Verordening 2012/261 - Wijziging van Verordening 1234/2007, wat de contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten betreft

1.

Wettekst

30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/38

 

VERORDENING (EU) Nr. 261/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 maart 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De opeenvolgende hervormingen van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten, die nu zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (4), hebben tot doel de productie beter op de markt af te stemmen, wat betekent dat de landbouwers hun beslissingen over wat en hoe te produceren, baseren op prijssignalen, teneinde de concurrentiepositie van de zuivelsector te verstevigen en de duurzaamheid van de sector in een geglobaliseerde omgeving te verbeteren. Bij Verordening (EG) nr. 72/2009 van de Raad van 19 januari 2009 houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007 (5) (de zogenaamde „gezondheidscontrole”-hervorming van 2008-2009) is daarom besloten de quota geleidelijk te verhogen om een vlotte geleidelijke afschaffing van de melkquotaregeling uiterlijk 2015 mogelijk te maken.

 

(2)

In de periode van 2007 tot 2009 was de sector melk en zuivelproducten onderhevig aan uitzonderlijke marktontwikkelingen, die in 2008/2009 uiteindelijk resulteerden in een prijsval. In een eerste fase slonken de voorraden aanzienlijk vanwege de extreme weersomstandigheden in Oceanië, met snelle en significante prijsstijgingen tot gevolg. De mondiale voorraden waren nauwelijks aan een herstel begonnen en de prijzen hadden amper weer hun normale peil bereikt, of de financiële crisis bracht de zuivelproducenten in de Unie, onder meer door grote prijsschommelingen, weer een klap toe. Hogere grondstoffenprijzen brachten een belangrijke stijging van de kosten van diervoeders en andere productiemiddelen, zoals energie, teweeg. Vervolgens leidde de combinatie van de drastische daling van de mondiale en de vraag in de Unie, onder meer de vraag naar melk en zuivelproducten, tijdens een periode van stabiel blijvende productie in de Unie tot een daling van de prijzen in de Unie tot het laagste veiligheidsnetniveau. Omdat de scherpe daling van de zuivelgrondstoffenprijzen echter niet volledig werd doorgerekend in de prijzen die de consument voor zuivel betaalde, vergrootte, in de stroomafwaartse schakels van de keten, de brutomarge voor de meeste producten van de sector melk en zuivel in de meeste landen en werd verhinderd dat de vraag naar deze producten zich aan de lage grondstoffenprijzen kon aanpassen, waardoor het prijsherstel vertraagde en de impact van de lage prijzen op de melkproducenten nog nijpender werd; hierdoor werd de levensvatbaarheid van veel producenten sterk aangetast.

 

(3)

Als reactie op de problematische marktsituatie in de melksector werd in oktober 2009 een groep deskundigen op hoog niveau („de deskundigengroep”) opgericht die regelingen voor de sector melk en zuivelproducten voor de middellange en de lange termijn moest bespreken die in verband met de afschaffing van de melkquota in 2015 zouden bijdragen tot de stabilisatie van de markt en van de melkproducenteninkomens en tot een transparantere sector.

 

(4)

De deskundigengroep ontving mondelinge en schriftelijke bijdragen van de voornaamste Europese belanghebbende partijen uit de zuivelbevoorradingsketen, waaronder vertegenwoordigers van landbouwers, zuivelfabrikanten, zuivelhandelaren, kleinhandelaren en consumenten. Ook daartoe uitgenodigde academische deskundigen, vertegenwoordigers van derde landen, nationale mededingingsautoriteiten en diensten van de Commissie leverden input aan de deskundigengroep. Bovendien werd op 26 maart 2010 een conferentie van belanghebbende partijen uit de zuivelsector gehouden waarop nog meer betrokkenen uit de bevoorradingsketen hun standpunt kenbaar konden maken. In het verslag van 15 juni 2010 presenteert de deskundigengroep een analyse van de toenmalige toestand van de zuivelsector en doet zij een aantal aanbevelingen, met name ten aanzien van de contractuele betrekkingen, de onderhandelingsbevoegdheid van producenten, beroeps-/brancheorganisaties, transparantie (met inbegrip van de verdere uitwerking van het Europese instrument voor de bewaking van de voedselprijzen), marktmaatregelen en termijnmarkten, handelsnormen en oorsprongsetikettering, alsook innovatie en onderzoek. Deze verordening heeft in eerste instantie alleen betrekking op de eerste vier elementen.

 

(5)

De deskundigengroep constateert grote verschillen tussen de lidstaten in de zuivelproducerende en -verwerkende sector. Bovendien is er binnen afzonderlijke lidstaten een aanzienlijk verschil tussen de marktdeelnemers en de soorten marktdeelnemers. Vanwege de vaak lage concentratiegraad aan de aanbodzijde staan de landbouwers en de zuivelfabrikanten in een ongelijke onderhandelingspositie in de bevoorradingsketen tegenover elkaar. Dit gebrek aan evenwicht kan aanleiding geven tot oneerlijke handelspraktijken, meer bepaald kunnen landbouwers bij de levering vaak niet weten welke prijs zij voor de door hen geleverde melk zullen krijgen omdat de zuivelfabrikanten deze prijs vaak veel later vaststellen op basis van de verkregen toegevoegde waarde, en de landbouwers daarop veelal geen greep hebben.

 

(6)

Er is bijgevolg een probleem op het gebied van de prijstransmissie in de hele keten, vooral wat de prijzen die de landbouwers ontvangen betreft. Die prijzen houden over het algemeen geen gelijke tred met de stijgende productiekosten. Bovendien werd het melkaanbod in 2009 niet onmiddellijk afgestemd op de gedaalde vraag. Integendeel: in een aantal grote producerende lidstaten reageerden de landbouwers op de lage prijzen door hun productie ten opzichte van de vorige jaren op te drijven. Gaandeweg zijn vooral de sectoren stroomafwaarts in de zuivelketen, vooral de zuivelfabrikanten en de kleinhandelaren, waarde aan het product gaan toevoegen. Daarbij betaalt de consument een eindprijs die niet wordt doorberekend in de prijs die de melkproducenten ontvangen. Alle marktdeelnemers in de zuivelsector, inclusief de distributiesector, moeten worden aangemoedigd tot samenwerking om dit gebrek aan evenwicht aan te pakken.

 

(7)

De zuivelfabrikanten plannen vaak niet goed welke hoeveelheden melk gedurende het verkoopjaar aan hen moeten worden geleverd. Zelfs met betrekking tot zuivelcoöperaties (die in handen zijn van landbouwers, beschikken over verwerkingsvoorzieningen en 58 % van de in de Unie geproduceerde rauwe melk verwerken) wordt betwijfeld of zij het aanbod voldoende op de vraag afstemmen: de landbouwers moeten immers al hun melk aan de coöperatie leveren, die er op haar beurt toe verplicht is al die melk in ontvangst te nemen.

 

(8)

Het gebruik van geformaliseerde schriftelijke contracten waarin vóór de levering plaatsvindt, een aantal basiselementen wordt vastgelegd, is niet wijdverbreid. Dergelijke contracten zouden echter bepaalde oneerlijke handelspraktijken helpen te voorkomen, de marktdeelnemers in de zuivelsector bewuster te maken van hun verantwoordelijkheid en van de noodzaak om beter rekening te houden met marktsignalen, de prijstransmissie te verbeteren en het aanbod aan de vraag aan te passen.

 

(9)

Bij gebrek aan wetgeving van de Unie over dergelijke contracten kunnen de lidstaten binnen het kader van hun eigen contractrechtregelgeving besluiten om het gebruik van dergelijke contracten te verplichten, mits zij daarbij het recht van de Unie in acht nemen en de goede werking van de interne markt en van de gemeenschappelijke marktordening wordt gewaarborgd. Gezien de uiteenlopende situaties in de Unie op het gebied van contractrecht, moet de beslissing hierover, in het belang van de subsidiariteit, worden overgelaten aan de lidstaten. Voor alle leveringen van rauwe melk in een bepaald gebied moeten dezelfde voorwaarden gelden. Indien een lidstaat derhalve besluit dat voor alle leveringen van rauwe melk op zijn grondgebied aan een verwerker door een landbouwer een schriftelijk contract tussen de partijen moet worden gesloten, dan moet deze verplichting ook gelden voor leveringen van rauwe melk afkomstig uit andere lidstaten, maar niet voor leveringen aan andere lidstaten. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet het aan de lidstaten worden overgelaten om te bepalen dat een eerste koper een landbouwer voor een dergelijk contract een schriftelijk voorstel dient te doen.

 

(10)

Om te garanderen dat dergelijke contracten aan bepaalde minimumnormen voldoen en zowel de interne markt als de gemeenschappelijke marktordening goed blijft werken, moet op het niveau van de Unie een aantal basisvoorwaarden voor het gebruik van deze contracten worden vastgesteld. Over deze basisvoorwaarden kan echter vrij worden onderhandeld. Met het oog op een grotere stabiliteit van de zuivelmarkt en een betere afzet voor melkproducten in bepaalde lidstaten waar bijzonder korte contracten gangbaar zijn, moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben een minimale looptijd voor dergelijke contracten en/of voorstellen vast te stellen. Deze minimale looptijd mag echter alleen worden opgelegd voor contracten tussen eerste kopers en melkproducenten of voor voorstellen van eerste kopers aan melkproducenten. Bovendien mag de goede werking van de interne markt hierdoor niet in het gedrang komen, en moet het melkproducenten vrij staan van een dergelijke minimale looptijd af te zien of deze te weigeren. Met betrekking tot de basisvoorwaarden is het belangrijk dat de voor de levering verschuldigde prijs afhankelijk van de keuze van de contractsluitende partijen in het contract kan worden vastgelegd als statische prijs of als prijs die varieert op grond van bepaalde factoren zoals de hoeveelheid en de kwaliteit of de samenstelling van de geleverde rauwe melk. Een combinatie van een statische prijs voor een bepaalde hoeveelheid en een berekende prijs voor een bijkomende hoeveelheid geleverde rauwe melk binnen hetzelfde contract is daarbij niet uitgesloten.

 

(11)

Zuivelcoöperaties die voorschriften in hun statuten of de op grond van deze statuten vastgestelde voorschriften en besluiten hebben opgenomen met een soortgelijke werking als de basisvoorwaarden voor contracten die zijn opgenomen in deze verordening, dienen in het belang van de vereenvoudiging worden uitgesloten van de verplichting om een schriftelijk contract te sluiten.

 

(12)

Om de doeltreffendheid van de hierboven uiteengezette op contracten gebaseerde regeling te vergroten, dienen de lidstaten deze regeling tevens te kunnen toepassen op tussenpersonen wanneer tussenpersonen de melk bij de landbouwers inzamelen om deze aan de verwerkers te leveren.

 

(13)

Krachtens artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn de mededingingsregels van de Unie slechts in zoverre van toepassing op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten als door het Europees Parlement en de Raad zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 43, lid 2, VWEU, dat op zijn beurt voorziet in het instellen van een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.

 

(14)

Om een duurzame ontwikkeling van de productie en een billijke levensstandaard voor de melkproducenten te waarborgen, moet de onderhandelingspositie van deze producenten ten opzichte van de zuivelverwerkers worden versterkt, wat een eerlijker verdeling van de meerwaarde in de hele keten zal meebrengen. Daarom moet, met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een bepaling op grond van artikel 42 en artikel 43, lid 2, VWEU, worden vastgesteld om uitsluitend uit melkproducenten bestaande producentenorganisaties of unies daarvan in staat te stellen om, met betrekking tot de productie van al hun leden of een gedeelte daarvan, gezamenlijk met de zuivelfabrikanten te onderhandelen over contractvoorwaarden, inclusief de prijs. Alleen producentenorganisaties die erkenning vragen en verkrijgen op grond van artikel 122 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, mogen voor die bepaling in aanmerking komen. De bepaling mag echter niet van toepassing zijn op erkende producentenorganisaties, met inbegrip van coöperaties, die alle rauwe melk van hun leden verwerken en waar derhalve geen rauwe melk aan andere verwerkers wordt geleverd. Voorts moet worden voorzien in de mogelijkheid om producentenorganisaties die krachtens nationaal recht zijn erkend de facto ook te erkennen als producentenorganisaties overeenkomstig deze verordening.

 

(15)

Om de goede werking van coöperaties niet in het gedrang te brengen en omwille van de duidelijkheid moet uitdrukkelijk worden gesteld dat wanneer het lidmaatschap van een landbouwer van een coöperatie de verplichting inhoudt dat de rauwe melkproductie van de landbouwer geheel of gedeeltelijk dient te worden geleverd overeenkomstig de voorwaarden die in de statuten van de coöperatie of de op grond van deze statuten vastgestelde voorschriften en besluiten zijn neergelegd, over deze voorwaarden niet met een producentenorganisatie hoeft te worden onderhandeld.

 

(16)

In het belang van doeltreffende mededinging op de zuivelmarkt dient deze mogelijkheid voorts gepaard te gaan met adequate maximumpercentages van de productie van de Unie en van alle lidstaten die onder deze onderhandelingen vallen. Het maximumpercentage van de nationale productie moet eerst worden toegepast op het volume rauwe melk dat in de producerende lidstaat of in elk van de producerende lidstaten wordt geproduceerd. Hetzelfde maximumpercentage moet vervolgens worden toegepast op het volume rauwe melk dat aan een specifieke lidstaat van bestemming wordt geleverd.

 

(17)

Gezien het belang van beschermde oorsprongsbenamingen (BOB) en beschermde geografische aanduidingen (BGA), met name voor kwetsbare landbouwgebieden, alsook om de toegevoegde waarde te waarborgen en de kwaliteit van kazen met een BOB of BGA te handhaven, moet het de lidstaten in de context van de aflopende melkquotaregeling vrij staan om voorschriften voor de regulering van het aanbod van dergelijke in het bedoelde gebied geproduceerde kazen toe te passen. Deze voorschriften moeten betrekking hebben op de volledige productie van de desbetreffende kazen en moeten worden aangevraagd door een brancheorganisatie of een producentenorganisatie of een groepering als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (6). Het reguleringsverzoek moet worden gesteund door een ruime meerderheid van de melkproducenten, die het merendeel van de voor de productie van deze kaas gebruikte melk vertegenwoordigen, en in het geval van brancheorganisaties en groepen, door een ruime meerderheid van kaasproducenten die het merendeel van de productie van deze kaas vertegenwoordigen. Deze voorschriften moeten aan strikte voorwaarden worden onderworpen, met name om te voorkomen dat de handel op andere markten schade ondervindt en om de rechten van minderheden te beschermen. De lidstaten dienen de vastgestelde voorschriften onverwijld bekend te maken en de Commissie ervan in kennis te stellen, regelmatig controles uit te oefenen, en bij niet-naleving de voorschriften in te trekken.

 

(18)

Op het niveau van de Unie zijn in sommige sectoren voorschriften voor brancheorganisaties vastgesteld. Deze organisaties kunnen een nuttige rol spelen door de dialoog tussen de in de bevoorradingsketen actieve partijen mogelijk te maken en beste praktijken en markttransparantie te stimuleren. Dergelijke voorschriften dienen tevens in de sector melk en zuivelproducten van toepassing te zijn, samen met bepalingen die de positie van dergelijke organisaties in het kader van het mededingingsrecht verduidelijken, op voorwaarde dat de activiteiten van deze organisaties de mededinging, de interne markt en de goede werking van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten niet verstoren. De lidstaten moeten alle relevante marktdeelnemers aanmoedigen om zich aan te sluiten bij brancheorganisaties.

 

(19)

Om de ontwikkelingen op de markt te kunnen volgen, dient de Commissie tijdig over informatie inzake de hoeveelheden geleverde rauwe melk te beschikken. Derhalve is een bepaling nodig die ervoor moet zorgen dat de eerste koper deze informatie geregeld aan de lidstaten meedeelt en dat de lidstaat de Commissie hiervan in kennis stelt.

 

(20)

Ten aanzien van de onderhandelingen over contracten, de erkenning van producentenorganisaties, unies daarvan en brancheorganisaties, alsook de contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten, moeten de lidstaten aan de Commissie informatie verstrekken met het oog op toezicht en evaluatie van de toepassing van deze verordening, inzonderheid voor de verslagen over de ontwikkeling van de zuivelmarkt die de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad moet voorleggen.

 

(21)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn gerechtvaardigd gezien de huidige economische situatie van de zuivelmarkt en de huidige structuur van de bevoorradingsketen. Zij moeten daarom lang genoeg van toepassing zijn om de optimale doeltreffendheid ervan te garanderen. De maatregelen gaan echter zo ver dat zij aan een bepaalde tijdslimiet moeten worden gebonden en moeten worden herzien om na te gaan hoe zij hebben gewerkt en of zij van toepassing moeten blijven. Dit kan gebeuren in het kader van de twee verslagen over de ontwikkeling van de zuivelmarkt die uiterlijk 30 juni 2014 en uiterlijk 31 december 2018 respectievelijk door de Commissie moeten worden ingediend, en waarin onder meer moet worden ingegaan op mogelijke stimuli die de landbouwers tot het sluiten van gemeenschappelijke productieafspraken moeten aanzetten.

 

(22)

De economie van een aantal achterstandsgebieden in de Unie is sterk afhankelijk van de melkproductie. Gezien de specifieke kenmerken van deze regio’s moet het algemeen beleid beter worden afgestemd op hun behoeften. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet reeds in specifieke maatregelen voor deze achterstandsgebieden. De bijkomende maatregelen die in deze verordening worden vastgesteld kunnen bijdragen tot de versterking van de positie van melkproducenten in de dergelijke gebieden. Dit effect moet echter in bovengenoemde verslagen worden geëvalueerd, op basis waarvan de Commissie waar nodig voorstellen moet indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

 

(23)

Met het oog op een duidelijke afbakening van de doelstellingen en verantwoordelijkheden van producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de erkenningsvoorwaarden voor grensoverschrijdende producentenorganisaties en grensoverschrijdende unies van producentenorganisaties, de voorwaarden voor vestiging en administratieve bijstand bij grensoverschrijdende samenwerking en de berekening van het volume rauwe melk waarover door een producentenorganisatie wordt onderhandeld. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

 

(24)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de vaststelling van voorwaarden voor de erkenning van producentenorganisaties en unies daarvan en brancheorganisaties, de kennisgeving door deze organisaties van het volume rauwe melk waarover wordt onderhandeld, de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie met betrekking tot deze organisaties en de voorschriften voor de regulering van het aanbod van kaas met een BOB of BGA, gedetailleerde voorschriften inzake overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector melk en zuivelproducten, alsook inhoud, vorm en termijnen van verplichte aangiften in die sector, bepaalde elementen van de contracten voor de levering van rauwe melk door landbouwers en de kennisgeving aan de Commissie van desbetreffende besluiten van de lidstaten, moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (7).

 

(25)

In het licht van de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van het mededingingsbeleid van de Unie en gezien het bijzondere karakter van de bedoelde handelingen, moet de Commissie zonder Verordening (EU) nr. 182/2011 toe te passen besluiten of bepaalde overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector melk en zuivelproducten strijdig zijn met de mededingingsregels van de Unie, of onderhandelingen van een producentenorganisatie voor meer dan een lidstaat kunnen plaatsvinden en of bepaalde voorschriften van de lidstaten tot regulering van het aanbod van kaas met een BOB of BGA moeten worden ingetrokken.

 

(26)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007

Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In artikel 122, eerste alinea, onder a), wordt het volgende punt ingevoegd:

 

„iii bis)

melk en zuivelproducten;”.

 

2)

Aan artikel 123 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De lidstaten kunnen tevens brancheorganisaties erkennen die:

 

a)

formeel erkenning hebben aangevraagd en bestaan uit vertegenwoordigers van beroepsgroepen die betrokken zijn bij de productie van rauwe melk en betrokken zijn bij ten minste een van de volgende stadia van de bevoorradingsketen: verwerking of verhandeling, inclusief distributie, van producten van de sector melk en zuivelproducten;

 

b)

zijn samengesteld op initiatief van alle of sommige van de onder a) bedoelde vertegenwoordigers;

 

c)

in één of meer regio’s van de Unie één of meer van de hieronder vermelde activiteiten uitoefenen, daarbij rekening houdend met de belangen van de leden van deze brancheorganisaties en van de consument:

 

i)

het verbeteren van de kennis inzake en de doorzichtigheid van de productie en de markt, onder meer door statistische gegevens over de prijzen, de volumes en de looptijd van vooraf gesloten contracten voor de levering van rauwe melk bekend te maken en door analyses van potentiële toekomstige marktontwikkelingen op regionaal, nationaal en internationaal niveau te verstrekken;

 

ii)

het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop producten van de sector melk en zuivelproducten worden afgezet, onder meer door middel van onderzoek en marktstudies;

 

iii)

het bevorderen van consumptie van en informatieverstrekking over melk en zuivelproducten op zowel de interne als de externe markten;

 

iv)

het verkennen van potentiële exportmarkten;

 

v)

het opstellen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie voor de verkoop van rauwe melk aan afnemers en/of de levering van verwerkte producten aan distributeurs en de kleinhandel, rekening houdend met de noodzaak eerlijke concurrentievoorwaarden te verwezenlijken en marktverstoringen te voorkomen;

 

vi)

het verstrekken van informatie en het verrichten van onderzoek om de productie af te stemmen op de eisen van de markt en op de smaak en de wensen van de consument, met name inzake productkwaliteit en milieubescherming;

 

vii)

het in stand houden en ontwikkelen van het productiepotentieel van de zuivelsector, onder meer door het bevorderen van innovatie en het ondersteunen van programma’s voor toegepast onderzoek en ontwikkeling om het potentieel van melk en zuivelproducten ten volle te benutten, vooral om producten met toegevoegde waarde te creëren die aantrekkelijker zijn voor de consument;

 

viii)

het zoeken naar methoden die minder veterinaire producten vergen; het verbeteren van het beheer van andere productiemiddelen en het bevorderen van de voedselveiligheid en de diergezondheid;

 

ix)

het ontwikkelen van methoden en instrumenten om de kwaliteit van het product te verbeteren in alle stadia van de productie en de afzet;

 

x)

het beter benutten van het potentieel van de biologische landbouw en het bevorderen van deze landbouw alsmede van de vervaardiging van producten met oorsprongsbenamingen, kwaliteitsmerken en geografische aanduidingen, en

 

xi)

het bevorderen van de geïntegreerde productie of van andere milieuvriendelijke productiemethoden.”.

 

3)

In deel II, titel II, hoofdstuk II, wordt de volgende sectie ingevoegd:

„Sectie II bis

Voorschriften inzake producentenorganisaties en brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten

Artikel 126 bis

Erkenning van producentenorganisaties en hun unies in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    De lidstaten erkennen als producentenorganisatie in de sector melk en zuivelproducten in de zin van deze verordening alle rechtspersonen of duidelijk omschreven onderdelen ervan die een verzoek om erkenning indienen, op voorwaarde dat:
 

a)

zij voldoen aan de in artikel 122, eerste alinea, onder b) en c), vastgestelde voorwaarden;

 

b)

zij een minimum ledental hebben en/of over een door de betrokken lidstaat vastgestelde minimale hoeveelheid afzetbare producten in hun afzetgebied beschikken;

 

c)

er voldoende bewijs voorhanden is dat zij in staat zijn hun werk naar behoren te verrichten, vanuit het oogpunt van duur, efficiëntie en concentratie van het aanbod;

 

d)

zij over statuten beschikken die in overeenstemming zijn met de punten a), b) en c) van dit lid.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen op verzoek een unie van erkende producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten erkennen indien de betrokken lidstaat van oordeel is dat deze unie in staat is alle werkzaamheden van een erkende producentenorganisatie daadwerkelijk te verrichten en voldoet aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen besluiten dat producentenorganisaties die krachtens nationaal recht voor 2 april 2012 zijn erkend en die de in lid 1 van dit artikel bepaalde voorwaarden vervullen, als producentenorganisatie in de zin van artikel 122, eerste alinea, onder a), iii bis), erkend worden geacht.

Producentenorganisaties die krachtens nationaal recht voor 2 april 2012 zijn erkend en die de in lid 1 van dit artikel bepaalde voorwaarden niet vervullen, kunnen hun activiteiten krachtens nationaal recht voorzetten tot 3 oktober 2012.

  • 4. 
    De lidstaten:
 

a)

nemen, binnen vier maanden na de indiening van een met alle relevante bewijsstukken vergezeld erkenningsverzoek, een besluit inzake de erkenning van een producentenorganisatie; dit verzoek wordt ingediend in de lidstaat waar de organisatie haar hoofdzetel heeft;

 

b)

verrichten, op gezette tijden die zij bepalen, controles om zich ervan te verzekeren dat de erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties het bepaalde in dit hoofdstuk naleven;

 

c)

leggen die producentenorganisaties en unies daarvan passende en door hen vastgestelde sancties op bij niet-naleving van of onregelmatigheden betreffende de bepalingen van dit hoofdstuk en besluiten zo nodig hun erkenning in te trekken;

 

d)

brengen de Commissie eenmaal per jaar, niet later dan 31 maart, op de hoogte van alle gedurende het vorige kalenderjaar genomen besluiten tot toekenning, weigering of intrekking van erkenning.

Artikel 126 ter

Erkenning van brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    De lidstaten kunnen brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten erkennen op voorwaarde dat deze organisaties:
 

a)

voldoen aan de in artikel 123, lid 4, vastgestelde voorwaarden;

 

b)

in één of meer regio’s van het betrokken gebied actief zijn;

 

c)

een aanzienlijk deel van de in artikel 123, lid 4, onder a), genoemde economische activiteiten vertegenwoordigen;

 

d)

zich niet zelf bezig houden met de productie, verwerking of verhandeling van producten in de sector melk en zuivelproducten.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen besluiten dat brancheorganisaties die krachtens nationaal recht voor 2 april 2012 zijn erkend en die de in lid 1 bepaalde voorwaarden vervullen, als brancheorganisatie in de zin van artikel 123, lid 4, erkend worden geacht.
  • 3. 
    Wanneer de lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheid een brancheorganisatie te erkennen overeenkomstig lid 1 en/of lid 2,
 

a)

nemen zij, binnen vier maanden na de indiening van een met alle relevante bewijsstukken vergezeld erkenningsverzoek, een besluit inzake de erkenning van de brancheorganisatie; dit verzoek wordt ingediend in de lidstaat waar de organisatie haar hoofdzetel heeft;

 

b)

verrichten zij, op gezette tijden die zij bepalen, controles om zich ervan te verzekeren dat de erkende brancheorganisaties voldoen aan de voorwaarden die aan hun erkenning verbonden zijn;

 

c)

leggen zij de brancheorganisaties passende en door hen vastgestelde sancties op bij niet-naleving van of onregelmatigheden betreffende de bepalingen van deze verordening en besluiten zo nodig hun erkenning in te trekken;

 

d)

trekken zij de erkenning in als:

 

i)

niet meer wordt voldaan aan de in dit artikel vastgestelde eisen en voorwaarden voor erkenning;

 

ii)

de brancheorganisatie zich aansluit bij één van de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bedoeld in artikel 177 bis, lid 4, onverminderd de uit hoofde van de nationale wetgeving op te leggen sancties;

 

iii)

de brancheorganisatie niet voldoet aan de in artikel 177 bis, lid 2, genoemde kennisgevingsverplichting;

 

e)

brengen zij de Commissie eenmaal per jaar, niet later dan 31 maart, op de hoogte van alle gedurende het vorige kalenderjaar genomen besluiten tot toekenning, weigering of intrekking van erkenning.

Artikel 126 quater

Contractuele onderhandelingen in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    Producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten die krachtens artikel 122 zijn erkend, mogen namens hun leden uit de landbouwsector, met betrekking tot de volledige gezamenlijke productie van die leden of een gedeelte daarvan, onderhandelen over contracten voor de levering van rauwe melk door een producent aan een verwerker van rauwe melk, of aan een inzamelaar in de zin van artikel 185 septies, lid 1, tweede alinea.
  • 2. 
    De producentenorganisaties mogen de onderhandelingen voeren:
 

a)

ongeacht of de eigendom van de rauwe melk door de landbouwers wordt overgedragen aan de producentenorganisaties;

 

b)

ongeacht of de onderhandelde prijs geldt voor de gezamenlijke productie van alle, dan wel een deel van de aangesloten landbouwers;

 

c)

op voorwaarde dat per welbepaalde producentenorganisatie:

 

i)

het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt niet meer dan 3,5 % van de totale productie van de Unie bedraagt, en

 

ii)

het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt en dat in een bepaalde lidstaat wordt geproduceerd niet meer dan 33 % van de totale nationale productie van die lidstaat bedraagt, en

 

iii)

het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt en dat in een bepaalde lidstaat wordt geleverd, niet meer dan 33 % van de totale nationale productie van die lidstaat bedraagt;

 

d)

op voorwaarde dat de betrokken landbouwers niet zijn aangesloten bij een andere producentenorganisatie die eveneens namens hen onderhandelingen over contracten voert; lidstaten kunnen evenwel in naar behoren gerechtvaardigde gevallen afwijken van deze voorwaarde indien landbouwers twee verschillende productie-eenheden hebben die zich in verschillende geografische gebieden bevinden;

 

e)

op voorwaarde dat het lidmaatschap van de landbouwer van een coöperatie geen verplichting inhoudt dat de rauwe melk dient te worden geleverd overeenkomstig de voorwaarden die in de statuten van de coöperatie of de op grond van deze statuten vastgestelde voorschriften en besluiten zijn neergelegd, en

 

f)

op voorwaarde dat de producentenorganisatie de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waar zij actief is, in kennis stelt van het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt.

  • 3. 
    Niettegenstaande de voorwaarden bepaald in lid 2, onder c), ii) en iii), mogen producentenorganisaties de onderhandelingen krachtens lid 1 voeren op voorwaarde dat per producentenorganisatie het volume rauwe melk waarover onderhandeld wordt en dat in een lidstaat met een totale jaarlijkse rauwe melkproductie van minder dan 500 000 ton wordt geproduceerd of geleverd niet meer dan 45 % van de totale nationale productie van die lidstaat bedraagt.
  • 4. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt met „producentenorganisatie” tevens „een unie van producentenorganisaties” bedoeld.
  • 5. 
    Voor de toepassing van lid 2, onder c), en lid 3, maakt de Commissie aan de hand van de meest recente beschikbare gegevens op de door haar passend geachte wijze de in de Unie en de lidstaten geproduceerde hoeveelheden rauwe melk bekend.
  • 6. 
    In afwijking van lid 2, onder c), en lid 3, kan de in de tweede alinea van dit lid bedoelde mededingingsautoriteit, zelfs wanneer de daarin vastgestelde maxima niet worden overschreden, in een individueel geval besluiten dat de onderhandelingen door de producentenorganisatie moeten worden heropend of dat niet door de producentenorganisatie mag worden onderhandeld, indien zij dit noodzakelijk acht om te voorkomen dat de mededinging wordt uitgesloten of dat de kmo’s die rauwe melk op haar grondgebied verwerken, ernstig worden benadeeld.

Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt, met betrekking tot onderhandelingen over meer dan één lidstaat, door de Commissie genomen zonder toepassing van de in artikel 195, lid 2, of artikel 196 ter, lid 2, bedoelde procedure. In andere gevallen wordt het besluit genomen door de nationale mededingingsautoriteit van de lidstaat waarop de onderhandelingen betrekking hebben.

De in dit lid bedoelde besluiten worden pas van toepassing op de dag waarop zij aan de betrokken ondernemingen worden meegedeeld.

  • 7. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
  • a) 
    „nationale mededingingsautoriteit”: de autoriteit als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag (8);
  • b) 
    „kmo’s”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (9).
  • 8. 
    De lidstaten waar de onderhandelingen als bedoeld in dit artikel plaatsvinden, brengen de Commissie op de hoogte van de toepassing van lid 2, onder f), en lid 6.

Artikel 126 quinquies

Regulering van het aanbod van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding

  • 1. 
    Op verzoek van een krachtens artikel 122, eerste alinea, onder a), erkende producentenorganisatie, een krachtens artikel 123, lid 4, erkende brancheorganisatie of een groepering van marktdeelnemers als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006, kunnen lidstaten gedurende een beperkte periode bindende voorschriften vaststellen tot regulering van het aanbod van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 510/2006.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde voorschriften beantwoorden aan de in lid 4 vastgestelde voorwaarden en worden vooraf goedgekeurd door de partijen in het in artikel 4, lid 2, onder c), van Richtlijn (EG) nr. 510/2006 bedoelde geografische gebied. Een desbetreffende overeenkomst wordt gesloten tussen ten minste twee derde van de melkproducenten of hun vertegenwoordigers met een aandeel van ten minste twee derde in de totale rauwemelkproductie die wordt gebruikt voor het vervaardigen van de in lid 1 bedoelde kaas en, in voorkomend geval, ten minste twee derde van de producenten van deze kaas met een aandeel van ten minste twee derde in de productie van de kaas in het in artikel 4, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 510/2006 bedoelde geografische gebied.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1 met betrekking tot kaas met een beschermde geografische aanduiding is het in het productdossier van de kaas vastgestelde geografische gebied van oorsprong van de rauwe melk hetzelfde als het in artikel 4, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 510/2006 bedoelde geografische gebied voor deze kaas.
  • 4. 
    De in lid 1 bedoelde voorschriften:
 

a)

hebben uitsluitend betrekking op de regulering van het aanbod van het betrokken product, met het doel het aanbod van de kaas af te stemmen op de vraag;

 

b)

hebben uitsluitend betrekking op het betrokken product;

 

c)

mogen niet voor langer dan drie jaar verplicht worden gesteld en moeten na deze periode worden verlengd middels een nieuw verzoek als bedoeld in lid 1;

 

d)

brengen geen schade toe aan de handel in andere producten dan die waarop de in lid 1 bedoelde voorschriften betrekking hebben;

 

e)

hebben geen betrekking op transacties nadat de kaas in kwestie voor de eerste keer op de markt is gebracht;

 

f)

leiden niet tot de afkondiging van vaste prijzen, zelfs niet van richt- of adviesprijzen;

 

g)

leiden niet tot het onverkrijgbaar zijn van grote hoeveelheden van het betrokken product die anders wel verkrijgbaar waren geweest;

 

h)

leiden niet tot discriminatie, vormen geen obstakel voor nieuwe toetreders tot de markt, of hebben geen negatieve gevolgen voor kleine producenten;

 

i)

dragen bij tot de kwaliteitshandhaving of ontwikkeling van het betrokken product;

 

j)

laten het bepaalde in artikel 126 quater onverlet.

  • 5. 
    De in lid 1 bedoelde voorschriften worden bekendgemaakt in een officiële publicatie van de betrokken lidstaat.
  • 6. 
    De lidstaten verrichten controles om zich ervan te verzekeren dat de in lid 4 vastgestelde voorwaarden zijn vervuld en, indien de bevoegde nationale instanties oordelen dat de voorwaarden niet zijn vervuld, trekken de lidstaten de in lid 1 bedoelde voorschriften in.
  • 7. 
    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften die zij hebben vastgesteld. De Commissie stelt de lidstaten op de hoogte van deze kennisgevingen.
  • 8. 
    De Commissie kan te allen tijde uitvoeringshandelingen vaststellen die vereisen dat een lidstaat de door hem overeenkomstig lid 1 vastgestelde voorschriften moet intrekken, indien de Commissie van oordeel is dat deze voorschriften niet voldoen aan de in lid 4 vastgestelde voorwaarden, de mededinging in een wezenlijk deel van de interne markt voorkomen of verstoren, de vrije handel belemmeren of het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 VWEU in het gedrang brengen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 195, lid 2, of artikel 196 ter, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 126 sexies

Bevoegdheden van de Commissie betreffende producentenorganisaties en brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    Om te garanderen dat de doelstellingen en verantwoordelijkheden van producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten helder worden gedefinieerd, zodat deze organisaties doeltreffender kunnen werken zonder onnodig te worden belast, krijgt de Commissie overeenkomstig artikel 196 bis de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen, waarin het volgende wordt bepaald:
 

a)

de voorwaarden voor de erkenning van grensoverschrijdende producentenorganisaties en grensoverschrijdende unies van producentenorganisaties;

 

b)

de voorschriften inzake vestiging en de voorwaarden voor administratieve bijstand door de relevante bevoegde autoriteiten bij grensoverschrijdende samenwerking;

 

c)

bijkomende voorschriften betreffende de berekening van het volume rauwe melk waarover overeenkomstig artikel 126 quater, lid 2, onder c), en artikel 126 quater, lid 3, wordt onderhandeld.

  • 2. 
    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met gedetailleerde voorschriften die noodzakelijk zijn voor:
 

a)

de uitvoering van de voorwaarden voor de erkenning van producentenorganisaties en unies daarvan en brancheorganisaties, zoals bepaald in de artikelen 126 bis en 126 ter;

 

b)

de kennisgeving als bedoeld in artikel 126 quater, lid 2, onder f);

 

c)

de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie als bedoeld in artikel 126 bis, lid 4, onder d), artikel 126 ter, lid 3, onder e), artikel 126 quater, lid 8, en artikel 126 quinquies, lid 7;

 

d)

de procedures met betrekking tot administratieve bijstand bij grensoverschrijdende samenwerking.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 196 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

 

4)

In artikel 175 wordt „onder voorbehoud van de artikelen 176 en 177 van deze verordening” vervangen door „onder voorbehoud van de artikelen 176 tot en met 177 bis van deze verordening”.

 

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 177 bis

Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    Artikel 101, lid 1, VWEU is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van erkende brancheorganisaties die dienen voor de uitvoering van de in artikel 123, lid 4, onder c), van deze verordening vermelde activiteiten.
  • 2. 
    Lid 1 is slechts van toepassing indien:
 

a)

de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen ter kennis van de Commissie zijn gebracht, en

 

b)

de Commissie niet binnen drie maanden na ontvangst van alle vereiste gegevens, zonder toepassing van de in artikel 195, lid 2, of artikel 196 ter, lid 2, bedoelde procedure, heeft vastgesteld dat deze overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen onverenigbaar zijn met de regelgeving van de Unie.

  • 3. 
    De hierboven bedoelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen kunnen pas na het verstrijken van de in lid 2, onder b), bedoelde termijn ten uitvoer worden gelegd.
  • 4. 
    Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen worden in ieder geval als onverenigbaar met de regelgeving van de Unie aangemerkt als zij:
 

a)

kunnen leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie, ongeacht in welke vorm;

 

b)

afbreuk kunnen doen aan de goede werking van de marktordening;

 

c)

concurrentiedistorsies teweeg kunnen brengen en niet volstrekt noodzakelijk zijn voor het bereiken van de met de brancheactiviteit nagestreefde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

 

d)

de vaststelling van prijzen omvatten;

 

e)

tot discriminatie kunnen leiden of de concurrentie voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten kunnen elimineren.

  • 5. 
    Als de Commissie na het verstrijken van de in lid 2, onder b), bedoelde termijn vaststelt dat niet aan de voorwaarden voor de toepassing van lid 1 is voldaan, stelt zij, zonder toepassing van de in artikel 195, lid 2, of artikel 196 ter, lid 2, bedoelde procedure, een besluit vast waarin zij verklaart dat artikel 101, lid 1, VWEU van toepassing is op de betrokken overeenkomst, het betrokken besluit of de betrokken onderling afgestemde gedraging.

Dit besluit van de Commissie wordt op zijn vroegst van toepassing op de dag van kennisgeving ervan aan de betrokken brancheorganisatie, tenzij deze laatste onjuiste gegevens heeft verstrekt of misbruik heeft gemaakt van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vrijstelling.

  • 6. 
    In het geval van meerjarenovereenkomsten geldt de kennisgeving voor het eerste jaar ook voor de volgende jaren van de overeenkomst. De Commissie kan evenwel, op eigen initiatief of op verzoek van een andere lidstaat, te allen tijde verklaren dat er sprake is van onverenigbaarheid.
  • 7. 
    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met de nodige maatregelen voor de uniforme toepassing van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 196 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.
 

6)

Artikel 184 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

punt 6 wordt vervangen door:

 

„6.

vóór 31 december 2010 en 31 december 2012 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de evolutie van de marktsituatie en de daaruit volgende voorwaarden voor een vlotte, geleidelijke afschaffing van de melkquotaregeling, zo nodig vergezeld van passende voorstellen;”;

 

b)

het volgende punt wordt toegevoegd:

 

„9.

uiterlijk 30 juni 2014 en 31 december 2018, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de ontwikkeling van de marktsituatie in de sector melk en zuivelproducten, en met name betreffende de werking van artikel 122, eerste alinea, onder a), iii bis), artikel 123, lid 4, en de artikelen 126 quater, 126 quinquies, 177 bis, 185 sexies en 185 septies, dat met name een evaluatie bevat van de gevolgen voor de melkproducenten en melkproducten in achterstandsgebieden, in het licht van de algemene doelstelling om de productie in deze gebieden te handhaven, alsook mogelijke initiatieven om de landbouwers ertoe aan te zetten gezamenlijke productieovereenkomsten te sluiten, zo nodig vergezeld van passende voorstellen.”.

 

7)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 185 sexies

Verplichte aangiften in de sector melk en zuivelproducten

Met ingang van 1 april 2015 geven eerste kopers van rauwe melk bij de bevoegde nationale autoriteit aan hoeveel rauwe melk maandelijks aan hen is geleverd.

Voor de toepassing van dit artikel en artikel 185 septies wordt onder „eerste koper” verstaan een onderneming of groepering die van een producent melk koopt:

 

a)

om deze, ook in het kader van een contract, in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken;

 

b)

om deze door te verkopen aan één of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de hoeveelheid rauwe melk als bedoeld in de eerste alinea.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften betreffende inhoud, vorm en termijnen van dergelijke aangiften, alsook voorschriften met betrekking tot de kennisgevingen die krachtens dit artikel door de lidstaten moeten worden gedaan. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 196 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 185 septies

Contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten

  • 1. 
    Indien een lidstaat besluit dat voor elke levering van rauwe melk op zijn grondgebied door een landbouwer aan een verwerker van rauwe melk een schriftelijk contract tussen de partijen moet worden gesloten, en/of besluit dat een eerste koper een landbouwer voor een contract betreffende de levering van rauwe melk een schriftelijk voorstel moet doen, dienen dat contract en/of dat voorstel voor een contract te voldoen aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarden.

Als de lidstaat besluit dat voor leveringen van rauwe melk van een landbouwer aan een verwerker van rauwe melk een schriftelijk contract tussen de partijen moet worden gesloten, dan bepaalt de lidstaat tevens, indien de rauwe melk door één of meer inzamelaars wordt geleverd, welk leveringsstadium of welke leveringsstadia onder dit contract vallen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „inzamelaar” verstaan een onderneming die rauwe melk vervoert van een landbouwer of een andere inzamelaar naar een verwerker van rauwe melk of een andere inzamelaar, met dien verstande dat de eigendom van de melk telkens wordt overgedragen.

  • 2. 
    Het contract en/of het voorstel voor een contract:
 

a)

wordt vóór de levering opgesteld;

 

b)

wordt schriftelijk opgesteld, en

 

c)

bevat, met name, de volgende gegevens:

 

i)

de voor de levering verschuldigde prijs, die:

 

statisch moet zijn en in het contract moet zijn vermeld, en/of

 

wordt berekend op grond van een combinatie van verschillende in het contract opgenomen factoren, zoals bijvoorbeeld marktindicatoren die de ontwikkeling van de marktsituatie weerspiegelen, de geleverde hoeveelheid en de kwaliteit of de samenstelling van de geleverde rauwe melk;

 

ii)

de hoeveelheid rauwe melk die kan en/of moet worden geleverd en de leveringstermijn daarvan,

 

iii)

de looptijd van het contract, waarbij onder vermelding van verstrijkingsbepalingen een bepaalde of onbepaalde looptijd is toegestaan;

 

iv)

details betreffende betalingstermijnen en -procedures;

 

v)

de modaliteiten voor de inzameling of levering van de rauwe melk, en

 

vi)

de voorschriften bij overmacht.

  • 3. 
    In afwijking van lid 1 is een contract en/of een voorstel voor een contract niet vereist wanneer rauwe melk door een landbouwer aan een coöperatie wordt geleverd waarbij de landbouwer is aangesloten, op voorwaarde dat in de statuten van die coöperatie of de op grond van deze statuten vastgestelde voorschriften en besluiten bepalingen zijn opgenomen van dezelfde strekking als het bepaalde in lid 2, onder a), b) en c).
  • 4. 
    De partijen onderhandelen in alle vrijheid over alle elementen in door producenten, inzamelaars of verwerkers van rauwe melk gesloten contracten voor de levering van rauwe melk, met inbegrip van de in lid 2, onder c), bedoelde elementen.

Niettegenstaande de eerste alinea geldt het volgende:

 

i)

indien een lidstaat besluit dat voor de levering van rauwe melk overeenkomstig lid 1 van dit artikel een schriftelijk contract moet worden gesloten, kan de lidstaat een minimale looptijd vaststellen die echter alleen van toepassing is op schriftelijke contracten tussen een landbouwer en de eerste koper van rauwe melk. De aldus vastgestelde minimale looptijd bedraagt ten minste zes maanden en brengt de goede werking van de interne markt niet in het gedrang, en/of

 

ii)

indien een lidstaat besluit dat de eerste koper van rauwe melk de landbouwer voor een contract overeenkomstig lid 1 een schriftelijk voorstel dient te doen, kan de lidstaat bepalen dat het voorstel de ter zake in het nationale recht geldende minimale looptijd voor het contract moet omvatten. De aldus vastgestelde minimale looptijd bedraagt ten minste zes maanden en mag de goede werking van de interne markt niet in het gedrang brengen.

De tweede alinea laat de rechten onverlet van de landbouwer om een dergelijke minimale looptijd schriftelijk te weigeren. In dat geval onderhandelen de partijen in alle vrijheid over alle elementen van het contract, met inbegrip van de in lid 2, onder c), bedoelde elementen.

  • 5. 
    De lidstaten die van de mogelijkheden van dit artikel gebruikmaken, stellen de Commissie in kennis van de wijze waarop de mogelijkheden worden toegepast.
  • 6. 
    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met de nodige maatregelen voor de uniforme toepassing van lid 2, onder a) en b), en lid 3 van dit artikel, alsook maatregelen met betrekking tot de kennisgevingen die krachtens dit artikel door de lidstaten moeten worden gedaan. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 196 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.
 

8)

Aan deel VII, hoofdstuk I, worden de volgende artikelen toegevoegd:

„Artikel 196 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 126 sexies, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 2 april 2012. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 126 sexies, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 5. 
    Een overeenkomstig artikel 126 sexies, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 196 ter

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité dat als Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten wordt aangeduid. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (10).
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
 

9)

Aan artikel 204 wordt het volgende lid toegevoegd:

„7.   Met betrekking tot de sector melk en zuivelproducten zijn artikel 122, eerste alinea, onder a), iii bis), artikel 123, lid 4, en de artikelen 126 bis, 126 ter, 126 sexies en 177 bis van toepassing met ingang van 2 april 2012 tot en met 30 juni 2020, en zijn de artikelen 126 quater, 126 quinquies, 185 sexies en 185 septies van toepassing met ingang van 3 oktober 2012 tot en met 30 juni 2020.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 2. 
    Zij is van toepassing met ingang van 2 april 2012.

De artikelen 126 quater, 126 quinquies, 185 sexies en 185 septies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zoals ingevoegd bij deze verordening zijn evenwel van toepassing vanaf 3 oktober 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • N. 
    WAMMEN
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 15 februari 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad ) en besluit van de Raad van 28 februari 2012.
  • (8) 
    PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Noot voor de lezer: De titel van Verordening (EG) nr. 1/2003 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag van Lissabon; de oorspronkelijke verwijzing betrof de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.