Besluit 2013/103 - Ondertekening en sluiting van de Overeenkomst met de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de EU tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 , zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

1.

Wettekst

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/1

 

BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 juni 2011

betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/103/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, juncto artikel 218, lid 5, en artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De ontwikkeling van de interoperabiliteit van de spoorwegen binnen de Unie, evenals tussen de Unie en de buurlanden, is een centraal gegeven in het gemeenschappelijke vervoerbeleid, dat met name gericht is op de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen de verschillende vervoerswijzen.

 

(2)

De Unie heeft exclusieve bevoegdheid of met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op de gebieden welke vallen onder het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd).

 

(3)

De toetreding van de Unie tot het verdrag met het oog op de uitoefening van haar bevoegdheden is toegestaan krachtens artikel 38 van het verdrag.

 

(4)

De Commissie heeft namens de Unie met de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (hierna „OTIF” genoemd) over een overeenkomst (hierna „de overeenkomst” genoemd) tot toetreding van de Unie tot het verdrag.

 

(5)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „de overeenkomst” genoemd), wordt namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Bij de ondertekening van de overeenkomst legt de Unie een verklaring af over de uitoefening van haar bevoegdheden, die in bijlage I bij dit besluit is opgenomen, en legt de Unie een verklaring af met betrekking tot artikel 2 van de overeenkomst, die in bijlage II bij dit besluit is opgenomen.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Unie te binden, en om de in artikel 2 bedoelde verklaringen af te leggen.

Artikel 4

De Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen van de OTIF.

Artikel 5

De interne regelingen betreffende de voorbereiding van de vergaderingen van de OTIF, en betreffende de vertegenwoordiging en stemming tijdens deze vergaderingen zijn vervat in bijlage III bij dit besluit.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

VÖLNER P.

 

BIJLAGE I

VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE DE UITOEFENING VAN BEVOEGDHEDEN

In de spoorwegsector oefent de Europese Unie (hierna „de Unie” genoemd) met de lidstaten van de Unie (hierna „de lidstaten” genoemd) een gedeelde bevoegdheid uit krachtens de artikelen 90 en 91, juncto artikel 100, lid 1, en de artikelen 171 en 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Titel VI van het VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vervoersbeleid van de Unie en titel XVI regelt de bijdrage van de Unie tot de ontwikkeling en de verwezenlijking van trans-Europese netwerken op vervoersgebied.

Meer bepaald kan de Unie op grond van artikel 91 van titel VI van het VWEU het volgende vaststellen:

 

gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten;

 

de voorwaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waar zij niet hun woonplaats hebben;

 

maatregelen om vervoer veiliger te maken;

 

alle overige passende bepalingen.

Op het gebied van de trans-Europese netwerken zijn aan de Unie op grond van artikel 171 van titel XVI van het VWEU de volgende taken toevertrouwd:

 

het vaststellen van een reeks richtsnoeren betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de maatregelen die inzake trans-Europese netwerken worden overwogen; in de richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang vermeld;

 

het treffen van alle maatregelen die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netwerken te waarborgen, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen;

 

de Unie kan steun verlenen aan door de lidstaten gesteunde projecten van gemeenschappelijk belang, die als zodanig zijn aangegeven in het kader van de in het eerste streepje bedoelde richtsnoeren met name in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen, of rentesubsidies; de Unie kan tevens uit het Cohesiefonds bijdragen in de financiering van projecten in de lidstaten op het terrein van de vervoersinfrastructuur.

Op grond van deze twee bepalingen heeft de Unie reeds talrijke wetteksten met betrekking tot het spoorvervoer aangenomen.

Op grond van het Unierecht geniet de Unie uitsluitende bevoegdheid inzake spoorvervoer in de gevallen waarin het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd), of de op grond daarvan vastgestelde regelgeving, gevolgen kan hebben voor het bestaande Unierecht of de strekking daarvan kan wijzigen.

De lidstaten zijn niet bevoegd voor aangelegenheden die onder het verdrag vallen en waarvoor de Unie uitsluitend bevoegd is.

In de gevallen waarin het verdrag of de op grond daarvan vastgestelde regelgeving geen gevolgen heeft voor het bestaande Unierecht, bezitten de Unie en de lidstaten gedeelde bevoegdheid met betrekking tot het verdrag.

De lijst van de ter zake dienende wetteksten van de Unie die op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst van kracht zijn, is vervat in het aanhangsel van deze bijlage. De werkingssfeer van de uit deze teksten voortvloeiende Uniebevoegdheid dient telkens aan de hand van de afzonderlijke bepalingen ervan te worden beoordeeld, met name voor zover bij die bepalingen gemeenschappelijke regels worden vastgesteld. De bevoegdheid van de Unie is voortdurend aan verandering onderhevig. In het kader van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU kunnen de bevoegde instellingen van de Unie besluiten nemen die bepalend zijn voor de reikwijdte van de bevoegdheid van de Unie. De Unie behoudt zich daarom het recht voor deze verklaring dienovereenkomstig te wijzigen, maar beschouwt dit niet als een voorwaarde om haar bevoegdheden op de door het verdrag bestreken gebieden te kunnen uitoefenen.

Aanhangsel van bijlage I

WETTEKSTEN VAN DE EUROPESE UNIE DIE BETREKKING HEBBEN OP ONDERWERPEN WELKE DOOR HET VERDRAG WORDEN BESTREKEN

Tot dusver heeft de Unie onder meer door middel van de volgende wetteksten haar bevoegdheid uitgeoefend:

WETGEVING INZAKE ECONOMIE EN MARKTTOEGANG

 

Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden (PB 52 van 16.8.1960, blz. 1121/60);

 

Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25);

 

Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70);

 

Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1);

 

Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 26);

 

Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29);

 

Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 164, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 58);

 

Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14);

 

Richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 44);

WETGEVING INZAKE INTEROPERABILITEIT EN VEILIGHEID

 

Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6);

 

Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1);

 

Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 16);

 

Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 40);

 

Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3);

 

Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51);

 

Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking) (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1);

 

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13);

 

Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 62);

 

Verordening (EG) nr. 1335/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 51);

 

Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22);

OPENBAREDIENSTVERPLICHTINGEN

 

Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

 

BIJLAGE II

VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE MET BETREKKING TOT ARTIKEL 2 VAN DE OVEREENKOMST

De termen „voor zover geen voorschriften van de Unie van toepassing zijn” moeten worden uitgelegd in die zin dat zij gelden voor het specifieke geval dat valt onder een bepaling van het verdrag, met inbegrip van de aanhangsels daarvan, en waarbij de wetgeving van de Europese Unie niet van toepassing is.

 

BIJLAGE III

INTERNE REGELING VOOR DE RAAD, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN PROCEDURES IN HET KADER VAN HET VERDRAG

Indachtig de verplichting tot eenheid van de internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten, conform het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die ook geldt wanneer internationale verplichtingen moeten worden vervuld, komen de Raad, de lidstaten en de Commissie overeen de volgende interne regeling na te komen.

  • 1. 
    Toepassingsgebied

Deze interne regeling geldt voor eender welke vergadering van eender welk OTIF-orgaan. Elke verwijzing naar een „vergadering” in deze regeling wordt geacht, in voorkomend geval, ook een verwijzing naar andere procedures, zoals de schriftelijke procedure, te bevatten.

  • 2. 
    Coördinatieprocedure
 

2.1.

Ter voorbereiding van OTIF-vergaderingen, onder meer, doch niet uitsluitend, van de Algemene Vergadering, het administratief comité en andere comités, zullen er coördinatievergaderingen worden gehouden:

 

in Brussel, in het kader van de bevoegde Raadsgroep (gewoonlijk de Groep landtransport), zo vroeg mogelijk en zo vaak als nodig voorafgaand aan de OTIF-vergadering, en

 

ter plaatse, met name aan het begin en, zo nodig, tijdens en aan het eind van een OTIF-vergadering.

 

2.2.

Tijdens de coördinatievergaderingen moet overeenstemming worden bereikt over uitsluitend namens de Unie of, in voorkomend geval, namens de Unie en haar lidstaten in te nemen standpunten. De standpunten van de lidstaten in verband met hun uitsluitende bevoegdheid kunnen in die vergaderingen worden gecoördineerd indien dat door de lidstaten is overeengekomen.

 

2.3.

Tijdens coördinatievergaderingen wordt de verdeling van de verantwoordelijkheden inzake verklaringen en stemmingen vastgesteld voor ieder punt op de agenda van de OTIF-vergaderingen ten aanzien waarvan een verklaring kan worden afgelegd of een stemming wordt verwacht.

 

2.4.

Ter voorbereiding van de in punt 2.1 bedoelde coördinatievergaderingen, waarin onder meer ontwerpverklaringen en standpuntnota’s ter sprake kunnen komen, zullen er zo nodig voorbereidende besprekingen plaatsvinden in het bij de desbetreffende uniale spoorwegwetgeving ingestelde comité, te weten:

 

het Comité voor het vervoer van gevaarlijke goederen voor goederen die onder aanhangsel C van het verdrag vallen; voor aspecten die gevolgen hebben voor de interoperabiliteit van het spoorvervoer of het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid in het kader van Richtlijn 2004/49/EG dient tevens het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit te worden betrokken;

 

het Comité inzake de ontwikkeling van de spoorwegen in de Unie voor de aspecten die onder de aanhangsels A, B, D of E van het verdrag vallen en voor overige door de OTIF ontwikkelde uniforme rechtsstelsels;

 

het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit voor de aspecten die onder de aanhangsels F of G van het verdrag vallen.

 

2.5.

Voorafgaand aan OTIF-vergaderingen geeft de Commissie aan over welke agendapunten er Uniecoördinatie moet plaatsvinden, en stelt zij ontwerpverklaringen en standpuntnota’s op ter bespreking in de coördinatievergaderingen.

 

2.6.

Indien de Commissie en de lidstaten in de coördinatievergaderingen niet tot een gemeenschappelijk standpunt kunnen komen, mede door onenigheid over de bevoegdheidsverdeling, wordt de aangelegenheid doorverwezen naar het Comité van permanente vertegenwoordigers en/of de Raad.

  • 3. 
    Verklaringen en stemming in de OTIF-vergaderingen
 

3.1.

Over agendapunten waarvoor alleen de Unie bevoegd is, wordt namens de Unie door de Commissie gesproken en gestemd. Na de nodige coördinatie kunnen ook de lidstaten het woord nemen om het standpunt van de Unie te ondersteunen en/of toe te lichten.

 

3.2.

Over agendapunten waarvoor alleen de lidstaten bevoegd zijn, wordt door de lidstaten gesproken en gestemd.

 

3.3.

Met betrekking tot agendapunten waarvoor zowel de Unie als de afzonderlijke lidstaten gedeeltelijk bevoegd zijn, wordt het gemeenschappelijk standpunt door het voorzitterschap en de Commissie uitgesproken. Na de nodige coördinatie kunnen ook de lidstaten het woord nemen om het gemeenschappelijk standpunt te ondersteunen en/of toe te lichten. Naargelang van het geval wordt namens de Unie en haar lidstaten gestemd door de lidstaten of de Commissie, in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt. Om te bepalen welke partij namens de Unie zal stemmen, wordt nagegaan welke partij (de lidstaten of de Unie) ter zake overwegend bevoegd is.

 

3.4.

Met betrekking tot agendapunten waarvoor zowel de Unie als de afzonderlijke lidstaten gedeeltelijk bevoegd zijn, en waarover Commissie en lidstaten geen gemeenschappelijk standpunt in de zin van punt 2.6 hebben bereikt, kunnen de lidstaten en de Commissie spreken en stemmen over de onderdelen die duidelijk tot hun bevoegdheid behoren.

 

3.5.

Ten aanzien van vraagstukken waarover de Commissie en de lidstaten geen bevoegdheidsverdeling hebben vastgesteld of de voor een Uniestandpunt vereiste meerderheid niet is gehaald, wordt alles in het werk gesteld om de situatie te verduidelijken of om tot een Uniestandpunt te komen. In afwachting daarvan en na de nodige coördinatie kunnen, naargelang van het geval, de lidstaten en/of de Commissie spreken, mits het door hen gehuldigde standpunt een toekomstig Uniestandpunt onverlet laat, coherent is met het Uniebeleid en met vroegere standpunten van de Unie, en in overeenstemming is met het Unierecht.

 

3.6.

De vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie kunnen deelnemen aan OTIF-werkgroepen ter voorbereiding van de werkzaamheden van de technische comités van de OTIF, te weten het Comité van deskundigen betreffende het spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) en het Comité van technische deskundigen (TEC). Gedurende hun deelname aan die werkgroepen kunnen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie op grond van hun technische kennis technische bijdragen leveren en ten volle aan de technische besprekingen deelnemen. De besprekingen zijn niet bindend voor de Unie.

De vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie stellen alles in het werk om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en dat tijdens de besprekingen in de OTIF-werkgroepen te verdedigen.

  • 4. 
    Evaluatie van de regeling

De regeling wordt, op verzoek van een lidstaat of van de Commissie, in het licht van de ervaringen met de toepassing ervan, aan een evaluatie onderworpen.

 

OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” genoemd,

enerzijds, en

DE INTERGOUVERNEMENTELE ORGANISATIE VOOR HET INTERNATIONALE SPOORWEGVERVOER, hierna „OTIF” genoemd,

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

GEZIEN het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980 (COTIF), zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd), en met name op artikel 38,

GEZIEN de verantwoordelijkheden die het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan de Unie toedelen op bepaalde gebieden die onder het verdrag vallen,

ERAAN HERINNEREND dat door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, de Unie in de plaats is getreden van de Europese Gemeenschap en alle rechten en verplichtingen van de Europese Gemeenschap heeft overgenomen,

OVERWEGENDE dat het verdrag een intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) heeft ingesteld, die te Bern is gevestigd,

OVERWEGENDE dat de toetreding van de Unie tot het verdrag beoogt de OTIF te helpen bij het nastreven van haar doel, het internationale treinvervoer in zowel technisch als juridisch opzicht te bevorderen, te verbeteren en te faciliteren,

OVERWEGENDE dat krachtens artikel 3 van het verdrag de daaruit voortvloeiende verplichtingen inzake internationale samenwerking van staten die partij zijn bij het verdrag en die tevens lidstaat zijn van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet prevaleren boven hun verplichtingen als lidstaat van de Unie of als staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

OVERWEGENDE dat voor de onderdelen van het verdrag die tot de bevoegdheid van de Unie behoren een ontkoppelingsclausule dient te worden opgenomen om te verduidelijken dat de lidstaten van de Unie zich niet rechtstreeks zelf op de uit het verdrag voortvloeiende rechten en plichten kunnen beroepen, en die ook niet rechtstreeks zelf kunnen toepassen,

OVERWEGENDE dat het verdrag volledig van toepassing is tussen enerzijds de Unie en haar lidstaten en anderzijds de andere partijen bij het verdrag,

OVERWEGENDE dat de toetreding van de Unie tot het verdrag duidelijkheid vereist over de wijze waarop de bepalingen van het verdrag op de Unie en haar lidstaten van toepassing zijn,

OVERWEGENDE dat de voorwaarden voor de toetreding van de Unie tot het verdrag de Unie moeten toelaten in het kader van het verdrag de door haar lidstaten aan haar verleende bevoegdheden uit te oefenen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT HET VOLGENDE:

Artikel 1

De Unie treedt onder de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden tot het verdrag toe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van het verdrag.

Artikel 2

Onverminderd het voorwerp en het doel van het verdrag, namelijk het internationale spoorwegvervoer te bevorderen, te verbeteren en te faciliteren, en onverminderd de volledige toepassing van het verdrag ten aanzien van andere partijen bij het verdrag in hun onderlinge betrekkingen, passen de partijen bij het verdrag die tevens lidstaat van de Unie zijn de voorschriften van de Unie toe, en passen zij derhalve de uit het verdrag voortvloeiende voorschriften slechts toe voor zover geen voorschriften van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 3

Onverminderd het in deze overeenkomst bepaalde, worden de bepalingen van het verdrag zo uitgelegd dat zij ook van toepassing zijn op de Unie, in het kader van haar bevoegdheid; de onderscheiden termen ter aanduiding van de partijen bij het verdrag en hun vertegenwoordigers moeten dienovereenkomstig worden opgevat.

Artikel 4

De Unie draagt niet bij aan de begroting van de OTIF en neemt niet deel aan besluiten over die begroting.

Artikel 5

Onverminderd de uitoefening van haar stemrecht krachtens artikel 6 is de Unie gerechtigd te worden vertegenwoordigd in en te worden betrokken bij de werkzaamheden van alle organen van de OTIF waarin elk van haar lidstaten als partij bij het verdrag rechtens is vertegenwoordigd en waarin tot de bevoegdheid van de Unie behorende aangelegenheden kunnen worden behandeld.

De Unie kan geen lid worden van het Administratief Comité. De Unie kan worden uitgenodigd deel te nemen aan vergaderingen van het Administratief Comité wanneer dat het advies van de Unie wenst in te winnen over geagendeerde kwesties van gemeenschappelijk belang.

Artikel 6

  • 1. 
    Met betrekking tot besluiten ter zake waarvan de Unie uitsluitende bevoegdheid bezit, oefent de Unie het stemrecht uit dat haar lidstaten krachtens het verdrag hebben.
  • 2. 
    Met betrekking tot besluiten omtrent zaken waarin de Unie met de lidstaten bevoegdheid deelt, wordt door de Unie of door haar lidstaten gestemd.
  • 3. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag is het aantal stemmen waarover de Unie beschikt, gelijk aan dat van haar lidstaten die tevens partij bij het verdrag zijn. Bij stemming door de Unie stemmen haar lidstaten niet.
  • 4. 
    De Unie stelt de overige partijen bij het verdrag per geval ervan in kennis dat zij, met betrekking tot de onderscheiden agendapunten van de Algemene Vergadering en andere overlegorganen, het in de leden 1 tot en met 3 bedoelde stemrecht zal uitoefenen. Deze verplichting geldt tevens voor per briefwisseling te nemen besluiten. Deze informatie dient tijdig aan de secretaris-generaal van de OTIF te worden meegedeeld, zodat zij samen met de vergaderstukken of een per briefwisseling te nemen besluit kan worden verspreid.

Artikel 7

De draagwijdte van de aan de Unie verleende bevoegdheid wordt in algemene termen beschreven in een door de Unie bij de sluiting van deze overeenkomst af te leggen schriftelijke verklaring. De verklaring kan indien nodig door kennisgeving van de Unie aan de OTIF worden gewijzigd. Zij strekt er niet toe de aangelegenheden die in voorkomend geval ressorteren onder de kennisgevingen inzake Uniebevoegdheid welke vóór de besluitneming in de OTIF door formele stemming of anderszins worden verricht, te vervangen of op enigerlei wijze in te perken.

Artikel 8

Titel V van het verdrag is van toepassing op elk geschil dat tussen de overeenkomstsluitende partijen ontstaat over de uitlegging, toepassing of uitvoering van deze overeenkomst en mede over de bestaansreden, de geldigheid en de opzegging ervan.

Artikel 9

Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop deze overeenkomst door de overeenkomstsluitende partijen is ondertekend. Artikel 34, lid 2, van het verdrag is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 10

Deze overeenkomst blijft gedurende onbepaalde tijd van kracht.

Indien het verdrag wordt opgezegd door alle partijen bij het verdrag die tevens lidstaat van de Unie zijn, wordt de Unie geacht het verdrag en deze overeenkomst te hebben opgezegd op het tijdstip waarop overeenkomstig artikel 41 van het verdrag kennis wordt gegeven van de opzegging van het verdrag door de lidstaat van de Unie die als laatste deze handeling verricht.

Artikel 11

Partijen bij het verdrag die geen lidstaat van de Unie zijn en die op grond van internationale overeenkomsten met de Unie bepaalde voorschriften van de Unie toepassen kunnen, mits zij een bevestiging van de depositaris van het verdrag overleggen, afzonderlijke verklaringen indienen inzake het behoud van hun rechten en plichten op grond van hun overeenkomsten met de Unie, het verdrag en verwante regelgeving.

Deze overeenkomst wordt opgesteld in tweevoud, waarbij een exemplaar bewaard wordt door de OTIF en het andere door de Unie, in de volgende talen: Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. Artikel 45, lid 1, van het verdrag blijft onverlet.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

За Междуправителствената организация за международни железопътни превози (OTIF)

Por la Organización Intergubernamental para los Transportes Internacionales por Ferrocarril (OTIF)

Za Mezivládní organizaci pro mezinárodní železniční přepravu (OTIF)

For Den Mellemstatslige Organisation for Internationale Jernbanebefordringer (OTIF)

Für die Zwischenstaatliche Organisation für den internationalen Eisenbahnverkehr (OTIF)

Rahvusvaheliste Raudteevedude Valitsustevahelise Organisatsiooni (OTIF) nimel

Για το Διακυβερνητικό Οργανισμό Διεθνών Σιδηροδρομικών Μεταφορών (OTIF)

For the Intergovernmental Organisation for International Carriage by Rail (OTIF)

Pour l'Organisation intergouvernementale pour les transports internationaux ferroviaires (OTIF)

Per l'Organizzazione intergovernativa per i trasporti internazionali per ferrovia (OTIF)

Starptautisko dzelzceļa pārvadājumu starpvaldību organizācijas (OTIF) vārdā –

Tarptautinio vežimo geležinkeliais tarpvyriausybinės organizacijos (OTIF) vardu

A Nemzetközi Vasúti Fuvarozásügyi Államközi Szervezet (OTIF) részéről

Għall-Organizzazzjoni Intergovernattiva għat-Trasport Internazzjonali bil-Ferrovija (OTIF)

Voor de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)

W imieniu Międzyrządowej Organizacji Międzynarodowych Przewozów Kolejami (OTIF)

Pela Organização Intergovernamental para os Transportes Internacionais Ferroviários (OTIF)

Pentru Organizația Interguvernamentală pentru Transporturile Internaționale Feroviare (OTIF)

Za Medzivládnu organizáciu pre medzinárodnú železničnú prepravu (OTIF)

Za Medvladno organizacijo za mednarodni železniški promet (OTIF)

Valtioiden välisen kansainvälisten rautatiekuljetusten järjestön (OTIF) puolesta

För Mellanstatliga organisationen för internationell järnvägstrafik (Otif)

Image

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.