Besluit 2014/137 - Betrekkingen tussen de EU en Groenland en Denemarken

1.

Wettekst

15.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 76/1

 

BESLUIT 2014/137/EU VAN DE RAAD

van 14 maart 2014

inzake de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 203,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Overeenkomstig het Verdrag houdende wijziging van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen voor wat Groenland betreft (2) (het „Groenlandverdrag”), is het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet langer van toepassing op Groenland. Groenland is echter, als deel van een lidstaat, geassocieerd met de Unie als een van de landen en gebieden overzee (LGO).

 

(2)

In de preambule van het Groenlandverdrag wordt gesteld dat een regeling tot stand moet worden gebracht waarbij nauwe en duurzame betrekkingen tussen de Unie en Groenland worden gehandhaafd en wederzijdse belangen, met name de ontwikkelingsbehoeften van Groenland, in aanmerking worden genomen en dat de op de landen en gebieden overzee toepasselijke regelingen, als omschreven in het vierde deel van het VWEU, een passend kader voor deze betrekkingen vormt.

 

(3)

Overeenkomstig artikel 198 VWEU heeft de associatie ten doel het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de landen en gebieden overzee en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie als geheel. Overeenkomstig artikel 204 VWEU is het bepaalde in de artikelen 198 tot en met 203 VWEU op Groenland van toepassing, behoudens de voor Groenland geldende bijzondere bepalingen vastgelegd in het Protocol nr. 34 betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland, dat aan het VWEU is gehecht.

 

(4)

De bepalingen met het oog op de toepassing van de beginselen die zijn vastgelegd in de artikelen 198 tot en met 202 VWEU zijn opgenomen in Besluit 2013/755/EU (3).

 

(5)

In zijn conclusies van 24 februari 2003 betreffende de tussentijdse evaluatie van het vierde visserijprotocol tussen de Europese Gemeenschap, de regering van Denemarken en de autonome regering van Groenland, waarin het geostrategisch belang van Groenland voor de Unie wordt erkend, alsook de geest van samenwerking wordt erkend die spreekt uit de door de Unie aan Groenland verleende status van gebied overzee, was de Raad het erover eens dat de toekomstige betrekkingen tussen de Unie en Groenland moeten worden verruimd en verstevigd, met inachtneming van het belang van de visserij en de behoefte aan structurele en sectorgerichte hervormingen in Groenland. De Raad heeft zich er voorts toe verbonden de toekomstige betrekkingen van de Unie met Groenland na 2006 te baseren op een alomvattend partnerschap voor duurzame ontwikkeling, dat een specifieke visserijovereenkomst omvat, waarvoor de onderhandelingen zullen verlopen volgens de algemene regels en beginselen voor dergelijke overeenkomsten.

 

(6)

De Partnerschapsovereenkomst inzake Visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de autonome regering van Groenland, anderzijds (4), die is gesloten bij Verordening (EG) nr. 753/2007 van de Raad (5), verwijst naar de geest van samenwerking die spreekt uit het besluit om Groenland de status van gebied overzee te verlenen.

 

(7)

De gemeenschappelijke verklaring van de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de autonome regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds, inzake een partnerschap tussen de Europese Gemeenschap en Groenland, ondertekend te Luxemburg op 27 juni 2006, verwees naar de nauwe historische, politieke, economische en culturele banden tussen de Unie en Groenland en onderstreepte de noodzaak het partnerschap en de samenwerking verder te versterken.

 

(8)

De betrekkingen tussen de Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds, worden onder meer bepaald door Besluit 2006/526/EG van de Raad (6), dat op 31 december 2013 is verstreken.

 

(9)

De Unie moet op het internationale toneel alomvattende partnerschappen met nieuwe spelers aangaan om een stabiele en inclusieve internationale orde te bevorderen, gemeenschappelijke mondiale collectieve doelstellingen na te streven, kernbelangen van de Unie te verdedigen, alsook een ruimere kennis over de Unie in derde landen en landen en gebieden overzee te bewerkstelligen.

 

(10)

Het partnerschap ingevolge dit besluit moet het mogelijk maken de nauwe betrekkingen tussen de Unie, enerzijds, en Groenland en Denemarken, anderzijds, voort te zetten en moet reageren op mondiale uitdagingen, op basis waarvan er een proactieve agenda kan worden ontwikkeld en er wederzijdse belangen kunnen worden nagestreefd. Tevens moet het partnerschap aansluiten bij de doelstellingen vermeld in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” („de Europa 2020-strategie”), en aldus de samenhang tot stand brengen met deze Europa 2020-strategie, en de bevordering van interne beleidsmaatregelen en doelstellingen als omschreven in de mededelingen van de Commissie, zoals de mededeling van de Commissie van 2 februari 2011, met als titel „Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen”, en de samenwerking in het kader van het Arctisch beleid van de Unie faciliteren.

 

(11)

De financiële bijstand van de Unie moet zich richten op gebieden waar het effect het grootst is, gezien haar vermogen om wereldwijd op te treden en te reageren op mondiale uitdagingen zoals uitbanning van armoede, duurzame en inclusieve ontwikkeling of wereldwijde bevordering van democratie, goed bestuur, mensenrechten en de rechtsstaat, haar langdurige en voorspelbare betrokkenheid bij ontwikkelingshulp en haar rol in het coördineren met haar lidstaten.

 

(12)

Het partnerschap ingevolge dit besluit moet een kader bieden dat de mogelijkheid biedt om regelmatig te overleggen over aangelegenheden die voor de Unie of voor Groenland van belang zijn, zoals mondiale aangelegenheden, waarbij een uitwisseling van zienswijzen en een mogelijke convergentie van ideeën en standpunten voor beide partijen gunstig kunnen zijn. In het bijzonder, het toenemende effect van klimaatverandering op de menselijke activiteiten en het milieu, zeevervoer, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen, alsook onderzoek en innovatie, vraagt om een dialoog en een versterkte samenwerking.

 

(13)

De financiële bijstand van de Unie die in het kader van het partnerschap wordt toegewezen, moet de ontwikkeling van Groenland een Europees perspectief geven en moet bijdragen tot de versterking van de nauwe en duurzame betrekkingen met dit gebied, en tegelijkertijd de positie van Groenland versterken als een voorpost van de Unie, gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden en de geschiedenis die de partners verbinden.

 

(14)

De financiële bijstand van de Unie voor de periode 2014-2020 moet zich richten op één of ten hoogste twee samenwerkingsgebieden, zodat het partnerschap maximaal effect kan hebben en er voorts schaalvoordelen, synergie-effecten, alsook grotere doeltreffendheid en zichtbaarheid van het optreden van de Unie kunnen worden verwezenlijkt.

 

(15)

De samenwerking ingevolge dit besluit moet zorgen voor voorspelbare en regelmatige geldstromen, moet flexibel zijn en aan de situatie van Groenland zijn aangepast. Daartoe moet, waar haalbaar en passend, begrotingssteun worden gebruikt.

 

(16)

De financiële voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie, zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

 

(17)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, met inbegrip van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Die maatregelen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke overeenkomsten die zijn gesloten met internationale organisaties en derde landen.

 

(18)

De programmeringsdocumenten en de financieringsmaatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dit besluit, moeten worden vastgesteld bij uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). Rekening houdend met de aard van die uitvoeringshandelingen, in het bijzonder het beleidsgerichte karakter en de financiële gevolgen ervan, moet voor de vaststelling in beginsel de onderzoeksprocedure worden gevolgd, behalve wanneer het technische uitvoeringsmaatregelen betreft die geringe financiële implicaties hebben.

 

(19)

Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10) stelt gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden vast, die waar passend van toepassing dienen te zijn op de uitvoering van dit besluit.

 

(20)

Er dient te worden gezorgd voor een soepele overgang, zonder onderbreking, tussen Besluit 2006/526/EG en dit besluit, en de periode waarin dit besluit van toepassing is, dient overeen te stemmen met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (11). Dit besluit dient derhalve van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp, algemene doelstelling en toepassingsgebied

  • 1. 
    Dit besluit legt voorschriften vast inzake de betrekkingen tussen de Unie, enerzijds, en Groenland en Denemarken, anderzijds (het „partnerschap”).
  • 2. 
    Het partnerschap heeft ten doel de nauwe en duurzame betrekkingen tussen de partners te handhaven en tegelijkertijd de duurzame ontwikkeling van Groenland te ondersteunen.

Het partnerschap erkent de geostrategische positie van Groenland in het Arctisch gebied en de vraagstukken inzake de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen, en het waarborgt versterkte samenwerking en beleidsdialoog met betrekking tot deze aangelegenheden.

Artikel 2

Algemene beginselen van het partnerschap

  • 1. 
    Het partnerschap faciliteert raadplegingen en beleidsdialogen over de specifieke doelstellingen en de samenwerkingsgebieden bedoeld in dit besluit.
  • 2. 
    In het bijzonder, moet het partnerschap het kader bepalen voor een beleidsdialoog over aangelegenheden die voor elk van de partners van gemeenschappelijk belang zijn, en verschaft zo de basis voor brede samenwerking en dialoog op gebieden als:
 

a)

mondiale aangelegenheden zoals energie, klimaatverandering en milieu, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen, zeevervoer, onderzoek en innovatie, en

 

b)

Arctische aangelegenheden.

  • 3. 
    Bij de uitvoering van dit besluit wordt gezorgd voor samenhang met andere terreinen van het externe optreden van de Unie, en met andere relevante beleidsmaatregelen van de Unie. Daartoe worden uit hoofde van dit besluit gefinancierde maatregelen geprogrammeerd op basis van het samenwerkingsbeleid van de Unie, dat is vastgelegd in onder meer, overeenkomsten, verklaringen en actieplannen, en in overeenstemming met de conform artikel 4 vastgestelde samenwerkingsstrategieën.
  • 4. 
    Over de samenwerkingsactiviteiten wordt in nauw overleg besloten door de regering van Groenland, de regering van Denemarken en de Commissie. Bij dit overleg worden de institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elk van de partners volledig in acht genomen. De uitvoering van dit besluit wordt daartoe beheerd door de regering van Groenland en de Commissie overeenkomstig de rollen en verantwoordelijkheden van elke partner.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen en belangrijkste samenwerkingsgebieden

  • 1. 
    De specifieke doelstellingen van het partnerschap zijn:
 

a)

Groenland ondersteunen en met Groenland samenwerken bij het aanpakken van zijn grootste uitdagingen, in het bijzonder de duurzame diversificatie van de economie, de noodzaak om de vaardigheden van zijn beroepsbevolking, met inbegrip van wetenschappers, te vergroten, en de noodzaak om de Groenlandse informatiesystemen op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën te verbeteren. De verwezenlijking van die doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de omvang van de handelsbalans als percentage van het bbp, het procentuele aandeel van de visserijsector in de totale uitvoer, de statistische indicatoren voor de resultaten in het onderwijs, en andere indicatoren die passend worden geacht;

 

b)

bijdragen tot de capaciteit van het Groenlandse bestuur om nationale beleidslijnen uit te werken en uit te voeren, in het bijzonder op nieuwe gebieden van wederzijds belang als omschreven in het in artikel 4, lid 1, tweede alinea, bedoelde programmeringsdocument voor de duurzame ontwikkeling. De verwezenlijking van die doelstelling wordt gemeten aan de hand van indicatoren, zoals het aantal administratieve personeelsleden dat een opleiding voltooit, en het percentage ambtenaren dat (langdurig) ingezetene is van Groenland.

  • 2. 
    De belangrijkste samenwerkingsgebieden van het partnerschap zijn onder meer:
 

a)

onderwijs en opleiding, toerisme en cultuur;

 

b)

natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen;

 

c)

energie, klimaat, milieu en biodiversiteit;

 

d)

Arctische aangelegenheden;

 

e)

de sociale sector, mobiliteit van de beroepsbevolking, socialebeschermingsstelsels, voedselveiligheid en voedselzekerheid, en

 

f)

onderzoek en innovatie op gebieden zoals energie, klimaatverandering, herstelcapaciteit na rampen, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen, en duurzaam gebruik van levende rijkdommen.

AFDELING 2

PROGRAMMERING EN UITVOERING

Artikel 4

Programmering

  • 1. 
    Binnen het kader van het partnerschap draagt de regering van Groenland de verantwoordelijkheid voor het uitwerken en vaststellen van sectoraal beleid op de in artikel 3, lid 2, genoemde belangrijkste samenwerkingsgebieden en zorgt zij tevens voor de adequate follow-up.

Op basis daarvan stelt de regering van Groenland een indicatief programmeringsdocument voor de duurzame ontwikkeling van Groenland (het „PDDO”) vast en dient het dit in. Het PDDO moet een samenhangend kader voor de samenwerking tussen de Unie en Groenland bieden, dat in overeenstemming is met het algemene doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en de beleidslijnen van de Unie.

  • 2. 
    De voorbereiding en uitvoering van het PDDO voldoet aan de volgende beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp: nationale verantwoordelijkheid, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de nationale procedures, wederzijdse verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid.
  • 3. 
    Het PDDO wordt gebaseerd op ervaringen en beste praktijken en op raadplegingen van en dialoog met het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en andere belanghebbenden teneinde ervoor te zorgen dat zij voldoende betrokkenheid tonen en daaropvolgend verantwoordelijkheid dragen voor het PDDO.

Het PDDO wordt afgestemd op de behoeften en sluit aan op de specifieke omstandigheden van Groenland, zoals de effecten van de klimaatverandering en de sociaal-economische ontwikkeling.

  • 4. 
    Over het ontwerp van het PDDO wordt met de regering van Groenland, de regering van Denemarken en de Commissie van gedachten gewisseld.

De regering van Groenland is verantwoordelijk voor het opstellen van de definitieve versie van het PDDO. Die definitieve versie wordt door de Commissie beoordeeld om na te gaan of het PDDO strookt met de doelen van dit besluit en het beleid van de Unie ter zake, en om te bepalen of het alle elementen bevat die vereist zijn voor de vaststelling van het jaarlijkse financieringsbesluit. De regering van Groenland verstrekt alle voor deze beoordeling benodigde informatie, inclusief de resultaten van haalbaarheidsstudies.

  • 5. 
    Het PDDO wordt vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 2, bepaalde onderzoeksprocedure. Die procedure is ook van toepassing op substantiële herzieningen van het PDDO die tot gevolg hebben dat de strategie of de bijbehorende programmering aanzienlijk wordt gewijzigd.

De onderzoeksprocedure is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen in het PDDO, zoals technische aanpassingen, het herverdelen van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein, of het met minder dan 20 % verhogen of verlagen van de initiële indicatieve toewijzing, mits die wijzigingen niet van invloed zijn op de prioritaire terreinen en doelstellingen die in het PDDO zijn neergelegd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad van dergelijke niet-substantiële wijzigingen in kennis binnen één maand na de datum van vaststelling van het desbetreffende besluit.

  • 6. 
    In programmeringen of herzieningen van programma's die plaatsvinden na de publicatie van het in artikel 7 bedoelde tussentijds evaluatieverslag worden de resultaten, bevindingen en conclusies van dat verslag verwerkt.

Artikel 5

Uitvoering

Tenzij in dit besluit anders wordt bepaald, wordt bijstand van de Unie verleend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 236/2014 en het algemene doel en toepassingsgebied, doelstellingen en algemene beginselen van dit besluit.

Artikel 6

Overheidsopdrachten

De regels inzake nationaliteit en oorsprong voor overheidsopdrachten, subsidie en andere gunningsprocedures opgenomen in de artikelen 8 en 9 van Verordening (EU) nr. 236/2014, die gelden voor het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12), zijn van toepassing.

Artikel 7

Tussentijdse herziening van het PDDO en evaluatie van de uitvoering van dit besluit

  • 1. 
    Uiterlijk op 31 december 2017, voeren de regering van Groenland, de regering van Denemarken en de Commissie een tussentijdse herziening van het PDDO en zijn effect op Groenland als geheel uit. De Commissie betrekt daar alle belanghebbenden, met inbegrip van niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden, bij.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 236/2014 stelt de Commissie uiterlijk op 30 juni 2018 aan de hand van resultaten en effectindicatoren met betrekking tot de doeltreffendheid van de besteding van de middelen, een verslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen en de Europese meerwaarde van dit besluit, met het oog op het vaststellen van een besluit inzake de verlenging, wijziging of opschorting van de uit hoofde van dit besluit gefinancierde typen maatregelen. Het verslag gaat voorts in op de ruimte voor vereenvoudiging, de interne en externe samenhang van de samenwerking die door dit besluit tot stand is gekomen, de verdere relevantie van alle doelstellingen, alsook de bijdragen van de maatregelen tot de verwezenlijking van de Unie-prioriteiten inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. In het verslag wordt tevens rekening gehouden met de bevindingen en conclusies met betrekking tot het langetermijneffect van Besluit 2006/526/EG.
  • 3. 
    Groenland dient, overeenkomstig de beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp, de Commissie alle benodigde gegevens en informatie te verstrekken om de monitoring en evaluatie van de uit hoofde van dit besluit gefinancierde maatregelen mogelijk te maken.

Artikel 8

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Groenlandcomité („het comité”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
  • 3. 
    In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

Artikel 9

Toepassingsgebied en methode van financiering

  • 1. 
    Binnen het kader van het door de regering van Groenland vastgestelde sectoraal beleid kan de Unie financiële bijstand verlenen aan de volgende activiteiten:
 

a)

hervormingen en projecten die in overeenstemming zijn met het PDDO;

 

b)

institutionele ontwikkeling, capaciteitsopbouw en integratie van milieu- en klimaatveranderingsaspecten, en

 

c)

programma's voor technische samenwerking.

  • 2. 
    De financiële bijstand van de Unie wordt hoofdzakelijk verleend in de vorm van begrotingssteun.

Artikel 10

Financieel referentiebedrag

Het indicatieve bedrag voor de uitvoering van dit besluit voor de periode 2014 tot en met 2020 is 217 800 000 EUR.

AFDELING 3

SLOTBEPALING

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    CHRISOCHOIDIS
 

  • (1) 
    Advies van 5 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 753/2007 van de Raad van 28 juni 2007 betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, de regering van Denemarken en de autonome regering van Groenland, anderzijds (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 1).
  • (6) 
    Besluit 2006/526/EG van de Raad van 17 juli 2006 inzake betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (PB L 208 van 29.7.2006, blz. 28).
  • (7) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
  • (8) 
    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).
  • (9) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van de gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 95).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van 2 december 2013 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
  • Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.