Besluit 2012/700 - Besluit 2012/700/GBVB in het kader van de Europese veiligheidsstrategie, ter ondersteuning van de uitvoering van het Actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens van 1997 - Hoofdinhoud
14.11.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 314/40 |
BESLUIT 2012/700/GBVB VAN DE RAAD
van 13 november 2012
in het kader van de Europese veiligheidsstrategie, ter ondersteuning van de uitvoering van het Actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens van 1997
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Unie moet ernaar streven dat op alle terreinen van de internationale betrekkingen een hechte samenwerking tot stand komt, om onder meer de vrede te handhaven, conflicten te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken, in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. |
(2) |
De Europese Raad heeft op 12 december 2003 de Europese veiligheidsstrategie aangenomen, waarin de mondiale uitdagingen en dreigingen worden beschreven, en wordt gepleit voor een op regels gebaseerde internationale orde met effectief multilateralisme en goed functionerende internationale instellingen. |
(3) |
In de Europese veiligheidsstrategie wordt uitgegaan van het Handvest van de Verenigde Naties als het kader waarbinnen de internationale betrekkingen gestalte moeten krijgen, en wordt een lans gebroken voor versterking van de Verenigde Naties („de VN”), die moeten worden toegerust om hun opdracht te kunnen vervullen en doeltreffend te kunnen optreden. |
(4) |
In Resolutie 51/45 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 10 december 1996 is alle staten met aandrang verzocht actief werk te maken van een effectieve, juridisch bindende internationale overeenkomst om het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen te verbieden. |
(5) |
Het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens („het verdrag”) is voor ondertekening opengesteld op 3 december 1997 en is op 1 maart 1999 in werking getreden. Het is het enige alomvattende internationale instrument dat betrekking heeft op alle aspecten in verband met antipersoneelsmijnen, zoals gebruik, aanleg van voorraden, productie, handel, opruiming en slachtofferhulp. |
(6) |
De Raad heeft op 23 juni 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/487/GBVB (1) ter ondersteuning van de universalisering en uitvoering van het verdrag vastgesteld. Op 1 oktober 2012 hadden 160 staten ermee ingestemd door het verdrag te zijn gebonden. |
(7) |
De verdragsluitende staten hebben op 3 december 2009 het Actieplan van Cartagena 2010-2014 („het actieplan van Cartagena”) betreffende de universalisering en uitvoering van alle aspecten van het verdrag aangenomen. Daardoor erkennen en stimuleren zij de volledige deelname aan en bijdrage tot de uitvoering van het verdrag door de Internationale Campagne voor een verbod op landmijnen („de ICBL”), het Internationale Comité van het Rode Kruis („het ICRK”), de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, de internationale Federatie van verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan („de IFRC”), de VN, het Internationaal centrum voor humanitaire mijnopruiming van Genève („het GICHD”), internationale en regionale organisaties, overlevenden van mijnen en hun organisaties, alsook andere maatschappelijke organisaties, zoals bepaald in actie nr. 62 van het actieplan van Cartagena. |
(8) |
De verdragsluitende staten hebben op 3 december 2010 de „Richtlijn van de verdragsluitende staten ten behoeve van de ondersteunende eenheid voor de uitvoering van het verdrag” („de ISU”) aangenomen. Hierin komen de verdragsluitende staten overeen dat de ISU advies en technische bijstand aan de verdragsluitende staten moet verstrekken bij de uitvoering en universalisering van het verdrag, de communicatie tussen de verdragsluitende staten moet verbeteren, alsook de communicatie en de voorlichting over het verdrag moet bevorderen, zowel ten aanzien van staten die geen partij bij het verdrag zijn als ten aanzien van het grote publiek. De ISU kreeg de opdracht contacten te onderhouden met de betrokken internationale organisaties die aan de werkzaamheden van het verdrag deelnemen, zoals de ICBL, het ICRC, de IFRC, de VN en het GICHD, en in voorkomend geval de werkzaamheden te coördineren. |
(9) |
Op 2 december 2011 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Resolutie 66/29 aangenomen over de uitvoering van het verdrag tot verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens. De Algemene Vergadering heeft eraan herinnerd dat de internationale gemeenschap de uitvoering van het verdrag heeft geëvalueerd tijdens de Tweede Toetsingsconferentie van het verdrag, en dat de verdragsluitende partijen het actieplan van Cartagena hebben aangenomen, en zij heeft erop gewezen hoe belangrijk het is dat het verdrag onverkort en daadwerkelijk wordt uitgevoerd en nagekomen, onder meer door middel van de uitvoering van het actieplan van Cartagena. De verdragsluitende partijen hebben alle staten die dit nog niet hebben gedaan, verzocht het verdrag te bekrachtigen, c.q. ertoe toe treden, en zij hebben er bij alle staten op aangedrongen zich op het hoogste politieke niveau met deze problematiek te blijven bezighouden en eerbiediging van het verdrag te stimuleren door bilaterale, subregionale, regionale en multilaterale contacten, toenadering, seminars en andere middelen. |
(10) |
In 2012 en 2013 zullen er bijeenkomsten van de verdragsluitende staten worden belegd. De internationale gemeenschap zal vervolgens in 2014 bijeenkomen voor de Derde Toetsingsconferentie van het verdrag, om de vorderingen met de uitvoering van het actieplan van Cartagena te evalueren. Tegen die tijd wordt verwacht dat de uitvoering van het actieplan er in grote mate toe zal hebben bijgedragen dat antipersoneelsmijnen geen leed meer veroorzaken en geen slachtoffers meer maken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
-
1.Ter ondersteuning van de uitvoering van het actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 („het actieplan van Cartagena”) dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het verdrag van 1997 inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens („het verdrag”), streeft de Unie, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie en overeenkomstig de toepasselijke beslissingen van de internationale gemeenschap, de volgende doelstellingen na:
a) |
ondersteunen van inspanningen door de verdragsluitende partijen om uitvoering te geven aan aspecten inzake slachtofferhulp van het actieplan van Cartagena; |
b) |
ondersteunen van inspanningen door de verdragsluitende partijen om uitvoering te geven aan aspecten inzake mijnopruiming van het actieplan van Cartagena; |
c) |
bevorderen van de universalisering van het verdrag; |
d) |
blijk geven van de niet-aflatende inzet van de Unie en haar lidstaten voor het verdrag, alsook van hun vaste wil om samen te werken met en bijstand te verlenen aan staten die ondersteuning nodig hebben om hun toezeggingen in het kader van het verdrag gestand te doen, en aldus de voortrekkersrol versterken die de Unie speelt bij het nastreven van het doel van het verdrag dat erin bestaat voorgoed te voorkomen dat antipersoneelsmijnen nog leed veroorzaken en slachtoffers maken. |
-
2.Al de in lid 1 bedoelde doelstellingen worden op zodanige wijze nagestreefd dat zij de historische cultuur van het verdrag op het gebied van partnerschap en samenwerking tussen staten, niet-gouvernementele organisaties en andere organisaties en lokale partners versterken, met name door nauwe contacten met de betrokken actoren te onderhouden teneinde specifieke uitingen van dergelijke samenwerking te stimuleren.
-
3.Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen, onderneemt de Unie de volgende projecten:
a) |
slachtofferhulp: in maximaal acht gevallen technische bijstand verlenen, maximaal vijf tussentijdse evaluaties verrichten en maximaal vijf follow-upacties uitvoeren; |
b) |
mijnopruiming: maximaal vijf tussentijdse evaluaties verrichten en maximaal vijf follow-upacties uitvoeren; |
c) |
universalisering van het verdrag: een taskforce op hoog niveau ondersteunen, een studie naar grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen verrichten, en maximaal drie workshops over universalisering organiseren; |
d) |
blijk geven van de inzet van de Unie: inleidende en afrondende evenementen organiseren, de toegankelijkheid tot de website van het verdrag waarborgen, de toezeggingen inzake slachtofferhulp van de verdragsluitende staten op ruime schaal bekendmaken, een persbezoek organiseren, en voorlichtingsmateriaal en publicaties opstellen. |
In de bijlage worden de projecten gedetailleerd beschreven.
Artikel 2
-
1.De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.
-
2.De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 3, bedoelde projecten wordt toevertrouwd aan de ondersteunende eenheid voor de uitvoering („de ISU”), die wordt vertegenwoordigd door het Internationaal centrum voor humanitaire mijnopruiming van Genève („het GICHD”). De ISU voert deze taken uit onder de controle van de hoge vertegenwoordiger. De hoge vertegenwoordiger treft hiertoe de nodige regelingen met het GICHD.
Artikel 3
-
1.Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van het in artikel 1, lid 3, bedoelde project is 1 030 000 EUR.
-
2.Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.
-
3.De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Daartoe sluit zij een financieringsovereenkomst met het GICHD, waarin wordt bepaald dat de ISU er zorg voor draagt dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.
-
4.De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.
Artikel 4
De hoge vertegenwoordiger brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van geregelde rapporten van de ISU. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad. De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van dit besluit.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Het verstrijkt 24 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst; het verstrijkt echter zes maanden na de dag waarop het in werking is getreden, indien binnen die zes maanden geen financieringsovereenkomst is gesloten.
Gedaan te Brussel, 13 november 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
-
V.SHIARLY
BIJLAGE
-
1.Doel
Het algemene doel van dit Besluit is het bevorderen van vrede en veiligheid door steun te verlenen aan de uitvoering van het actieplan van Cartagena, met betrekking tot de universalisering en uitvoering van alle aspecten van het verdrag.
-
2.Beschrijving van de projecten
Om de in artikel 1, lid 1, van dit besluit bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, onderneemt de Unie de volgend projecten:
2.1. Slachtofferhulp
2.1.1. Doel van het project
De verdragsluitende partijen worden bij de uitvoering van de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena zodanig ondersteund dat zij activiteiten die een groot positief verschil zullen maken in het leven van vrouwen, mannen, meisjes en jongens die het slachtoffer zijn geworden van landmijnen of andere ontplofbare oorlogsresten, beter kunnen coördineren en uitvoeren.
2.1.2. Projectbeschrijving
— |
De ISU zal in maximaal drie gevallen nationale technische bijstand verlenen, onder meer door interministeriële processen in te leiden en/of te ondersteunen met het oog op het nakomen van verplichtingen op het gebied van slachtofferhulp in een nationale context, aan verdragsluitende staten die ofwel a) nog maar weinig inspanningen hebben geleverd om uitvoering te geven aan de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena en derhalve best kunnen worden gestimuleerd om hiermee een begin te maken, ofwel b) een nationaal plan hebben opgesteld of daarmee goed bezig zijn en derhalve beschikken over enige uitvoeringsachtergrond om te beoordelen, waardoor zij wellicht meer in aanmerking komen om een alomvattende nationale tussentijdse evaluatie te verrichten van de inspanningen die worden gedaan om uitvoering te geven aan het actieplan van Cartagena. |
— |
Er zullen maximaal drie alomvattende nationale tussentijdse evaluaties worden verricht. Deze evaluaties gebeuren met de deelname van de ISU, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL, die de begunstigde staten helpt met het opstellen van een gedetailleerde achtergrondnota voor een nationale workshop, het organiseren van een nationale workshop, en het opstellen van een uitvoerig slotdocument, dat neerkomt op „de evaluatie”, waarin de resterende knelpunten zullen worden uiteengezet, doelstellingen worden bepaald en aanbevelingen worden geformuleerd. |
— |
Er zullen maximaal drie follow-upacties worden ondernomen in antwoord op de aanbevelingen in de tussentijdse evaluaties Voor deze follow-upacties zal de ISU aanvullende technische bijstand verlenen (bijvoorbeeld bij de herziening van nationale plannen, bij de ontwikkeling van projectvoorstellen enz.). |
— |
De ISU zal, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL, een mondiale conferentie op hoog niveau organiseren over hulp aan slachtoffers van landmijnen en andere ontplofbare oorlogsresten, met als doel voort te bouwen op de ervaringen met slachtofferhulp in het kader van het verdrag teneinde profijt te trekken van mogelijke synergieën/efficiëntie-effecten bij de uitvoering van internationale instrumenten (bijvoorbeeld het verdrag tegen clustermunitie (CCM), Protocol V bij het verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV), het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD)) die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en dezelfde staten aanbelangen. |
2.1.3. Projectresultaten
— |
Begunstigde staten van technische bijstand die nog maar weinig inspanningen hebben geleverd om uitvoering te geven aan de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena, zullen een steunpunt aanwijzen dat verder werk zal maken van de uitvoering van verplichtingen op het gebied van slachtofferhulp en deelneemt aan daaropvolgende activiteiten in het kader van het verdrag. |
— |
Elke begunstigde lidstaat van technische bijstand zal in alle gevallen een verslag met aanbevelingen krijgen over de logische volgende stappen die hij kan nemen bij de uitvoering van de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena. |
— |
Begunstigde lidstaten van technische bijstand zullen in vijf gevallen een conceptnota laten opstellen en zullen een deelnemerslijst laten opstellen voor nationale workshops die plaats zullen vinden als onderdeel van een tussentijdse evaluatie. |
— |
Begunstigde staten van tussentijdse evaluaties zullen een gedetailleerd slotdocument ontvangen waarin de resterende knelpunten worden uiteengezet, met doelstellingen en aanbevelingen voor verdere actie. |
— |
Begunstigde staten van follow-upsteun zullen beter in staat zijn uiting te geven aan hun voornemen om de verbintenissen in het actieplan van Cartagena na te komen, en om hun behoefte aan steun (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, de ontwikkeling van projectvoorstellen enz.) kenbaar te maken. |
— |
Er zullen manieren worden vastgesteld om profijt te trekken van mogelijke synergieën/efficiëntie-effecten bij de uitvoering van internationale instrumenten (bijvoorbeeld het CCM, Protocol V bij het CWV en het CRPD) die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en dezelfde staten aanbelangen. |
— |
De wereldwijde inspanningen om te voorzien in de behoeften van de overlevenden en in het waarborgen van hun rechten door een brede deelname aan een conferentie op hoog niveau, zullen voor het voetlicht worden gebracht. |
2.1.4. Begunstigden
— |
Verdragsluitende staten die kennis hebben gedaan van hun verantwoordelijkheid voor aanzienlijke aantallen overlevenden van landmijnen. |
— |
Vrouwen, mannen, meisjes en jongens die het slachtoffer zijn geworden van landmijnen of andere ontplofbare oorlogsresten, alsook hun families en gemeenschappen. |
2.2. Mijnopruiming
2.2.1. Doel van het project
Verdragsluitende staten worden bij de uitvoering van de mijnopruimingsaspecten van het actieplan van Cartagena zodanig ondersteund dat zij beter in staat zijn de mijnopruiming zo snel als nodig te voltooien, zodat burgers, gemeenschappen en naties land dat als gevaarlijk werd beschouwd, opnieuw in gebruik kunnen nemen voor normale menselijke activiteiten.
2.2.2. Projectbeschrijving
— |
Er zullen maximaal vijf alomvattende nationale tussentijdse evaluaties worden verricht. Deze evaluaties zullen gebeuren met de deelname van de ISU en van belangrijke actoren zoals de ICBL, en met de ondersteuning van het GICHD, dat de begunstigde staten helpt bij het opstellen van een uitvoerige achtergrondnota voor een nationale workshop, het organiseren van een nationale workshop, en het opstellen van een gedetailleerd slotdocument, dat neerkomt op „de evaluatie”, waarin de resterende knelpunten zullen worden uiteengezet, doelstellingen zullen worden bepaald en aanbevelingen zullen worden geformuleerd. |
— |
In reactie op de aanbevelingen in de tussentijdse evaluaties zullen er maximaal drie follow-upacties worden verricht. Bij deze follow-upacties zal de ISU bijkomende technische ondersteuning bieden (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, ontwikkeling van een projectvoorstel of voorstellen, enz.), ofwel zullen er voor de begunstigde staten zuid-zuiduitwisselingen worden georganiseerd, zodat er van elkaar kan worden geleerd en de toekomstige uitvoering kan worden verbeterd. |
2.2.3. Projectresultaten
— |
Begunstigde staten van tussentijdse evaluaties zullen een gedetailleerd slotdocument ontvangen waarin de resterende knelpunten worden uiteengezet, met doelstellingen en aanbevelingen voor verdere actie. |
— |
Begunstigde staten van follow-upsteun zullen beter in staat zijn om uiting te geven aan hun vastbeslotenheid de verbintenissen in het actieplan van Cartagena na te komen, en aan hun behoefte aan steun (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, de ontwikkeling van een projectvoorstel of voorstellen enz.), en begunstigde staten zullen een beter inzicht hebben in specifieke aspecten van mijnopruiming. |
2.2.4. Begunstigden
— |
De verdragsluitende niet-EU-lidstaten die thans bezig zijn met de nakoming van hun verplichtingen inzake mijnopruiming in het kader van het verdrag. |
— |
Vrouwen, mannen, meisjes en jongens wier leven wordt beïnvloed door de (vermoede) aanwezigheid van antipersoneelsmijnen, alsook hun families en gemeenschappen. |
2.3. Universalisering van het verdrag
2.3.1. Doel van het project
Belemmeringen voor de eerbiediging van het verdrag worden zodanig aangepakt dat er vorderingen worden gemaakt met de universalisering van het verdrag door staten die geen partij zijn bij het verdrag.
2.3.2. Projectbeschrijving
— |
Een taskforce op hoog niveau betreffende de universalisering van het verdrag zal worden ondersteund door de ISU, waarbij er tevens steun wordt geboden aan hoogstaande persoonlijkheden om gesprekken aan te knopen met de leiders van maximaal zes staten die geen partij zijn bij het verdrag. De leden van de taskforce zullen deelnemen aan maximaal twee andere gebeurtenissen om de aandacht te vestigen op de inspanningen die geleverd worden om het verdrag te universaliseren en uit te voeren. |
— |
Er zal een studie over grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen verricht worden door de ISU, waarbij nauw wordt samengewerkt met personen die ter zake over de nodige expertise beschikken, en waarbij wordt voortgebouwd op het werk dat halverwege de jaren negentig door het ICRC is verricht. Een studieverslag zal op verschillende manieren toegankelijk worden gemaakt (vertaling, samenvatting, productie van documenten in toegankelijke formaten enz.). |
— |
Er zullen maximaal drie universaliseringsworkshops worden georganiseerd door de ISU, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL en de coördinator van de informele contactgroep universalisering van het verdrag. Deze workshops zullen op nationaal, subregionaal of regionaal niveau worden gehouden om het verdrag ingang te doen vinden in staten, en om staten die geen partij zijn bij het verdrag te helpen met het aanpakken van echte of vermeende belemmeringen voor de toetreding, in het bijzonder door gebruik te maken van het studieverslag over grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen. |
2.3.3. Projectresultaten
— |
Met maximaal zes staten die geen partij bij het verdrag zijn, zullen op ministerieel niveau of hoger gesprekken worden aangeknoopt met betrekking tot de eerbiediging van het verdrag en de normen ervan. |
— |
Er zal actuele informatie worden verkregen over het op antipersoneelsmijnen gerichte beleid van staten die geen partij zijn bij het verdrag. Deze informatie zal worden gebruikt in het opstellen van omvangrijke documenten voor de derde toetsingsconferentie, met inbegrip van een alomvattend verslag over de vorderingen die zijn gemaakt ten aanzien van de doelstelling van universalisering van het verdrag en universalisering van de normen ervan, waarbij ook zal worden bezien welke verdere stappen er kunnen worden gezet. |
— |
Verdragsluitende staten en niet-gouvernementele organisaties zullen actieve pleitbezorgers van het verdrag blijven door middel van follow-upacties die voortvloeien uit bezoeken van de taskforce op hoog niveau. |
— |
Meer kennis zal worden gebundeld en bijeengebracht in een publicatie waarin nader wordt ingegaan op de vaakst genoemde vermeende belemmeringen voor toetreding tot het verdrag, en die kan worden gebruikt om de universaliseringsinspanningen te ondersteunen. |
— |
Staten met welke gesprekken zijn aangeknoopt die geen partij zijn bij het verdrag, en die bij het project betrokken zijn, zullen stappen zetten in de richting van toetreding tot het verdrag en/of het omarmen van de normen ervan. |
2.3.4. Begunstigden
— |
Niet-EU-lidstaten die het verdrag nog niet hebben geratificeerd, goedgekeurd of geaccepteerd of nog niet zijn toegetreden. |
— |
Verdragsluitende staten en niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties die betrokken zijn bij de inspanningen om werk te maken van de universalisering van het verdrag. |
2.4. De inzet van de Unie aantonen
2.4.1. Doel van het project
— |
Er wordt blijk gegeven van de niet-aflatende inzet van de Unie en haar lidstaten voor het verdrag, alsook van hun vaste wil om samen te werken met en bijstand te verlenen aan staten die ondersteuning nodig hebben om hun verbintenissen in het kader van het verdrag gestand te doen, en de voortrekkersrol die de Unie speelt bij het nastreven van het doel van het verdrag dat erin bestaat voorgoed te voorkomen dat antipersoneelsmijnen nog leed veroorzaken en slachtoffers maken, wordt versterkt. |
2.4.2. Projectbeschrijving
— |
Er wordt een inleidend evenement georganiseerd om ruchtbaarheid te geven aan dit besluit, en een afrondend evenement om de activiteiten waarin dit besluit voorziet en de resultaten daarvan bekend te maken, waarbij zal worden gewezen op de bijdrage van de Unie. |
— |
Gelet op het belang van verspreiding van de kennis met betrekking tot de verbintenissen die de verdragsluitende staten tijdens de conferentie van Cartagena zijn aangegaan, en met betrekking tot de manieren om daar uitvoering aan te geven, en gelet op de noodzaak om hierbij rekening te houden met een zeer divers publiek (mensen met verschillende talen, personen met een handicap) zal er toezicht komen op de website van het verdrag om een grote toegankelijkheid te waarborgen; voorts zal de bestaande publicatie van de ISU, waarin de verbintenissen van de verdragsluitende staten ten aanzien van slachtofferhulp worden uiteengezet, worden vertaald en bekendgemaakt op de website van het verdrag, om de beschikbaarheid ervan in diverse talen te verbreden. |
— |
Er zal een persbezoek worden georganiseerd in een land dat onder mijnen te lijden heeft, en wel vóór de derde toetsingsconferentie in 2014. |
— |
Er zal voorlichtingsmateriaal (bijvoorbeeld posters, reclame, videobeelden, publiciteitsmateriaal enz.) worden aangeschaft om gebruik te kunnen maken van voorlichtingsmogelijkheden als die zich voordoen. |
2.4.3. Projectresultaten
— |
Ambtenaren van de Unie en haar lidstaten zijn goed geïnformeerd over dit besluit, en hoe dat verband kan houden met hun werk. |
— |
Het bereik van de afspraken inzake slachtofferhulp in de verdragsluitende staten wordt verruimd, met name in Franssprekende landen die onder mijnen te lijden hebben. |
— |
De informatie over het verdrag is toegankelijker. |
— |
De inzet van de Unie voor het verdrag wordt zichtbaarder, de mensen worden en blijven zich bewust van dit besluit, dat erkenning krijgt en blijft krijgen, zoals blijkt uit persverslagen waarin de inzet van de Unie wordt erkend en waarin de waardering voor de Unie die de verdragsluitende partijen op hun vergaderingen hebben uitgesproken wordt aangegeven. |
— |
De niet-aflatende inspanningen voor de universalisering van het verdrag worden voor het voetlicht gebracht. |
2.4.4. Begunstigden
Verdragsluitende partijen en niet-gouvernementele en internationale organisaties, hun vertegenwoordigers en andere personen die belang stellen in of meewerken aan de inspanning, gericht op uitvoering van het verdrag.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.