Richtlijn 1989/109 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31989L0109

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31989L0109

Richtlijn 89/109/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

Publicatieblad Nr. L 040 van 11/02/1989 blz. 0038 - 0044

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 17 blz. 0207

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 17 blz. 0207

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 december 1988

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

(89/109/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

In samenwerking met het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat Richtlijn 76/893/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (3), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal (4), herhaaldelijk op essentiële punten is gewijzigd; dat ter gelegenheid van nieuwe wijzigingen van deze richtlijn ter wille van de juridische duidelijkheid de op dit gebied bestaande voorschriften dienen te worden omgewerkt;

Overwegende dat de vaststelling van Richtlijn 76/893/EEG gerechtvaardigd was doordat de verschillen die indertijd tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot bovengenoemde materialen en voorwerpen bestonden, het vrije verkeer ervan belemmerden, ongelijke mededingingsvoorwaarden konden scheppen en uit dien hoofde op de totstandkoming en de werking van de gemeenschappelijke markt rechtstreeks van invloed waren;

Overwegende dat, om ten aanzien van deze materialen en voorwerpen vrij verkeer te kunnen verwezenlijken, onderlinge aanpassing van de desbetreffende wetgevingen noodzakelijk is, waarbij niet alleen in de eerste plaats rekening moet worden gehouden met de eisen inzake de bescherming van de gezondheid van de mens, maar tevens, binnen de door de bescherming van de gezondheid gestelde grenzen, met de economische en technische behoeften;

Overwegende dat de gekozen werkwijze erin bestond om allereerst in een kaderrichtlijn de algemene beginselen vast te leggen op grond waarvan het door middel van bijzondere richtlijnen mogelijk was en ook in het vervolg mogelijk zal zijn de onderlinge verschillen in de wettelijke bepalingen ten aanzien van bepaalde groepen materialen en voorwerpen op te heffen; dat deze benadering geschikt is gebleken en derhalve dient te worden gehandhaafd;

Overwegende dat de bedekkings- en omhullingsmaterialen die geheel of gedeeltelijk één geheel vormen met de levensmiddelen, niet kunnen worden beschouwd als louter met deze levensmiddelen in aanraking te zijn, maar dat er in dat geval rekening mee moet worden gehouden dat dergelijke materialen mogelijk door de verbruikers worden geconsumeerd: dat de voorschriften van deze richtlijn in dat geval niet geëigend zijn;

Overwegende dat het grondbeginsel van de onderhavige voorschriften behoort te zijn dat alle materialen en voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te worden gebracht of de overeenkomstig de bestemming ervan daarmee in aanraking komen, of dat contact nu rechtstreeks of onrechtstreeks is, voldoende inert moeten zijn om aan de levensmiddelen geen bestanddelen af te geven in hoeveelheden die voor de gezondheid van de mens gevaar kunnen opleveren, of die tot een onaanvaardbare wijziging in de samenstelling van de levensmiddelen, onderscheidenlijk tot aantasting van de organoleptische eigenschappen ervan, kunnen leiden;

Overwegende dat het voor het bereiken van dit doel noodzakelijk kan blijken om verschillende soorten beperkingen vast te stellen, die afzonderlijk of gecombineerd worden toegepast; dat het wenselijk is in de bijzondere richtlijnen die beperkingen op te nemen die het meest geschikt zijn om het gestelde doel te bereiken, rekening houdende met de technologische eigenschappen die voor de onderscheiden groepen materialen en voorwerpen kenmerkend zijn;

Overwegende dat het voor een verstandig gebruik van de materialen en voorwerpen dienstig is in een passende etikettering te voorzien; dat de wijze waarop deze etikettering geschiedt, naar gelang van de gebruiker voor wie de materialen en voorwerpen zijn bestemd, kan verschillen;

Overwegende dat de genoemde richtlijn geen betrekking heeft op de etikettering van produkten die wegens het gedrag ervan ten opzichte van levensmiddelen, noch daarmee in aanraking mogen worden gebracht, noch daartoe mogen worden bestemd;

Overwegende dat de opstelling van bijzondere richtlijnen om de grondbeginselen van de reglementering ten uitvoer te leggen, evenals de opstelling van de wijzigingen daarin, uitvoeringsmaatregelen van technische aard zijn; dat, ter vereenvoudiging en bespoediging van de procedure, de vaststelling van deze maatregelen aan de Commissie dient te worden opgedragen;

Overwegende dat het wenselijk is om het advies van het bij Besluit 74/234/EEG van de Commissie (5) ingestelde Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in te winnen alvorens in het kader van de bijzondere richtlijnen bepalingen worden vastgesteld die voor de volksgezondheid mogelijk gevolgen hebben;

Overwegende dat voor alle gevallen waarin de Raad de bevoegdheid voor de tenuitvoerlegging van de met betrekking tot levensmiddelen vastgestelde voorschriften aan de Commissie toekent, dient te worden voorzien in een procedure voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het bij Besluit 69/414/EEG (1) ingestelde Permanent Comité voor levensmiddelen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op in de staat van afgewerkt produkt verkerende materialen en voorwerpen die zijn bestemd om met levensmiddelen in aanraking te worden gebracht of, overeenkomstig de bestemming ervan, daarmee in aanraking komen, hierna "materialen en voorwerpen'' te noemen.

Bedekkings- of omhullingsmaterialen die, zoals materialen ter bekleding van kaaskorsten, vleeswaren of fruit, één geheel vormen met de levensmiddelen en waarvan de mogelijkheid bestaat dat zij samen met die levensmiddelen worden geconsumeerd, zijn niet onder deze richtlijn begrepen.

  • 2. 
    Deze richtlijn is van toepassing op materialen en voorwerpen die in aanraking komen met water dat bestemd is voor menselijke consumptie. Zij is evenwel niet van toepassing op vaste openbare of particuliere installaties voor waterdistributie.
  • 3. 
    Deze richtlijn geldt niet voor antiquiteiten.

Artikel 2

De materialen en voorwerpen dienen overeenkomstig goede fabricagemethoden te worden vervaardigd, opdat zij bij normaal of te verwachten gebruik aan levensmiddelen geen bestanddelen afgeven in hoeveelheden die:

  • voor de gezondheid van de mens gevaar kunnen opleveren;
  • tot een onaanvaardbare wijziging in de samenstelling van de levensmiddelen of tot een ongewenste verandering van de organoleptische eigenschappen ervan kunnen leiden.

Artikel 3

  • 1. 
    Voor de in bijlage I genoemde groepen materialen en voorwerpen en, eventueel, de combinatie van deze materialen en voorwerpen gelden bijzondere richtlijnen.
  • 2. 
    De bijzondere richtlijnen alsmede de wijzigingen van de reeds bestaande bijzondere richtlijnen worden volgens de procedure in artikel 9 vastgesteld.
  • 3. 
    Zij kunnen met name bevatten:
  • a) 
    de lijst van stoffen waarvan het gebruik is toegestaan, met uitsluiting van alle andere stoffen (positieve lijst);
  • b) 
    de zuiverheidscriteria voor deze stoffen;
  • c) 
    de bijzondere gebruiksvoorwaarden voor deze stoffen en/of materialen en voorwerpen waarin deze stoffen zijn gebruikt;
  • d) 
    specifieke grenzen voor de migratie van bepaalde bestanddelen of groepen van bestanddelen in of op levensmiddelen;
  • e) 
    een algemene grens voor de migratie van bestanddelen in of op levensmiddelen;
  • f) 
    zo nodig voorschriften tot bescherming van de gezondheid van de mens tegen mogelijke gevaren wegens oraal contact met de materialen en voorwerpen;
  • g) 
    andere voorschriften waarmee de naleving van het bepaalde in artikel 2 kan worden gewaarborgd;
  • h) 
    de voor het toezicht op de naleving van de bepalingen onder d), e), f) en g) benodigde grondregels;
  • i) 
    de voor de controle op de naleving van de bepalingen onder a) tot en met g) benodigde bemonsterings- en analysemethoden.

De voorschriften die van invloed op de volksgezondheid kunnen zijn, worden na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding vastgesteld en moeten aan de in bijlage II genoemde criteria beantwoorden.

Artikel 4

  • 1. 
    In afwijking van artikel 3 kan een Lid-Staat, indien overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder a), een lijst van stoffen is vastgesteld, het gebruik van een stof die niet op die lijst voorkomt onder de volgende voorwaarden op zijn grondgebied toelaten:
  • a) 
    de toelating moet beperkt worden tot een tijdvak van ten hoogste twee jaar,
  • b) 
    de Lid-Staat moet materialen en voorwerpen die zijn vervaardigd met de stof waarvan hij het gebruik heeft toegelaten, officieel controleren,
  • c) 
    de aldus vervaardigde materialen en voorwerpen moeten een speciale aanduiding dragen die bij de toelating wordt omschreven.
  • 2. 
    De Lid-Staat stelt de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de tekst van ieder krachtens lid 1 opgesteld toelatingsbesluit, en wel binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop dit besluit van kracht is geworden.
  • 3. 
    Vóór het verstrijken van de in lid I, onder a), vastgestelde termijn van twee jaar, kan de Lid-Staat bij de Commissie een verzoek indienen om de overeenkomstig lid 1

op nationaal vlak toegelaten stof op de in artikel 3, lid 3, onder a), bedoelde lijst op te nemen. Tegelijkertijd verstrekt hij de documenten die volgens hem de opneming op de lijst rechtvaardigen en vermeldt hij het gebruik waarvoor deze stof is bestemd.

Binnen een termijn van 18 maanden na de indiening van dit verzoek wordt, op basis van de gegevens over volksgezondheid, na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, volgens de procedure van artikel 9 besloten of de betrokken stof op de in artikel 3, lid 3, onder a), bedoelde lijst kan worden opgenomen dan wel of de nationale toelating moet worden ingetrokken. Indien er op grond van artikel 3, lid 3, onder b), c) en d), bepalingen nodig blijken te zijn, worden deze volgens dezelfde procedure vastgesteld. In afwijking van lid 1, onder a), blijft de nationale toelating van kracht totdat ten aanzien van het verzoek om opneming op de lijst een besluit is genomen.

Indien overeenkomstig de tweede alinea wordt besloten dat de nationale toelating moet worden ingetrokken, is dit besluit van toepassing op iedere andere nationale toelating met betrekking tot de betrokken stof. In dit besluit kan worden gepreciseerd dat het verbod om deze stof te gebruiken zich uitstrekt tot een ander dan het gebruik, bedoeld in het verzoek om opneming op de lijst.

Artikel 5

  • 1. 
    Indien een Lid-Staat na de vaststelling van één van de bijzondere richtlijnen aan de hand van een uitvoerige motivering wegens ter beschikking gekomen nieuwe gegevens of wegens een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens vaststelt dat het gebruik van een materiaal of voorwerp voor de gezondheid van de mens gevaar oplevert, hoewel aan de bepalingen van die bijzondere richtlijn is voldaan, kan deze Lid-Staat de toepassing van de betrokken bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk opschorten of beperken. Hij stelt de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis onder vermelding van de redenen die tot zijn besluit hebben geleid.
  • 2. 
    De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door de in lid 1 bedoelde Lid-Staat opgegeven redenen in het kader van het Permanent Comité voor levensmiddelen; zij brengt onverwijld advies uit en neemt de passende maatregelen.
  • 3. 
    Indien de Commissie wijzigingen in de bijzondere richtlijn noodzakelijk acht om aan de in lid 1 genoemde moeilijkheden het hoofd te bieden en de bescherming van de gezondheid van de mens te waarborgen, leidt zij met het oog op de vaststelling van de wijzigingen de procedure van artikel 9 in; in dat geval kan de Lid-Staat die vrijwaringsmaatregelen heeft getroffen, deze handhaven totdat er wijzigingen zijn vastgesteld.

Artikel 6

  • 1. 
    Onverminderd eventuele, in de bijzondere richtlijnen vastgestelde afwijkingen moeten materialen en voorwerpen,

die nog niet met levensmiddelen in aanraking zijn gebracht, bij het in de handel brengen van de volgende aanduidingen zijn voorzien:

  • a) 
    - hetzij de vermelding "geschikt voor levensmiddelen'' of "geschikt voor eet- en drinkwaren'',
  • hetzij een specifieke aanduiding voor het gebruik, zoals koffiezetapparaat, wijnfles, soeplepel,
  • hetzij een volgens de procedure in artikel 8 vastgesteld symbool;
  • b) 
    in voorkomend geval de bijzondere voorwaarden die bij gebruik ervan in acht moeten worden genomen;
  • c) 
    - hetzij de naam of de handelsnaam en het adres of de maatschappelijke zetel,
  • hetzij het handelsmerk,

van de fabrikant of de verwerker, dan wel van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde aanduidingen moeten goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht;
  • a) 
    bij verkoop aan de eindverbruiker:
  • hetzij op de materialen en voorwerpen of op de verpakkingen,
  • hetzij op etiketten die op de materialen en voorwerpen of op de verpakkingen daarvan zijn aangebracht,
  • hetzij op een bord dat zich in de onmiddellijke nabijheid van de materialen en voorwerpen bevindt en dat voor de kopers duidelijk zichtbaar is; in het geval van de in lid 1, onder c), bedoelde aanduiding mag van laatstgenoemde mogelijkheid echter alleen gebruik worden gemaakt indien deze aanduiding, of een etiket met deze aanduiding, om technische redenen noch in het stadium van vervaardiging, noch in dat van het in de handel brengen op genoemde materialen en voorwerpen kan worden aangebracht;
  • b) 
    in de andere handelsstadia dan de verkoop aan de eindverbruiker:
  • hetzij op de begeleidende documenten,
  • hetzij op de etiketten op verpakkingen,
  • hetzij op de materialen en voorwerpen zelf.
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde aanduidingen zijn evenwel niet verplicht voor materialen en voorwerpen die door hun aard kennelijk bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen.
  • 4. 
    De in lid 1, onder a) en b), bedoelde aanduidingen zijn gereserveerd voor materialen en voorwerpen die voldoen aan:
  • a) 
    artikel 2,
  • b) 
    de bijzondere richtlijnen of, bij ontbreken van bijzondere richtlijnen, aan eventuele nationale bepalingen.
  • 5. 
    In de bijzondere richtlijnen zal moeten worden bepaald dat deze materialen en voorwerpen vergezeld moeten gaan van een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat zij aan de desbetreffende voorschriften voldoen.

Bij ontbreken van bijzondere richtlijnen kunnen de Lid-Staten bepalingen van die strekking handhaven of aannemen.

  • 6. 
    De Lid-Staten dragen ervoor zorg kleinhandel in de materialen en voorwerpen te verbieden indien deze niet van de overeenkomstig lid 1, onder a) en b), vereiste aanduidingen zijn voorzien in een de koper gemakkelijk te begrijpen taal, tenzij diens voorlichting op andere wijze geschiedt. Deze bepaling belet niet genoemde aanduidingen in verscheidene talen aan te brengen.

Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten mogen om redenen die met de samenstelling, het gedrag ten opzichte van levensmiddelen of de etikettering van deze materialen en voorwerpen verband houden, de handel in en het gebruik van de materialen en voorwerpen die met deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen overeenkomen,verbieden noch beperken.
  • 2. 
    Lid 1 laat de nationale bepalingen die gelden bij ontstentenis van de bijzondere richtlijnen, onverlet.

Artikel 8

De wijzigingen die in de reeds bestaande bijzondere richtlijnen dienen te worden aangebracht ten einde deze met de onderhavige richtlijn in overeenstemming te brengen, worden overeenkomstig de procedure van artikel 9 vastgesteld.

Artikel 9

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven Procedure, leidt de voorzitter de procedure in bij het Permanent Comité voor levensmiddelen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk. Het spreekt zich uit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen als bepaald in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
  • b) 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, doet de Commissie de Raad onverwijld een voorstel inzake de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld en onverwijld ten uitvoer gelegd.

Artikel 10

  • 1. 
    Richtlijn 76/893/CEE wordt ingetrokken.
  • 2. 
    Verwijzingen naar de krachtens lid 1 ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

De verwijzingen naar de artikelen van de ingetrokken richtlijn dienen te worden gelezen volgens de in bijlage III voorkomende concordantietabel.

Artikel 11

  • 1. 
    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Deze maatregelen moeten zodanig zijn:
  • dat de handel in en het gebruik van materialen en voorwerpen die met de richtlijn in overeenstemming zijn, uiterlijk 18 maanden na de kennisgeving (1) worden toegelaten, onverminderd de toepassing van nationale bepalingen die bij ontbreken van bijzondere richtlijnen op bepaalde groepen materialen en voorwerpen van toepassing zijn;
  • de handel in en het gebruik van materialen en voorwerpen die niet met deze richtlijn in overeenstemming zijn, uiterlijk 36 maanden na de kennisgeving worden verboden.
  • 2. 
    Lid 1 laat de nationale bepalingen onverlet die, bij ontstentenis van specifieke richtlijnen, gelden voor bepaalde groepen materialen of voorwerpen, bestemd om in aanraking te komen met levensmiddelen.

Artikel 12

Deze richtlijn is niet van toepassing op voor export buiten de Gemeenschap bestemde materialen en voorwerpen.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 21 december 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • V. 
    PAPANDREOU
  • (1) 
    PB nr. C 99 van 13. 4. 1987, blz. 65, en PB nr. C 12 van 16. 1. 1989.
  • (2) 
    PB nr. C 328 van 22. 12. 1986, blz. 5.
  • (3) 
    PB nr. L 340 van 9. 12. 1976, blz. 19.
  • (4) 
    PB nr. L 302 van 15. 11. 1985, blz. 216.
  • (1) 
    PB nr. L 136 van 20. 5. 1974, blz. 1 (1) PB nr. L 291 van 19. 11. 1969, blz. 9.
  • (1) 
    Van deze richtlijn is de Lid-Staten kennis gegeven op 10 januari 1989

BIJLAGE I

Lijst van aan bijzondere richtlijnen onderworpen groepen materialen en voorwerpen

Kunststoffen met inbegrip van vernis en deklagen (coatings)

Geregenereerde cellulose

Elastomeer en rubber

Papier en karton

Keramiek

Glas

Metalen en metaallegeringen

Hout met inbegrip van kurk

Textielprodukten

Paraffinewas en microkristallijne was

BIJLAGE II

Bij de opstelling van bijzondere richtlijnen toe te passen gezondheidscriteria

  • 1. 
    Indien er reden toe is, worden positieve lijsten van stoffen en materialen opgesteld voor materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen. Er wordt nagegaan of een stof of materiaal in een positieve liist kan worden opgenomen, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de hoeveelheid stof of materiaal die aan levensmiddelen kan worden afgegeven, als met de toxiciteit van die stof of dat materiaal.
  • 2. 
    Een stof of materiaal wordt pas in een positieve lijst opgenomen, wanneer bij normaal of te verwachten gebruik van om het even welk materiaal of voorwerp waarvan de stof of het materiaal deel uitmaakt, die stof of dat materiaal niet aan levensmiddelen kan worden afgegeven in zodanige hoeveelheden dat deze voor de gezondheid van de mens gevaar kunnen opleveren.
  • 3. 
    Voor bepaalde materialen is het wellicht niet dienstig een positieve lijst op te stellen, want een dergelijke lijst zou van geen enkel duideliik belang ziin voor de bescherming van de menselijke gezondheid. In die gevallen dienen alle stoffen en materialen te worden vastgesteld waarvoor specifieke migratiegrenzen moeten worden vastgesteld om te voorkomen dat die stoffen of materialen worden afgegeven aan levensmiddelen in hoeveelheden die voor de geznndheid van de mens gevaar kunnen opleveren. De in de punten 1 en 2 genoemde criteria gelden eveneens voor deze stoffen of materialen.
  • 4. 
    AIle stoffen en materialen worden voortdurend onder toezicht gehouden en opnieuw onderzocht wanneer nieuwe wetenschappelijke gegevens of een nieuwe beoordeling van de bestaande wetenschappelijke gegevens dit rechtvaardigen.
  • 5. 
    Wanneer een dagelijks aanvaardbare of een dagelijks toelaatbare dosis voor een bepaalde stof of een bepaald materiaal wordt vastgesteld, moet worden overwogen of het noodzakelijk is een specifieke migratiegrens vast te stellen, om te voorkomen dat deze dosis wordt overschreden. Wanneer zo'n specifieke migratiegrens voor een stof of een materiaal wordt vastgesteld, dient naar behoren rekening te worden gehouden met andere mogelijke bronnen van blootstelling van de stof of het materiaal.
  • 6. 
    In sommige gevallen is vaststelling van een specifieke migratiegrens voor een stof of een materiaal wellicht niet het deugdelijkste middel om de menselijke gezondheid te beschermen. In die gevallen heeft de noodzaak tot beseherming van de menselijke gezondheid voorrang boven elke andere overweging bij de vaststelling van de te overwegen passende acties.

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.