Richtlijn 2013/42 - Wijziging van de btw-richtlijn wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude

1.

Wettekst

26.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/1

 

RICHTLIJN 2013/42/EU VAN DE RAAD

van 22 juli 2013

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Belastingfraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) leidt tot een aanzienlijke derving van begrotingsinkomsten en heeft een negatieve invloed op de concurrentievoorwaarden en aldus op de werking van de interne markt. Recentelijk hebben specifieke vormen van plotse en grootschalige belastingfraude het licht gezien, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van elektronische hulpmiddelen, die het gemakkelijker maken om snel en op grote schaal illegale handelsactiviteiten te verrichten.

 

(2)

Teneinde bepaalde vormen van belastingontduiking of -ontwijking te voorkomen, kunnen de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) verzoeken om te mogen afwijken van die richtlijn.

 

(3)

Uit recente ervaringen is gebleken dat de procedure van artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG niet geschikt is om snel te reageren op verzoeken van lidstaten om spoedmaatregelen.

 

(4)

De ervaring heeft ook aangetoond dat de aanwijzing van de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon (verleggingsregeling) in bepaalde gevallen een doeltreffende maatregel is om de btw-fraude in specifieke sectoren een halt toe te roepen.

 

(5)

In het kader van de bepalingen betreffende de verleggingsregeling in de artikelen 199 en 199 bis van Richtlijn 2006/112/EG, hebben de lidstaten niet de flexibiliteit om snel te reageren op plotse en grootschalige fraude in categorieën van goederen en diensten die buiten het toepassingsgebied van die artikelen vallen. Daarom dienen specifieke regelingen getroffen te worden om deze situaties aan te pakken.

 

(6)

Gelet op de gevallen van grootschalige fraude die zich hebben voorgedaan, is een bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme (Quick Reaction Mechanism - QRM) de beste garantie voor een snel en uitzonderlijk antwoord op toekomstige gevallen van plotse fraude. Deze bijzondere maatregel bestaat uit een optie om gedurende een korte periode de verleggingsregeling toe te passen, na passende kennisgeving door de betrokken lidstaat. Om te waarborgen dat het toepassen van deze optie in verhouding staat tot het probleem, moet de Commissie, zodra ze in het bezit is van de relevante informatie, een korte periode krijgen om de kennisgeving te beoordelen en mee te delen of zij bezwaar maakt tegen de bijzondere QRM-maatregel. Lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de Commissie rekening te laten houden met hun standpunten, en moeten derhalve volledig geïnformeerd worden over de kennisgeving, en over elke aanvullende inlichting die in de loop van het proces wordt verstrekt. Vervolgens moet de Raad beslissen over elke verdere toepassing van de verleggingsregeling, middels een uitvoeringsbesluit in het kader van artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG.

 

(7)

Lidstaten die te kennen hebben gegeven de bijzondere QRM-maatregel te willen toepassen, mogen daartoe overgaan zodra de Commissie heeft medegedeeld dat daartegen geen bezwaar bestaat.

 

(8)

Om te voorzien in de verdere toepassing van de verleggingsregeling, zo spoedig mogelijk en nog vóór het vervallen van de bijzondere QRM-maatregel, dient de procedure van artikel 395 van richtlijn 2006/112/EG een kortere termijn te hebben.

 

(9)

Indien er voor de kennisgevingen en voor het verstrekken van aanvullende informatie aan de Commissie in het kader van het QRM, een standaardformulier wordt opgesteld, zou dat een snelle verwerking van de kennisgevingen van de lidstaten bevorderen. Daarom moeten er met betrekking tot het standaardformulier uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.

 

(10)

Aangezien een QRM niet meer kan zijn dan een voorlopige oplossing in afwachting van langeretermijnoplossingen in de vorm van wetgeving die het btw-stelsel beter bestand moeten maken tegen btw-fraude, dient het QRM slechts van toepassing te zijn voor een beperkte tijd.

 

(11)

Om de effectiviteit van het QRM te beoordelen, dient de Commissie een algemeen evaluatieverslag op te stellen over het effect van het mechanisme bij het aanpakken van gevallen van plotse en grootschalige fraude.

 

(12)

Daar de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk een einde maken aan plotse en grootschalige btw-fraude, die zeer vaak een internationale dimensie heeft, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat deze afzonderlijk niet de mogelijkheden hebben om op te treden tegen fraudecircuits in verband met nieuwe vormen van handel die zich over verschillende landen tegelijkertijd uitstrekken, en derhalve, teneinde een sneller en daardoor ook een geschikter en doeltreffender antwoord te bieden op deze praktijken, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

 

(13)

Richtlijn 2006/112/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 199 ter

  • 1. 
    Een lidstaat kan, in gevallen van dwingende urgentie en overeenkomstig leden 2 en 3, de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon voor specifieke leveringen van goederen en diensten aanwijzen, in afwijking van artikel 193 en als een bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme (QRM) tegen plotse en grootschalige btw-fraude die tot aanzienlijke en onherstelbare financiële verliezen zou kunnen leiden.

De bijzondere QRM-maatregel is onderworpen aan het nemen van passende controlemaatregelen door de lidstaat met betrekking tot de belastingplichtigen die de goederen of diensten leveren waarop die maatregel van toepassing is, en de duur ervan mag de termijn van negen maanden niet overschrijden.

  • 2. 
    Een lidstaat die een bijzondere QRM-maatregel als voorzien in lid 1 wil invoeren, zendt een kennisgeving aan de Commissie door middel van het overeenkomstig lid 4 opgestelde standaardformulier, en zendt deze kennisgeving tegelijkertijd aan de overige lidstaten. De lidstaat deelt de Commissie mee om welke sector het gaat, de vorm en de kenmerken van de fraude, het bestaan van dwingende redenen van urgentie, het plotse en grootschalige karakter van de fraude alsmede de gevolgen ervan in termen van aanzienlijke en onherstelbare financiële verliezen. Indien de Commissie meent niet over alle noodzakelijke gegevens te beschikken, neemt zij binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mee welke aanvullende gegevens vereist zijn. Elke aanvullende inlichting die door de betrokken lidstaat aan de Commissie verstrekt wordt zal tegelijkertijd aan de overige lidstaten toegezonden worden. Indien de aanvullende gegevens niet toereikend zijn, stelt de Commissie de betrokken lidstaat daarvan binnen een week in kennis.

Een lidstaat die een bijzondere QRM-maatregel zoals voorzien in lid 1 wil invoeren, dient tegelijkertijd ook een verzoek in bij de Commissie, overeenkomstig de procedures van artikel 395, leden 2 en 3.

  • 3. 
    Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van de kennisgeving als bedoeld in lid 2, eerste alinea, stelt zij de lidstaten daarvan in kennis. Wanneer zij bezwaar maakt tegen de bijzondere QRM-maatregel, brengt zij binnen de maand volgend op de kennisgeving een negatief advies uit, en stelt zij de betrokken lidstaat en het btw-comité hiervan op de hoogte. Wanneer de Commissie geen bezwaar maakt, bevestigt zij dit binnen dezelfde termijn schriftelijk aan de betrokken lidstaat en aan het btw-comité. De lidstaat kan de bijzondere QRM-maatregel vaststellen vanaf de dag van ontvangst van deze bevestiging. Bij het beoordelen van de kennisgeving houdt de Commissie rekening met de standpunten van andere lidstaten die haar schriftelijk zijn toegezonden.
  • 4. 
    De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een standaardformulier vast voor de indiening van de kennisgeving voor de in lid 2 bedoelde QRM-maatregel en van de in lid 2, eerste alinea, bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 5 bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 5. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) van toepassing, en het comité te dien einde is het bij artikel 58 van Richtlijn (EU) nr. 904/2010 van de Raad (5) ingestelde comité.
 

2)

in artikel 395 wordt het volgende lid toegevoegd:

"5.   In gevallen van dwingende urgentie als omschreven in artikel 199 ter, lid 1, wordt de in leden 2 en 3 vastgestelde procedure voltooid binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek door de Commissie.".

Artikel 2

Vóór 1 januari 2018 legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een algemeen evaluatieverslag voor over het effect van het QRM als voorzien in artikel 1, punt1).

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2018.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    ASHTON
 

  • (1) 
    Advies van 7 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).";
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.