

iv)

tabel 2 wordt geschrapt;

 

v)

punt 46 wordt vervangen door:

 

„46.

Conform de ratingbenadering wordt de risicogewogen post van een securitisatie- of hersecuritisatiepositie met een rating berekend door op de waarde van de post het met 1,06 vermenigvuldigde risicogewicht toe te passen dat overeenkomt met de kredietkwaliteitscategorie waarin de kredietbeoordeling door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 98 is ondergebracht, zoals in tabel 4 is weergegeven.”;

 

vi)

tabel 4 wordt vervangen door:

„Tabel 4

 

Kredietkwaliteitscategorie

Securitisatieposities

Hersecuritisatieposities

Andere kredietbeoordelingen dan kredietbeoordelingen voor de korte termijn

Kredietbeoordelingen voor de korte termijn

A

B

C

D

E

1

1

7 %

12 %

20 %

20 %

30 %

2

 

8 %

15 %

25 %

25 %

40 %

3

 

10 %

18 %

35 %

35 %

50 %

4

2

12 %

20 %

40 %

65 %

5

 

20 %

35 %

60 %

100 %

6

 

35 %

50 %

100 %

150 %

7

3

60 %

75 %

150 %

225 %

8

 

100 %

200 %

350 %

9

 

250 %

300 %

500 %

10

 

425 %

500 %

650 %

11

 

650 %

750 %

850 %

Alle overige en zonder rating

1 250 %”;

 

vii)

tabel 5 wordt geschrapt;

 

viii)

punt 47 wordt vervangen door:

 

„47.

De risicogewichten van kolom C van tabel 4 worden toegepast wanneer de securitisatiepositie geen hersecuritisatiepositie betreft en wanneer het effectieve aantal gesecuritiseerde vorderingen minder dan zes bedraagt. Op de resterende securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities betreffen, worden de risicogewichten van kolom B toegepast, tenzij de positie zich in de tranche van de hoogste rang van een securitisatie bevindt, in welk geval de risicogewichten van kolom A worden toegepast. Op hersecuritisatieposities worden de risicogewichten van kolom E toegepast, tenzij de hersecuritisatiepositie zich in de tranche van de hoogste rang van een hersecuritisatie bevindt en geen van de onderliggende vorderingen zelf hersecuritisatieposities waren, in welk geval de risicogewichten van kolom D worden toegepast. Om vast te stellen of een bepaalde tranche de hoogste rang heeft, behoeft geen rekening te worden gehouden met verschuldigde bedragen in het kader van rente- of valutaderivatencontracten, verschuldigde vergoedingen of andere soortgelijke betalingen.”;

 

ix)

punt 48 wordt geschrapt;

 

x)

punt 49 wordt vervangen door:

 

„49.

Om het effectieve aantal gesecuritiseerde vorderingen te berekenen, moeten meerdere vorderingen op één debiteur als één vordering worden beschouwd. Het effectieve aantal vorderingen wordt als volgt berekend:

waarbij EADi de som is van de waarde van alle vorderingen op de ide debiteur. Indien het aandeel in de portefeuille van de grootste vordering, C1, beschikbaar is, mag de kredietinstelling N berekenen als 1/C1.”;

 

xi)

punt 50 wordt geschrapt;

 

xii)

punt 52 wordt vervangen door:

 

„52.

Onverminderd de punten 58 en 59 is, in het kader van de benadering met toezichthoudersformule, het risicogewicht van een securitisatiepositie het risicogewicht dat overeenkomstig punt 53 moet worden toegepast. Het risicogewicht mag echter niet lager zijn dan 20 % voor hersecuritisatieposities en dan 7 % voor alle overige securitisatieposities.”;

 

xiii)

in punt 53 wordt de zesde alinea vervangen door:

„N is het effectieve aantal vorderingen, berekend overeenkomstig punt 49. In geval van hersecuritisaties moet de kredietinstelling het aantal securitisatieposities in de pool in aanmerking nemen en niet het aantal onderliggende vorderingen in de oorspronkelijke pools die aan de onderliggende securitisatieposities ten grondslag liggen.”;

 

5.

bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

de titel wordt vervangen door:

 

b)

deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

de punten 9 en 10 worden vervangen door:

 

„9.

De kredietinstellingen die hun kapitaalvereisten berekenen overeenkomstig artikel 75, onder b) en c), maken deze vereisten afzonderlijk openbaar voor elk risico waarnaar in die bepalingen wordt verwezen. Daarnaast wordt het kapitaalvereiste voor specifiek renterisico van securitisatieposities afzonderlijk openbaar gemaakt.

 

10.

De volgende informatie wordt openbaar gemaakt door elke kredietinstelling die haar kapitaalvereisten berekent overeenkomstig bijlage V bij Richtlijn 2006/49/EG:

 

a)

voor elke subportefeuille waarvoor dekking wordt geboden:

 

i)

de kenmerken van de gebruikte modellen;

 

ii)

voor de kapitaalvereisten overeenkomstig bijlage V, punt 5 a) en punt 5 l) van Richtlijn 2006/49/EG afzonderlijk, de gehanteerde methoden en de met behulp van een intern model gemeten risico’s, waaronder een beschrijving van de benadering die de kredietinstelling heeft gevolgd om liquiditeitshorizons te bepalen, de methoden die zijn gehanteerd voor het verkrijgen van een beoordeling van het kapitaal die aan de vereiste deugdelijkheidsnorm beantwoordt, en de bij de validatie van het model gevolgde benaderingen;

 

iii)

een beschrijving van de op de subportefeuille toegepaste stresstests;

 

iv)

een beschrijving van de benaderingen die worden toegepast om de juistheid en consistentie van de interne modellen en modelleringsprocessen achteraf te testen en te valideren;

 

b)

de aanvaardbaarheid van het model voor de bevoegde autoriteit;

 

c)

een uiteenzetting van de mate waarin en de methoden volgens welke de vereisten als uiteengezet in bijlage VII, deel B, van Richtlijn 2006/49/EG worden nageleefd;

 

d)

de hoogste, laagste en gemiddelde stand van de volgende waarden:

 

i)

de dagelijkse VaR-metingen tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;

 

ii)

de stressed-VaR-metingen tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;

 

iii)

de kapitaalvereisten overeenkomstig bijlage V, punt 5 a) en punt 5 l) van Richtlijn 2006/49/EG afzonderlijk tijdens de verslagperiode en aan het einde van de periode;

 

e)

de kapitaalvereisten overeenkomstig bijlage V, punt 5 a) en punt 5 l) van Richtlijn 2006/49/EG afzonderlijk samen met de gewogen gemiddelde liquiditeitshorizon voor elke subportefeuille waarvoor dekking wordt geboden;

 

f)

een vergelijking tussen de dagelijkse VaR-metingen aan het einde van de dag en de eendaagse veranderingen in de waarde van de portefeuille aan het einde van de volgende werkdag, samen met een analyse van elke aanzienlijke overschrijding tijdens de verslagperiode.”;

 

ii)

punt 14 wordt vervangen door:

 

„14.

Kredietinstellingen die risicogewogen posten overeenkomstig de artikelen 94 tot en met 101, dan wel kapitaalvereisten overeenkomstig punt 16 bis van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG berekenen, maken de volgende informatie openbaar, voor hun handels- en niet-handelsportefeuille afzonderlijk indien zulks relevant is:

 

a)

een uiteenzetting van de doelstellingen van de kredietinstelling met betrekking tot haar securitisatieactiviteiten;

 

b)

de aard van andere risico’s, met inbegrip van het aan gesecuritiseerde activa inherente liquiditeitsrisico;

 

c)

het soort risico’s in termen van de rangorde van de onderliggende securitisatieposities en in termen van de activa die ten grondslag liggen aan deze securitisatieposities die bij de hersecuritisatieactiviteiten worden ingenomen en behouden;

 

d)

de verschillende taken van de kredietinstelling in het securitisatieproces;

 

e)

een indicatie van de mate van betrokkenheid van de kredietinstelling bij elk van de onder d) bedoelde taken;

 

f)

een beschrijving van de processen om veranderingen in het krediet- en marktrisico van securitisatieposities in het oog te houden, waarbij onder meer wordt vermeld hoe het gedrag van de onderliggende activa van invloed is op securitisatieposities en hoe deze processen verschillen voor hersecuritisatieposities;

 

g)

een beschrijving van het beleid van de kredietinstelling ten aanzien van het gebruik van afdekkingsinstrumenten en niet-volgestorte protectie voor het limiteren van de risico’s van behouden securitisatie- en hersecuritisatieposities, waaronder per betrokken soort risicopositie ook de belangrijke tegenpartijen bij afdekkingstransacties;

 

h)

de benaderingen die de kredietinstelling in het kader van haar securitisatieactiviteiten toepast met het oog op de berekening van risicogewogen posten, met inbegrip van de soorten securitisatieposities waarop elke benadering van toepassing is;

 

i)

de soorten SSPE’s waarvan de kredietinstelling als sponsor gebruikmaakt om vorderingen op derden te securitiseren, waarbij onder meer wordt vermeld of, en zo ja in welke vorm en tot op welke hoogte, de kredietinstelling vorderingen op deze SSPE’s heeft en afzonderlijk welke wel en niet op de balans staan, evenals een lijst van de entiteiten die de kredietinstelling beheert of adviseert en die beleggen in securitatieposities die de kredietinstelling heeft gesecuritiseerd of in SSPE’s die door de kredietinstelling worden gesponsord;

 

j)

een samenvatting van de door de kredietinstelling gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaggeving met betrekking tot haar securitisatieactiviteiten, met inbegrip van:

 

i)

de vermelding of de transacties als verkopen dan wel als financieringen worden behandeld;

 

ii)

de inaanmerkingneming van de winsten op de verkopen;

 

iii)

de gevolgde methoden, belangrijkste aannames, inputs en de veranderingen ten opzichte van de vorige periode voor de waardering van securitisatieposities;

 

iv)

de behandeling van synthetische securitisaties indien hierop geen andere grondslagen voor de financiële verslaglegging van toepassing zijn;

 

v)

hoe nog te securitiseren activa worden gewaardeerd en of zij in de niet-handelsportefeuille dan wel de handelsportefeuille van de kredietinstelling zijn opgenomen;

 

vi)

het beleid voor het opnemen van verplichtingen op de balans met betrekking tot regelingen die de kredietinstelling ertoe kunnen nopen financiële steun voor gesecuritiseerde activa te verstrekken;

 

k)

de namen van de EKBI’s die voor securitisaties worden gebruikt en de soorten vorderingen waarvoor elk van deze instellingen wordt gebruikt;

 

l)

in voorkomend geval, een beschrijving van de interne-beoordelingsbenadering overeenkomstig bijlage IX, deel 4, waarbij onder meer melding wordt gemaakt van de structuur van de interne-beoordelingsprocedure en de relatie tussen interne beoordeling en externe ratings, de gebruikmaking van interne beoordeling voor andere doeleinden dan voor de vaststelling van kapitaalvereisten, de controlemechanismen die van toepassing zijn op de interne-beoordelingsprocedure, inclusief de bespreking van de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid daarvan, en de toetsing van de interne-beoordelingsprocedure; de soorten vorderingen waarop de interne-beoordelingsprocedure wordt toegepast en de per soort vordering gehanteerde stressfactoren voor het bepalen van de kredietverbeteringsniveaus;

 

m)

een toelichting van eventuele significante veranderingen die zich sinds de laatste verslagperiode in enigerlei van de kwantitatieve gegevens bedoeld in de punten n) tot en met q) hebben voorgedaan;

 

n)

voor de handels- en de niet-handelsportefeuille afzonderlijk, de volgende informatie uitgesplitst naar soort vordering:

 

i)

het totale uitstaande bedrag van de vorderingen die door de kredietinstelling zijn gesecuritiseerd, onderverdeeld in traditionele en synthetische securitisaties en securitisaties waarvoor de kredietinstelling alleen als sponsor optreedt;

 

ii)

het totaalbedrag van de behouden of gekochte securitisatieposities die op de balans staan, en van de securitisatieposities buiten de balans;

 

iii)

het totaalbedrag van nog te securitiseren activa;

 

iv)

voor gesecuritiseerde faciliteiten die aan de vervroegdeaflossingsbehandeling onderworpen zijn, de totale opgenomen bedragen die aan de deelnemingen van respectievelijk de initiator en de beleggers zijn toegerekend, de voor de kredietinstelling geldende totale kapitaalvereisten wegens de deelneming van de initiator, en de voor de kredietinstelling geldende totale kapitaalvereisten wegens het aandeel van de beleggers in de opgenomen bedragen en de niet-aangesproken kredietlijnen;

 

v)

het bedrag van de securitisatieposities die van het eigen vermogen zijn afgetrokken of waaraan een risicogewicht van 1 250 % is toegekend;

 

vi)

een samenvatting van de securitisatieactiviteiten van de lopende periode met vermelding van het bedrag van de gesecuritiseerde vorderingen en het in aanmerking genomen verkoopresultaat (winst of verlies);

 

o)

voor de handels- en de niet-handelsportefeuille afzonderlijk, de volgende informatie:

 

i)

het totaalbedrag van de behouden of gekochte securitisatieposities en de daarmee samenhangende kapitaalvereisten, uitgesplitst naar securitisatie- en hersecuritisatieposities en verder onderverdeeld in een zinvol aantal risicogewicht- of kapitaalvereiste-bandbreedtes voor elke benadering die voor het bepalen van kapitaalvereisten is gevolgd;

 

ii)

het totaalbedrag van de behouden of gekochte hersecuritisatieposities, onderverdeeld in de positie vóór en na afdekking/verzekering en de vordering op financiële garantiegevers, onderverdeeld volgens de kredietwaardigheidscategorieën van de garantiegevers of de naam van de garantiegevers;

 

p)

voor de niet-handelsportefeuille en met betrekking tot door de kredietinstelling gesecuritiseerde vorderingen, het bedrag van de dubieuze/achterstallige gesecuritiseerde vorderingen en de door de kredietinstelling gedurende de betrokken periode in aanmerking genomen verliezen, beide onderverdeeld naar soorten vorderingen;

 

q)

voor de handelsportefeuille, het totale uitstaande bedrag van de vorderingen die door de kredietinstelling zijn gesecuritiseerd en die aan een kapitaalvereiste voor het marktrisico onderworpen zijn, onderverdeeld in traditionele en synthetische securitisatie en per soort vordering.”;

 

iii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

 

„15.

In verband met het beloningsbeleid en de beloningscultuur van de kredietinstelling ten aanzien van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden haar risicoprofiel materieel beïnvloeden, wordt de volgende informatie, met inbegrip van regelmatige, ten minste jaarlijkse updates, voor het publiek openbaar gemaakt:

 

a)

informatie over het besluitvormingsproces voor de vaststelling van het beloningsbeleid, inclusief, indien van toepassing informatie over de samenstelling en het mandaat van een remuneratiecommissie, de externe adviseur op wie een beroep is gedaan bij de vaststelling van het beloningsbeleid en de rol van relevante belanghebbenden;

 

b)

informatie over het verband tussen beloning en prestaties;

 

c)

de belangrijkste kenmerken van het beloningssysteem, met inbegrip van informatie over de voor prestatiebeoordeling en risicocorrectie gehanteerde criteria, het uitstelbeleid en de criteria voor definitieve verwerving;

 

d)

informatie over de prestatiecriteria op basis waarvan aandelen, opties of variabele beloningscomponenten worden toegekend;

 

e)

de belangrijkste parameters en de motivering voor elk variabel beloningssysteem en voor eventuele andere niet-contante voordelen:

 

f)

geaggregeerde kwantitatieve informatie over de beloning, uitgesplitst per bedrijfsonderdeel;

 

g)

geaggregeerde kwantitatieve informatie over de beloning, uitgesplitst naar hoger leidinggevend personeel en personeelsleden waarvan de werkzaamheden het risicoprofiel van de kredietinstelling materieel beïnvloeden, met opgave van de volgende gegevens:

 

i)

beloningsbedragen voor het boekjaar, uitgesplitst naar vaste en variabele beloning, en het aantal begunstigden;

 

ii)

bedragen en vorm van variabele beloning, uitgesplitst naar contant geld, aandelen en aan aandelen verbonden instrumenten en overige;

 

iii)

bedragen van uitstaande uitgestelde beloning, uitgesplitst naar verworven en niet-verworven gedeelten;

 

iv)

de bedragen van uitgestelde beloning die gedurende het boekjaar zijn toegekend, uitbetaald en verminderd vanwege aanpassingen aan de prestatie;

 

v)

nieuwe betalingen bij indiensttreding en ontslag toegekend gedurende het boekjaar, en het aantal begunstigden; en

 

vi)

de bedragen van betalingen bij ontslag toegekend gedurende het boekjaar, het aantal begunstigden en het hoogste bedrag toegekend aan een individu.

Met betrekking tot kredietinstellingen die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten, wordt de kwantitatieve informatie waarnaar in dit punt wordt verwezen eveneens openbaar gemaakt op het niveau van de bestuurders in de zin van artikel 11.

Kredietinstellingen moeten voldoen aan de vereisten van dit punt op een wijze die past bij hun omvang, interne organisatie en de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten en onverminderd Richtlijn 95/46/EG.”.

 

 

BIJLAGE II

De bijlagen I, II, V en VII bij Richtlijn 2006/49/EG worden als volgt gewijzigd:

 

1.

bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

punt 8 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

in de eerste alinea wordt het inleidende gedeelte vervangen door:

 

„8.

Voor de berekening van het kapitaalvereiste voor het marktrisico van de partij die het kredietrisico draagt („de protectiegever”) wordt, tenzij anders bepaald, de notionele waarde van het kredietderivatencontract gebruikt. In afwijking van het bepaalde in de eerste zin kan de instelling ervoor kiezen de notionele waarde te vervangen door de notionele waarde minus eventuele marktwaardeveranderingen in het kredietderivaat sinds handelsintroductie. Voor het berekenen van de specifieke risicobelasting is anders dan bij totale-opbrengstswaps, de looptijd van het contract van het kredietderivaat van toepassing in plaats van de looptijd van de verplichting. Posities worden als volgt bepaald:”;

 

ii)

in punt v) wordt alinea 3 vervangen door:

„Wanneer een n-th-to-default kredietderivaat een externe rating heeft, berekent de protectiegever het kapitaalvereiste voor het specifieke risico met gebruikmaking van de rating van het derivaat en past hij de respectieve securitisatie-risicowegingen toe, zoals van toepassing.”;

 

b)

in punt 14 wordt de eerste alinea vervangen door:

 

„14.

De instelling brengt haar overeenkomstig punt 1 berekende nettoposities in de handelsportefeuille in instrumenten die geen securitisatieposities zijn op grond van de emittent/debiteur, de externe of interne kredietbeoordeling en hun resterende looptijden onder in de desbetreffende categorieën van tabel 1, en vermenigvuldigt deze vervolgens met de in tabel 1 aangegeven wegingsfactoren. Zij bepaalt de som van haar uit de toepassing van dit punt resulterende gewogen posities (ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft) teneinde haar kapitaalvereiste met betrekking tot het specifieke risico te berekenen. Zij berekent haar kapitaalvereisten tegen de specifieke risico’s voor posities die securitisatieposities overeenkomstig punt 16 bis zijn.

Voor de toepassing van dit punt en van de punten 14 bis en 16 bis kan de instelling het product van het gewicht en de nettopositie tot het maximaal mogelijke met het wanbetalingsrisico samenhangende verlies begrenzen. Voor een korte positie kan deze begrenzing worden berekend als een waardeverandering wegens het feit dat de onderliggende namen onmiddellijk vrij van wanbetalingsrisico worden.”;

 

c)

de volgende punten worden toegevoegd:

 

„14bis.

In afwijking van punt 14 mag een instelling het grootste van de volgende bedragen vaststellen als het kapitaalvereiste voor het specifieke risico voor de correlation trading-portefeuille:

 

a)

de totale kapitaalvereisten voor het specifieke risico die zouden gelden voor de lange nettoposities van de correlation trading-portefeuille;

 

b)

de totale kapitaalvereisten voor het specifieke risico die slechts zouden gelden voor de korte nettoposities van de correlation trading-portefeuille.

 

14ter.

De correlation trading-portefeuille bestaat uit securitisatieposities en n-th-to-default kredietderivaten die aan de onderstaande criteria beantwoorden:

 

a)

de posities zijn noch hersecuritisatieposities, noch opties op een securitisatietranche, noch andere derivaten van securitisatieposten die geen aandeel naar rato bieden in de opbrengsten van een securitisatietranche; en

 

b)

alle referentie-instrumenten zijn ofwel single-name-instrumenten, met inbegrip van single-name kredietderivaten, waarvoor een liquide vraag- en aanbodmarkt bestaat, ofwel de courant verhandelde indices, gebaseerd op deze referentie-entiteiten. Een vraag- en aanbodmarkt wordt geacht te bestaan wanneer er onafhankelijke aanbiedingen te goeder trouw zijn om te kopen en verkopen zodat er binnen één dag een prijs kan worden vastgesteld die redelijk gerelateerd is aan de prijs van de laatste verkoop of actuele concurrerende vraag- en aanbodnoteringen te goeder trouw, en de koop tegen die prijs binnen betrekkelijk korte tijd kan worden gesloten, overeenkomstig de handelsgewoonten.

 

14quater.

Posities die verwijzen naar een van onderstaande punten maken geen deel uit van de correlation trading-portefeuille:

 

a)

een onderliggende waarde die kan worden toegewezen aan de categorieën vorderingen als bedoeld in artikel 79, lid 1, onder h) en i), van Richtlijn 2006/48/EG in de niet-handelsportefeuille van een kredietinstelling; of

 

b)

een vordering op een special purpose entity.

Een instelling mag in de correlation trading-portefeuille posities opnemen die geen securitisatieposities of n-th-to-default kredietderivaten zijn maar die andere posities in de portefeuille dekken, mits er voor de instrumenten of de onderliggende waarden ervan een liquide vraag- en aanbodmarkt bestaat zoals bedoeld in punt 14 ter, onder b).”;

 

d)

het volgende punt wordt ingevoegd:

 

„16bis.

Voor instrumenten in de handelsportefeuille die securitisatieposities zijn weegt de instelling haar nettoposities zoals berekend overeenkomstig punt 1 met het volgende:

 

a)

voor securitisatieposities die in de niet-handelsportefeuille van dezelfde instelling aan de standaardbenadering voor het kredietrisico zouden worden onderworpen, 8 % van het risicogewicht overeenkomstig de in bijlage IX, deel 4, van Richtlijn 2006/48/EG beschreven standaardbenadering;

 

b)

voor securitisatieposities die in de niet-handelsportefeuille van dezelfde instelling aan de interne-ratingbenadering voor het kredietrisico zouden worden onderworpen, 8 % van het risicogewicht overeenkomstig de in bijlage IX, deel 4, van Richtlijn 2006/48/EG beschreven interne-ratingbenadering.

Voor de toepassing van de punten a) en b) mag de benadering met toezichthoudersformule alleen met toestemming van de toezichthouder worden toegepast door andere instellingen dan een initiërende instelling die deze benadering voor dezelfde securitisatiepositie in haar niet-handelsportefeuille mag toepassen. Indien van toepassing, worden als inputs voor de benadering met toezichthoudersformule fungerende ramingen van PD en LGD bepaald in overeenstemming met de artikelen 84 tot en met 89 van Richtlijn 2006/48/EG, dan wel, met aparte toestemming van de toezichthouder, op basis van ramingen die zijn afgeleid van een benadering zoals uiteengezet in punt 5 bis van bijlage V en die stroken met de kwantitatieve normen voor de interne-ratingbenadering. Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op die moeten zorgen voor een convergent gebruik van als inputs fungerende ramingen van PD en LGD wanneer deze ramingen gebaseerd zijn op de benadering in punt 5 bis in bijlage V;

Onverminderd de punten a) en b) voor securitisatieposities waarop overeenkomstig artikel 122 bis van Richtlijn 2006/48/EG een risicogewicht zou worden toegepast indien zij in de niet-handelsportefeuille van dezelfde instelling zouden zijn opgenomen, 8 % van de conform dat artikel berekende risicogewogen post.

De instelling bepaalt de som van haar uit de toepassing van dit punt resulterende gewogen posities (ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft) teneinde haar kapitaalvereiste met betrekking tot het specifieke risico te berekenen.

Bij wijze van uitzondering op de vierde alinea berekent zij het totaal van haar gewogen lange nettoposities, en haar gewogen korte nettoposities gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2013 als afzonderlijke bedragen. Het hoogste van deze bedragen is dan de specifieke risicokapitaalvereiste. De instelling stelt echter de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in kennis van het totaal van zowel haar gewogen lange als haar gewogen korte nettoposities, uitgesplitst naar categorie onderliggende activa.”;

 

e)

punt 34 wordt vervangen door:

 

„34.

De instelling bepaalt de som van al haar lange nettoposities en van al haar korte nettoposities overeenkomstig punt 1. Zij vermenigvuldigt haar totale brutopositie met 8 % teneinde haar kapitaalvereiste met betrekking tot het specifieke risico te bepalen.”;

 

f)

punt 35 wordt geschrapt;

 

2.

in bijlage II, punt 7, wordt de tweede alinea vervangen door:

„In het geval van een kredietverzuimswap is het instellingen waarvoor het aan de swap verbonden risico een lange positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, echter toegestaan om voor het toekomstige kredietrisico een percentage van 0 % toe te passen, tenzij de kredietverzuimswap bezwaard is met closeout in geval van insolventie van de entiteit waarvoor het aan de swap verbonden risico een korte positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, ook al is er voor de onderliggende waarde geen sprake van wanbetaling, in welk geval het percentage voor het toekomstige kredietrisico van de instelling wordt beperkt tot het bedrag van de premies die nog niet door de entiteit aan de instelling zijn betaald.”;

 

3.

bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

punt 1 wordt vervangen door:

 

„1.

Onder de voorwaarden die in deze bijlage worden bepaald, staan de bevoegde autoriteiten de instellingen toe bij de berekening van hun kapitaalvereisten voor het positierisico, het valutarisico en/of het grondstoffenrisico hun eigen interne modellen te gebruiken, in plaats van of in combinatie met de methoden die in de bijlagen I, III en IV worden beschreven. Voor elk geval moet door de bevoegde autoriteiten uitdrukkelijk erkenning worden verleend voor het gebruik van modellen met het oog op het toezicht op de kapitaalvereisten.”;

 

b)

punt 4, tweede alinea, wordt vervangen door:

„De bevoegde autoriteiten onderzoeken of de instelling in staat is tot het uitvoeren van tests achteraf op zowel feitelijke als hypothetische veranderingen van de waarde van de portefeuille. „Back-testing” op de hypothetische veranderingen van de waarde van de portefeuille berust op een vergelijking van de eindedagswaarde van de portefeuille en, uitgaande van ongewijzigde posities, de waarde van de portefeuille aan het einde van de daaropvolgende werkdag. De bevoegde autoriteiten verlangen van de instellingen dat zij passende maatregelen treffen om hun „back-testing”-programma te verbeteren wanneer dat ontoereikend wordt geacht. De bevoegde autoriteiten verlangen ten minste van de instellingen dat zij tests achteraf uitvoeren op hypothetische (d.w.z. met gebruikmaking van veranderingen in de waarde van de portefeuille uitgaande van ongewijzigde eindedagsposities) uitkomsten van handelstransacties.”;

 

c)

punt 5 wordt vervangen door:

 

„5.

Voor de berekening van het kapitaalvereiste voor het specifieke risico van verhandelbare schuldinstrumenten en aandelen erkennen de bevoegde autoriteiten het gebruik van een intern model van een instelling wanneer dit interne model voldoet aan de voorwaarden in het vervolg van deze bijlage en bovendien:

 

a)

de historische prijsschommeling in de portefeuille verklaart;

 

b)

de concentratie wat betreft hun omvang en veranderingen in de samenstelling van de portefeuille weergeeft;

 

c)

solide blijkt in een ongunstige omgeving;

 

d)

gevalideerd wordt door back-testing ter beoordeling van de vraag of het specifieke risico accuraat wordt weergegeven. Als de bevoegde autoriteiten toestaan dat deze vorm van back-testing op basis van relevante subportefeuilles geschiedt, moeten deze laatste consequent worden gekozen;

 

e)

het name-related basisrisico weergeeft. Dat wil zeggen dat instellingen aantonen dat het interne model gevoelig is voor wezenlijke individuele verschillen tussen soortgelijke maar niet identieke posities;

 

f)

het „event”-risico weergeeft.

Het interne model van de instelling levert een conservatieve beoordeling op van het risico dat volgens realistische marktscenario’s uit minder liquide posities en posities met beperkte prijstransparantie voortvloeit. Voorts voldoet het interne model aan minimale gegevensnormen. Vervangende gegevens zijn voldoende conservatief en mogen alleen worden gebruikt wanneer de beschikbare gegevens ontoereikend zijn of niet de ware volatiliteit van een positie of portefeuille weerspiegelen.

Een instelling kan ervoor opteren om bij de berekening van haar kapitaalvereiste voor het specifieke risico met behulp van een intern model, de posities in securitisaties of n-th-to-default kredietderivaten buiten beschouwing te laten waarvoor zij aan het overeenkomstig bijlage I bepaalde kapitaalvereiste voor het positierisico voldoet, met uitzondering van de posities die vallen onder de in punt 5 l bedoelde benadering.

De kredietinstellingen maken gebruik van de vorderingen op het gebied van technieken en optimale werkwijzen naarmate deze vorderingen zich voordoen.

Een instelling is niet verplicht om wanbetalingsrisico’s en migratierisico’s weer te geven voor verhandelbare schuldinstrumenten in haar interne model wanneer ze deze risico’s weergeeft in het kader van de vereisten die zijn opgenomen in de punten 5 bis tot en met 5 duodecies.”;

 

d)

de volgende punten worden ingevoegd:

 

„5bis.

Een instelling die voor verhandelbare schuldinstrumenten onder punt 5 valt, beschikt bij de berekening van haar kapitaalvereisten over een methode voor de weergave van het aan haar posities in de handelsportefeuille verbonden additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico bij de risico’s die zijn verwerkt in de berekening op basis van de VaR-meting, als gespecificeerd in punt 5. De instelling toont aan dat haar methode voldoet aan deugdelijkheidsnormen vergelijkbaar met de methode van de artikelen 84 tot en met 89 van Richtlijn 2006/48/EG, uitgaande van een constant risiconiveau, en waar nodig aangepast om het effect van liquiditeit, concentraties, afdekking en optionaliteit weer te geven.

Werkingssfeer

 

5ter.

De methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico bestrijkt alle posities die aan een kapitaalvereiste voor specifiek renterisico onderworpen zijn, maar geen securitisatieposities en n-th-to-default kredietderivaten. Met toestemming van de toezichthouder mag de instelling ervoor kiezen stelselmatig alle posities in beursgenoteerde aandelen en op beursgenoteerde aandelen gebaseerde derivatenposities in aanmerking te nemen, mits een dergelijke inaanmerkingneming consistent is met de wijze waarop de instelling intern risico meet en beheert. De methode geeft het effect weer van correlaties tussen gebeurtenissen waardoor wanbetaling ontstaat en gebeurtenissen die tot migratie aanleiding geven. Het effect van de diversificatie tussen gebeurtenissen waardoor wanbetaling ontstaat en gebeurtenissen die tot migratie aanleiding geven enerzijds en andere marktrisicofactoren anderzijds, wordt niet weergegeven.

Parameters

 

5quater.

De methode voor de weergave van additionele risico’s moet de waarde van de aan wanbetaling en aan de migratie van interne of externe ratings toe te schrijven verliezen bepalen met een betrouwbaarheidsinterval van 99,9 % over een kapitaalhorizon van één jaar.

Aannames inzake correlatie worden onderbouwd met analyses van objectieve gegevens in een conceptueel solide kader. De methode voor de weergave van additionele risico’s geeft een juiste afspiegeling van de concentratie van emittenten. Ook concentraties die onder stressomstandigheden binnen en tussen productcategorieën kunnen ontstaan, worden weergegeven. De methode is gebaseerd op de aanname dat het risico over de kapitaalhorizon van één jaar constant blijft, hetgeen inhoudt dat er voor bepaalde individuele posities in de handelsportefeuille of reeksen posities die tijdens hun liquiditeitshorizon door wanbetaling of migratie werden gekenmerkt, aan het einde van hun liquiditeitshorizon rebalancing heeft plaatsgevonden om het oorspronkelijke risiconiveau te bereiken. Bij wijze van alternatief kan een instelling ervoor opteren stelselmatig aan te nemen dat een positie een jaar lang constant blijft.

 

5quinquies.

De liquiditeitshorizons worden vastgesteld op basis van de tijd die nodig is om de positie te verkopen of onder gespannen marktomstandigheden alle wezenlijke relevante prijsrisico’s af te dekken, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de omvang van de positie. Liquiditeitshorizons weerspiegelen de feitelijke praktijk en ervaring tijdens perioden van zowel systematische als occasionele spanningen. De liquiditeitshorizon wordt bepaald op basis van conservatieve aannames en is lang genoeg opdat de handeling van het verkopen of afdekken op zich geen wezenlijk effect heeft op de prijs waartegen het verkopen of afdekken geschiedt.

Bij de vaststelling van de passende liquiditeitshorizon van een positie of reeks posities wordt een termijn van ten minste drie maanden gehanteerd.

Bij de vaststelling van de passende liquiditeitshorizon van een positie of reeks posities wordt rekening gehouden met de interne gedragslijnen van een instelling op het gebied van waarderingsaanpassingen en het beheer van slapende posities. Wanneer een instelling liquiditeitshorizons voor reeksen posities in plaats van voor individuele posities vaststelt, worden de criteria aan de hand waarvan de reeksen posities worden bepaald, gedefinieerd op een wijze die verschillen in liquiditeit op betekenisvolle wijze weerspiegelt. De liquiditeitshorizons voor geconcentreerde posities zijn langer om aan te geven dat het langer duurt om dergelijke posities te liquideren. De liquiditeitshorizon voor een securitisation warehouse weerspiegelt de tijd die nodig is om de activa te construeren, te verkopen en te securitiseren of om onder gespannen marktomstandigheden de wezenlijke risicofactoren af te dekken.

 

5 sexies.

In de door een instelling gehanteerde methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico mogen afdekkingsinstrumenten worden verwerkt. Posities mogen worden verrekend wanneer lange en korte posities op hetzelfde financiële instrument betrekking hebben. Afdekkings- of diversificatie-effecten die zowel met lange en korte posities in verschillende instrumenten of effecten van dezelfde debiteur, als met lange en korte posities jegens verschillende emittenten samenhangen, mogen alleen worden erkend door uitdrukkelijk lange en korte brutoposities in de verschillende instrumenten te modelleren. Het effect van wezenlijke risico’s die zich tussen de vervaldag van het afdekkingsinstrument en het einde van de liquiditeitshorizon kunnen voordoen, alsook de kans op significante basisrisico’s in de afdekkingsstrategieën per product, de rangorde in de kapitaalstructuur, de interne of externe rating, de looptijd, de emissiedatum en andere verschillen in de instrumenten worden door de instelling weergegeven. Een instelling geeft een afdekkingsinstrument alleen weer voor zover het ook verder kan worden aangehouden als een met de debiteur verband houdende krediet- of andere gebeurtenis nadert.

Voor posities in de handelsportefeuille die met behulp van dynamische afdekkingsstrategieën worden afgedekt, mag rebalancing van het afdekkingsinstrument binnen de liquiditeitshorizon van de afgedekte positie worden erkend, mits de instelling:

 

i)

ervoor kiest de rebalancing van het afdekkingsinstrument consequent over de betrokken reeks posities in de handelsportefeuille te modelleren;

 

ii)

aantoont dat de inaanmerkingneming van rebalancing in een betere risicometing resulteert; en

 

iii)

aantoont dat de markten voor de instrumenten die als afdekkingsinstrumenten fungeren, liquide genoeg zijn om zelfs in perioden van spanningen rebalancing mogelijk te maken. Uit dynamische afdekkingsstrategieën voortvloeiende restrisico’s moeten in het kapitaalvereiste tot uiting komen.

 

5 septies.

De methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico moet het niet-lineaire effect van opties, gestructureerde kredietderivaten en andere posities met wezenlijk niet-lineair gedrag inzake prijswijzigingen weerspiegelen. De instelling houdt ook naar behoren rekening met het modelrisico dat inherent is aan de waardering en raming van de prijsrisico’s die aan dergelijke producten verbonden zijn.

 

5 octies.

De methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico is op objectieve en geactualiseerde gegevens gebaseerd.

Waarmerking

 

5 nonies.

Als onderdeel van de krachtens deze bijlage vereiste onafhankelijke evaluatie van haar risicometingssysteem en validatie van haar interne modellen moet een instelling met betrekking tot de methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico met name:

 

i)

valideren dat haar modelleringsbenadering voor correlaties en prijswijzigingen, met inbegrip van de keuze en gewichten van haar systemische risicofactoren, geschikt is voor haar portefeuille;

 

ii)

diverse stresstests, met inbegrip van een gevoeligheidsanalyse en een scenarioanalyse, uitvoeren om de kwalitatieve en kwantitatieve redelijkheid van de methode te beoordelen, met name wat de behandeling van concentraties betreft. Deze tests mogen niet beperkt blijven tot in het verleden ervaren gebeurtenissen;

 

iii)

passende kwantitatieve validatie, met inbegrip van relevante benchmarks voor interne modellering, toepassen.

De methode voor de weergave van additionele risico’s moet consistent zijn met de interne risicobeheersingsmethoden die door de instelling worden gevolgd voor het detecteren, meten en beheren van handelsrisico’s.

Documentatie

 

5 decies.

Een instelling documenteert haar methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico zodanig dat de correlatie ervan en andere modelleringsaannames transparant zijn voor de bevoegde autoriteiten.

Op andere parameters gebaseerde interne methoden

 

5 undecies.

Indien de instelling een methode voor de weergave van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico hanteert die niet aan alle in dit punt gestelde eisen voldoet maar die consistent is met de interne methoden die door de instelling worden gevolgd voor het detecteren, meten en beheren van risico’s, dan moet zij kunnen aantonen dat deze methode resulteert in een kapitaalvereiste dat ten minste even hoog is als datgene dat zou worden verkregen op basis van een methode die volledig aan de in dit punt gestelde eisen beantwoordt. De bevoegde autoriteiten gaan ten minste eenmaal per jaar na of aan het bepaalde in de vorige volzin is voldaan. Het Comité van Europese bankentoezichthouders gaat na welke werkwijzen op dit gebied worden gevolgd en stelt richtsnoeren op om gelijke concurrentieverhoudingen te waarborgen.

Berekeningsfrequentie

 

5duodecies.

Een instelling berekent ten minste eenmaal per week de additionele risico’s, zoals de gekozen benadering vereist.

 

5terdecies.

De bevoegde instanties erkennen het gebruik van een interne benadering voor de berekening van een extra kapitaalvereiste in plaats van een kapitaalvereiste voor de correlation trading-portefeuille overeenkomstig bijlage I, punt 14 bis, mits aan alle voorwaarden in dat punt wordt voldaan.

Deze interne benadering geeft op afdoende wijze alle prijsrisico’s weer met een betrouwbaarheidsinterval van 99,9 % over een kapitaalhorizon van één jaar, aangenomen dat het risiconiveau constant blijft, en waar nodig aangepast om het effect van liquiditeit, concentraties, afdekking en optionaliteit weer te geven. De instelling mag in de in dit punt bedoelde benadering alle posities opnemen die gezamenlijk met posities van de correlation trading-portefeuille worden beheerd, en mag deze posities uitsluiten van de in punt 5 bis vereiste methode.

Het bedrag van dit kapitaalvereiste voor alle prijsrisico’s mag niet lager zijn dan 8 % van het kapitaalvereiste dat volgens bijlage I, punt 14 bis, zou worden berekend voor alle posities, opgenomen in het vereiste voor alle prijsrisico’s.

In het bijzonder de onderstaande risico’s moeten adequaat worden weergegeven:

 

a)

de cumulatieve risico’s, voortvloeiend uit meervoudige wanbetalingen, inclusief het ordenen van wanbetalingen bij in tranches verdeelde producten;

 

b)

kredietspreadrisico, inclusief het gamma- en cross-gamma-effect;

 

c)

volatiliteit van de impliciete correlaties, evenals het crosseffect tussen spreads en correlaties;

 

d)

basisrisico, inclusief:

 

i)

de basis tussen de spread van een index en die van de samenstellende single names ervan; en

 

ii)

de basis tussen de impliciete correlatie van een index en die van op maat gemaakte portefeuilles;

 

e)

de volatiliteit van het herstelpercentage, omdat het betrekking heeft op de neiging van het herstelpercentage om trancheprijzen te beïnvloeden; en

 

f)

voor zover de algemene risicomaatstaf voordelen omvat van dynamische afdekking, het risico op hedge-slippage en de potentiële kosten van het herstellen van het evenwicht van zulke afdekkingen.

Voor de toepassing van dit punt moet een instelling over voldoende marktgegevens beschikken om ervoor te zorgen dat zij de voornaamste risico’s van deze vorderingen in haar interne methode weergeeft in overeenstemming met de normen op dit punt, door empirische validatie of andere passende middelen aantoont dat haar risicomaatstaven goed de historische prijsschommeling van deze producten kunnen verklaren en in staat is de posities waarvoor zij toestemming heeft om ze op te nemen in het kapitaalvereiste volgens dit punt te scheiden van die posities waarvoor zij niet zo’n toestemming heeft.

Met betrekking tot de portefeuilles onder dit punt, past de instelling regelmatig een reeks specifieke, vooraf bepaalde stressscenario’s toe. Deze stressscenario’s onderzoeken de effecten van stress op verzuimpercentages, herstelpercentages, kredietspreads, en wisselwerkingen op winst en verlies van de correlation trading-afdeling. De instelling past deze stressscenario’s ten minste wekelijks toe en doet ten minste eenmaal per kwartaal verslag aan de bevoegde instanties van de resultaten, inclusief vergelijkingen met het kapitaalvereiste van de instelling volgens dit punt. Alle gevallen waarin de stresstests wijzen op een materieel tekort van dit kapitaalvereiste, worden tijdig gemeld aan de bevoegde instanties. Op basis van de resultaten van deze stresstests overwegen de bevoegde instanties een aanvullend kapitaalvereiste tegenover de correlation trading-portefeuille als bedoeld in artikel 136, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG.

Een instelling berekent ten minste eenmaal per week het kapitaalvereiste ten aanzien van alle prijsrisico’s.”;

 

e)

punt 6 wordt vervangen door:

 

„6.

Voor instellingen die interne modellen gebruiken die niet overeenkomstig punt 5 zijn erkend, geldt een afzonderlijk kapitaalvereiste voor het specifieke risico, dat berekend wordt overeenkomstig bijlage I.”;

 

f)

punt 7 wordt vervangen door:

 

„7.

Voor de toepassing van punt 10 ter, onder a) en b), worden de uitkomsten van de door de instelling zelf uitgevoerde berekening vermenigvuldigd met de factoren (mc) en (ms). Deze factoren bedragen ten minste 3.”;

 

g)

punt 8, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Voor de toepassing van punt 10 ter, onder a) en b), worden de vermenigvuldigingsfactoren (mc) en (ms) verhoogd met een plusfactor tussen 0 en 1, overeenkomstig tabel 1, afhankelijk van het aantal overschrijdingen („overshootings”) dat de instelling gedurende de laatste 250 werkdagen bij het uitvoeren van de tests achteraf van de overeenkomstig punt 10 bepaalde VaR-meting heeft geconstateerd. De bevoegde autoriteiten verlangen dat de instelling overschrijdingen consistent berekent door middel van tests achteraf op hypothetische en feitelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille. Een overschrijding is een eendagsverandering in de waarde van de portefeuille welke meer bedraagt dan de gerelateerde, uit het model van de instelling resulterende VaR-eendagswaarde. Ter bepaling van de plusfactor wordt het aantal overschrijdingen ten minste per kwartaal geëvalueerd, en gelijkgesteld met het hoogste van het aantal overschrijdingen in het kader van hypothetische en feitelijke veranderingen in de waarde van de portefeuille.”;

 

h)

punt 9 wordt geschrapt;

 

i)

punt 10 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

punt c) wordt vervangen door:

 

„c)

een aanhoudingsperiode die overeenkomt met tien dagen (instellingen mogen valueat-riskmetingen gebruiken berekend op basis van kortere aanhoudingsperioden die werden aangepast tot tien dagen, bijvoorbeeld door de vierkantswortel van tijd. Een instelling die de in dit punt bedoelde aanpak gebruikt, rechtvaardigt op geregelde tijdstippen de redelijkheid van haar aanpak ten behoeve van de bevoegde autoriteiten);”;

 

ii)

punt e) komt als volgt te luiden:

 

„e)

maandelijkse bijwerking van het gegevensbestand.”;

 

j)

de volgende punten worden ingevoegd:

 

„10bis.

Daarnaast berekent elke instelling een stresswaarde van het potentiële verlies („stressed valueat-risk” - stressed-VaR) op basis van de VaR-meting met een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99 % voor een aanhoudingsperiode van tien dagen van de actuele portefeuille, waarbij de VaR-modelinputs zijn geijkt aan de hand van historische gegevens uit een ononderbroken periode van twaalf maanden van aanzienlijke financiële spanningen die relevant waren voor de portefeuille van de instelling. De keuze van deze historische gegevens wordt jaarlijks getoetst door de instelling en goedgekeurd door de bevoegde instanties. Het Comité van Europese bankentoezichthouders gaat na welke werkwijzen op dit gebied worden gevolgd en stelt richtsnoeren op om de convergentie ervan te waarborgen. De stressed-VaR wordt ten minste eenmaal per week door de instellingen berekend.

 

10ter.

Elke instelling voldoet dagelijks aan een kapitaalvereiste dat is uitgedrukt als de som van de punten a) en b) en voorts voldoet een instelling die haar intern model gebruikt voor de berekening van het kapitaalvereiste voor het specifieke positierisico aan een kapitaalvereiste, uitgedrukt als de som van de punten c) en d):

 

a)

de hoogste waarde van:

 

i)

haar overeenkomstig punt 10 bepaalde VaR-meting van de dag voordien (VaRt-1); en

 

ii)

een gemiddelde van de overeenkomstig punt 10 bepaalde dagelijkse VaR-metingen op elk van de voorgaande zestig werkdagen (VaRgem), vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor (mc);

 

b)

de hoogste waarde van:

 

i)

haar laatste overeenkomstig punt 10 bis bepaalde beschikbare stressed-VaR (sVaRt-1); en

 

ii)

een gemiddelde van de stressed-VaR’s berekend volgens de wijze en frequentie gespecificeerd in punt 10 bis op elk van de voorgaande zestig werkdagen (sVaRgem), vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor (ms);

 

c)

een kapitaalvereiste berekend overeenkomstig bijlage I voor de positierisico’s van securitisatieposities en n-th-to-default kredietderivaten in de handelsportefeuille, met uitzondering van die welke zijn opgenomen in de kapitaalvereiste volgens 5 terdecies;

 

d)

De hoogste waarde van de meest recente meting van de instelling en het gemiddelde over twaalf weken van de meting van de instelling van het additioneel wanbetalingsrisico en migratierisico, berekend volgens punt 5 bis en, waar van toepassing, de hoogste waarde van de meest recente meting van de instelling en het gemiddelde over twaalf weken van de meting van de instelling van alle prijsrisico’s overeenkomstig punt 5 terdecies.;

 

10quater.

Instellingen moeten eveneens reverse stress tests uitvoeren.”;

 

k)

punt 12, eerste alinea, wordt vervangen door:

 

„12.

Afhankelijk van de mate waarin de instelling op de betrokken markten actief is, wordt in het risicometingsmodel een voldoende aantal risicofactoren bestreken. Indien de instelling in haar prijsmodel maar niet in haar risicometingsmodel een risicofactor heeft verwerkt, moet zij deze weglating ten genoegen van de bevoegde autoriteit kunnen rechtvaardigen. Bovendien geeft het risicometingsmodel zowel de niet-lineariteit van opties en andere producten als het correlatierisico en het basisrisico weer. Ingeval vervangende maatstaven voor risicofactoren worden gehanteerd, hebben deze in het verleden bewezen adequaat te zijn voor de aangehouden feitelijke positie. Daarnaast geldt het volgende voor individuele soorten risico’s:”;

 

4.

bijlage VII, deel B, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

punt 2, onder a), wordt vervangen door:

 

„a)

gedocumenteerde gedragslijnen en procedures voor het waarderingsproces. Dit omvat de volgende aspecten: duidelijke afbakening van de bevoegdheden van de verschillende terreinen die bij de waardering betrokken zijn, marktinformatiebronnen en beoordeling van de deugdelijkheid ervan, richtsnoeren voor de gebruikmaking van niet-waarneembare inputs die de aannames van de instelling weerspiegelen met betrekking tot de vraag wat marktdeelnemers voor de prijsbepaling van de positie zouden gebruiken, frequentie van onafhankelijke waardering, timing van slotkoersen, procedures voor het aanpassen van waarderingen, verificatieprocedures op het einde van de maand en ad hoc;”;

 

b)

punt 3 wordt vervangen door:

 

„3.

Instellingen waarderen hun posities zoveel mogelijk tegen marktwaarde. Waarderen tegen marktwaarde („mark to market”) is het ten minste dagelijks bepalen van de waarde van posities op basis van direct beschikbare slotkoersen, afkomstig van onafhankelijke bronnen. Daarbij kan worden gedacht aan beurskoersen, prijzen in de schermenhandel of noteringen van een aantal onafhankelijke gereputeerde effectenmakelaars.”;

 

c)

punt 5 wordt vervangen door:

 

„5.

Wanneer waardering tegen marktwaarde niet mogelijk is, dienen instellingen hun posities/portefeuilles op voorzichtige wijze te waarderen op basis van een modellenbenadering alvorens zij de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille toepassen. Waardering op basis van een modellenbenadering („mark to model”) is het door middel van benchmarking, extrapolatie of een andere berekeningswijze bepalen van de waarde op basis van een input uit de markt.”;

 

d)

punt 6, onder a), wordt vervangen door:

 

„a)

de hoogste directie draagt kennis van de bestanddelen van de handelsportefeuille of van andere tegen reële waarde gewaardeerde posities waarvoor waardering op basis van een modellenbenadering wordt toegepast en is bekend met de belangrijkheid van de onzekerheid die zulks met zich meebrengt voor de rapportage over de bedrijfsrisico’s en de bedrijfsresultaten;”;

 

e)

de punten 8 en 9 worden vervangen door:

„Waarderingsaanpassingen

 

8.

De instellingen zorgen voor de inrichting en instandhouding van procedures ter beoordeling van de noodzaak van waarderingsaanpassingen.

Algemene voorschriften

 

9.

De bevoegde autoriteiten schrijven voor dat de noodzaak van waarderingsaanpassingen voor de volgende elementen formeel wordt beoordeeld: niet benutte kredietspreidingswinsten, liquidatiekosten, operationele risico’s, vervroegde beëindiging, beleggings- en financieringskosten, toekomstige administratiekosten en, indien van toepassing, aan het model verbonden risico.”;

 

f)

de punten 11 tot en met 15 worden vervangen door:

 

„11.

De instellingen zorgen voor de inrichting en instandhouding van procedures voor de berekening van een aanpassing van de actuele waardering van minder liquide posities. Dergelijke aanpassingen komen waar nodig bovenop eventuele voor financiële verslaggevingsdoeleinden vereiste wijzigingen in de waarde van de positie en zijn bedoeld om de illiquiditeit van de positie weer te geven. In het kader van deze procedures houden de instellingen bij de beoordeling of een waarderingsaanpassing voor minder liquide posities noodzakelijk is, rekening met een aantal verschillende factoren. Deze omvatten de termijn die nodig is om de positie/risicobestanddelen binnen de positie af te dekken, de volatiliteit en het gemiddelde van de spread tussen bied- en laatprijzen, de beschikbaarheid van marktnoteringen (aantal marktmakers en hun identiteit) en de volatiliteit en het gemiddelde van de handelsvolumes met inbegrip van handelsvolumes in perioden van marktspanningen, marktconcentraties, de veroudering van posities, de mate waarin de waardering berust op een modellenbenadering en het effect van andere modelrisico’s.

 

12.

Wanneer de instellingen gebruikmaken van externe waarderingen of waardering op basis van een modellenbenadering, beoordelen zij of het noodzakelijk is een waarderingsaanpassing te verrichten. Tevens beoordelen zij op continue basis of aanpassingen voor minder liquide posities noodzakelijk zijn.

 

13.

Met betrekking tot complexe producten, inclusief - maar niet beperkt tot - securitisatieposities en n-th-to-default kredietderivaten, beoordelen de instellingen expliciet de noodzaak van de waarderingsaanpassingen die het modelrisico bestaande uit het gebruik van een mogelijk onjuiste waarderingsmethode en het modelrisico bestaande uit gebruik van niet-waarneembare (en mogelijk onjuiste) kalibratieparameters in het waarderingsmodel weergeven.”.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.