Besluit 2014/837 - Directe financiële gevolgen die voortvloeien uit de beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een aantal handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld

1.

Wettekst

28.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/17

 

BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 november 2014

tot vaststelling van bepaalde directe financiële gevolgen die voortvloeien uit de beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland aan een aantal handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld

(2014/837/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen (hierna „Protocol nr. 36” genoemd), gehecht aan het Verdrag betreffende Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 10, lid 4, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Krachtens Protocol nr. 36 had het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid de Raad voor 31 mei 2014 ervan in kennis te stellen dat het de bevoegdheden van de Commissie en van het Hof van Justitie die door het Verdrag van Lissabon zijn ingevoerd met betrekking tot handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, niet aanvaardt.

 

(2)

Bij brief aan de voorzitter van de Raad van 24 juli 2013 heeft het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis gesteld dat het de bevoegdheden van de Commissie en van het Hof van Justitie die door het Verdrag van Lissabon zijn ingevoerd op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken, niet aanvaardt. Dientengevolge houden de desbetreffende handelingen op het gebied van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken op 1 december 2014 op van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk.

 

(3)

Het Verenigd Koninkrijk kan kennis geven van zijn wens deel te nemen aan de handelingen die opgehouden zijn van toepassing te zijn op de lidstaat.

 

(4)

Het Verenigd Koninkrijk heeft blijk gegeven van zijn wil om kennis te geven van zijn wens deel te nemen aan bepaalde handelingen.

 

(5)

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, tweede alinea, van Protocol nr. 36 moet de Raad op voorstel van de Commissie de dientengevolge noodzakelijke regelingen en de noodzakelijke overgangsregelingen vaststellen. De Raad kan eveneens op grond van artikel 10, lid 4, derde alinea, besluiten dat het Verenigd Koninkrijk de directe financiële gevolgen moet dragen die noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeien uit de beëindiging van zijn deelname aan de betrokken handelingen.

 

(6)

Aangezien het Verenigd Koninkrijk geen kennis heeft gegeven van zijn wens deel te nemen aan Besluit 2008/615/JBZ van de Raad (1) en Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (2) en Kaderbesluit 2009/905/JBZ van de Raad (3) (hierna „de Prüm-besluiten”), zullen deze besluiten vanaf 1 december 2014 ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de praktische en operationele betekenis van de Prüm-besluiten voor de Unie wat de openbare veiligheid, en meer in het bijzonder de rechtshandhaving en de voorkoming, de opsporing en het onderzoek van strafbare feiten betreft, heeft de Raad bij Besluit 2014/836/EU (4) bepaald dat het Verenigd Koninkrijk een volledig evaluatiedossier over de werking en de tenuitvoerlegging moet aanleggen om te beoordelen welke verdiensten en praktische voordelen verbonden zijn aan de mogelijkheid dat het Verenigd Koninkrijk opnieuw toetreedt tot de Prüm-besluiten, en welke stappen daartoe moeten worden ondernomen. De resultaten hiervan moeten voor 30 september 2015 worden gepubliceerd. Indien de evaluatie van de werking en de tenuitvoerlegging positief is, zal het Verenigd Koninkrijk voor 31 december 2015 beslissen of het overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Protocol nr. 36 de Raad binnen de vier daaropvolgende weken kennis zal geven van zijn wens deel te nemen aan de Prüm-besluiten.

 

(7)

Aan het Verenigd Koninkrijk zijn middelen toegewezen uit het programma „misdaadpreventie en -bestrijding” zoals vastgesteld bij Besluit 2007/125/JBZ van de Raad (5) voor twee projecten met betrekking tot Besluiten 2008/615/JBZ en 2008/616/JBZ, het eerste betreffende de tenuitvoerlegging door het Verenigd Koninkrijk van de uitwisseling van DNA-gegevens in het kader van de Prüm-besluiten, met een maximale cofinanciering van 961 019 EUR verleend aan het Home Office, en het tweede betreffende de evaluatie over vingerafdrukken in het kader van de Prüm-besluiten, verricht door het Verenigd Koninkrijk, met een maximale cofinanciering van 547 836 EUR verleend aan het Home Office. Dit vormt een totaalbedrag van 1 508 855 EUR.

 

(8)

Indien het Verenigd Koninkrijk een van de in artikel 2 van Besluit 2014/836/EU bedoelde termijnen niet nakomt of indien het besluit niet deel te nemen aan de Prüm-besluiten, moet het als direct financieel gevolg dat noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeit uit de beëindiging van zijn deelname aan de Prüm-besluiten, de bedragen terugbetalen die door de Commissie daadwerkelijk zijn uitbetaald als bijdrage van de algemene begroting van de Unie voor de tenuitvoerlegging van deze besluiten.

 

(9)

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, derde alinea, van Protocol nr. 36 neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan de vaststelling van dit besluit en is het erdoor gebonden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ingeval het Verenigd Koninkrijk een van de in artikel 2 van Besluit 2014/836/EU bedoelde termijnen niet nakomt of indien het Verenigd Koninkrijk besluit niet deel te nemen aan de Prüm-besluiten, betaalt het aan de algemene begroting van de Unie de in het kader van het programma „Preventie en bestrijding van criminaliteit” ontvangen bedragen terug ten belope van hoogstens 1 508 855 EUR.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 1 december 2014.

Gedaan te Brussel, 27 november 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    GIACOMELLI
 

  • (1) 
    Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1).
  • (2) 
    Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
  • (3) 
    Kaderbesluit 2009/905/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over de accreditatie van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 14).
  • (4) 
    Besluit 2014/836/EU van de Raad van 27 november 2014 tot vaststelling van bepaalde regelingen en overgangsregelingen betreffende de beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland aan een aantal handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).
  • (5) 
    Besluit 2007/125/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Preventie en de bestrijding van criminaliteit voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het Algemene programma Veiligheid en bescherming van de vrijheden (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 7).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.