Uitvoeringsbesluit 2013/115 - Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

1.

Wettekst

14.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 71/1

 

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2013

tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1043)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2013/115/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 3, artikel 22, onder a), artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 7, en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (2), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 4, artikel 22, onder a), artikel 51, lid 4, en artikel 52, lid 7,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) zal in de eerste helft van 2013 in bedrijf worden gesteld. SIS II zal slechts de informatie bevatten die onontbeerlijk is voor de identificatie van een persoon of voorwerp, samen met de te nemen maatregelen. Bovendien zullen de lidstaten met betrekking tot de signaleringen aanvullende informatie uitwisselen om SIS II correct te doen functioneren. De uitwisseling van aanvullende informatie wordt verzorgd door de Sirene-bureaus.

 

(2)

Om de werkzaamheden van de Sirene-bureaus en de dagelijks bij Sirene-operaties betrokken SIS II-gebruikers te vergemakkelijken, werd in 2008 een Sirene-handboek voor SIS II vastgesteld door middel van een rechtsinstrument van de voormalige eerste pijler, namelijk Beschikking 2008/333/EG van de Commissie (3), en een instrument van de voormalige derde pijler, namelijk Besluit 2008/334/JBZ van de Commissie (4).

 

(3)

Het Sirene-handboek voor SIS II moet thans worden gewijzigd om het handboek meer in overeenstemming te brengen met de operationele behoeften van de gebruikers en het bij de Sirene-operaties betrokken personeel, om de consistentie van de werkprocedures te verbeteren en de technische voorschriften in overeenstemming te brengen met de stand van de techniek.

 

(4)

De lidstaten hebben inzake de autoriteiten die toegang hebben tot SIS II en die gemachtigd zijn om signaleringen in te voeren, bij te werken of te schrappen, uiteenlopende voorschriften ontwikkeld. Veel lidstaten beschikken bovendien voor internationale politiesamenwerking, waaronder ook Europol-, Interpol- en Sirene-aangelegenheden vallen, over geïntegreerde bureaus waarvan het personeel alle noodzakelijke verrichtingen uitvoert. Het is daarom dienstig het Sirene-handboek geschikt te maken voor alle gebruikers van SIS II en al het personeel dat bij Sirene-operaties is betrokken.

 

(5)

De bepalingen van het Sirene-handboek moeten onder meer worden herzien in verband met de nieuwe technische mogelijkheden voor het zoeken in SIS II, om er een geactualiseerde beschrijving van de technische middelen voor de communicatie tussen de Sirene-bureaus in op te nemen, om de procedures voor signaleringen met het oog op weigering van toegang te verduidelijken, om de procedures voor het beheer van SIS II-signaleringen te verduidelijken, onder meer wat betreft de nieuwe categorieën voorwerpen die in Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ worden bedoeld, en om procedures vast te stellen voor de uitwisseling van aanvullende informatie wanneer het duidelijk wordt dat een SIS II-signalering betrekking heeft op een voertuig waarvan de kenmerken op strafbare wijze zijn gekopieerd.

 

(6)

Om de overeenstemming tussen de transcriptie- en transliteratievoorschriften van SIS II en die van Sirene te waarborgen, moeten de transcriptie- en transliteratievoorschriften volledig in overeenstemming worden gebracht met ICD 3.0 voor SIS II, de meest recente versie van het Interface Control Document bedoeld in Verordening (EG) nr. 189/2008 van de Raad van 18 februari 2008 betreffende het testen van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (5). Bovendien moeten de formulieren die de Sirene-bureaus gebruiken voor de uitwisseling van aanvullende informatie in overeenstemming worden gebracht met de technische architectuur die is vastgesteld in het document „Data Exchange between Sirene Bureaux (DEBS)” (Gegevensuitwisseling tussen Sirene-bureaus (DEBS)). Voor deze formulieren moet bovendien een begrijpelijker en gebruikersvriendelijker formaat worden ingevoerd. Ook is het dienstig de procedures voor het verzamelen van statistieken over SIS II-treffers en voor de uitwisseling van aanvullende informatie toe te lichten en deze toelichtingen onder te brengen in een nieuw aanhangsel bij het handboek.

 

(7)

Aangezien het in 2008 vastgestelde Sirene-handboek voor SIS II substantieel moet worden gewijzigd, is het dienstig een nieuw Sirene-handboek vast te stellen. Beschikking 2008/333/EG van de Commissie en Besluit 2008/334/JBZ van de Commissie moeten derhalve worden ingetrokken.

 

(8)

In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ zijn bepalingen opgenomen inzake de bescherming van persoonsgegevens en de beveiliging van gegevens in SIS II. Omdat Verordening (EG) nr. 1987/2006 niet in specifieke bepalingen voorziet, dient Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) van toepassing te zijn op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende signaleringen op basis van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1987/2006. Omdat Besluit 2007/533/JBZ niet in specifieke bepalingen voorziet, dient Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (7) van toepassing te zijn op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende alle andere signaleringen.

 

(9)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, bij brief van 15 juni 2007 kennis gegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken neemt deel aan Besluit 2007/533/JBZ. Denemarken is daarom verplicht dit besluit uit te voeren.

 

(10)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt het Verenigd Koninkrijk aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (8).

 

(11)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt Ierland aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (9).

 

(12)

Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

 

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (11) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

 

(14)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad (13).

 

(15)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14), die vallen onder het gebied dat bedoeld is in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (15).

 

(16)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en artikel 67 van Besluit 2007/533/JBZ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Sirene-handboek en de andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) zijn opgenomen in de bijlage en de aanhangsels daarvan. Zij zijn van toepassing op het personeel dat bij de Sirene-operaties is betrokken en op alle gebruikers van SIS II.

Artikel 2

Beschikking 2008/333/EG en Besluit 2008/334/JBZ worden ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing vanaf de datum die door de Raad wordt vastgesteld met eenparigheid van de stemmen van de leden die de regeringen van de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2013.

Voor de Commissie

Cecilia MALMSTRÖM

Lid van de Commissie

 

 

BIJLAGE

Het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

INHOUD

INLEIDING

 

1.

DE SIRENE-BUREAUS EN AANVULLENDE INFORMATIE

 

1.1.

Het Sirene-bureau

 

1.2.

Sirene-handboek

 

1.3.

Aanhangsels bij het Sirene-handboek

 

1.4.

Catalogus van aanbevelingen voor de juiste toepassing van het Schengenacquis en beste praktijken (Schengeninformatiesysteem)

 

1.5.

Rol van de Sirene-bureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie

 

1.5.1.

Doorgifte van gegevens aan derde landen

 

1.6.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol

 

1.7.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Eurojust

 

1.8.

Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Interpol

 

1.8.1.

Prioriteit van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen

 

1.8.2.

Keuze van het communicatiekanaal

 

1.8.3.

Gebruik en verspreiding van Interpol-opsporingsverzoeken in de Schengenstaten

 

1.8.4.

Treffers en verwijdering van signaleringen

 

1.8.5.

Verbetering van de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol

 

1.9.

Normen

 

1.9.1.

Beschikbaarheid

 

1.9.2.

Continuïteit

 

1.9.3.

Vertrouwelijkheid

 

1.9.4.

Toegankelijkheid

 

1.10.

Communicatie

 

1.10.1.

Voor de communicatie gebruikte taal

 

1.10.2.

Uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus

 

1.10.3.

Netwerk, berichten en mailboxen

 

1.10.4.

Communicatie in uitzonderlijke omstandigheden

 

1.11.

Sirene-adressenbestand

 

1.12.

Sirene-workflowsysteem

 

1.13.

Antwoordtermijn

 

1.13.1.

Aanduiding van urgentie op Sirene-formulieren en dringende melding van een treffer

 

1.14.

Regels voor transliteratie en transcriptie

 

1.15.

Gegevenskwaliteit

 

1.16.

Archivering

 

1.17.

Personeel

 

1.17.1.

Hoofden van de Sirene-bureaus

 

1.17.2.

Contactpersoon voor Sirene (SIRCoP)

 

1.17.3.

Kennis

 

1.17.4.

Opleiding

 

1.17.5.

Uitwisseling van personeel

 

2.

ALGEMENE PROCEDURES

 

2.1.

Definities

 

2.2.

Meervoudige signaleringen (artikel 34, lid 6, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 6, van het SIS II-besluit)

 

2.2.1.

Verenigbaarheid van signaleringen

 

2.2.2.

Prioriteitsorde van signaleringen

 

2.2.3.

Controle op meervoudige signaleringen en opneming van meervoudige signaleringen

 

2.3.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

2.4.

Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening)

 

2.5.

Verwerking van gegevens voor andere doeleinden dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen (artikel 46, lid 5, van het SIS II-besluit)

 

2.6.

Markering

 

2.6.1.

Raadpleging van de lidstaten met het oog op het aanbrengen van een markering

 

2.6.2.

Verzoek om verwijdering van een markering

 

2.7.

Constatering dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen (artikel 34 van de SIS II-verordening en artikel 49 van het SIS II-besluit)

 

2.8.

Recht op toegang tot en rectificatie van gegevens (artikel 41 van de SIS II-verordening en artikel 58 van het SIS II-besluit)

 

2.8.1.

Verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens

 

2.8.2.

Uitwisseling van informatie over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten opgenomen signaleringen

 

2.8.3.

Uitwisseling van informatie over verzoeken om rectificatie of verwijdering van door andere lidstaten ingevoerde gegevens

 

2.9.

Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

 

2.10.

Invoering van eigennamen

 

2.11.

Verschillende identiteitscategorieën

 

2.11.1.

Misbruik van identiteit (artikel 36 van de SIS II-verordening en artikel 51 van het SIS II-besluit)

 

2.11.2.

Invoering van een alias

 

2.11.3.

Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van iemands identiteit

 

2.12.

Informatie-uitwisseling bij gekoppelde signaleringen

 

2.12.1.

Operationele voorschriften

 

2.13.

Sirpit (Sirene Picture Transfer) en het formaat en de kwaliteit van biometrische gegevens in SIS II

 

2.13.1.

Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering

 

2.13.2.

Sirpit-procedure

 

2.13.3.

Technische vereisten

 

2.13.4.

Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens

 

2.14.

Bijzondere opsporingen

 

2.14.1.

Geografisch gerichte opsporing

 

2.14.2.

Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST)

 

3.

SIGNALERING MET HET OOG OP AANHOUDING TEN BEHOEVE VAN OVERLEVERING OF UITLEVERING (ARTIKEL 26 VAN HET SIS II-BESLUIT)

 

3.1.

Opneming van een signalering

 

3.2.

Meervoudige signaleringen

 

3.3.

Misbruik van identiteit

 

3.4.

Invoering van een alias

 

3.5.

Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie

 

3.5.1.

Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding

 

3.6.

Aanbrengen van een markering

 

3.6.1.

Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is

 

3.7.

Actie door het Sirene-bureau na ontvangst van een signalering met het oog op aanhouding

 

3.8.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

3.9.

Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering

 

3.10.

Uitwisseling van aanvullende informatie over doorreis door een andere lidstaat

 

3.11.

Verwijdering van signaleringen na overlevering of uitlevering

 

4.

SIGNALERING MET HET OOG OP WEIGERING VAN TOEGANG OF VERBLIJF (ARTIKEL 24 VAN DE SIS II-VERORDENING)

 

4.1.

Opneming van een signalering

 

4.2.

Meervoudige signaleringen

 

4.3.

Misbruik van identiteit

 

4.4.

Invoering van een alias

 

4.5.

Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa

 

4.5.1.

Speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

 

4.5.2.

Speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode

 

4.6.

Informatie-uitwisseling bij een treffer en bij weigering van toegang tot of verwijdering uit het Schengengebied

 

4.7.

Informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet

 

4.8.

Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang

 

4.9.

Verwijderen van signaleringen van EU-burgers

 

5.

SIGNALERING VAN VERMISTE PERSONEN (ARTIKEL 32 VAN HET SIS II-BESLUIT)

 

5.1.

Meervoudige signaleringen

 

5.2.

Misbruik van identiteit

 

5.3.

Invoering van een alias

 

5.4.

Aanbrengen van een markering

 

5.5.

Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen

 

5.6.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

6.

SIGNALERING MET HET OOG OP EEN GERECHTELIJKE PROCEDURE (ARTIKEL 34 VAN HET SIS II-BESLUIT)

 

6.1.

Meervoudige signaleringen

 

6.2.

Misbruik van identiteit

 

6.3.

Invoering van een alias

 

6.4.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

7.

SIGNALERING MET HET OOG OP ONOPVALLENDE OF GERICHTE CONTROLES (ARTIKEL 36 VAN HET SIS II-BESLUIT)

 

7.1.

Meervoudige signaleringen

 

7.2.

Misbruik van identiteit

 

7.3.

Invoering van een alias

 

7.4.

Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering op verzoek van voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteiten

 

7.5.

Aanbrengen van een markering

 

7.6.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

7.7.

Systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR)

 

8.

SIGNALERING MET HET OOG OP INBESLAGNEMING OF GEBRUIK ALS BEWIJSMATERIAAL (ARTIKEL 38 VAN HET SIS II-BESLUIT)

 

8.1.

Meervoudige signaleringen

 

8.2.

Signaleringen van een voertuig

 

8.2.1.

Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig

 

8.2.2.

VIN-tweelingen

 

8.3.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

 

9.

SYSTEMEN VOOR AUTOMATISCHE KENTEKENPLAATHERKENNING (ANPR)

 

10.

STATISTIEKEN

INLEIDING

Het Schengengebied

Op 14 juni 1985 sloten België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland in het Luxemburgse stadje Schengen een akkoord dat tot doel had „het vrij overschrijden van de binnengrenzen door alle onderdanen van de lidstaten, alsmede […] het vrije verkeer van goederen en diensten” te bewerkstelligen.

De vijf oprichtende landen ondertekenden op 19 juni 1990 de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord (1). Italië sloot zich daarbij aan op 27 november 1990, Spanje en Portugal op 25 juni 1991, Griekenland op 6 november 1992, Oostenrijk op 28 april 1995 en Denemarken, Zweden en Finland op 19 december 1996.

Sinds 26 maart 1995 wordt het Schengenacquis volledig uitgevoerd in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje (2), sinds 31 maart 1998 in Italië en Oostenrijk (3), sinds 26 maart 2000 in Griekenland (4) en sinds 25 maart 2001 in Denemarken, Finland, Zweden, IJsland en Noorwegen (5).

Overeenkomstig Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan slechts enkele van de bepalingen van het Schengenacquis.

Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, zijn de bepalingen waaraan het deelneemt (met uitzondering van het SIS) van toepassing sinds 1 januari 2005 (6).

Het Schengenacquis is in 1999 in het wettelijke kader van de Europese Unie opgenomen door middel van protocollen bij het Verdrag van Amsterdam (7). Op 12 mei 1999 heeft de Raad een besluit genomen tot vaststelling van de rechtsgronden van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Sinds 1 mei 2004 is het Schengenacquis, zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen door middel van het Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het „Schengenprotocol” genoemd), met de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten, bindend voor Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. Deze lidstaten werden op 21 december 2007 volwaardig lid van het Schengengebied.

Cyprus heeft de Schengenuitvoeringsovereenkomst ondertekend, maar heeft een afwijking gekregen krachtens de Toetredingsakte van 2003.

De Republiek Bulgarije en Roemenië zijn op 1 januari 2007 tot de Europese Unie toegetreden. Vanaf die datum zijn het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten, bindend voor deze landen.

Kroatië heeft het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie ondertekend op 9 december 2011 en wordt op 1 juli 2013 lid van de Unie. Tot die datum neemt Kroatië als waarnemer deel aan de werkzaamheden van de betrokken voorbereidende instanties van de Raad van de Europese Unie en andere comités.

Sommige bepalingen van het Schengenacquis zijn vanaf de toetreding van toepassing op nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Andere bepalingen worden in nieuwe lidstaten pas van toepassing als de Raad daartoe een besluit neemt. Tot slot gaat de Raad na, overeenkomstig de evaluatieprocedures van Schengen en na raadpleging van het Europees Parlement, of in de betrokken lidstaat is voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van alle onderdelen van het acquis. Is dat het geval, dan besluit hij tot opheffing van de grenscontroles.

Ook enkele andere Europese landen maken deel uit van het Schengengebied. Noorwegen en IJsland hebben op 18 mei 1999 een associatieovereenkomst met de lidstaten gesloten (8), waarbij zij partij werden bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

In 2004 heeft Zwitserland een overeenkomst gesloten met de Europese Unie en de Europese Gemeenschap inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), op grond waarvan Zwitserland op 12 december 2008 tot het Schengengebied is toegetreden.

Liechtenstein heeft in 2008 met de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en Zwitserland een protocol ondertekend betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), op grond waarvan Liechtenstein op 19 december 2011 tot het Schengengebied is toegetreden.

Het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

SIS II is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11) (SIS II-verordening) en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad (12) (SIS II-besluit) betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (hierna samen de „rechtsinstrumenten voor SIS II” genoemd). Het is een gemeenschappelijk informatiesysteem dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat stelt samen te werken door middel van uitwisseling van informatie, en een essentieel instrument voor de toepassing van het Schengenacquis, dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen. Deze instrumenten strekken door hun toepassing tot intrekking van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. SIS II vervangt het Schengeninformatiesysteem van de eerste generatie, dat in 1995 is ingevoerd en in 2005 en 2007 is uitgebreid.

Het doel van SIS II, zoals geformuleerd in artikel 1 van bovengenoemde rechtsinstrumenten, is: „met behulp van de via dit systeem verstrekte informatie, te zorgen voor een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, onder meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten, en de bepalingen van deel III, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het „EG-Verdrag” genoemd) inzake het personenverkeer op hun grondgebied toe te passen.”.

Overeenkomstig de rechtsinstrumenten voor SIS II verleent SIS II door middel van een geautomatiseerde raadplegingsprocedure toegang tot signaleringen met betrekking tot personen en voorwerpen aan de volgende instanties:

 

a)

autoriteiten die belast zijn met het grenstoezicht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (13);

 

b)

autoriteiten die andere politie- en douanecontroles in het binnenland uitvoeren en coördineren;

 

c)

nationale gerechtelijke autoriteiten en autoriteiten die belast zijn met coördinatietaken ter zake;

 

d)

autoriteiten die bevoegd zijn voor de visumverlening, centrale autoriteiten die belast zijn met de behandeling van visumaanvragen, autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van verblijfsvergunningen en autoriteiten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving betreffende onderdanen van derde landen in het kader van de toepassing van het EU-acquis inzake personenverkeer;

 

e)

autoriteiten die belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (14)).

Overeenkomstig het SIS II-besluit hebben ook Europol en Eurojust toegang tot bepaalde categorieën signaleringen.

SIS II bestaat uit de volgende onderdelen:

 

1.

een centraal systeem (het centrale SIS II), bestaande uit:

 

a)

een technisch ondersteunende functie (CS-SIS) die een databank, de „SIS II-databank” bevat;

 

b)

een uniforme nationale interface (NI-SIS);

 

2.

een nationaal deel (N.SIS II) in elk van de lidstaten, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II. Een N.SIS II kan een gegevensbestand bevatten („nationale kopie”) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-databank;

 

3.

een communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS, waarmee een versleuteld virtueel netwerk tot stand wordt gebracht dat specifiek bestemd is voor SIS II-gegevens en voor de uitwisseling van gegevens tussen de Sirene-bureaus, zoals hieronder nader gespecificeerd.

  • 1. 
    DE SIRENE-BUREAUS EN AANVULLENDE INFORMATIE

1.1.   Het Sirene-bureau

SIS II bevat slechts informatie (d.w.z. gegevens over signaleringen) die onontbeerlijk is voor de identificatie van een persoon of voorwerp, alsmede de nodige te nemen maatregelen. Overeenkomstig de rechtsinstrumenten voor SIS II wisselen de lidstaten daarnaast ook (bilateraal of multilateraal) aanvullende informatie betreffende de signalering uit, die vereist is voor de uitvoering van enkele bepalingen van de rechtsinstrumenten en voor de goede werking van SIS II.

De structuur voor de uitwisseling van aanvullende informatie heeft de benaming „Sirene” gekregen, een acroniem van de definitie van de structuur in het Engels: Supplementary Information Request at the National Entries (verzoek om aanvullende informatie aan het nationale deel).

Overeenkomstig het gelijkluidende artikel 7, lid 2, van de rechtsinstrumenten voor SIS II zet elke lidstaat een nationaal „Sirene-bureau” op. Dit bureau, dat permanent volledig operationeel is, fungeert voor de lidstaten als enig contactpunt voor de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de invoering van signaleringen en maakt mogelijk dat passende actie wordt ondernomen wanneer een in SIS II opgenomen persoon of voorwerp bij raadpleging van het systeem wordt gevonden. Tot de belangrijkste taken (15) van de Sirene-bureaus behoort de uitwisseling van alle aanvullende informatie overeenkomstig dit Sirene-handboek, zoals bepaald in artikel 8 van de rechtsinstrumenten voor SIS II, in de volgende omstandigheden:

 

a)

om de lidstaten in staat te stellen onderling overleg te plegen of elkaar inlichtingen te verstrekken bij de opneming van een signalering (bijvoorbeeld bij het invoeren van een signalering met het oog op aanhouding);

 

b)

bij een treffer, zodat passende actie kan worden ondernomen;

 

c)

indien de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld het aanbrengen van een markering);

 

d)

wanneer de informatie betrekking heeft op de kwaliteit van de SIS II-gegevens (bijvoorbeeld wanneer gegevens onrechtmatig zijn opgenomen of feitelijk onjuist zijn), of bij de validering van binnenkomende signaleringen en de verificatie van uitgaande signaleringen, als de nationale wet dat voorschrijft;

 

e)

wanneer de informatie betrekking heeft op de compatibiliteit en de prioriteit van signaleringen (bijvoorbeeld wanneer wordt nagegaan of er meervoudige signaleringen zijn ingevoerd);

 

f)

wanneer de informatie betrekking heeft op de rechten van betrokkenen, in het bijzonder het recht op toegang tot de gegevens.

Het is aan te bevelen dat de lidstaten alle nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de internationale politiële samenwerking, met inbegrip van de Sirene-bureaus, op gestructureerde wijze opzetten, om te voorkomen dat bevoegdheidsconflicten ontstaan of dubbel werk wordt verricht.

1.2.   Sirene-handboek

Het Sirene-handboek bevat instructies met een uitgebreide beschrijving van de voorschriften en procedures voor de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie.

1.3.   Aanhangsels bij het Sirene-handboek

Aangezien sommige technische voorschriften rechtstreeks van invloed zijn op de werkzaamheden van de gebruikers in de lidstaten, ook in de Sirene-bureaus, is het Sirene-handboek voor dergelijke voorschriften een geschikte plaats. In aanhangsels bij dit handboek zijn daarom onder meer voorschriften inzake transliteratie, codetabellen, formulieren voor de verstrekking van aanvullende informatie en andere technische uitvoeringsmaatregelen voor gegevensverwerking opgenomen.

1.4.   Catalogus van aanbevelingen voor de juiste toepassing van het Schengenacquis en beste praktijken (Schengeninformatiesysteem)

De catalogus voorziet in juridisch niet-bindende aanbevelingen en beste praktijken voor de lidstaten, die in het licht van de ervaring tot stand zijn gekomen. Het dient ook als referentiemiddel voor de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de rechtsinstrumenten voor SIS II. De catalogus moet dan ook worden gevolgd waar dat mogelijk is.

1.5.   Rol van de Sirene-bureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie

De uitwisseling van aanvullende informatie mag geen afbreuk doen aan de taken op het gebied van de internationale politiesamenwerking waarmee de Sirene-bureaus zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van andere rechtsinstrumenten van de Europese Unie.

De Sirene-bureaus kunnen met name met aanvullende taken zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van Kaderbesluit 2006/960/JBZ, de artikelen 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, voor zover deze niet door Kaderbesluit 2006/960/JBZ zijn vervangen, of de artikelen 40 of 41 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, of indien de informatie onder de verplichting tot wederzijdse rechtsbijstand valt.

Wanneer een Sirene-bureau van een ander Sirene-bureau een verzoek ontvangt dat volgens het nationale recht buiten zijn bevoegdheid valt, geeft het dit verzoek onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteit en informeert het het verzoekende Sirene-bureau hierover. Zo nodig verleent het het verzoekende Sirene-bureau bijstand om de communicatie te vergemakkelijken.

1.5.1.   Doorgifte van gegevens aan derde landen

  • a) 
    In SIS II verwerkte gegevens

Op grond van artikel 39 van de SIS II-verordening en artikel 54 van het SIS II-besluit mogen gegevens die krachtens die rechtsinstrumenten in SIS II zijn verwerkt, niet worden doorgegeven aan derde landen of internationale organisaties of hun ter beschikking worden gesteld. Artikel 55 van het SIS II-besluit bepaalt dat, in afwijking van deze algemene regel, gegevens over gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte paspoorten met Interpol mogen worden uitgewisseld, met inachtneming van de voorwaarden van dat artikel.

  • b) 
    Aanvullende informatie

Volgens het beginsel dat alleen de signalerende lidstaat de ingevoerde gegevens mag wijzigen, zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 2, van het SIS II-besluit, mag de doorgifte van aanvullende informatie aan derde landen alleen worden verricht door de lidstaat die de beheerder is van de gegevens. Ontvangt het Sirene-bureau van een lidstaat die een bepaalde signalering niet heeft ingevoerd een verzoek om aanvullende informatie met betrekking tot die signalering, dan stelt dit Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat op de hoogte van dat informatieverzoek. De signalerende lidstaat kan dan een besluit nemen met inachtneming van alle toepasselijke voorschriften, waaronder de voorschriften inzake gegevensbescherming. Naargelang van de nationale regelingen of procedures wordt voor de communicatie met derde landen gebruikgemaakt van Interpol.

1.6.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Europol

Europol heeft recht op toegang tot en directe bevraging van in overeenstemming met de artikelen 26, 36 en 38 van het SIS II-besluit in SIS II opgenomen gegevens. Europol mag de betrokken lidstaten om nadere informatie verzoeken overeenkomstig de bepalingen van het Europol-besluit (16). Overeenkomstig de nationale wetgeving wordt samenwerking met de nationale Europol-eenheid (ENU) sterk aanbevolen om te zorgen dat het Sirene-bureau ingelicht wordt over alle uitwisselingen tussen Europol en de ENU van aanvullende informatie over in SIS II opgenomen signaleringen. Als de communicatie op nationaal niveau over SIS II-signaleringen bij wijze van uitzondering via de ENU verloopt, moeten alle bij de communicatie betrokken partijen, en met name het Sirene-bureau, daarvan op de hoogte zijn, om misverstanden te voorkomen.

1.7.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Eurojust

De nationale leden van Eurojust en hun assistenten hebben recht op toegang tot en directe bevraging van in overeenstemming met de artikelen 26, 32, 34 en 38 van het SIS II-besluit in SIS II opgenomen gegevens. Overeenkomstig de nationale wetgeving wordt de samenwerking tussen hen geregeld om voor soepele uitwisseling van informatie bij treffers te zorgen. Met name dient het Sirene-bureau het contactpunt te zijn voor de nationale leden van Eurojust en hun assistenten met betrekking tot aanvullende informatie over in SIS II opgenomen signaleringen.

1.8.   Betrekkingen tussen Sirene-bureaus en Interpol  (17)

SIS II is niet bedoeld ter vervanging of als doublure van de rol van Interpol. Hoewel hun taken elkaar kunnen overlappen, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de uitgangspunten voor hun werkzaamheden en de samenwerking van de lidstaten in het kader van Schengen en die in het kader van Interpol. Daarom moeten op nationaal niveau regels worden opgesteld voor de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de NCB’s (nationale centrale bureaus).

De volgende beginselen zijn van toepassing:

1.8.1.   Prioriteit van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen

Voor zover het gaat om signaleringen die door lidstaten zijn ingevoerd, hebben signaleringen in SIS II en de desbetreffende informatie-uitwisseling altijd voorrang boven signaleringen en informatie-uitwisseling via Interpol. Dit is met name van belang bij met elkaar strijdige signaleringen.

1.8.2.   Keuze van het communicatiekanaal

Het beginsel dat Schengensignaleringen voorrang hebben boven Interpol-signaleringen moet worden geëerbiedigd. Er moet op worden toegezien dat de NCB’s van de lidstaten deze regel naleven. Nadat een Schengensignalering is gecreëerd, verloopt alle communicatie over de signalering, het doel van de opneming ervan en de te nemen maatregelen via de Sirene-bureaus. Geeft een lidstaat de voorkeur aan een ander communicatiekanaal, dan moet daarover van tevoren overleg worden gepleegd met de andere betrokkenen. Wijziging van het communicatiekanaal is echter slechts in bijzondere gevallen mogelijk.

1.8.3.   Gebruik en verspreiding van Interpol-opsporingsverzoeken in de Schengenstaten

Gelet op de voorrang van SIS II-signaleringen boven Interpol-signaleringen moet signalering via Interpol beperkt blijven tot uitzonderingsgevallen (d.w.z. wanneer in opneming van de signalering in SIS II noch in de Schengenuitvoeringsovereenkomst noch in technische zin is voorzien, of wanneer niet alle voor opneming van een SIS II-signalering noodzakelijke informatie beschikbaar is). Parallelle signaleringen in de Schengenruimte in SIS II en via Interpol moeten worden vermeden. Signaleringen die via Interpol worden verspreid en die ook betrekking hebben op de Schengenruimte of gedeelten ervan, moeten de volgende tekst bevatten: „except for the Schengen States”.

1.8.4.   Treffers en verwijdering van signaleringen

Om de taak van het Sirene-bureau bij de coördinatie en verificatie van de kwaliteit van de informatie in SIS II te waarborgen, zien de lidstaten erop toe dat de Sirene-bureaus en de NCB’s elkaar op de hoogte stellen van treffers en van het verwijderen van signaleringen.

1.8.5.   Verbetering van de samenwerking tussen de Sirene-bureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol

Overeenkomstig het nationale recht neemt elke lidstaat alle passende maatregelen voor doelmatige uitwisseling van informatie op nationaal niveau tussen zijn Sirene-bureau en de NCB’s.

1.9.   Normen

Aan de samenwerking via Sirene liggen de volgende normen ten grondslag.

1.9.1.   Beschikbaarheid

Elk Sirene-bureau moet 24 uur per dag en zeven dagen per week volledig operationeel zijn. Ook de beschikbaarheid voor technische en juridische analyse, ondersteuning en oplossingen moet 24 uur per dag en zeven dagen per week worden gegarandeerd.

1.9.2.   Continuïteit

Elk Sirene-bureau dient een interne organisatie tot stand te brengen die continuïteit met betrekking tot leiding, personeel en technische infrastructuur waarborgt.

1.9.3.   Vertrouwelijkheid

Overeenkomstig artikel 11 van de rechtsinstrumenten voor SIS II gelden voor alle Sirene-medewerkers de relevante nationale voorschriften op het gebied van beroepsgeheim of gelijkwaardige vertrouwelijkheidseisen. Deze geheimhoudingsplicht blijft gelden nadat medewerkers hun functie of dienstverband hebben beëindigd.

1.9.4.   Toegankelijkheid

Om te voldoen aan de eis om aanvullende informatie te verstrekken, dienen Sirene-medewerkers direct of indirect toegang te hebben tot alle relevante nationale informatie en deskundig advies.

1.10.   Communicatie

1.10.1.   Voor de communicatie gebruikte taal

Om de bilaterale communicatie tussen Sirene-bureaus zo doelmatig mogelijk te laten verlopen, moet een taal worden gebruikt die beide partijen beheersen.

1.10.2.   Uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus

De technische specificaties voor de uitwisseling van gegevens tussen Sirene-bureaus zijn opgenomen in het document „Data exchange between Sirene Bureaux (DEBS)”. De daarin opgenomen instructies moeten worden gevolgd.

1.10.3.   Netwerk, berichten en mailboxen

De Sirene-bureaus maken voor hun onderlinge communicatie gebruik van een versleuteld virtueel netwerk dat uitsluitend bestemd is voor SIS II-gegevens en de uitwisseling van aanvullende informatie tussen de Sirene-bureaus, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), en artikel 8, lid 1, van de rechtsinstrumenten voor SIS II. Slechts wanneer dit kanaal niet beschikbaar is, mag een ander adequaat beveiligd en geschikt communicatiemiddel worden gebruikt. Het meest geschikte communicatiekanaal kan per geval worden gekozen naargelang van de technische mogelijkheden en de beveiligings- en kwaliteitseisen waaraan de communicatie moet voldoen.

Twee categorieën schriftelijke berichten kunnen worden onderscheiden: vrije tekst en standaardformulieren. In aanhangsel 3 worden de formulieren beschreven die door de Sirene-bureaus worden uitgewisseld, en worden richtsnoeren gegeven voor de informatie die in de velden moet worden ingevuld en of dat verplicht is.

Binnen het genoemde netwerk zijn voor vrijetekstberichten, Sirene-formulieren en Sirpit-gegevens vijf verschillende mailboxen ingericht.

 

Mailbox

Adres van de mailbox

Doel

Operationeel

oper@xx.sirenemail2.eu

Uitwisseling van formulieren en bijlagen tussen Sirene-bureaus

Technisch

tech@xx.sirenemail2.eu

E-mail:verkeer tussen het technisch ondersteunend personeel van de Sirene-bureaus

Hoofd Sirene

director@xx.sirenemail2.eu

E-mailverkeer tussen de hoofden van de Sirene-bureaus

E-mail

message@xx.sirenemail2.eu

Uitwisseling van vrijetekstberichten tussen Sirene-bureaus

Sirpit

sirpit@xx.sirenemail2.eu

Uitwisseling van Sirpit-gegevens tussen Sirene-bureaus

Voor testdoeleinden is er een tweede domein (18) (testxx.sirenemail2.eu) waarin de mailboxen in de tabel kunnen worden gekopieerd zonder dat dit problemen veroorzaakt voor het berichtenverkeer en de workflow in de productieomgeving.

De uitvoerige regels voor de Sirene-mailboxen en de uitwisseling van Sirene-formulieren, zoals omschreven in DEBS, zijn van toepassing.

Het workflowsysteem van Sirene (zie punt 1.12) houdt de operationele, e-mail- en Sirpit-mailboxen („oper”, „message” en „sirpit”) in het oog en detecteert binnenkomende formulieren en daarop betrekking hebbende e-mails en vingerafdrukken. Dringende berichten worden alleen naar de operationele mailbox gezonden.

1.10.4.   Communicatie in uitzonderlijke omstandigheden

Als de normale communicatiekanalen niet beschikbaar zijn en standaardformulieren bijvoorbeeld per fax moeten worden verzonden, geldt de procedure die in DEBS wordt beschreven.

1.11.   Sirene-adressenbestand

De contactgegevens van de Sirene-bureaus en relevante informatie voor de onderlinge communicatie en samenwerking worden samengebracht en beschikbaar gesteld in het Sirene-adressenbestand. Het Sirene-adressenbestand wordt bijgehouden door de Commissie. Het geactualiseerde Sirene-adressenbestand wordt door de Commissie ten minste tweemaal per jaar ter beschikking gesteld. Elk Sirene-bureau ziet erop toe dat:

 

a)

informatie uit het Sirene-adressenbestand niet aan derden wordt bekendgemaakt;

 

b)

het Sirene-adressenbestand bij de Sirene-medewerkers bekend is en door hen wordt gebruikt;

 

c)

elke wijziging van de in het Sirene-adressenbestand opgenomen gegevens onmiddellijk wordt doorgegeven aan de beheerder van het bestand.

1.12.   Sirene-workflowsysteem

De werklast van de Sirene-bureaus kan het doeltreffendst worden beheerd wanneer elk Sirene-bureau beschikt over een geautomatiseerd beheerssysteem (workflowsysteem) waarmee de dagelijkse werkzaamheden grotendeels kunnen worden geautomatiseerd.

Het Sirene-bureau kan voor zijn workflow beschikken over een reservecomputer- en databasesysteem op een tweede locatie, voor het geval zich op het Sirene-bureau ernstige calamiteiten voordoen. Er moet voor dit systeem een toereikende noodstroom- en noodcommunicatievoorziening zijn.

Voor de Sirene-workflow moet passende IT-ondersteuning beschikbaar zijn om de beschikbaarheid ervan te garanderen.

1.13.   Antwoordtermijn

Het Sirene-bureau beantwoordt zo snel mogelijk alle verzoeken om informatie over signaleringen en treffers die de andere lidstaten via hun Sirene-bureaus doen. Beantwoording dient in alle gevallen binnen 12 uur plaats te vinden. (Zie ook punt 1.13.1 over de wijze waarop op Sirene-formulieren urgentie moet worden aangegeven.)

De prioriteiten in de dagelijkse werkzaamheden dienen te worden gebaseerd op de categorie van de signalering en het belang van de zaak.

1.13.1.   Aanduiding van urgentie op Sirene-formulieren en dringende melding van een treffer

Sirene-formulieren die door het aangezochte Sirene-bureau met de hoogste prioriteit moeten worden behandeld, kunnen worden voorzien van de vermelding „URGENT” in veld 311 („Belangrijke mededeling”), onder vermelding van de reden voor de urgentie. Wanneer een snel antwoord gewenst is, kan ook per telefoon worden gecommuniceerd.

Wanneer de omstandigheden van een treffer dat vereisen, zoals een werkelijk urgente of zeer belangrijke zaak, stelt het Sirene-bureau van de lidstaat die de persoon heeft aangetroffen het Sirene-bureau van de signalerende staat telefonisch op de hoogte na verzending van een G-formulier.

1.14.   Regels voor transliteratie en transcriptie

De definities en regels voor transliteratie en transcriptie zijn in aanhangsel 1 opgenomen. Deze regels moeten bij de communicatie tussen Sirene-bureaus worden nageleefd (zie ook punt 2.10 over het invoeren van persoonsnamen).

1.15.   Gegevenskwaliteit

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de rechtsinstrumenten voor SIS II coördineren de Sirene-bureaus de controle op de kwaliteit van de in SIS II opgenomen informatie. De Sirene-bureaus moeten beschikken over de noodzakelijke nationale bevoegdheden voor deze taak. Derhalve dient een vorm van nationale kwaliteitsaudit van gegevens plaats te vinden, waaronder een beoordeling van de verhouding signaleringen/treffers en van de inhoud van gegevens.

Om elk Sirene-bureau zijn functie van coördinator voor controle van de gegevenskwaliteit te laten vervullen, dienen de benodigde ondersteuning op het gebied van informatietechnologie en passende rechten binnen de systemen beschikbaar te zijn.

In samenwerking met het nationale Sirene-bureau moeten nationale normen worden opgesteld voor de opleiding van gebruikers inzake beginselen en werkmethoden op het gebied van gegevenskwaliteit. De lidstaten kunnen het personeel van de Sirene-bureaus betrekken bij de opleiding van alle instanties die signaleringen invoeren, waarbij de nadruk moet liggen op de kwaliteit van de gegevens en maximale benutting van SIS II.

1.16.   Archivering

 

a)

Elke lidstaat stelt de voorwaarden voor de archivering van informatie vast.

 

b)

Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt alle informatie met betrekking tot de eigen signaleringen ter beschikking van de overige lidstaten, met inbegrip van de referenties van de beslissing die aan de signalering ten grondslag ligt.

 

c)

Relevante informatie in de archieven van elk Sirene-bureau moet snel toegankelijk zijn in verband met de zeer korte termijnen waarbinnen informatie moet worden doorgegeven.

 

d)

Overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de rechtsinstrumenten voor SIS II worden persoonsgegevens die door het Sirene-bureau naar aanleiding van informatie-uitwisseling in bestanden zijn opgeslagen, niet langer bewaard dan nodig is om het doel waarvoor zij werden verstrekt, te verwezenlijken. In de regel worden deze gegevens verwijderd onmiddellijk nadat de signalering waarop zij betrekking hebben uit SIS II is verwijderd, en in ieder geval uiterlijk één jaar na de verwijdering van de signalering uit SIS II. Het kan echter zo zijn dat gegevens die betrekking hebben op een signalering die een lidstaat heeft ingevoerd of op een signalering in verband waarmee actie is ondernomen op het grondgebied van die lidstaat, overeenkomstig de nationale wetgeving langer mogen worden bewaard.

 

e)

Aanvullende informatie die door andere lidstaten is toegezonden, moet worden bewaard met inachtneming van de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming in de ontvangende lidstaat. Artikel 12 van de rechtsinstrumenten voor SIS II, Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (19) en Verdrag 108 van de Raad van Europa (20) zijn eveneens van toepassing.

 

f)

Informatie over misbruik van een identiteit dient te worden verwijderd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.

 

g)

De toegang tot de archieven wordt geregistreerd, gecontroleerd en beperkt tot daartoe aangewezen personeel.

1.17.   Personeel

Ervaren medewerkers vormen een personeelsbestand dat zelfstandig kan functioneren en daardoor zaken efficiënt kan afhandelen. Een gering personeelsverloop is daarom wenselijk. Daarvoor is de eenduidige steun van het management voor de totstandbrenging van een gedecentraliseerde werkomgeving vereist. De lidstaten worden aangemoedigd passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat door personeelsverloop kwalificaties en ervaring verloren gaan.

1.17.1.   Hoofden van de Sirene-bureaus

De hoofden van alle Sirene-bureaus moeten ten minste tweemaal per jaar bijeenkomen om de kwaliteit van de samenwerking tussen hun diensten te beoordelen, de noodzakelijke technische of organisatorische maatregelen te nemen bij eventuele moeilijkheden en waar nodig procedures aan te passen. De bijeenkomst van de hoofden van de Sirene-bureaus wordt georganiseerd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt.

1.17.2.   Contactpersoon voor Sirene (SIRCoP)

Als de standaardprocedures geen oplossing bieden, kan de contactpersoon voor Sirene (SIRCoP) dossiers behandelen met een complex, problematisch of gevoelig verloop, waarvoor extra kwaliteitszorg en/of langduriger contact met een ander Sirene-bureau noodzakelijk kan zijn om problemen op te lossen. Het is niet de bedoeling dat de SIRCoP optreedt bij urgente gevallen, waarvoor in principe een beroep wordt gedaan op de 24/7-frontdesk.

De SIRCoP kan voorstellen formuleren om de kwaliteit te verbeteren en mogelijkheden opperen om dergelijke vraagstukken op de langere termijn op te lossen.

In principe kunnen de SIRCoPs alleen tijdens kantooruren contact opnemen met andere SIRCoPs.

1.17.3.   Kennis

Medewerkers van een Sirene-bureau moeten beschikken over een zo breed mogelijke talenkennis. Het dienstdoende personeel moet kunnen communiceren met alle Sirene-bureaus.

Medewerkers moeten beschikken over de noodzakelijke kennis over:

 

aspecten van het nationale, Europese en internationale recht;

 

hun nationale rechtshandhavingsautoriteiten en

 

de nationale en Europese administratieve systemen op gerechtelijk en immigratiegebied.

Zij moeten bevoegd zijn om alle binnenkomende zaken zelfstandig af te handelen.

Personeel dat buiten kantooruren dienst doet, moet beschikken over dezelfde deskundigheid, kennis en bevoegdheden en moet zich met deskundigen in verbinding kunnen stellen.

Juridische deskundigheid voor zowel normale als buitengewone zaken moet in het Sirene-bureau beschikbaar zijn. Naargelang van het geval kan deze worden geboden door elke medewerker met de vereiste juridische achtergrond of door deskundigen van de gerechtelijke autoriteiten.

1.17.4.   Opleiding

Nationaal niveau

Op nationaal niveau moet door middel van voldoende opleiding worden gewaarborgd dat het personeel aan de eisen van dit handboek voldoet. Voordat medewerkers toestemming krijgen om in SIS II opgeslagen gegevens te verwerken, krijgen zij met name een degelijke opleiding over de regels voor gegevensbeveiliging en gegevensbescherming en worden zij op de hoogte gebracht van alle ter zake doende strafbare feiten en sancties.

Europees niveau

Ten minste eenmaal per jaar worden gemeenschappelijke cursussen georganiseerd om de samenwerking tussen de Sirene-bureaus te verbeteren. Daartoe worden de medewerkers in de gelegenheid gesteld om collega’s van andere Sirene-bureaus te ontmoeten, informatie over nationale werkwijzen uit te wisselen en een samenhangend en gelijkwaardig kennisniveau te ontwikkelen. Verder worden medewerkers zich op deze wijze bewust van het belang van hun werkzaamheden en de noodzaak van wederzijdse solidariteit met het oog op de gemeenschappelijke veiligheid van de lidstaten.

De opleiding moet worden gegeven overeenkomstig het handboek voor Sirene-opleiders.

In artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21) wordt bepaald dat het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht taken verricht met betrekking tot opleiding in het technische gebruik van SIS II, in het bijzonder van het Sirene-personeel.

1.17.5.   Uitwisseling van personeel

De Sirene-bureaus moeten, voor zover mogelijk, ook ten minste eenmaal per jaar een uitwisseling van medewerkers met andere Sirene-bureaus organiseren. Met deze uitwisselingen wordt beoogd de kennis van medewerkers over de werkmethoden te vergroten, te laten zien hoe andere Sirene-bureaus zijn georganiseerd en persoonlijke contacten tot stand te brengen met collega’s in andere lidstaten.

  • 2. 
    ALGEMENE PROCEDURES

De hierna beschreven procedures zijn van toepassing op alle categorieën signaleringen. De specifieke procedures voor elke afzonderlijke categorie signaleringen zijn te vinden in het desbetreffende deel van dit handboek.

2.1.   Definities

„Signalerende lidstaat”: lidstaat die een signalering in SIS heeft opgenomen.

„Uitvoerende lidstaat”: lidstaat die de nodige maatregelen uitvoert naar aanleiding van een treffer.

„Aanleverend Sirene-bureau”: het Sirene-bureau van de lidstaat die over vingerafdrukken of foto’s beschikt van een persoon voor wie door een andere lidstaat een signalering in SIS II is opgenomen (Sirpit-procedure — zie punt 2.13).

„Treffer”: van een treffer in SIS II is sprake wanneer:

„Markering”: schorsing van de geldigheid op nationaal niveau die kan worden toegevoegd aan signaleringen met het oog op aanhouding, signaleringen van vermiste personen en signaleringen voor controles, wanneer een lidstaat meent dat gevolg geven aan een signalering onverenigbaar is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen. Wanneer een signalering is gemarkeerd, mag de op basis van de signalering gevraagde maatregel niet worden uitgevoerd op het grondgebied van deze lidstaat.

2.2.   Meervoudige signaleringen (artikel 34, lid 6, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 6, van het SIS II-besluit)

Voor een en dezelfde persoon of een en hetzelfde voorwerp mag een lidstaat in SIS II slechts één signalering opnemen.

Daarom moeten, voor zover mogelijk en noodzakelijk, tweede en volgende signaleringen voor dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp op nationaal niveau beschikbaar worden gehouden zodat zij kunnen worden ingevoerd wanneer de eerste signalering verloopt of wordt verwijderd.

Het kan voorkomen dat er voor een en dezelfde persoon of zaak door meer dan een land een signalering is opgenomen. Het is van wezenlijk belang dat hierdoor geen verwarring bij gebruikers ontstaat en dat duidelijk is welke maatregelen moeten worden genomen wanneer wordt getracht een signalering in te voeren en welke procedure moet worden gevolgd bij een treffer. Derhalve dienen procedures te worden vastgesteld voor het opsporen van meervoudige signaleringen, naast een prioriteitenregeling voor opneming van die signaleringen in SIS II.

Dientengevolge dient:

 

vóór opneming van een signalering te worden nagegaan of er in SIS II reeds een signalering met betrekking tot dezelfde persoon of zaak is opgenomen;

 

overleg met de andere lidstaten plaats te vinden wanneer de opneming van een signalering leidt tot meervoudige signaleringen die onderling onverenigbaar zijn.

2.2.1.   Verenigbaarheid van signaleringen

Meerdere lidstaten kunnen een signalering van dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp invoeren wanneer de signaleringen verenigbaar zijn.

Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van personen

 

Volgorde van belang

Signalering met het oog op aanhouding

Signalering met het oog op weigering van toegang

Signalering van vermiste persoon

(inbewaringstelling)

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering van vermiste persoon

(verblijfplaats)

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

Signalering met het oog op aanhouding

ja

ja

ja

neen

neen

ja

ja

Signalering met het oog op weigering van toegang

ja

ja

neen

neen

neen

neen

neen

Signalering van vermiste persoon

(inbewaringstelling)

ja

neen

ja

neen

neen

ja

ja

Signalering met het oog op gerichte controles

neen

neen

neen

ja

neen

neen

neen

Signalering met het oog op onopvallende controles

neen

neen

neen

neen

ja

neen

neen

Signalering van vermiste persoon

(verblijfplaats)

ja

neen

ja

neen

neen

ja

ja

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

ja

neen

ja

neen

neen

ja

ja

Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van voorwerpen

 

Volgorde van belang

Signalering met het oog op gebruik als bewijsmateriaal

Signalering met het oog op inbeslagneming

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering met het oog op gebruik als bewijsmateriaal

ja

ja

neen

neen

Signalering met het oog op inbeslagneming

ja

ja

neen

neen

Signalering met het oog op gerichte controles

neen

neen

ja

neen

Signalering met het oog op onopvallende controles

neen

neen

neen

ja

2.2.2.   Prioriteitsorde van signaleringen

Bij onverenigbare signaleringen is de prioriteitsorde voor signaleringen van personen als volgt:

 

aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering (artikel 26 van het SIS II-besluit);

 

weigering van toegang tot of verblijf op het Schengengrondgebied (artikel 24 van de SIS II-verordening);

 

inbeschermingneming van vermiste personen (artikel 32 van het SIS II-besluit);

 

gerichte controles (artikel 36 van het SIS II-besluit);

 

onopvallende controles (artikel 36 van het SIS II-besluit);

 

mededeling van woon- of verblijfplaats (artikelen 32 en 34 van het SIS II-besluit).

De prioriteitsorde voor signaleringen van voorwerpen is als volgt:

 

gebruik als bewijsmateriaal (artikel 38 van het SIS II-besluit);

 

inbeslagneming (artikel 38 van het SIS II-besluit);

 

gerichte controles (artikel 36 van het SIS II-besluit);

 

onopvallende controles (artikel 36 van het SIS II-besluit).

Van deze prioriteitsorde kan na overleg tussen de lidstaten worden afgeweken, indien wezenlijke nationale belangen in het geding zijn.

2.2.3.   Controle op meervoudige signaleringen en opneming van meervoudige signaleringen

Om onverenigbare meervoudige signaleringen te vermijden, moet zorgvuldig onderscheid wordt gemaakt tussen personen en voorwerpen met vergelijkbare kenmerken. Overleg en samenwerking tussen de Sirene-bureaus zijn derhalve van wezenlijk belang. Elke lidstaat stelt passende technische procedures vast om dergelijke gevallen op te sporen voordat opneming plaatsvindt.

Indien een verzoek om signalering strijdig is met een signalering die door dezelfde lidstaat is opgenomen, ziet het nationale Sirene-bureau er volgens de nationale procedure op toe dat in SIS II slechts één signalering voorkomt.

De volgende procedure wordt gebruikt om te controleren of voor eenzelfde persoon of eenzelfde voorwerp meer dan één signalering voorkomt.

 

a)

Om na te gaan of er voor een voertuig meervoudige signaleringen zijn opgenomen, worden de verplichte identiteitskenmerken vergeleken:

 

i)

voor een persoon:

 

familienaam,

 

voornaam,

 

geboortedatum,

 

geslacht;

 

ii)

voor een voertuig:

 

voertuigidentificatienummer (VIN),

 

kenteken en land van registratie,

 

merk,

 

model;

 

iii)

voor een luchtvaartuig:

 

categorie luchtvaartuig,

 

ICAO-registratienummer;

 

iv)

voor een vaartuig:

 

categorie vaartuig,

 

aantal rompen,

 

extern identificatienummer van het vaartuig (niet verplicht, maar kan worden gebruikt;

 

v)

voor een container:

 

BIC-nummer (22).

 

b)

Zie de procedures van punt 8.2.1 bij de invoering van een nieuwe signalering voor een voertuig of een ander voorwerp met een VIN of een registratienummer.

 

c)

Voor andere voorwerpen zijn de meest geschikte velden voor het vaststellen van meervoudige signalering de verplichte velden, die alle moeten worden gebruikt voor automatische vergelijking door het systeem.

De procedures van punt 8.2.1 (controle op meervoudige signaleringen voor een voertuig) worden gebruikt om onderscheid te maken met andere categorieën voorwerpen in SIS II, wanneer blijkt dat twee gelijksoortige voorwerpen hetzelfde serienummer hebben.

Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens betrekking hebben op twee verschillende personen of voorwerpen, keurt het Sirene-bureau het verzoek tot opneming van de nieuwe signalering goed (23).

Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens identiek zijn en op dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp betrekking hebben, pleegt het Sirene-bureau van de lidstaat die een nieuwe signalering wil opnemen overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat wanneer de signaleringen onverenigbaar zijn.

De volgende procedure geldt voor het verifiëren van de verenigbaarheid van signaleringen:

 

a)

alvorens een signalering op te nemen, moet worden geverifieerd dat er geen daarmee onverenigbare signaleringen bestaan;

 

b)

indien er een verenigbare signalering bestaat, is overleg tussen de Sirene-bureaus niet nodig. Als echter moet worden nagegaan of de signalering betrekking heeft op dezelfde persoon, consulteert het betrokken Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met een L-formulier;

 

c)

indien de signaleringen niet verenigbaar zijn, consulteren de Sirene-bureaus elkaar met gebruikmaking van een E-formulier om tot één enkele signalering te komen;

 

d)

signaleringen met het oog op aanhouding worden onmiddellijk opgenomen, zonder te wachten op het resultaat van het overleg met de andere lidstaten;

 

e)

indien aan een signalering die niet verenigbaar is met reeds in SIS II opgenomen signaleringen na overleg prioriteit is verleend, worden bij de opneming van de nieuwe signalering de overige signaleringen verwijderd door de lidstaten die deze hadden opgenomen. Geschillen hierover worden door de lidstaten via de Sirene-bureaus geregeld;

 

f)

lidstaten die een signalering niet konden opnemen, kunnen zich aanmelden om door CS-SIS in kennis te worden gesteld van de verwijdering van de al bestaande signalering;

 

g)

het Sirene-bureau van de lidstaat die een signalering niet kon opnemen, kan het Sirene-bureau van de lidstaat die de signalering heeft opgenomen, verzoeken op de hoogte te worden gesteld van treffers voor die signalering.

2.3.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Indien de gebruiker bij een treffer aanvullende informatie nodig heeft, neemt het Sirene-bureau zo snel mogelijk contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat en vraagt het de noodzakelijke informatie op. Waar nuttig treden de Sirene-bureaus op als tussenpersonen tussen de nationale autoriteiten en zorgen zij voor verstrekking en uitwisseling van aanvullende informatie die betrekking heeft op de bewuste signalering.

Tenzij anders bepaald, wordt de signalerende lidstaat van de treffer en het resultaat daarvan in kennis gesteld (zie ook punt 1.13.1 over de aanduiding van urgentie).

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

onverminderd punt 2.4 van dit handboek dient een treffer voor een gesignaleerde persoon of een gesignaleerd voorwerp in beginsel te worden meegedeeld aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met behulp van een G-formulier;

 

b)

bij melding van een treffer aan de signalerende staat wordt in veld 090 van het G-formulier aangeduid op welk artikel van de rechtsinstrumenten voor SIS II de treffer van toepassing is, indien nodig met aanvullende informatie (bijvoorbeeld „MINOR” (minderjarig)).

Op het G-formulier wordt zo veel mogelijk informatie over de treffer gegeven, met inbegrip van de vermelding van te treffen maatregelen in veld 088. De signalerende lidstaten kan om aanvullende informatie worden verzocht door middel van veld 089;

 

c)

indien het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat nadere informatie wil verstrekken nadat al een G-formulier is verzonden, gebruikt het een M-formulier;

 

d)

indien nodig stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat in kennis van alle relevante specifieke informatie en de specifieke maatregelen die genomen dienen te worden.

Zie punt 9 voor de procedure voor het melden van treffers die door middel van systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR) tot stand zijn gekomen.

2.4.   Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening)

Overeenkomstig artikel 48 van het SIS II-besluit en artikel 33 van de SIS II-verordening is de volgende procedure van toepassing:

 

a)

een lidstaat die niet in staat is de procedure te volgen, deelt via zijn Sirene-bureau de signalerende lidstaat onmiddellijk mee dat hij de gevraagde maatregel niet kan uitvoeren en vermeldt de redenen daarvoor in veld 083 van een H-formulier;

 

b)

de betrokken lidstaten kunnen dan afspreken welke actie wordt ondernomen, met inachtneming van hun nationaal recht en de rechtsinstrumenten voor SIS II.

2.5.   Verwerking van gegevens voor andere doeleinden dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen (artikel 46, lid 5, van het SIS II-besluit)

De gegevens in SIS II mogen slechts worden verwerkt voor de doeleinden die voor elke categorie signalering zijn vastgesteld.

Wanneer de signalerende lidstaat voorafgaande toestemming geeft, mogen de gegevens echter worden verwerkt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn opgenomen, maar uitsluitend ter voorkoming van een op handen zijnde ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid, om ernstige redenen van staatsveiligheid of om een ernstig misdrijf te voorkomen.

Wanneer een lidstaat in SIS II opgenomen gegevens wenst te verwerken voor een ander doel dan waarvoor zij in SIS II zijn opgenomen, vindt de informatie-uitwisseling plaats volgens de volgende procedure:

 

a)

een lidstaat die gegevens voor andere doeleinden wenst te gebruiken, deelt via zijn Sirene-bureau de signalerende lidstaat mee, door middel van een I-formulier, waarom hij die gegevens voor een ander doel wil verwerken;

 

b)

de signalerende lidstaat toetst zo spoedig mogelijk of aan het verzoek kan worden voldaan en deelt zijn beslissing aan de andere lidstaat mee via zijn Sirene-bureau;

 

c)

indien noodzakelijk kan de signalerende lidstaat bij het verlenen van toestemming nadere voorwaarden stellen ten aanzien van het gebruik van de gegevens.

Na toestemming van de signalerende lidstaat mag de andere lidstaat de gegevens slechts gebruiken voor het doel waarom hij heeft verzocht en dat is goedgekeurd. Hij houdt rekening met de eventueel door de signalerende lidstaat gestelde voorwaarden.

2.6.   Markering

 

a)

Overeenkomstig artikel 24 van het SIS II-besluit kan een lidstaat in de volgende gevallen om markering van een signalering verzoeken:

 

i)

wanneer een lidstaat van oordeel is dat gevolg geven aan een overeenkomstig artikel 26, 32 of 36 van het SIS II-besluit opgenomen signalering in strijd is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen, kan hij alsnog verlangen dat de signalering wordt gemarkeerd, zodat de op grond van de signalering gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd. De markering wordt aangebracht door het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat;

 

ii)

teneinde de lidstaten in staat te stellen te verlangen dat een markering wordt aangebracht in een signalering overeenkomstig artikel 26, worden zij via de uitwisseling van aanvullende informatie automatisch in kennis gesteld van elke nieuwe signalering van die categorie;

 

iii)

indien een signalerende lidstaat in zeer dringende en ernstige gevallen om uitvoering van de maatregel verzoekt, gaat de uitvoerende lidstaat na of hij kan toestaan dat de op zijn verzoek aangebrachte markering wordt ingetrokken. Indien dat het geval is, neemt de uitvoerende lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gevraagde maatregel onmiddellijk kan worden uitgevoerd.

 

b)

Uitsluitend voor signaleringen met het oog op aanhouding bestaat een afzonderlijke procedure (zie punt 3.6).

 

c)

Wanneer een markering is toegevoegd aan signaleringen van vermiste personen of aan signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles, verschijnt de signalering niet op het scherm wanneer de gebruiker het systeem raadpleegt.

2.6.1.   Raadpleging van de lidstaten met het oog op het aanbrengen van een markering

Uitsluitend op verzoek of met de instemming van een andere lidstaat wordt een markering aangebracht.

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

indien een lidstaat verzoekt dat een markering wordt aangebracht, vraagt hij de markering met opgave van redenen aan bij de signalerende lidstaat door middel van een F-formulier. Daarvoor wordt veld 071 gebruikt, terwijl in veld 080 de reden voor het aanbrengen van de markering wordt vermeld. Voor andere aanvullende informatie over de signalering wordt veld 083 gebruikt;

 

b)

de signalerende lidstaat brengt de verlangde markering onmiddellijk aan;

 

c)

na uitwisseling van informatie kan het, op basis van de inlichtingen die bij het overleg verstrekt zijn door de lidstaat die om markering verzoekt, nodig zijn de signalering te wijzigen of te verwijderen, dan wel het verzoek in te trekken en de signalering ongewijzigd te laten.

2.6.2.   Verzoek om verwijdering van een markering

Een lidstaat die om het aanbrengen van een markering heeft verzocht, verzoekt om verwijdering van de markering zodra de reden voor de markering niet langer bestaat. Dit kan met name het geval zijn als de nationale wetgeving is gewijzigd of als uit verdere informatie-uitwisseling over de zaak blijkt dat de in artikel 24, lid 1, of artikel 25 van het SIS II-besluit genoemde omstandigheden niet langer bestaan.

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

het Sirene-bureau dat eerder heeft verzocht om het aanbrengen van een markering, verzoekt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met gebruikmaking van een F-formulier om de markering te verwijderen. Daarvoor wordt veld 075 gebruikt (24). Om meer details over de nationale wetgeving te vermelden, wordt veld 080 gebruikt. Voor aanvullende informatie over de reden voor de verwijdering van de markering en andere aanvullende informatie over de signalering wordt in voorkomend geval veld 083 gebruikt;

 

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat verwijdert de markering onmiddellijk.

2.7.   Constatering dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen (artikel 34 van de SIS II-verordening en artikel 49 van het SIS II-besluit)

Wanneer blijkt dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig in SIS II zijn opgenomen, wordt aanvullende informatie uitgewisseld met inachtneming van artikel 34, lid 2, van de SIS II-verordening en artikel 49, lid 2, van het SIS II-besluit, waarin bepaald wordt dat alleen de signalerende lidstaat bevoegd is de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren, bij te werken of te verwijderen.

Een lidstaat die constateert dat gegevens onjuistheden bevatten of onrechtmatig in SIS II zijn opgenomen, licht de signalerende lidstaat via zijn Sirene-bureau zo spoedig mogelijk daarover in, maar in ieder geval binnen tien kalenderdagen nadat de onjuistheid of onrechtmatigheid aan het licht is gekomen. Deze informatie-uitwisseling gebeurt door middel van een J-formulier.

 

a)

Naar aanleiding van de uitkomst van het overleg kan het zijn dat de signalerende lidstaat de gegevens moet verwijderen of verbeteren. Daarbij worden de nationale procedures voor het verbeteren van de informatie in kwestie in acht genomen.

 

b)

Indien de lidstaten na twee maanden geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, adviseert het Sirene-bureau van de lidstaat die de onjuistheid of onrechtmatigheid heeft ontdekt zijn bevoegde autoriteit de zaak voor te leggen aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, die tezamen met de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten optreedt als bemiddelaar.

2.8.   Recht op toegang tot en rectificatie van gegevens (artikel 41 van de SIS II-verordening en artikel 58 van het SIS II-besluit)

2.8.1.   Verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens

Wanneer de nationale autoriteiten in kennis moeten worden gesteld van een verzoek om toegang tot gegevens of rectificatie ervan, gelden onverminderd het bepaalde in de nationale wetgeving de volgende regels voor de uitwisseling van informatie:

 

a)

ieder Sirene-bureau past de nationale wetgeving inzake het recht op toegang tot persoonsgegevens toe. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval en in overeenstemming met de geldende wetgeving geven de Sirene-bureaus de bij hen ingediende verzoeken om toegang tot of rectificatie van gegevens door aan de bevoegde nationale autoriteiten, of handelen zij deze zelf af, voor zover zij daartoe bevoegd zijn;

 

b)

met inachtneming van de nationale wetgeving verstrekken de Sirene-bureaus de nationale bevoegde autoriteiten desgevraagd informatie over de uitoefening van het recht op toegang tot gegevens.

2.8.2.   Uitwisseling van informatie over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten opgenomen signaleringen

De informatie-uitwisseling over verzoeken om toegang tot door andere lidstaten in SIS II opgenomen signaleringen gebeurt via de nationale Sirene-bureaus, door middel van een K-formulier.

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

het verzoek om toegang wordt zo spoedig mogelijk doorgegeven aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, zodat deze zijn standpunt kan bepalen;

 

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat deelt zijn standpunt mee aan het Sirene-bureau van de lidstaat waarbij het verzoek is ingediend;

 

c)

het antwoord van het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt rekening met de termijn voor de behandeling van het verzoek die is vastgesteld door het Sirene-bureau van de lidstaat die het verzoek om toegang tot de gegevens heeft ontvangen;

 

d)

het Sirene-bureau van de lidstaat die van een persoon een verzoek om toegang, rectificatie of verwijdering krijgt, neemt alle nodige maatregelen om tijdig antwoord te geven.

Wanneer het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat zijn standpunt doorgeeft aan het Sirene-bureau van de lidstaat waarbij het verzoek om toegang is ingediend, handelt laatstgenoemd Sirene-bureau het verzoek af of draagt het er zorg voor dat het standpunt zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt aan de autoriteit die bevoegd is het verzoek af te handelen, zulks overeenkomstig de nationale wetgeving en de grenzen van de bevoegdheden van het Sirene-bureau.

2.8.3.   Uitwisseling van informatie over verzoeken om rectificatie of verwijdering van door andere lidstaten ingevoerde gegevens

Wanneer iemand verzoekt om rectificatie of verwijdering van gegevens over zichzelf, mag alleen de lidstaat die de signalering heeft opgenomen die gegevens rectificeren of verwijderen. Als een verzoek om rectificatie of verwijdering wordt ingediend bij een andere dan de signalerende lidstaat, informeert het Sirene-bureau van de aangezochte lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met een K-formulier en is de procedure van punt 2.8.2 van toepassing.

2.9.   Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

Signaleringen mogen niet langer in SIS II worden bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen.

Behalve wanneer op een signalering een treffer is gevolgd, wordt een signalering hetzij automatisch verwijderd door CS-SIS (zodra de vervaldatum is verstreken), hetzij rechtstreeks door de dienst die de signalering in SIS II heeft opgenomen (zodra de voorwaarden voor handhaving van de signalering niet meer bestaan).

In beide gevallen wordt het verwijderingsbericht van CS-SIS automatisch door N.SIS II verwerkt.

De lidstaten kunnen verzoeken automatisch op de hoogte te worden gebracht van de verwijdering van een signalering.

2.10.   Invoering van eigennamen

Met inachtneming van de beperkingen die de nationale systemen voor het invoeren van gegevens en de beschikbaarheid van gegevens opleggen, worden eigennamen (voornamen en familienamen) in SIS II ingevoerd in de vorm (schrift en spelling) zoals die voorkomt op officiële reisdocumenten volgens de ICAO-normen voor reisdocumenten, die ook worden toegepast bij de transcriptie- en transliteratiefaciliteiten van het centrale SIS II. Bij de uitwisseling van aanvullende informatie vermelden de Sirene-bureaus eigennamen in de vorm waarin deze in SIS II zijn opgenomen. De gebruikers en de Sirene-bureaus van de signalerende lidstaten dienen in de regel Latijnse lettertekens te gebruiken voor het invoeren van gegevens in SIS II. Daarbij gelden de transliteratie- en transcriptieregels van aanhangsel 1.

Wanneer aanvullende informatie moet worden uitgewisseld over een persoon die zelf niet gesignaleerd is, maar mogelijk banden heeft met een gesignaleerde persoon (bijvoorbeeld iemand die mogelijk een vermiste minderjarige vergezelt), moet de naam worden vermeld in een vorm en spelling die aan de regels van aanhangsel 1 voldoen, in Latijnse lettertekens en in de oorspronkelijke vorm, indien de lidstaat die de gegevens verstrekt de mogelijkheid heeft om bijzondere lettertekens in de oorspronkelijke vorm in te voeren.

2.11.   Verschillende identiteitscategorieën

Bevestigde identiteit

Van een bevestigde identiteit is sprake wanneer de identiteit is vastgesteld aan de hand van echte identiteitsdocumenten, een paspoort of een verklaring van de bevoegde autoriteiten.

Niet-bevestigde identiteit

Van een niet-bevestigde identiteit is sprake wanneer er niet voldoende bewijs is van de juistheid van de identiteit.

Misbruik van identiteit

Van misbruik van een identiteit is sprake wanneer een in SIS II opgenomen persoon gebruikmaakt van de identiteit (familienaam, voornaam, geboortedatum) van een andere werkelijk bestaande persoon. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een document ten nadele van de werkelijke eigenaar wordt gebruikt.

Alias

Van een alias is sprake wanneer een persoon een identiteit aanneemt terwijl hij of zij onder een andere identiteit bekend is.

2.11.1.   Misbruik van identiteit (artikel 36 van de SIS II-verordening en artikel 51 van het SIS II-besluit)

In verband met de complexiteit van gevallen van identiteitsmisbruik moet de signalerende lidstaat, wanneer blijkt dat een in SIS II gesignaleerde persoon de identiteit van een ander misbruikt, controleren of het noodzakelijk is om de misbruikte identiteit in de SIS II-signalering te handhaven.

Zodra is vastgesteld dat de identiteit van een persoon is misbruikt, worden, indien die persoon daarmee uitdrukkelijk instemt, aan de signalering in SIS II aanvullende gegevens toegevoegd om de negatieve gevolgen van onjuiste identificatie te voorkomen. De persoon van wie de identiteit is misbruikt, kan de bevoegde autoriteiten volgens de nationale procedures de informatie verstrekken bedoeld in artikel 36, lid 3, van de SIS II-verordening en artikel 51, lid 3, van het SIS II-besluit. Een persoon van wie de identiteit is misbruikt, heeft het recht zijn of haar instemming met de verwerking van deze gegevens in te trekken.

De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor het aanbrengen van de opmerking „misbruikte identiteit” in de signalering en voor het invoeren van aanvullende gegevens over het slachtoffer van het identiteitsmisbruik, zoals foto’s, vingerafdrukken en informatie over geldige identiteitsdocumenten.

Wanneer een lidstaat ontdekt dat er in verband met een door een andere lidstaat opgenomen signalering sprake is van misbruik van identiteit, en is vastgesteld dat de identiteit van de betrokkene is misbruikt, meldt hij dat aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat door middel van een Q-formulier, zodat de benodigde gegevens aan de signalering in SIS II kunnen worden toegevoegd.

Wanneer foto’s en vingerafdrukken beschikbaar zijn van de persoon van wie de identiteit is misbruikt, worden deze aan de signalering toegevoegd, rekening houdend met het doel van de invoering van gegevens van deze aard. Er kan allee sprake zijn van misbruik van identiteit als de gegevens van een onschuldige overeenstemmen met de identiteitskenmerken van een signalering. Op het Q-formulier moeten de identiteitsgegevens van de signalering, met inbegrip van het nummer van de signalering, worden vermeld, zodat de signalerende lidstaat kan nagaan op welke identiteit het formulier betrekking heeft. In aanhangsel 3 zijn de verplichte velden voor het invullen van het Q-formulier in dergelijke gevallen aangegeven.

De gegevens van de persoon van wie de identiteit is misbruikt, zijn uitsluitend beschikbaar ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de gecontroleerde persoon en mogen in geen geval voor andere doeleinden worden gebruikt. De informatie over het misbruik van de identiteit, waaronder eventuele vingerafdrukken en foto’s, worden verwijderd bij het verwijderen van de signalering, of eerder indien de betrokkene daarom verzoekt.

2.11.2.   Invoering van een alias

Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, om te voorkomen dat voor onschuldige slachtoffers problemen ontstaan, en om een voldoende kwaliteit van de gegevens te waarborgen, dienen de betrokken lidstaten elkaar zo veel mogelijk te informeren over aliassen en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon uit te wisselen.

De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor het invoeren van eventuele aliassen. Mocht een andere lidstaat een alias ontdekken, dan geeft hij dat door aan de signalerende lidstaat met behulp van een M-formulier.

2.11.3.   Nadere informatie ten behoeve van de vaststelling van iemands identiteit

Na overleg, op eigen initiatief of op verzoek van een andere lidstaat kan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat ook, als de in SIS II opgenomen gegevens onvoldoende zijn, nadere informatie verstrekken om iemands identiteit te verhelderen. Voor dit doel wordt het L-formulier (en bijlagen daarbij) gebruikt. Deze informatie houdt met name in:

 

de herkomst van het paspoort of identiteitsdocument dat in het bezit is van de gezochte persoon,

 

het nummer, de datum en de plaats van afgifte van het paspoort of identiteitsdocument, de instantie die het heeft afgegeven, de datum waarop de geldigheid verstrijkt,

 

een beschrijving van de gezochte persoon,

 

de familienaam en de voornaam van de vader en de moeder van de gezochte persoon,

 

andere mogelijke schrijfwijzen van de familienaam en de voornaam van de gezochte persoon,

 

foto’s en vingerafdrukken, indien beschikbaar,

 

het laatste bekende adres van de gezochte persoon.

Deze informatie moet zoveel mogelijk beschikbaar zijn bij de Sirene-bureaus, dan wel onmiddellijk en voortdurend voor hen toegankelijk zijn, zodat zij de informatie zo snel mogelijk kunnen doorgeven.

Het doel van al deze maatregelen is zo veel mogelijk de kans te beperken dat een persoon ten onrechte wordt aangehouden wanneer zijn of haar identiteitsgegevens lijken op die van een gesignaleerde persoon.

2.12.   Informatie-uitwisseling bij gekoppelde signaleringen

Door middel van een koppeling kan een relatie worden aangegeven tussen twee of meer signaleringen.

Een lidstaat kan signaleringen koppelen die hijzelf in SIS II heeft ingevoerd en alleen deze lidstaat mag de koppeling wijzigen of verwijderen. Koppelingen zijn voor de gebruiker slechts zichtbaar wanneer deze de vereiste toegangsrechten bezit, waarmee ten minste twee gekoppelde signaleringen voor hem of haar zichtbaar zijn. De lidstaten zien erop toe dat toegang tot koppelingen slechts mogelijk is voor wie daartoe is gemachtigd.

2.12.1.   Operationele voorschriften

Bij het koppelen van signaleringen zijn geen speciale procedures voor het uitwisselen van aanvullende informatie vereist. Wel moeten de onderstaande beginselen in acht worden genomen.

Bij een treffer op twee of meer signaleringen waartussen een koppeling bestaat, verzendt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat voor elk van deze signaleringen een G-formulier, waarop in veld 086 wordt vermeld dat andere G-formulieren inzake de gekoppelde signaleringen zullen worden doorgezonden.

Er wordt geen formulier verzonden voor signaleringen die weliswaar gekoppeld zijn aan een signalering waarvoor er een treffer is geweest, maar die zelf niet bij die treffer zijn gevonden. Indien er een gekoppelde signalering ten behoeve van overlevering of uitlevering of voor een vermiste persoon bestaat (met het oog de bescherming van die persoon of om dreigingen te voorkomen) wordt dat zo nodig meegedeeld met een M-formulier, indien de informatie beschikbaar is.

2.13.   Sirpit (Sirene Picture Transfer) en het formaat en de kwaliteit van biometrische gegevens in SIS II

Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het SIS II-besluit worden foto’s en vingerafdrukken van de gezochte persoon toegevoegd, wanneer deze beschikbaar zijn.

De Sirene-bureaus moeten vingerafdrukken en foto’s kunnen uitwisselen met het oog op aanvulling van de signalering en/of ondersteuning van de uitvoering van de gevraagde maatregel. Wanneer een lidstaat over een foto of vingerafdrukken beschikt van een persoon voor wie door een andere lidstaat een signalering is opgenomen, verzendt hij die foto’s of vingerafdrukken via Sirpit naar de signalerende lidstaat, zodat die de signalering kan aanvullen.

Deze uitwisseling staat los van de uitwisseling in het kader van de politiële samenwerking op grond van Kaderbesluit 2006/960/JBZ.

2.13.1.   Verder gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering

In de rechtsinstrumenten voor SIS II zijn beperkingen vastgesteld op het gebruik van gegevens die met het oog op signaleringen in SIS II zijn verstrekt. Bij verder gebruik van foto’s en vingerafdrukken die via Sirpit zijn uitgewisseld en/of gearchiveerd, moet altijd worden voldaan aan de toepasselijke bepalingen van de rechtsinstrumenten voor SIS II, de toepasselijke nationale wetgeving inzake gegevensbescherming, overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG, Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (25) en Verdrag 108 van de Raad van Europa.

2.13.2.   Sirpit-procedure

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

het aanleverende Sirene-bureau zendt via de gebruikelijke elektronische kanalen een L-formulier. Het vermeldt in veld 083 van het L-formulier dat vingerafdrukken en foto’s worden toegezonden ter aanvulling van de in SIS II opgenomen signalering;

 

b)

het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat voegt de vingerafdrukken of foto’s toe aan de signalering in SIS II, of stuurt ze door aan de bevoegde autoriteit, zodat die de signalering kan aanvullen.

2.13.3.   Technische vereisten

Vingerafdrukken en foto’s worden verzameld en doorgezonden volgens de normen die zullen worden vastgesteld in het kader van de uitvoeringsbepalingen voor het invoeren van biometrische gegevens in SIS II.

Elk Sirene-bureau wordt aangemoedigd te voldoen aan de technische vereisten voor Sirpit.

Vingerafdrukken en foto’s worden als bijlage verzonden via een speciaal voor Sirpit ontworpen invoerscherm.

Het invoerscherm wordt beschreven in aanhangsel 5.

2.13.4.   Formaat en kwaliteit van biometrische gegevens

Alle in het systeem in te voeren biometrische gegevens moeten een specifieke kwaliteitscontrole ondergaan om te waarborgen dat ze voldoen aan een minimale kwaliteitsnorm die voor alle SIS II-gebruikers geldt.

Voor het invoeren wordt op nationaal niveau gecontroleerd op het volgende:

 

a)

vingerafdrukken moeten voldoen aan het formaat ANSI/NIST-ITL 1-2000, zoals dat is geïmplementeerd ten behoeve van Interpol en aangepast voor Sirpit (Sirene Picture Transfer);

 

b)

foto’s, die alleen mogen worden gebruikt om de identiteit te bevestigen van een persoon die is aangetroffen als gevolg van een alfanumerieke opzoeking in SIS II, moeten aan de volgende eisen voldoen: foto’s van het gelaat in vooraanzicht moeten zo mogelijk een beeldverhouding hebben van 3:4 of 4:5. Indien beschikbaar moet de resolutie ten minste 480 × 600 pixels zijn, met een kleurdiepte van 24 bits. Als de afbeelding met een scanner wordt ingelezen, moet de bestandsgrootte zo mogelijk niet meer zijn dan ongeveer 200 kilobyte.

2.14.   Bijzondere opsporingen

2.14.1.   Geografisch gerichte opsporing

Een geografisch gerichte opsporing wordt verricht wanneer een lidstaat beschikt over sterke aanwijzingen over de woon- of verblijfplaats van de gesignaleerde persoon of het gesignaleerde voorwerp binnen een beperkt geografisch gebied.

Geografisch gerichte opsporing vindt in het Schengengebied plaats op basis van een signalering in SIS II. Wanneer de verblijfplaats van een persoon of voorwerp bekend is, kan veld 311 (Belangrijke opmerking) worden ingevuld door vermelding van een geografische opsporing en selectie van de betrokken landen. Is de verblijfplaats van de gezochte persoon bekend wanneer een signalering met het oog op aanhouding wordt opgenomen, dan wordt de verblijfplaats vermeld in veld 061 van het A-formulier. In alle andere gevallen, en ook wanneer het gaat om de plaats waar een voorwerp zich bevindt, wordt het M-formulier gebruikt (veld 083). In SIS II wordt een signalering voor de gezochte persoon opgenomen om te waarborgen dat een verzoek om het nemen van een maatregel onmiddellijk uitvoerbaar is (artikel 9, lid 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (26)).

Indien de persoon of het voorwerp waarop een geografisch gerichte opsporing betrekking heeft, zich bevindt op een andere plaats dan bij de geografisch gerichte opsporing is aangegeven, meldt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat dat met een M-formulier aan de lidstaat of de lidstaten die bij de geografische opsporing betrokken is of zijn, zodat zij eventuele daarop betrekking hebbende activiteiten kunnen stopzetten.

2.14.2.   Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST)

Van de diensten van speciale eenheden die gerichte opsporingen uitvoeren, wordt in geschikte gevallen ook gebruikgemaakt door Sirene-bureaus in de aangezochte lidstaten. De SIS II-signalering mag niet worden vervangen door internationale samenwerking van bovengenoemde politie-eenheden. Deze samenwerking dient niet strijdig te zijn met de rol van het Sirene-bureau als aanspreekpunt voor opsporing met behulp van SIS II.

Waar nodig dient te worden samengewerkt om ervoor te zorgen dat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat wordt ingelicht door het nationale FAST over alle lopende operaties die verband houden met een signalering in SIS II. Waar nodig verstrekt dit Sirene-bureau deze informatie aan andere Sirene-bureaus.

De Sirene-bureaus zien toe op een snelle doorstroming van aanvullende informatie, met inbegrip van informatie over een treffer, naar het nationale FAST, indien dat bij de opsporing betrokken is.

  • 3. 
    SIGNALERING MET HET OOG OP AANHOUDING TEN BEHOEVE VAN OVERLEVERING OF UITLEVERING (ARTIKEL 26 VAN HET SIS II-BESLUIT)

3.1.   Opneming van een signalering

De meeste signaleringen met het oog op aanhouding gaan vergezeld van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Krachtens een signalering met het oog op aanhouding kan echter ook, voordat een uitleveringsverzoek wordt verkregen, een voorlopige aanhouding plaatsvinden op grond van artikel 16 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering.

Het EAB/uitleveringsverzoek wordt uitgevaardigd door een bevoegde justitiële autoriteit die in de signalerende lidstaat deze functie vervult.

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt een kopie van het oorspronkelijke EAB als bijlage in SIS II opgenomen. Een vertaalde kopie van het EAB in een of meer van de officiële talen van de EU-instellingen mag worden ingevoerd.

Foto’s en vingerafdrukken van de gezochte persoon worden toegevoegd, wanneer deze beschikbaar zijn.

De relevante informatie inzake personen die gezocht worden met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering, inclusief het EAB of uitleveringsverzoek, moet bij het invoeren van de signalering voor het Sirene-bureau beschikbaar zijn. Er wordt gecontroleerd of de informatie volledig is en op de juiste wijze wordt gepresenteerd.

Per signalering met het oog op aanhouding kunnen de lidstaten meer dan één EAB invoeren. Het is de verantwoordelijkheid van de signalerende lidstaat om een vervallen EAB te verwijderen en te controleren of aan de signalering nog andere EAB’s zijn toegevoegd, en de signalering zo nodig uit te breiden.

Aan een signalering met het oog op aanhouding kan een lidstaat niet alleen een EAB toevoegen, maar ook vertalingen van aanhoudingsbevelen, zo nodig in afzonderlijke binaire bestanden.

Voor aan signaleringen toe te voegen gescande documenten moet zo mogelijk een resolutie van ten minste 150 dpi worden gebruikt.

3.2.   Meervoudige signaleringen

Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Daarnaast gelden de volgende regels:

Meerdere lidstaten kunnen een signalering opnemen voor dezelfde persoon. Indien twee of meer lidstaten een signalering hebben opgenomen voor dezelfde persoon, besluit de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de lidstaat waar de aanhouding plaatsvindt welk aanhoudingsbevel bij aanhouding wordt uitgevoerd. Het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat stuurt een G-formulier naar elke betrokken lidstaat.

3.3.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

3.4.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

Bij signaleringen met het oog op aanhouding gebruikt het Sirene-bureau veld 011 van het A-formulier  (27) (bij het invoeren van de signalering) of het M-formulier (in een later stadium) om de andere lidstaten in te lichten over aliassen met betrekking tot de signalering, indien het Sirene-bureau over deze informatie beschikt.

3.5.   Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie

Bij het opnemen van de signalering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden.

De in punt 3.5.1 bedoelde informatie dient met behulp van een A-formulier aan de andere Sirene-bureaus te worden verstuurd. Andere aanvullende gegevens die voor de vaststelling van de identiteit nodig zijn, worden na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat verstrekt.

Wanneer er voor dezelfde persoon meerdere EAB’s of uitleveringsverzoeken zijn uitgevaardigd, wordt voor elk EAB of uitleveringsverzoek een apart A-formulier gebruikt.

Er dienen voldoende bijzonderheden te worden vermeld in het EAB/uitleveringsverzoek en op het A-formulier (met name rubriek e) van het EAB: „beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip en de plaats” en de velden 042, 043, 044, 045: „omschrijving van de omstandigheden”), zodat andere Sirene-bureaus de signalering kunnen verifiëren. In aanhangsel 3 wordt de vereiste informatie vermeld en de samenhang met de velden van het EAB.

3.5.1.   Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding

3.5.1.1.   Signalering op basis van zowel een EAB als een uitleveringsverzoek

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden met een A-formulier. Indien de signalering en de aanvullende informatie die aan de lidstaten zijn gezonden met betrekking tot het EAB onvoldoende gegevens bevatten voor overlevering, wordt extra informatie verstrekt.

In veld 239 wordt aangegeven dat het formulier betrekking heeft op zowel een EAB als een uitleveringsverzoek.

3.5.1.2.   Signalering op basis van uitsluitend een uitleveringsverzoek

Bij het opnemen van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt aanvullende informatie over de signalering aan alle lidstaat verzonden met een A-formulier.

In veld 239 wordt aangegeven dat het formulier betrekking heeft op een uitleveringsverzoek.

3.6.   Aanbrengen van een markering

Zie punt 2.6 voor de algemene procedures.

Wanneer ten minste één van de aan de signalering gehechte EAB’s kan worden uitgevoerd, wordt de signalering niet gemarkeerd.

Zoals aangegeven in punt 2.6 wordt een gemarkeerde signalering op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit gedurende de geldigheidsduur van de markering beschouwd als opgenomen om de verblijfplaats mee te delen van de gesignaleerde persoon.

3.6.1.   Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

bij signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van uitlevering kan een Sirene-bureau, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is, (een) ander(e) Sirene-bureau(s) verzoeken om stelselmatig een markering aan te brengen bij signaleringen op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit betreffende onderdanen van de betrokken lidstaat;

 

b)

een Sirene-bureau richt in dat geval een schriftelijk verzoek aan die andere Sirene-bureaus of dat andere Sirene-bureau;

 

c)

een Sirene-bureau waaraan een dergelijk verzoek wordt gericht, brengt voor de desbetreffende lidstaat onmiddellijk nadat de signalering is opgenomen een markering aan;

 

d)

de markering blijft van kracht totdat het verzoekende Sirene-bureau verzoekt om verwijdering van de markering.

3.7.   Actie door het Sirene-bureau na ontvangst van een signalering met het oog op aanhouding

Wanneer een Sirene-bureau een A-formulier ontvangt, doorzoekt het zo snel mogelijk alle beschikbare bronnen om de persoon of het voorwerp te lokaliseren. Indien de door de signalerende lidstaat verstrekte informatie voor de ontvangende lidstaat ontoereikend is, vormt dit geen beletsel voor het uitvoeren van de zoekactie. De ontvangende lidstaten voeren alle opsporingen uit voor zover toegestaan volgens het nationale recht.

Indien de signalering met het oog op aanhouding wordt geverifieerd en de persoon of het voorwerp wordt gelokaliseerd of aangehouden in de lidstaat, stuurt het ontvangende Sirene-bureau de informatie in het A-formulier door aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het EAB of het uitleveringsverzoek uitvoert. Indien om het originele EAB of uitleveringsverzoek wordt verzocht, kan de uitvaardigende uitvoerende rechterlijke autoriteit dit rechtstreeks aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit doorsturen, (tenzij door de signalerende of de uitvoerende lidstaat andere regelingen zijn getroffen).

3.8.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast geldt de volgende procedure:

 

a)

een treffer voor een met het oog op aanhouding gesignaleerde persoon wordt altijd onmiddellijk aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat meegedeeld. Na verzending van het G-formulier stelt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat bovendien zo nodig het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat telefonisch op de hoogte van de treffer;

 

b)

indien nodig stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat in kennis van alle relevante specifieke informatie over de bijzondere maatregelen die genomen dienen te worden;

 

c)

in veld 091 van het G-formulier wordt vermeld: de autoriteit die bevoegd is voor de ontvangst van het EAB of het uitleveringsverzoek, de volledige contactgegevens (postadres, telefoonnummer, fax en e-mailadres indien bekend), referentienummer indien bekend, bevoegde persoon indien bekend, gevraagde taal, uiterste termijn en wijze van verstrekking;

 

d)

bovendien informeert het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat andere Sirene-bureaus over de treffer door middel van een M-formulier, indien de feiten van de zaak en nader onderzoek op een duidelijke band met bepaalde lidstaten wijzen;

 

e)

de Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 26 van het SIS II-besluit, waarbij zij namens de rechterlijke autoriteiten kunnen handelen wanneer de informatieverstrekking in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

3.9.   Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering

Wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteiten het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat melden of een persoon die gesignaleerd staat met het oog op aanhouding mag worden overgeleverd of uitgeleverd, stelt dit Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk daarvan op de hoogte door middel van een M-formulier, waarop in veld 083 „SURRENDER” dan wel „EXTRADITION” wordt vermeld (28). De details betreffende de overlevering of uitlevering worden in voorkomend geval zo spoedig mogelijk via de Sirene-bureaus doorgegeven.

3.10.   Uitwisseling van aanvullende informatie over doorreis door een andere lidstaat

Indien doorreis van een persoon via een andere lidstaat noodzakelijk is, verleent het Sirene-bureau van de lidstaat van doorreis de nodige informatie en ondersteuning op verzoek van het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat of de bevoegde gerechtelijke autoriteit (via het Sirene-bureau); dit verzoek wordt verzonden door middel van een M-formulier, waarop aan het begin van veld 083 het woord „TRANSIT” wordt vermeld.

3.11.   Verwijdering van signaleringen na overlevering of uitlevering

Signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering worden verwijderd zodra de betrokken persoon is overgeleverd of uitgeleverd aan de bevoegde autoriteiten van de signalerende lidstaat; de signalering kan echter ook worden verwijderd wanneer de rechterlijke beslissing die aan de signalering ten grondslag lag, door de bevoegde rechterlijke autoriteit overeenkomstig het nationale recht is ingetrokken.

  • 4. 
    SIGNALERING MET HET OOG OP WEIGERING VAN TOEGANG OF VERBLIJF (ARTIKEL 24 VAN DE SIS II-VERORDENING)

Inleiding

Door de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen die op grond van artikel 24 van de SIS II-verordening gesignaleerd staan, kunnen lidstaten een besluit nemen bij binnenkomst op hun grondgebied of bij aanvraag van een visum. Indien een persoon zich reeds op het grondgebied van de lidstaat bevindt, kunnen de nationale autoriteiten passende maatregelen nemen met betrekking tot de afgifte van verblijfsvergunningen en visa voor verblijf van langere duur of met betrekking tot verwijdering. In dit hoofdstuk wordt met „visum” een visum voor verblijf van langere duur bedoeld, tenzij duidelijk anders aangegeven (bijvoorbeeld terugkeervisum).

De uitvoering van de kennisgevingsprocedures van artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode en de overlegprocedures van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst valt onder de bevoegdheid van de autoriteiten die belast zijn met het grenstoezicht en de afgifte van verblijfsvergunningen en visa. De Sirene-bureaus worden in beginsel slechts bij deze procedures betrokken voor zover het gaat om het doorgeven van aanvullende informatie die rechtstreeks verband houdt met signaleringen (bijvoorbeeld kennisgeving van een treffer, nadere identiteitsgegevens), dan wel met het verwijderen van signaleringen.

De Sirene-bureaus kunnen echter wel betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie die noodzakelijk is voor verwijdering of weigering van een onderdaan van een derde land. Ook kunnen zij betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie naar aanleiding van deze handelingen.

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (29) is niet van toepassing in Zwitserland. Bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, worden daarom de normale procedures gevolgd voor overleg tussen Zwitserland, de signalerende lidstaat en andere lidstaten die relevante informatie kunnen bijdragen over het recht van vrij verkeer van de onderdaan van het derde land.

4.1.   Opneming van een signalering

Overeenkomstig artikel 25 van de SIS II-verordening gelden speciale regels voor onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten in de zin van Richtlijn 2004/38/EG. Het Sirene-bureau moet, voor zover mogelijk, in staat zijn de informatie te verstrekken aan de hand waarvan is beoordeeld of een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf moest worden opgenomen voor een persoon die het recht van vrij verkeer geniet (30). In het uitzonderlijke geval dat een signalering wordt opgenomen voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, zendt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat een M-formulier naar alle andere lidstaten op basis van de informatie die verstrekt is door de autoriteit die de signalering heeft ingevoerd (zie de punten 4.6 en 4.7).

Bovendien wordt in artikel 26 van de SIS II-verordening bepaald dat, met inachtneming van bepaalde specifieke voorwaarden, een signalering in SIS II wordt opgenomen voor onderdanen van derde landen ten aanzien van wie overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (31) een beperkende maatregel is genomen om de toegang tot of de doorreis via het grondgebied van de lidstaten te beletten. De signalering moet worden ingevoerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt wanneer de maatregel wordt vastgesteld. Indien die lidstaat geen toegang heeft tot SIS II of tot signaleringen op grond van artikel 24 van de SIS II-verordening, wordt deze taak uitgevoerd door de volgende lidstaat die het voorzitterschap zal bekleden.

4.2.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

4.3.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

Er kunnen zich problemen voordoen wanneer een onderdaan van een derde land die gesignaleerd staat met het oog op weigering van toegang of verblijf, onrechtmatig gebruik maakt van de identiteit van een burger van de Europese Unie om toegang te verkrijgen. Wanneer een dergelijke situatie aan het licht komt, kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten worden ingelicht over het juiste gebruik van de functie die SIS II biedt voor de omgang met misbruik van identiteit. Signaleringen met het oog op weigering van toegang kunnen niet worden opgenomen voor burgers van de Europese Unie.

4.4.   Invoering van een alias

Zie punt 2.11.2 voor de algemene regels.

4.5.   Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

onverminderd de speciale procedure voor informatie-uitwisseling overeenkomstig artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en onverminderd punt 4.7 betreffende informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet (in welk geval overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat verplicht is), kan de uitvoerende lidstaat de signalerende lidstaat mededelen dat er voor de signalering met het oog op weigering van toegang een treffer is geweest bij de procedure voor afgifte van een verblijfsvergunning of een visum. Zo nodig kan de signalerende lidstaat de overige lidstaten in kennis stellen door middel van een M-formulier;

 

b)

de Sirene-bureaus van de betrokken lidstaten kunnen desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking verlenen bij het doorgeven van de benodigde gegevens aan de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de afgifte van verblijfsvergunningen en visa.

4.5.1.   Speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Procedure van artikel 25, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat overweegt een verblijfsvergunning of een visum af te geven en ontdekt dat de aanvrager door een andere lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang of verblijf, overlegt hij met de signalerende lidstaat via de Sirene-bureaus. De lidstaat die overweegt een verblijfsvergunning of visum af te geven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een N-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum af te geven. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum af te geven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot de signalerende lidstaat worden geplaatst.

Procedure van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf heeft opgenomen, en ontdekt dat aan de gesignaleerde persoon een verblijfsvergunning of een visum is afgegeven, treedt de signalerende lidstaat via het Sirene-bureau in overleg met de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

Dit overleg via de Sirene-bureaus door middel van een O-formulier vindt ook plaats wanneer de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, later tot de ontdekking komt dat voor de betrokkene in SIS II een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf is opgenomen (32).

Indien een derde lidstaat (dat wil zeggen niet de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, noch de signalerende lidstaat) ontdekt dat een onderdaan van een derde land die houder is van een verblijfstitel van een van de lidstaten in SIS II is gesignaleerd, stelt hij via de Sirene-bureaus zowel de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven als de signalerende lidstaat in kennis door middel van een H-formulier.

Indien de procedure van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst leidt tot verwijdering van een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf, verlenen de Sirene-bureaus desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking.

4.5.2.   Speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder a), van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder a), van de Schengengrenscode wordt onderdanen van derde landen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang of verblijf, maar ook houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of terugkeervisum, bij het overschrijden van de grens in een derde lidstaat toegang verleend met het oog op doorreis naar de lidstaat die hun de verblijfsvergunning of het terugkeervisum heeft verstrekt. De toegang mag worden geweigerd indien de betrokkene in die derde lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang. In beide gevallen zendt het Sirene-bureau van de lidstaat waartoe de betrokkene toegang wenst, op verzoek van de bevoegde autoriteit, de Sirene-bureaus van de twee lidstaten in kwestie een bericht (een H-formulier indien de doorreis is toegestaan en een G-formulier indien de toegang is geweigerd), waarmee het deze op de hoogte stelt van de conflictsituatie en hen verzoekt onderling overleg te plegen met als doel ofwel de signalering uit SIS II te verwijderen, ofwel de verblijfsvergunning of het visum in te trekken. Het Sirene-bureau van de derde lidstaat kan hen tevens verzoeken van het resultaat van het overleg op de hoogte te worden gesteld.

Wanneer de betrokken onderdaan van een derde land de lidstaat die hem in SIS II heeft gesignaleerd wil binnenkomen, kan deze lidstaat hem de toegang weigeren. Op verzoek van de bevoegde autoriteit raadpleegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat door middel van een O-formulier echter het Sirene-bureau van de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven; de bevoegde autoriteit kan dan beoordelen of er voldoende redenen zijn om de verblijfsvergunning of het visum in te trekken. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

Wanneer de betrokkene de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven wil binnenkomen, wordt hem toegang tot het grondgebied verleend; het Sirene-bureau van die lidstaat pleegt echter op verzoek van de bevoegde autoriteit overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beslissen of de verblijfsvergunning of het visum moet worden ingetrokken, dan wel de signalering verwijderd. De lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, informeert de signalerende lidstaat met behulp van een O-formulier over zijn besluit om de verblijfsvergunning of het visum al dan niet in te trekken. Indien de lidstaat besluit de geldigheid van de verblijfsvergunning of het visum te handhaven, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang tot een lidstaat worden geplaatst.

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder c), van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder c), van de Schengengrenscode kan een lidstaat op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen afwijken van het beginsel dat de toegang wordt geweigerd aan personen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang. Op verzoek van de bevoegde autoriteit stelt het Sirene-bureau van de lidstaat die toegang heeft verleend het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een H-formulier.

4.6.   Informatie-uitwisseling bij een treffer en bij weigering van toegang tot of verwijdering uit het Schengengebied

Een lidstaat kan verzoeken te worden geïnformeerd over alle treffers met betrekking tot signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf die hij in SIS II heeft opgenomen, onverminderd de speciale procedure voor informatie-uitwisseling overeenkomstig artikel 5, lid 4, onder a) en c), van de Schengengrenscode, en onverminderd punt 4.7 betreffende informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die in de Gemeenschap het recht van vrij verkeer geniet (in welk geval overleg met de signalerende lidstaat via het Sirene-bureau verplicht is).

Treffers bij signaleringen met het oog op weigering van toegang worden niet stelselmatig aan de Sirene-bureaus van de signalerende lidstaten meegedeeld, maar deze kunnen in uitzonderlijke omstandigheden wel worden geïnformeerd. In ieder geval kan, afhankelijk van de getroffen maatregel, een G-formulier of een H-formulier worden verzonden wanneer bijvoorbeeld aanvullende informatie nodig is. Er wordt altijd een G-formulier verzonden bij een treffer voor een persoon die het recht van vrij verkeer geniet.

Niettegenstaande de vorige alinea verstrekken alle Sirene-bureaus, zoals vermeld in punt 10, statistische gegevens over treffers op hun grondgebied voor alle door andere lidstaten opgenomen signaleringen.

De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

een lidstaat kan verzoeken op de hoogte te worden gesteld van alle treffers naar aanleiding van door hem opgenomen signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf. Een lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de overige lidstaten;

 

b)

de uitvoerende lidstaat kan op eigen initiatief de signalerende lidstaat ervan op de hoogte stellen dat de gesignaleerde onderdaan van een derde land is aangetroffen en dat hem de toegang tot het Schengengrondgebied is geweigerd of dat hij van het Schengengrondgebied is verwijderd;

 

c)

indien een gesignaleerde onderdaan van een derde land door een lidstaat op zijn grondgebied wordt aangetroffen, verstrekt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat desgevraagd de voor de verwijdering van de betrokkene vereiste informatie. Afhankelijk van de behoeften van de uitvoerende lidstaat wordt met behulp van een M-formulier onder meer de volgende informatie verstrekt, indien beschikbaar:

 

de aard van de beslissing en de redenen ervoor,

 

de autoriteit die de beslissing heeft genomen,

 

de datum van de beslissing,

 

de datum waarop de beslissing is betekend,

 

de datum van tenuitvoerlegging van de beslissing,

 

de geldigheidsduur van de beslissing of de datum waarop deze verstrijkt.

Indien een gesignaleerde persoon aan de grens wordt aangetroffen, worden de in de Schengengrenscode en door de signalerende lidstaat vastgestelde procedures gevolgd.

Ten behoeve van de nadere identiteitsvaststelling van een persoon kan tevens in spoedeisende gevallen uitwisseling van aanvullende informatie via de Sirene-bureaus noodzakelijk zijn.

4.7.   Informatie-uitwisseling bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet

Met betrekking tot een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet in de zin van Richtlijn 2004/38/EG, gelden speciale regels (33).

Bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet in de zin van Richtlijn 2004/38/EG gelden speciale regels (zie echter de inleiding van punt 4 betreffende de positie van Zwitserland). De volgende procedure is van toepassing:

 

a)

op verzoek van de bevoegde autoriteit neemt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat door middel van een G-formulier onmiddellijk contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat om de nodige informatie te verkrijgen om snel te kunnen beslissen over de te nemen maatregelen;

 

b)

na ontvangst van het verzoek om informatie begint het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk met het verzamelen van de gevraagde informatie. Het zendt deze zo snel mogelijk aan het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat;

 

c)

indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirene-bureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier;

 

d)

de uitvoerende lidstaat meldt via zijn Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat of de gevraagde maatregel is uitgevoerd (met een M-formulier) dan wel niet is uitgevoerd (met een H-formulier) (34).

4.8.   Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang

Indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang, stelt het Sirene-bureau van deze lidstaat, op verzoek van de bevoegde autoriteit, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

Indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirene-bureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

4.9.   Verwijderen van signaleringen van EU-burgers

Wanneer een onderdaan van een derde land voor wie een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf is opgenomen, de nationaliteit van een EU-lidstaat verwerft, wordt de signalering verwijderd. Komt de nationaliteitswijziging onder de aandacht van het Sirene-bureau van een andere lidstaat dan de signalerende lidstaat, dan pleegt eerstgenoemd Sirene-bureau overleg met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat en zendt dit indien nodig een J-formulier, overeenkomstig de procedure voor rectificatie en verwijdering van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (zie punt 2.7).

  • 5. 
    SIGNALERING VAN VERMISTE PERSONEN (ARTIKEL 32 VAN HET SIS II-BESLUIT)

5.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

5.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

5.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

5.4.   Aanbrengen van een markering

Bij een treffer voor een signalering van een vermiste persoon kunnen zich omstandigheden voordoen die voor de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat aanleiding zijn om te beslissen de gevraagde maatregel niet uit te voeren en naar aanleiding van de signalering geen verdere actie te ondernemen. Zij kunnen daartoe beslissen ook als de bevoegde autoriteiten van de signalerende lidstaat besluiten de signalering in SIS II te handhaven. In dergelijke omstandigheden kan de uitvoerende lidstaat verzoeken om het aanbrengen van een markering wanneer een treffer heeft plaatsgevonden. Voor het aanbrengen van een markering worden de algemene procedures in punt 2.6 gevolgd.

In het geval van signaleringen van vermiste personen zijn er geen alternatieve maatregelen.

5.5.   Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen

De Sirene-bureaus dienen gemakkelijk toegang te hebben tot alle relevante aanvullende informatie op nationaal niveau betreffende signaleringen van vermiste personen, zodat zij volledig kunnen bijdragen tot een gunstige afloop van de zaak, de identificatie van de betrokkenen kunnen faciliteren en snel aanvullende informatie kunnen verstrekken over met de zaak verband houdende aangelegenheden. De relevante aanvullende informatie kan met name betrekking hebben op nationale beslissingen inzake de voogdij over een kind of een kwetsbare persoon of verzoeken om de toepassing van alarmeringsmechanismen voor vermiste kinderen.

In geval van vermiste personen die een groot risico lopen, wordt in veld 311 van het M-formulier allereerst het woord „URGENT” vermeld, vergezeld van een motivering van de urgentie. Op de urgentie van de zaak kan bovendien worden gewezen met een telefonische mededeling waarin het belang van het M-formulier en de urgentie worden benadrukt.

Er wordt een gemeenschappelijke methode gebruikt voor de invoering van gestructureerde aanvullende informatie, in een vaste volgorde, betreffende vermiste personen die een groot risico lopen (35). Deze gegevens worden vermeld in veld 083 van het M-formulier.

Niet alle kwetsbare vermiste personen zullen de landsgrenzen overschrijden. Daarom wordt over het verstrekken van aanvullende informatie (beschrijvende gegevens) en over de ontvangers ervan per geval beslist, waarbij alle omstandigheden in acht worden genomen. Na een beslissing op nationaal niveau over in hoeverre aanvullende informatie moet worden doorgestuurd, neemt het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat, waar passend, één van de onderstaande maatregelen:

 

a)

de informatie wordt bewaard, zodat op verzoek van een andere lidstaat aanvullende informatie kan worden doorgestuurd;

 

b)

een M-formulier wordt doorgestuurd naar het bevoegde Sirene-bureau als onderzoek op een waarschijnlijke bestemming voor de vermiste persoon wijst;

 

c)

een M-formulier wordt gestuurd naar alle bevoegde Sirene-bureaus, afhankelijk van de omstandigheden van de verdwijning, met als doel in korte tijd alle gegevens over de persoon te verstrekken.

Om de kans te maximaliseren dat de vermiste persoon op gerichte en doordachte wijze kan worden gelokaliseerd, wordt de informatie, zodra deze door een Sirene-bureau is ontvangen, voor zover passend doorgezonden naar:

 

a)

relevante grensposten;

 

b)

de bestuurlijke en politiële autoriteiten die bevoegd zijn voor de opsporing en bescherming van personen;

 

c)

de relevante consulaire autoriteiten van de signalerende lidstaat, wanneer er sprake is van een treffer in SIS II.

5.6.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

 

a)

de Sirene-bureaus verstrekken zo veel mogelijk de noodzakelijke medische gegevens betreffende de vermiste persoon of personen, indien maatregelen met het oog op hun bescherming moeten worden genomen.

De verstrekte gegevens worden niet langer dan strikt noodzakelijk opgeslagen en mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van de medische behandeling van de betrokkene;

 

b)

het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat deelt de verblijfplaats van de betrokkene mee aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat;

 

c)

overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het SIS II-besluit mag de verblijfplaats van een vermiste persoon die meerderjarig is slechts worden medegedeeld aan de persoon die aangifte deed van de vermissing, indien de vermiste daarmee instemt (36). De toestemming moet schriftelijk worden gegeven, of in ieder geval schriftelijk zijn vastgelegd. Wanneer de toestemming wordt geweigerd, moet dat schriftelijk gebeuren of officieel worden vastgelegd. De bevoegde autoriteiten kunnen echter aan een belanghebbende die de persoon als vermist heeft opgegeven, meedelen dat de signalering is verwijderd omdat de persoon is gelokaliseerd.

  • 6. 
    SIGNALERING MET HET OOG OP EEN GERECHTELIJKE PROCEDURE (ARTIKEL 34 VAN HET SIS II-BESLUIT)

6.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

6.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

6.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

6.4.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

 

a)

voor de vaststelling van de werkelijke woon- of verblijfplaats worden alle maatregelen genomen die zijn toegestaan op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat waar de persoon is aangetroffen;

 

b)

er moeten passende nationale procedures zijn om te waarborgen dat signaleringen niet langer in SIS II worden gehandhaafd dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen.

De Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 34 van het SIS II-besluit; zij kunnen daarbij namens de rechterlijke autoriteiten handelen wanneer de informatieverstrekking in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

  • 7. 
    SIGNALERING MET HET OOG OP ONOPVALLENDE OF GERICHTE CONTROLES (ARTIKEL 36 VAN HET SIS II-BESLUIT)

7.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

7.2.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.11.1.

7.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.11.2.

7.4.   Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering op verzoek van voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteiten

Wanneer een Sirene-bureau een signalering invoert op verzoek van een voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit, stelt het alle andere Sirene-bureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier, onder vermelding van „Article 36(3) of the SIS II Decision” (artikel 36, lid 3, van het SIS II-besluit) aan het begin van veld 083. In veld 080 van het formulier wordt de naam vermeld van de autoriteit die om signalering heeft verzocht, eerst in de taal van de signalerende lidstaat en vervolgens in het Engels; de contactgegevens van deze autoriteit worden vermeld in veld 081 in een vorm die geen vertaling behoeft.

Overeenkomstig het nationale recht wordt de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens in acht genomen. Daartoe wordt onder meer het contact tussen de Sirene-bureaus gescheiden gehouden van de contacten tussen de diensten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn.

7.5.   Aanbrengen van een markering

Zie de algemene procedure in punt 2.6.

In het geval van signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles zijn er geen alternatieve maatregelen.

Indien de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat beslist dat voor de signalering een markering noodzakelijk is, stelt deze autoriteit zich met haar nationale Sirene-bureau in verbinding en deelt zij het mede dat de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd. Het Sirene-bureau verzoekt dan om het aanbrengen van een markering door verzending van een F-formulier aan het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat. Zoals bij andere verzoeken om het aanbrengen van een markering wordt een algemene motivering gegeven. Gegevens van gevoelige aard hoeven echter niet te worden vermeld (zie ook punt 7.6, onder b)).

7.6.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Zie de algemene procedure in punt 2.3.

Daarnaast gelden de volgende regels:

 

a)

bij een treffer voor een signalering op grond van artikel 36, lid 3, van het SIS II-besluit stelt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in kennis van de resultaten (onopvallende of gerichte controle) door middel van het G-formulier. Het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat stelt tegelijkertijd de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteit op de hoogte;

 

b)

om de geheimhouding van de informatie te waarborgen, is een bijzondere procedure vereist. Daarom moet het contact tussen de autoriteiten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn, gescheiden worden gehouden van de contacten tussen de Sirene-bureaus. De specifieke redenen voor het aanvragen van een markering moeten derhalve rechtstreeks door de voor de nationale veiligheid bevoegde autoriteiten worden besproken, en niet via de Sirene-bureaus.

7.7.   Systemen voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR)

Zie punt 9.

  • 8. 
    SIGNALERING MET HET OOG OP INBESLAGNEMING OF GEBRUIK ALS BEWIJSMATERIAAL (ARTIKEL 38 VAN HET SIS II-BESLUIT)

8.1.   Meervoudige signaleringen

Zie de algemene procedure in punt 2.2.

8.2.   Signaleringen van een voertuig

8.2.1.   Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig

De verplichte identiteitskenmerken voor de controle op meervoudige signaleringen van een voertuig zijn:

 

a)

het kenteken, en/of

 

b)

het voertuigidentificatienummer (VIN).

Beide nummers kunnen in SIS II worden opgenomen.

Indien bij opneming van een nieuwe signalering blijkt dat hetzelfde VIN en/of kentekennummer reeds in het SIS voorkomt, wordt aangenomen dat de nieuwe signalering zal leiden tot meervoudige signalering van hetzelfde voertuig. Deze controlemethode is echter uitsluitend effectief wanneer de gebruikte omschrijvingskenmerken identiek zijn. Vergelijking is daarom niet altijd mogelijk.

Het Sirene-bureau moet de aandacht van de gebruikers vestigen op de problemen die zich kunnen voordoen als de vergelijking slechts aan de hand van één van beide nummers wordt gemaakt, op VIN-tweelingen en op het hergebruik van kentekenplaten. Een positieve respons betekent niet automatisch dat er een treffer is, en een negatieve respons betekent niet dat er voor het voertuig geen signalering is opgenomen.

In punt 2.2.3 worden de technische criteria vermeld aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of twee signaleringen op het hetzelfde voertuig betrekking hebben.

Voor de controle op meervoudige en onverenigbare signaleringen van voertuigen hanteren de Sirene-bureaus dezelfde overlegprocedures als voor personen. Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat houdt een registratie bij van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die na overleg op grond van de bovenstaande bepalingen zijn afgewezen, totdat de signalering is verwijderd.

8.2.2.   VIN-tweelingen

Met „VIN-tweeling” wordt een in SIS II opgenomen voertuig bedoeld van hetzelfde type en met hetzelfde voertuigidentificatienummer (VIN) als een bepaald oorspronkelijk gebouwd voertuig (een tractor en een motorrijwiel met hetzelfde VIN behoren dus niet tot deze categorie). De volgende specifieke procedure wordt toegepast om te voorkomen dat het oorspronkelijk gebouwde voertuig met hetzelfde VIN herhaaldelijk in beslag wordt genomen.

 

a)

Wanneer is vastgesteld dat er mogelijk sprake is van VIN-tweelingen, neemt het Sirene-bureau waar nodig de volgende maatregelen:

 

i)

het vergewist zich ervan dat de signalering in SIS II geen fouten bevat en dat de informatie betreffende de signalering zo volledig mogelijk is;

 

ii)

het gaat na welke omstandigheden tot de signalering in SIS II hebben geleid;

 

iii)

het onderzoekt de geschiedenis van beide voertuigen vanaf de productie ervan;

 

iv)

het verzoekt om een grondig onderzoek van het in beslag genomen voertuig, met name het VIN, om te verifiëren of het om het oorspronkelijk gebouwde voertuig gaat.

Alle betrokken Sirene-bureaus werken bij deze maatregelen nauw samen.

 

b)

Wanneer is bevestigd dat er sprake is van een VIN-tweeling, overweegt de signalerende lidstaat of het noodzakelijk is de signalering in SIS II te handhaven. Indien de signalerende lidstaat besluit de signalering in SIS II te handhaven, neemt hij de volgende maatregelen:

 

i)

hij voegt aan de signalering de opmerking betreffende het voertuig „Suspicion of clone” toe (37);

 

ii)

hij verzoekt de eigenaar van het oorspronkelijk gebouwde voertuig om, indien deze daarmee instemt en met inachtneming van de nationale wetgeving, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat alle relevante informatie te verstrekken die nodig is om de negatieve gevolgen van een onjuiste identificatie te voorkomen.

 

c)

De signalerende lidstaat stuurt via zijn Sirene-bureau aan alle andere Sirene-bureaus een M-formulier met vermelding van alle relevante kenmerken en eigenschappen van het oorspronkelijk gebouwde voertuig waardoor dit kan worden onderscheiden van het voertuig dat in SIS II is opgenomen. In veld 083 van het M-formulier wordt op opvallende wijze de opmerking „ORIGINAL MANUFACTURED VEHICLE” of een tekst van gelijke strekking aangebracht.

 

d)

Indien bij het raadplegen van SIS II de opmerking betreffende het voertuig „Suspicion of clone” wordt aangetroffen, stelt de gebruiker die de verificatie uitvoert zich in verbinding met het nationale Sirene-bureau en vraagt nadere informatie om vast te stellen of het geverifieerde voertuig het gezochte voertuig is of het oorspronkelijk gebouwde voertuig.

 

e)

Als bij de verificatie blijkt dat de informatie op het M-formulier niet langer juist is, neemt het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat contact op met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat voor informatie over de huidige wettige eigenaar van het voertuig. Het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat stuurt naar aanleiding hiervan een nieuw M-formulier, waarop in veld 083 op opvallende wijze de opmerking „ORIGINAL MANUFACTURED VEHICLE” of een tekst van gelijke strekking is aangebracht.

8.3.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

De Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit; zij kunnen daarbij namens de rechterlijke autoriteiten handelen wanneer de informatieverstrekking overeenkomstig het nationale recht in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

Bij een treffer voor een signalering met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmiddel van een voertuig, vaartuig, luchtvaartuig, industriële installatie of container op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit, zenden de Sirene-bureaus, in antwoord op een verzoek dat is aangegeven in veld 089 van een G-formulier, zo snel mogelijk aanvullende informatie door middel van een P-formulier.

Aangezien het hier om dringende verzoeken gaat en derhalve niet alle informatie onmiddellijk bijeen kan worden gebracht, is het niet verplicht alle velden van het P-formulier in te vullen. Er moet echter worden getracht informatie te verzamelen betreffende de belangrijkste rubrieken: 041, 042, 043, 162, 164, 165, 166, 167 en 169.

  • 9. 
    SYSTEMEN VOOR AUTOMATISCHE KENTEKENPLAATHERKENNING (ANPR)

Deze systemen zijn relevant voor signaleringen op grond van artikel 36 of 38 van het SIS II-besluit. Door het wijdverbreide gebruik van ANPR bij de rechtshandhaving is er een zodanige technische capaciteit dat binnen korte tijd een groot aantal treffers voor een voertuig of een kenteken kunnen plaatsvinden.

Sommige ANPR-systemen werken bemand, en er bestaat dus de mogelijkheid dat een voertuig wordt ontdekt en dat de gevraagde maatregel wordt genomen. In dat geval moet de gebruiker van het ANPR-systeem, voor actie wordt ondernomen, nagaan of de treffer die via het ANPR-systeem tot stand komt, betrekking heeft op een signalering op grond van artikel 36 of artikel 38 van het SIS II-besluit.

Veel vaste ANPR-systemen zijn echter niet voortdurend bemand. De apparatuur registreert dus dat een gesignaleerd voertuig voorbijkomt, er vindt een treffer plaats, maar het is mogelijk dat de gevraagde maatregel niet wordt genomen.

Voor signaleringen op grond van zowel artikel 36 als artikel 38 geldt de onderstaande algemene procedure wanneer de gevraagde maatregel niet kan worden genomen.

Voor de eerste treffer wordt een H-formulier verzonden. Als meer informatie nodig is over de verplaatsingen van het voertuig, dient het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat bilateraal contact op te nemen met het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat om de informatiebehoeften te bespreken.

Voor signaleringen op grond van artikel 36 geldt de volgende procedure:

 

a)

het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, licht het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een G-formulier, waarop in veld 086 „ANPR” wordt vermeld;

 

b)

als het Sirene-bureau een treffer heeft voor een signalering met het oog op gerichte controle, maar de gevraagde maatregel kon niet worden genomen, licht dit Sirene-bureau het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een H-formulier, waarop in veld 083 „ANPR” wordt vermeld, gevolgd door een tekst van de volgende strekking: „This hit has been achieved by use of ANPR. Please inform us if your country wishes to be informed of further hits achieved through ANPR for this vehicle or number plate where the requested action could not be undertaken”;

 

c)

de signalerende lidstaat beslist of het doel van de signalering is bereikt, of de signalering al dan niet wordt verwijderd en of bilaterale besprekingen over de informatiebehoeften nodig zijn.

Voor signaleringen op grond van artikel 38 geldt de volgende procedure:

 

a)

wanneer een treffer tot stand komt en de gevraagde maatregel is genomen, licht het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een G-formulier;

 

b)

wanneer een treffer tot stand komt en de gevraagde maatregel niet is genomen, licht het Sirene-bureau van de lidstaat die een treffer heeft, het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat in over de omstandigheden van de treffer met een H-formulier, waarop in veld 083 „ANPR” wordt vermeld, gevolgd door een tekst van de volgende strekking: „This hit has been achieved by the use of ANPR. Please inform us if your country wishes to be informed of further hits achieved through ANPR for this vehicle or number plate where the requested action could not be taken.”;

 

c)

wanneer het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat zo’n H-formulier ontvangt, overlegt het met de bevoegde autoriteiten; deze autoriteiten beslissen of het nodig is dat het Sirene-bureau van de uitvoerende lidstaat verdere H-formulieren stuurt of bilateraal informatie verstrekt.

  • 10. 
    STATISTIEKEN

Eenmaal per jaar verstrekken de Sirene-bureaus statistische gegevens aan het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht en aan de Commissie. Deze gegevens worden desgevraagd ook toegezonden aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de bevoegde nationale autoriteiten voor gegevensbescherming. De statistische gegevens omvatten ook het aantal formulieren van elk type dat aan elk van de lidstaten is toegezonden. Uit de statistieken moet met name het aantal treffers en markeringen blijken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen treffers naar aanleiding van signaleringen van een andere lidstaat en treffers naar aanleiding van signaleringen van de lidstaat zelf.

In aanhangsel 6 worden de procedures voor de verstrekking van de hier bedoelde statistische gegevens bepaald, alsmede de vorm waarin dat geschiedt.

 

  • (2) 
    Besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 betreffende de inwerkingstelling van de op 19 juni 1990 tot stand gekomen Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (SCH/com-ex(94) 29, herz. 2) (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 130).
  • (3) 
    Besluiten van het Uitvoerend Comité van 7 oktober 1997 (SCH/com-ex(97) 27, herz. 4) voor Italië, en (SCH/com-ex(97) 28, herz. 4) voor Oostenrijk.
  • (5) 
    Besluit 2000/777/EG van de Raad van 1 december 2000 inzake de inwerkingstelling van het Schengenacquis in Denemarken, Finland en Zweden, alsmede in IJsland en Noorwegen (PB L 309 van 9.12.2000, blz. 24).
  • (6) 
    Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).
  • (8) 
    Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36).
  • Het Sirene-bureau kan hiernaast ook andere taken krijgen overeenkomstig de wetgeving inzake politiesamenwerking, bijvoorbeeld in het kader van de toepassing van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
  • Zie ook de Schengencatalogus met aanbevelingen en beste praktijken.
  • Dit tweede domein is onderdeel van de technische preproductieomgeving.
  • Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede latere wijzigingen.
  • Sommige vervoersondernemingen gebruiken andere referentienummers. SIS II bevat voorzieningen voor het invoeren van andere serienummers dan het BIC-nummer.
  • Door het gebrek aan standaardisering bij serienummers van voorwerpen kan het bijvoorbeeld gebeuren dat twee verschillende vuurwapens van verschillende merken hetzelfde serienummer hebben. Het kan ook zijn dat een voorwerp hetzelfde serienummer heeft als een geheel ander soort voorwerp, bijvoorbeeld een document en een industrieel uitrustingsstuk. Als duidelijk is dat de serienummers identiek zijn, maar de voorwerpen duidelijk verschillen, is er geen overleg tussen de Sirene-bureaus nodig. De gebruikers kunnen erop worden gewezen dat deze situatie zich kan voordoen. Het is bovendien mogelijk dat een voorwerp, zoals een paspoort of een voertuig, als gestolen is aangegeven in het ene land en vervolgens ook in het land van oorsprong wordt aangegeven. Dat kan leiden tot twee signaleringen voor hetzelfde voorwerp. Als deze situatie zich voordoet, kunnen de betrokken Sirene-bureaus de zaak oplossen.
  • Zie voor de technische realisatie het in punt 1.10.2 bedoelde document betreffende gegevensuitwisseling tussen Sirene-bureaus.
  • Zie voor de technische realisatie het in punt 1.10.2 bedoelde document betreffende gegevensuitwisseling tussen Sirene-bureaus.
  • Zie ook punt 1.13.1 over de wijze waarop op Sirene-formulieren urgentie moet worden aangegeven.
  • In artikel 30 van Richtlijn 2004/38/EG wordt bepaald dat een besluit tot weigering van toegang de betrokkene schriftelijk ter kennis wordt gebracht en dat de redenen daarvoor de betrokkene volledig ter kennis worden gebracht, tenzij redenen van staatsveiligheid zich daartegen verzetten.
  • In artikel 26 van de SIS II-verordening wordt verwezen naar artikel 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is artikel 15 in de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie echter artikel 29 geworden.
  • Bij signaleringen met het oog op weigering van toegang voor familieleden van EU-burgers moet eraan worden gedacht dat het niet altijd mogelijk is SIS II te raadplegen vóór aan een dergelijke persoon een verblijfstitel wordt afgegeven. In artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG wordt bepaald aan welke voorwaarden familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, moeten voldoen om het recht te verkrijgen op verblijf in het gastland gedurende meer dan drie maanden. Artikel 10 bevat een limitatieve opsomming van die voorwaarden, waartoe systematische raadpleging van SIS II vóór de afgifte van een verblijfstitel niet behoort. In artikel 27, lid 3, van de richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten, wanneer zij zulks onontbeerlijk achten, andere lidstaten kunnen verzoeken om mededeling van politiële gegevens (dus niet om alle in SIS II opgenomen gegevens). Deze raadpleging mag geen systematisch karakter dragen.
  • Op grond van Richtlijn 2004/38/EG kan aan een persoon die het recht van vrij verkeer geniet de toegang of het verblijf slechts geweigerd worden om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Het gedrag van de betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen, en aan de andere criteria van artikel 27, lid 2, van de richtlijn moet zijn voldaan. In artikel 27, lid 2, wordt bepaald: „De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.”. Bovendien gelden er verdere beperkingen voor personen die een duurzaam verblijfsrecht hebben verworven. Dezen kunnen slechts om ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid de toegang of het verblijf worden geweigerd (artikel 28, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG).
  • Overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag de uitvoerende lidstaat geen beperking opleggen aan het vrije verkeer van onderdanen van derde landen die het recht van vrij verkeer genieten, louter omdat de signalerende lidstaat de signalering handhaaft, tenzij aan de voorwaarden van de vorige voetnoot is voldaan.
  • Gegevens over de verdwijning:
 

a)

plaats, datum en tijdstip van de verdwijning;

 

b)

omstandigheden van de verdwijning.

Gegevens over de vermiste persoon:

 

c)

kennelijke leeftijd;

 

d)

lengte;

 

e)

huidskleur;

 

f)

haarkleur en kapsel;

 

g)

kleur van de ogen;

 

h)

andere fysieke kenmerken (zoals piercings, misvormingen, amputaties, tatoeages, merktekens, littekens en dergelijke);

 

i)

psychologische bijzonderheden: suïcidegevaar, psychische stoornis, agressief gedrag enz.;

 

j)

andere bijzonderheden: noodzakelijke medische zorg enz.;

 

k)

kleding die de vermiste bij de verdwijning droeg;

 

l)

foto: wel of niet beschikbaar;

 

m)

ante-mortemformulier: wel of niet beschikbaar;

aanverwante informatie:

 

n)

persoon of personen die de vermiste wellicht vergezellen (met Schengenidentificatie, indien beschikbaar);

 

o)

voertuig(en) in verband met de zaak (met Schengenidentificatie, indien beschikbaar).

 

p)

indien beschikbaar: mobiel telefoonnummer, laatste log-in op of contact via online sociale netwerken.

De titels van de subvelden worden niet vermeld in veld 083, alleen de referentieletter. Details die al in de signalering zijn vermeld, hoeven niet nogmaals te worden opgegeven.

  • Zie artikel 2, onder h), van Richtlijn 95/46/EG voor nadere details over toestemming met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
  • „Suspicion of clone” (waarschijnlijk een kloon) duidt op gevallen waarin bijvoorbeeld de registratiedocumenten van een voertuig zijn gestolen en worden gebruikt voor het registreren van een ander voertuig van hetzelfde merk, hetzelfde model en dezelfde kleur, dat eveneens is gestolen.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.