Besluit 2012/308 - Toetreding van de EU tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

1.

Wettekst

15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/1

 

BESLUIT 2012/308/GBVB VAN DE RAAD

van 26 april 2012

betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 31, lid 1,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met namede artikelen 209 en 212, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië („het verdrag”) werd 24 februari 1976 ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Sinds de datum van ondertekening hebben ook de volgende landen het Verdrag ondertekend: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Democratische Volksrepubliek Laos, Birma/Myanmar, de Socialistische Republiek Vietnam, de Onafhankelijke Staat Papoea-Nieuw-Guinea, de Volksrepubliek China, de Republiek India, Japan, de Islamitische Republiek Pakistan, de Republiek Korea, de Russische Federatie, Nieuw-Zeeland, Mongolië, het Gemenebest Australië, de Franse Republiek, de Democratische Republiek Oost-Timor, de Volksrepubliek Bangladesh, de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, de Democratische Volksrepubliek Korea, de Verenigde Staten van Amerika, de Republiek Turkije en Canada.

 

(2)

Het verdrag heeft tot doel de vrede, stabiliteit en samenwerking in de regio te bevorderen. Hiertoe roept het verdrag op tot een vreedzame beslechting van geschillen, de bewaring van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de veiligheid in Zuidoost-Azië. De regels en beginselen die in het Verdrag worden uiteengezet, beantwoorden daarmee aan de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

 

(3)

Voorts voorziet het verdrag in betere samenwerking op economisch, handels-, sociaal, technisch en wetenschappelijk gebied, alsook in een versnelde economische groei in de regio door een intensiever gebruik van de landbouw en industrie in de landen van Zuidoost-Azië, de uitbreiding van de handel en de verbetering van de economische infrastructuur. Het verdrag bevordert derhalve de samenwerking met de ontwikkelingslanden uit dat gebied, alsook de economische, financiële en technische samenwerking met andere landen dan ontwikkelingslanden.

 

(4)

De Raad machtigde tijdens zijn bijeenkomst van 4 en 5 december 2006 het voorzitterschap en de Commissie om te onderhandelen over de toetreding van de Unie en de Europese Gemeenschap tot het verdrag.

 

(5)

Bij brief van 7 december 2006 stelden de Unie en de Europese Gemeenschap Cambodja, in zijn hoedanigheid van ASEAN-coördinator voor de betrekkingen met de Unie, in kennis van hun besluit om toetreding tot het verdrag te verzoeken, onder voorbehoud van de in de brief vermelde regelingen.

 

(6)

Op 28 mei 2009 verklaarde Thailand, op dat ogenblik voorzitter van de ASEAN, namens de regeringen van alle staten in Zuidoost-Azië in te stemmen met de toetreding van de Unie en de Europese Gemeenschap tot het verdrag, op voorwaarde van inwerkingtreding van het derde protocol bij het verdrag.

 

(7)

Het derde protocol bij het verdrag, dat 23 juli 2010 werd ondertekend, voorziet in de toetreding van regionale organisaties tot het verdrag.

 

(8)

De Unie moet bijgevolg na de inwerkingtreding van het derde protocol van het verdrag toetreden tot het verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De toetreding van de Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van het verdrag en de drie protocollen tot wijziging ervan, alsook de akte van toetreding van de Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië worden aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De Raad machtigt hierbij de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de akte van toetreding van de Unie tot het verdrag namens de Unie te ondertekenen en neder te leggen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 26 april 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    BØDSKOV
 

VERTALING

Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Indonesië, 24 februari 1976

De hoge verdragsluitende partijen:

IN HET BEWUSTZIJN van de bestaande historische, geografische en culturele banden tussen hun volkeren;

VASTBESLOTEN om de regionale vrede en stabiliteit te bevorderen door respect voor het recht en de rechtsstaat en een sterkere regionale weerbaarheid in hun onderlinge betrekkingen;

IN HET VERLANGEN vrede, vriendschap en wederzijdse samenwerking in zaken die Zuidoost-Azië aangaan, te bevorderen, in de geest en volgens de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, de tien beginselen die zijn goedgekeurd op de Azië-Afrika-conferentie in Bandung van 25 april 1955, de verklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, ondertekend te Bangkok, 8 augustus 1967, en de verklaring ondertekend te Kuala Lumpur op 27 november 1971;

ERVAN OVERTUIGD dat de beslechting van geschillen of disputen tussen hun landen moet worden geregeld door rationele, doeltreffende en voldoende flexibele procedures, met vermijding van negatieve attitudes die de samenwerking kunnen bedreigen of verhinderen;

GELOVEND dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie;

KOMEN PLECHTIG OVEREEN een Verdrag van vriendschap en samenwerking te sluiten, als volgt:

1.1.1.1.   HOOFDSTUK I: DOEL EN BEGINSELEN

Artikel 1

Dit verdrag heeft tot doel blijvende vrede, vriendschap en samenwerking tussen hun volkeren te bevorderen en zodoende bij te dragen tot hun sterkte, solidariteit en nauwere banden.

Artikel 2

In hun onderlinge betrekkingen worden de hoge verdragsluitende partijen geleid door de volgende fundamentele beginselen:

 

a)

wederzijds respect voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit, gelijkwaardigheid, territoriale integriteit en nationale identiteit van alle staten;

 

b)

het recht van elke staat op een nationaal bestaan zonder bemoeienissen, subversie of dwang van buitenaf;

 

c)

niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een ander land;

 

d)

beslechting van geschillen of disputen met vreedzame middelen;

 

e)

afzien van de dreiging met en het gebruik van geweld;

 

f)

doeltreffende onderlinge samenwerking.

1.1.1.2.   HOOFDSTUK II: VRIENDSCHAP

Artikel 3

Voor het bereiken van de doelstellingen van dit verdrag streven de hoge verdragsluitende partijen naar de ontwikkeling en versterking van de traditionele, culturele en historische vriendschapsbanden, goede nabuurschap en samenwerking die hen verbindt, en vervullen zij te goeder trouw de verplichtingen uit hoofde van dit verdrag. Teneinde een nauwere onderlinge verstandhouding te bevorderen, moedigen de hoge verdragsluitende partijen contacten en sociaal verkeer tussen hun volkeren aan, en vergemakkelijken zij deze.

1.1.1.3.   HOOFDSTUK III: SAMENWERKING

Artikel 4

De hoge verdragsluitende partijen bevorderen actieve samenwerking op economisch, sociaal, technisch, wetenschappelijk en administratief gebied, alsook op het punt van gezamenlijke idealen en verlangens op het gebied van internationale vrede en stabiliteit in de regio en alle andere aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

Artikel 5

Met het oog op artikel 4 getroosten de hoge verdragsluitende partijen zich maximale inspanningen, zowel multilateraal als bilateraal, op basis van gelijkwaardigheid, non-discriminatie en wederzijds voordeel.

Artikel 6

De hoge verdragsluitende partijen werken samen voor versnelde economische groei in de regio met het oog op een sterkere basis voor een welvarende en vreedzame gemeenschap van volkeren in Zuidoost-Azië. Hiertoe bevorderen zij de uitbreiding van hun landbouw en industrie, de expansie van hun handel en de verbetering van hun economische infrastructuur voor het wederzijdse welzijn van hun volkeren. In dit verband gaan zij voort met het onderzoeken van alle mogelijkheden voor nauwe en voordelige samenwerking met andere staten, alsook internationale en regionale organisaties buiten de regio.

Artikel 7

De hoge verdragsluitende partijen voeren hun economische samenwerking op met het oog op het verwezenlijken van sociale rechtvaardigheid en een hogere levensstandaard van de volkeren in de regio. Hiertoe keuren zij passende regionale strategieën voor economische ontwikkeling en wederzijdse bijstand goed.

Artikel 8

De hoge verdragsluitende partijen streven naar zeer nauwe samenwerking op de grootst mogelijke schaal en verstrekken elkaar wederzijdse bijstand in de vorm van opleiding en onderzoeksfaciliteiten op sociaal, cultureel, technisch, wetenschappelijk en administratief gebied.

Artikel 9

De hoge verdragsluitende partijen streven naar samenwerking voor de bevordering van de vrede, harmonie en stabiliteit in de regio. Daartoe onderhouden de hoge verdragsluitende partijen regelmatig contact en plegen zij geregeld overleg met elkaar over internationale en regionale kwesties teneinde hun acties en beleid op elkaar af te stemmen.

Artikel 10

Een hoge verdragsluitende partij neemt op generlei wijze deel aan enige activiteit die een bedreiging vormt voor de politieke en economische stabiliteit, soevereiniteit of territoriale integriteit van een andere hoge verdragsluitende partij.

Artikel 11

De hoge verdragsluitende partijen streven naar versterking van hun respectieve nationale weerbaarheid op politiek, economisch, sociaal-cultureel en veiligheidsgebied, overeenkomstig hun respectieve idealen en aspiraties, vrij van externe inmenging en interne gezagsondermijnende activiteiten, teneinde hun respectieve nationale identiteit te behouden.

Artikel 12

In hun streven naar regionale welvaart en veiligheid trachten de hoge verdragsluitende partijen op alle gebieden samen te werken voor de bevordering van regionale weerbaarheid, gebaseerd op de beginselen van zelfvertrouwen, zelfredzaamheid, wederzijds respect, samenwerking en solidariteit, die de basis vormen voor een sterke en duurzame gemeenschap van landen in Zuidoost-Azië.

1.1.1.4.   HOOFDSTUK IV: VREEDZAME BESLECHTING VAN GESCHILLEN

Artikel 13

De hoge verdragsluitende partijen zijn vastbesloten en te goeder trouw om geen geschillen te doen ontstaan. Mochten er toch geschillen ontstaan die hen direct aangaan, meer bepaald geschillen die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren, nemen de hoge verdragsluitende partijen niet hun toevlucht tot het dreigen met of gebruiken van geweld, maar beslechten zij dergelijke geschillen te allen tijde door vriendschappelijke onderhandelingen.

Artikel 14

Voor het beslechten van geschillen door regionale procedures richten de hoge verdragsluitende partijen als permanent orgaan een hoge raad op die bestaat uit een vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke hoge verdragsluitende partij en die tot taak heeft kennis te nemen van bestaande geschillen of situaties die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren.

Artikel 15

Indien directe onderhandelingen niet tot een oplossing leiden, neemt de hoge raad kennis van het geschil of de situatie en beveelt de betrokken partijen passende middelen aan tot beslechting, zoals goede diensten, bemiddeling, onderzoek of verzoening. De hoge raad kan echter zijn goede diensten aanbieden, of na akkoord van de betrokken partijen zichzelf instellen als een comité ter bemiddeling, onderzoek of verzoening. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, beveelt de hoge raad passende maatregelen aan ter voorkoming van een verslechtering van het geschil of de situatie.

Artikel 16

De voorgaande bepaling van dit hoofdstuk is niet van toepassing op een geschil indien niet alle betrokken partijen instemmen met de toepassing daarvan op dat geschil. Dit neemt echter niet weg dat de andere niet bij het geschil betrokken hoge verdragsluitende partijen alle mogelijke bijstand voor de beslechting van het geschil kunnen aanbieden. De bij een geschil betrokken partijen moeten dergelijke aanbiedingen van bijstand welwillend bejegenen.

Artikel 17

Geen enkele bepaling van dit verdrag staat eraan in de weg dat een beroep wordt gedaan op de in artikel 33, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties vervatte wijzen van vreedzame regeling van geschillen. De hoge verdragsluitende partijen die betrokken zijn bij een geschil, moeten worden aangemoedigd initiatieven te nemen om het geschil op vriendschappelijke wijze op te lossen, alvorens een beroep te doen op andere procedures waarin het Handvest van de Verenigde Naties voorziet.

1.1.1.5.   HOOFDSTUK V: ALGEMENE BEPALING

Artikel 18

Dit verdrag wordt ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Het wordt bekrachtigd overeenkomstig de constitutionele procedures van elk ondertekenend land. Het staat open voor toetreding door andere staten in Zuidoost-Azië.

Artikel 19

Dit verdrag treedt in werking op de datum waarop de vijfde akte van bekrachtiging wordt nedergelegd bij de regeringen van de ondertekenende landen die zijn aangewezen als depositarissen van het verdrag en van de akten van bekrachtiging of toetreding.

Artikel 20

Dit verdrag wordt opgesteld in de officiële talen van de hoge verdragsluitende partijen, alle talen zijnde gelijkelijk authentiek. Er wordt een overeengekomen gemeenschappelijke Engelse vertaling van de teksten opgesteld. Elke verschillende interpretatie van de gemeenschappelijke tekst zal worden opgelost door onderhandelingen.

TEN BEWIJZE WAARVAN de hoge verdragsluitende partijen het verdrag hebben ondertekend en van hun zegel hebben voorzien.

Gedaan te Denpasar, Bali, de vierentwintigste februari negentienhonderd zesenzeventig.

Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, Manilla, Filipijnen, 15 december 1987

De regering van Brunei Darussalam

De regering van de Republiek Indonesië

De regering van Maleisië

De regering van de Republiek der Filipijnen

De regering van de Republiek Singapore

De regering van het Koninkrijk Thailand

VERLANGEND de samenwerking met alle vredelievende landen verder te bevorderen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18 van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Dit verdrag wordt ondertekend door de Republiek Indonesië, Maleisië, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore en het Koninkrijk Thailand. Het wordt bekrachtigd overeenkomstig de constitutionele procedures van elk ondertekenend land.

Het staat open voor toetreding door andere staten in Zuidoost-Azië.

Staten buiten Zuidoost-Azië kunnen ook tot dit verdrag toetreden na toestemming van alle staten in Zuidoost-Azië die dit verdrag hebben ondertekend en van Brunei Darussalam.”.

Artikel 2

Artikel 14 van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Voor het beslechten van geschillen door regionale procedures richten de hoge verdragsluitende partijen als permanent orgaan een hoge raad op die bestaat uit een vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke hoge verdragsluitende partij en die tot taak heeft kennis te nemen van bestaande geschillen of situaties die de regionale vrede en harmonie kunnen verstoren.

Dit artikel is echter slechts dan van toepassing op een land buiten Zuidoost-Azië dat tot het verdrag is toegetreden, indien dit land rechtstreeks is betrokken bij het geschil dat door regionale procedures moet worden beslecht.”.

Artikel 3

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Manilla, de vijftiende december negentienhonderd zevenentachtig.

Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Manilla, Filipijnen, 25 juli 1998

De regering van Brunei Darussalam

De regering van het Koninkrijk Cambodja

De regering van de Republiek Indonesië

De regering van de Democratische Volksrepubliek Laos

De regering van Maleisië

De regering van de Unie van Myanmar

De regering van de Republiek der Filipijnen

De regering van de Republiek Singapore

De regering van het Koninkrijk Thailand

De regering van de Socialistische Republiek Vietnam

De regering van Papoea-Nieuw-Guinea

hierna de „hoge verdragsluitende partijen” genoemd,

VERLANGEND naar passende bevordering van de samenwerking met alle vredelievende landen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18, lid 3, van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Staten buiten Zuidoost-Azië kunnen ook toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam.”.

Artikel 2

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Manilla, de vijfentwintigste juli negentienhonderd achtennegentig.

Derde Protocol tot wijziging van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

Hanoi, Vietnam, 23 juli 2010

Brunei Darussalam

Het Koninkrijk Cambodja

De Republiek Indonesië

De Democratische Volksrepubliek Laos

Maleisië

De Unie van Myanmar

De Republiek der Filipijnen

De Republiek Singapore

Het Koninkrijk Thailand

De Socialistische Republiek Vietnam

Het Gemenebest Australië

De Volksrepubliek Bangladesh

De Volksrepubliek China

De Democratische Volksrepubliek Korea

De Franse Republiek

De Republiek India

Japan

Mongolië

Nieuw-Zeeland

De Islamitische Republiek Pakistan

Papoea-Nieuw-Guinea

De Republiek Korea

De Russische Federatie

De Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka

De Democratische Republiek Oost-Timor

De Republiek Turkije

De Verenigde Staten van Amerika

hierna de „hoge verdragsluitende partijen” genoemd,

VERLANGEND naar passende bevordering van de samenwerking met alle vredelievende landen, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, en meer bepaald met de buurlanden in de regio Zuidoost-Azië, alsook met regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn,

OVERWEGEND punt 5 van de preambule van het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, gedaan te Denpasar, Bali, 24 februari 1976 (hierna „het verdrag van vriendschap” genoemd), waarin erop wordt gewezen dat alle vredelievende landen moeten samenwerken, zowel binnen als buiten Zuidoost-Azië, voor de bevordering van de wereldvrede, voor stabiliteit en harmonie,

KOMEN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREEN:

Artikel 1

Artikel 18, lid 3, van het Verdrag van Vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Staten buiten Zuidoost-Azië en regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn, kunnen ook toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam.”.

Artikel 2

Artikel 14, lid 2, van het verdrag van vriendschap wordt als volgt gewijzigd:

„Dit artikel is echter slechts dan van toepassing op een hoge verdragsluitende partij, indien deze hoge verdragsluitende partij rechtstreeks is betrokken bij het geschil dat door regionale procedures moet worden beslecht.”.

Artikel 3

Dit protocol dient te worden bekrachtigd en wordt van kracht op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging door de hoge verdragsluitende partijen is nedergelegd.

Gedaan te Hanoi, Vietnam, de drieëntwintigste juli tweeduizend en tien, in één enkel exemplaar in de Engelse taal.

Akte van toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië

OVERWEGENDE DAT het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië, dat op 24 februari 1976 te Bali, Indonesië, werd ondertekend, is gewijzigd door het eerste, tweede en derde protocol tot wijziging van het verdrag, die respectievelijk op 15 december 1987, 25 juli 1998 en 23 juli 2010 werden ondertekend,

OVERWEGENDE DAT bij artikel 18, lid 3, van voornoemd verdrag, als gewijzigd bij artikel 1 van voornoemd derde protocol, is bepaald dat regionale organisaties waarvan de leden uitsluitend soevereine staten zijn, ook kunnen toetreden tot dit verdrag, mits de instemming wordt verkregen van alle staten in Zuidoost-Azië, namelijk: Brunei Darussalam, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Indonesië, de Democratische Volksrepubliek Laos, Maleisië, de Unie van Myanmar, de Republiek der Filipijnen, de Republiek Singapore, het Koninkrijk Thailand en de Socialistische Republiek Vietnam,

OVERWEGENDE DAT de minister van Buitenlandse Zaken van Finland en het lid van de Europese Commissie dat verantwoordelijk is voor Buitenlandse Betrekkingen en het Europese nabuurschapsbeleid bij brief van 7 december 2006 een verzoek tot toetreding van de Europese Unie tot het verdrag hebben ingediend,

OVERWEGENDE DAT de staten van Zuidoost-Azië hebben ingestemd met de toetreding van de Europese Unie tot het verdrag,

treedt de Europese Unie bij dezen toe tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië met ingang van de datum van nederlegging van deze akte.

TEN BLIJKE WAARVAN deze akte van toetreding werd ondertekend door [TITEL].

Gedaan te [plaats], [land], de [dag] [maand] tweeduizend en [xxx].

Voor de Europese Unie

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.