Verordening 2017/2401 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

1.

Wettekst

28.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/1

 

VERORDENING (EU) 2017/2401 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Securitisaties vormen een belangrijk onderdeel van goed functionerende financiële markten omdat zij de diversificatie van de financierings- en risicospreidingsbronnen van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen („instellingen”) bevorderen en toetsingsvermogen vrijmaken waarmee vervolgens een uitbreiding van de kredietverlening kan worden gesteund, met name de financiering van de reële economie. Bovendien bieden securitisaties extra beleggingsmogelijkheden aan instellingen en andere marktdeelnemers, waardoor portefeuilles kunnen worden gediversifieerd en de financiering van ondernemingen en particulieren, zowel binnen lidstaten als grensoverschrijdend binnen de Unie, vlotter kan verlopen. Die voordelen moeten echter worden afgewogen tegen de potentiële nadelen en de mogelijke risico’s, waaronder het effect ervan op de financiële stabiliteit. Zoals is gebleken in de eerste fase van de financiële crisis die in de zomer van 2007 begon, hebben ondeugdelijke praktijken in securitisatiemarkten tot een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële stelsel geleid, met name als gevolg van een veel te grote hefboomwerking, ondoorzichtige en complexe structuren die problemen op het gebied van de prijsstelling veroorzaakten, een werktuiglijk vertrouwen op externe ratings en een slechte afstemming tussen de belangen van beleggers en initiators („principaal-agentrisico’s”).

 

(2)

In de afgelopen jaren is de securitisatie-uitgifte in de Unie kwantitatief onder het hoogste niveau van vóór de crisis gebleven en wel om een aantal redenen, waaronder de stigmatisering die over het algemeen met dergelijke transacties gepaard gaat. Om te voorkomen dat het geheel van omstandigheden dat de financiële crisis veroorzaakt heeft zich niet opnieuw voordoet, moet het herstel van de securitisatiemarkten gebaseerd zijn op gezonde en prudente marktpraktijken. Met het oog daarop bevat Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (4) de bouwstenen van een overkoepelend securitisatiekader, met criteria waarmee eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties (simple, transparent and standardised securitisations — „STS-securitisaties”) kunnen worden geïdentificeerd en een toezichtsysteem waarmee de juiste toepassing van die criteria door initiators, sponsors, uitgevende instellingen en institutionele beleggers kan worden getoetst. Daarnaast voorziet die verordening in een reeks gemeenschappelijke voorschriften inzake risicobehoud, zorgvuldigheid en openbaarmaking voor alle sectoren van financiële diensten.

 

(3)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/2402 dienen de toetsingsvermogensvereisten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) voor instellingen die als initiator of sponsor van securitisaties optreden of daarin beleggen, te worden gewijzigd zodat de specifieke kenmerken van STS-securitisaties, wanneer die bovendien voldoen aan de aanvullende vereisten die in deze verordening zijn vastgesteld, naar behoren worden weergegeven en de tekortkomingen die tijdens de financiële crisis aan het licht zijn gekomen, zoals het werktuiglijk vertrouwen op externe ratings, veel te lage risicogewichten voor securitisatietranches met een hoge rating en, omgekeerd, veel te hoge risicogewichten voor tranches met een lage rating en onvoldoende risicogevoeligheid, worden aangepakt. Op 11 december 2014 heeft het Bazels Comité voor bankentoezicht („het Bazels Comité”) zijn „herzieningen van het securitisatiekader” („het herziene Bazelse kader”) bekendgemaakt, die een aantal wijzigingen van de toetsingsvermogensstandaarden voor securitisaties bevatten om met name deze tekortkomingen aan te pakken. Op 11 juli 2016 heeft het Bazels Comité een bijgewerkte standaard voor de toetsingsvermogensbehandeling van securitisatieblootstellingen gepubliceerd, die de toetsingsvermogensbehandeling van „eenvoudige, transparante en vergelijkbare” securitisaties omvat. Die standaard wijzigt het herziene Bazelse kader. Bij de wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het herziene Bazelse kader, zoals gewijzigd.

 

(4)

De kapitaalvereisten voor securitisatieposities overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten door alle instellingen op grond van dezelfde methoden worden berekend. In eerste instantie, en om elke vorm van werktuiglijk vertrouwen op externe ratings uit te sluiten, dient een instelling gebruik te maken van haar eigen berekening van de toetsingsvermogensvereisten wanneer zij toestemming heeft om de op interne ratings gebaseerde benadering (de „IRB-benadering” of „IRB Approach”) toe te passen voor blootstellingen van hetzelfde type als de onderliggende blootstellingen van de securitisatie, en zij in staat is de toetsingsvermogensvereisten in verband met de onderliggende blootstellingen te berekenen alsof deze niet gesecuritiseerd waren („KIRB”), waarbij in alle gevallen bepaalde, vooraf vastgestelde gegevens moeten worden gebruikt (Securitisation IRB Approach — „SEC-IRBA”). Een standaardbenadering (Securitisation Standardised Approach — „SEC-SA”) moet daarentegen beschikbaar zijn voor instellingen die ten aanzien van bepaalde securitisatieposities geen gebruik van de SEC-IRBA kunnen maken. De SEC-SA moet berusten op een formule waarbij als input de kapitaalvereisten worden gebruikt die overeenkomstig de standaardbenadering voor het kredietrisico met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend alsof ze niet gesecuritiseerd waren („KSA”). Wanneer de eerste twee benaderingen niet beschikbaar zijn, moeten de instellingen de op externe ratings gebaseerde benadering (Securitisation External Ratings Based Approach — „SEC-ERBA”) kunnen toepassen. In het kader van de SEC-ERBA moeten kapitaalvereisten op basis van hun externe rating worden toegewezen aan securitisatietranches. instellingen dienen de SEC-ERBA evenwel altijd als alternatieve oplossing te gebruiken wanneer de SEC-IRBA niet beschikbaar is voor tranches van STS-securitisaties met een lage rating en bepaalde tranches van STS-securitisaties met een gemiddelde rating die aan de hand van passende parameters worden geïdentificeerd. Voor andere dan STS-securitisaties moet het gebruik van de SEC-SA na het gebruik van de SEC-IRBA verder worden beperkt. Voorts moeten bevoegde autoriteiten het gebruik van de SEC-SA kunnen verbieden wanneer deze benadering het niet mogelijk maakt de risico’s die de securitisatie inhoudt voor de solvabiliteit van de instelling of voor de financiële stabiliteit adequaat aan te pakken. Na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit moet het de instellingen worden toegestaan gebruik te maken van de SEC-ERBA voor alle securitisaties met een rating die zij in hun bezit hebben wanneer zij geen gebruik kunnen maken van de SEC-IRBA.

 

(5)

Principaal-agentrisico’s en modelrisico’s komen bij securitisaties vaker voor dan bij andere financiële activa en leiden tot enige onzekerheid bij de berekening van de kapitaalvereisten voor securitisaties, zelfs indien met alle passende risicobepalende factoren rekening is gehouden. Om deze risico’s naar behoren weer te geven moet Verordening (EU) nr. 575/2013 in die zin worden gewijzigd dat voor alle securitisatieposities een risicogewichtondergrens van ten minste 15 % wordt voorzien. Hersecuritisaties echter zijn complexer en brengen grotere risico’s met zich mee, en derhalve zijn op grond van Verordening (EU) 2017/2402 slechts bepaalde vormen van hersecuritisatie toegestaan. Bovendien moet de toetsingsvermogensvereiste voor posities in hersecuritisaties restrictiever worden berekend en dient de risicogewichtondergrens op ten minste 100 % te worden vastgesteld.

 

(6)

Een instelling mag niet worden verplicht op een senior positie een hoger risicogewicht toe te passen dan het risicogewicht dat van toepassing zou zijn indien zij de onderliggende blootstellingen rechtstreeks zouden aanhouden, zodat de kredietverbetering in aanmerking wordt genomen waarvan senior posities dankzij achtergestelde tranches in de securitisatiestructuur profiteren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve voorzien in een „doorkijkbenadering” waarbij aan senior securitisatieposities een maximaal risicogewicht wordt toegekend dat gelijk is aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat van toepassing is op de onderliggende blootstellingen, en deze benadering moet beschikbaar zijn, ongeacht of de betrokken positie wel of geen rating heeft en ongeacht de benadering die voor de onderliggende pool wordt gebruikt (standaardbenadering of IRB-benadering), mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

 

(7)

Een algemene bovengrens wat betreft maximale risicogewogen posten is in het huidige kader beschikbaar voor instellingen die de kapitaalvereisten voor de onderliggende blootstellingen volgens de IRB-benadering kunnen berekenen alsof deze blootstellingen niet gesecuritiseerd zijn (KIRB). Daar het securitisatieproces het risico vermindert dat met de onderliggende blootstellingen is verbonden, zou deze bovengrens beschikbaar moeten zijn voor alle instellingen die als initiator of sponsor optreden, ongeacht de benadering die zij gebruiken voor de berekening van de toetsingsvermogensvereisten voor hun securitisatieposities.

 

(8)

Zoals de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) in haar verslag van juli 2015 over in aanmerking komende securitisaties opmerkt, blijkt uit empirisch bewijsmateriaal over wanbetalingen en verliezen dat STS-securitisaties tijdens de financiële crisis beter presteerden dan andere securitisaties, dankzij het gebruik van eenvoudige en transparante structuren en krachtige uitvoeringspraktijken met betrekking tot STS- securitisaties, die een lager kredietrisico, operationeel risico en principaal-agentrisico met zich brengen. Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve te worden gewijzigd om te voorzien in een voldoende risicogevoelige kalibratie voor STS-securitisaties, op voorwaarde dat zij bovendien voldoen aan aanvullende vereisten die hun risico minimaliseren, op de manier die door de EBA in dat verslag wordt aanbevolen en die met name een lagere risicogewichtondergrens van 10 % voor senior posities omvat.

 

(9)

Lagere kapitaalvereisten van toepassing op STS-securitisaties moeten beperkt blijven tot securitisaties waarbij de eigendom van de onderliggende blootstellingen wordt overgedragen aan een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity of SSPE) („traditionele securitisaties”). instellingen die senior posities in synthetische securitisaties aanhouden welke gedekt worden door een onderliggende pool van leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”), zouden evenwel ook op deze posities de lagere kapitaalvereisten voor STS-securitisaties moeten kunnen toepassen indien die transacties volgens bepaalde strenge criteria als van hoge kwaliteit worden beschouwd, onder meer wat de in aanmerking komende beleggers betreft. Met name dient voor een dergelijke subgroep van synthetische securitisaties een garantie of tegengarantie te worden verleend, hetzij door de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat of door een ontwikkelingsentiteit, hetzij door een institutionele belegger, op voorwaarde dat de garantie of tegengarantie die door laatstgenoemde wordt verstrekt, volledig is gedekt met zekerheden in de vorm van contanten die gedeponeerd zijn bij de initiërende instellingen. De preferentiële toetsingsvermogensbehandeling voor STS-securitisaties die voor die transacties in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikbaar zou zijn, geldt onverminderd de naleving van de staatssteunregels van de Unie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (7).

 

(10)

Teneinde de toezichtpraktijken in de Unie te harmoniseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om, rekening houdend met het verslag van de EBA, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van het nader omschrijven van de voorwaarden voor de overdracht van het kredietrisico aan derden, de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” en de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de overdracht van het kredietrisico, zowel ten aanzien van traditionele als ten aanzien van synthetische securitisaties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(11)

Technische normen op het gebied van financiële diensten moeten zorgen voor een toereikende bescherming van beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde knowhow, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

 

(12)

De Commissie moet worden gemachtigd om de door de EBA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van de vraag wat een voldoende voorzichtige methode uitmaakt om de hoogte van het niet-opgenomen deel van de voorschotfaciliteiten te meten in de context van de berekening van de blootstellingswaarde van een securitisatie, en ten aanzien van het nader omschrijven van de voorwaarden om de instellingen in staat te stellen KIRB te berekenen voor de pool van onderliggende blootstellingen van een securitisatie, zoals bij gekochte kortlopende vorderingen. De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

 

(13)

In de overige toetsingsvermogensvereisten voor securitisaties die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 575/2013 dienen slechts bijkomende wijzigingen te worden aangebracht voor zover deze nodig zijn om rekening te houden met de nieuwe rangorde van methoden en de bijzondere bepalingen voor STS-securitisaties. Met name de bepalingen met betrekking tot de opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico en de vereisten inzake externe kredietbeoordelingen moeten onder nagenoeg dezelfde voorwaarden van toepassing blijven als momenteel het geval is. Deel vijf van Verordening (EU) nr. 575/2013 moet echter in zijn geheel worden geschrapt, met uitzondering van de verplichting om additionele risicogewichten aan te houden, die moet worden opgelegd aan instellingen die de bepalingen van hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 hebben overtreden.

 

(14)

Het verdient aanbeveling dat de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 575/2013 waarin de onderhavige verordening voorziet, van toepassing zijn op alle door een instelling aangehouden securitisatieposities. Teneinde de overgangskosten zo veel mogelijk te beperken en een vlotte overgang naar het nieuwe kader mogelijk te maken, moeten instellingen evenwel, tot en met 31 december 2019, het vorige kader, namelijk de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 die vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening van toepassing waren, blijven toepassen op alle uitstaande securitisatieposities die zij op de datum van toepassing van de onderhavige verordening aanhouden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

de punten 13 en 14 worden vervangen door:

 

„(13)

„initiator”: een initiator als gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) 2017/2402 (*1);

 

(14)

„sponsor”: een sponsor als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2017/2402;

(*1)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”;"

 

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

 

„14 bis)

„oorspronkelijke kredietverstrekker”: een oorspronkelijke kredietverstrekker als gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2017/2402”;

 

c)

de punten 61, 62 en 63 worden vervangen door:

 

„(61)

„securitisatie”: een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

(62)

„securitisatiepositie”: een securitisatiepositie als gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

(63)

„hersecuritisatie”: een hersecuritisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2017/2402;”;

 

d)

de punten 66 en 67 worden vervangen door:

 

„(66)

„special purpose entity voor securitisatiedoeleinden” of „SSPE”: een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden of SSPE als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

(67)

„tranche”: een tranche als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) 2017/2402;”;

 

e)

het volgende punt wordt toegevoegd:

 

„(129)

„servicer”: een servicer als gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) 2017/2402;”.

 

2)

In artikel 36, lid 1, onder k), wordt punt ii) vervangen door:

 

„ii)

securitisatieposities overeenkomstig artikel 244, lid 1, onder b), artikel 245, lid 1, onder b), en artikel 253;”.

 

3)

Artikel 109 wordt vervangen door:

„Artikel 109

Behandeling van securitisatieposities

De instellingen berekenen de risicogewogen post van een positie in een securitisatie overeenkomstig hoofdstuk 5.”.

 

4)

In artikel 134 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de risicogewichten van alle blootstellingen, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd tot een maximum van 1 250 % en vermenigvuldigd met het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie om de risicogewogen post voor blootstellingen te verkrijgen. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen.”.

 

5)

In artikel 142, lid 1, wordt punt 8 geschrapt;

 

6)

In artikel 153 worden de leden 7 en 8 vervangen door:

„7.   Bij gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen kunnen restitueerbare kortingen op de aankoopprijs, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, worden behandeld als een eersteverliesprotectie door de koper van de kortlopende vorderingen of door de begunstigde van de zekerheid of van de gedeeltelijke garantie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3. De verkoper die de restitueerbare korting op de aankoopprijs aanbiedt en de verschaffer van een zekerheid of een gedeeltelijke garantie behandelt deze als een blootstelling aan een eersteverliespositie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3.

  • 8. 
    Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de risicogewichten van alle blootstellingen in de basket, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd, waarbij de som van de verwachte verliespost vermenigvuldigd met 12,5 en de risicogewogen post voor blootstellingen niet hoger mag zijn dan het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie vermenigvuldigd met 12,5. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen. Op blootstellingen in een basket waarvoor een instelling het risicogewicht niet met de IRB-benadering kan bepalen, wordt een risicogewicht van 1 250 % toegepast.”.
 

7)

In artikel 154 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   Bij gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen kunnen restitueerbare kortingen op de aankoopprijs, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, worden behandeld als een eersteverliesprotectie door de koper van de kortlopende vorderingen of door de begunstigde van de zekerheid of van de gedeeltelijke garantie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3. De verkoper die de restitueerbare korting op de aankoopprijs aanbiedt en de verschaffer van een zekerheid of een gedeeltelijke garantie behandelt deze als een blootstelling aan een eersteverliespositie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3.”.

 

8)

In artikel 197, lid 1, wordt punt h) vervangen door:

 

„h)

securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities zijn en waarop een risicogewicht van 100 % of minder wordt toegepast overeenkomstig artikel 261 tot en met artikel 264;”.

 

9)

Hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK 5

Securitisatie

Afdeling 1

Definities en criteria voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties

Artikel 242

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

1.

„opschoon-calloptie”: contractuele optie die de initiator het recht geeft de securitisatieposities terug te kopen voordat alle gesecuritiseerde blootstellingen zijn terugbetaald, hetzij door de terugkoop van de onderliggende blootstellingen die in de pool aanwezig blijven in het geval van traditionele securitisaties, hetzij door de beëindiging van de kredietprotectie in het geval van synthetische securitisaties, in beide gevallen wanneer het bedrag van de uitstaande onderliggende blootstellingen tot of onder een bepaald van te voren vastgesteld niveau daalt;

 

2.

„kredietverbeterende te ontvangen rentecoupon”: in de balans opgenomen vermogensbestanddeel dat een waardering van kasstromen vertegenwoordigt uit hoofde van toekomstige marge-inkomsten en dat een achtergestelde tranche vormt in de securitisatie;

 

3.

„liquiditeitsfaciliteit”: een liquiditeitsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

4.

„positie zonder rating”: securitisatiepositie die geen kredietbeoordeling heeft overeenkomstig afdeling 4;

 

5.

„positie met rating”: securitisatiepositie die een kredietbeoordeling heeft overeenkomstig afdeling 4;

 

6.

„senior securitisatiepositie”: positie die gedekt of gewaarborgd wordt door een eerste vordering op het geheel van de onderliggende blootstellingen, waarbij in dit verband geen rekening wordt gehouden met verschuldigde bedragen in het kader van rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen, noch met een eventueel looptijdverschil met een of meer andere senior tranches waarmee die positie pro rata verliezen deelt;

 

7.

„IRB-pool”: een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

 

8.

„gemengde pool”: een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor sommige, maar niet voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

 

9.

„overpanding”: iedere vorm van kredietverbetering waarbij de onderliggende blootstellingen een hogere waarde hebben dan de waarde van de securitisatieposities;

 

10.

„eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties” of „STS-securitisatie”: een securitisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 18 van Verordening (EU) 2017/2402;

 

11.

„door activa gedekt commercialpaperprogramma” („asset-backed commercialpaperprogramma”) of „ABCP-programma”: een door activa gedekt commercialpaperprogramma of ABCP-programma als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

12.

„door activa gedekte commercialpapertransactie” („asset-backed commercialpapertransactie”) of „ABCP-transactie”: een door activa gedekte commercialpapertransactie of ABCP-transactie als gedefinieerd in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

13.

„traditionele securitisatie”: een traditionele securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

14.

„synthetische securitisatie”: een synthetische securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

15.

„revolverende blootstelling”: een revolverende blootstelling als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

16.

„vervroegdeaflossingsbepaling”: een vervroegdeaflossingsbepaling als gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

17.

„eersteverliestranche”: een eersteverliestranche als gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) 2017/2402;

 

18.

„mezzanine-securitisatiepositie”: een positie in de securitisatie die is achtergesteld bij de senior securitisatiepositie en een hogere rangorde heeft dan de eersteverliestranche, en die onderworpen is aan een risicogewicht van minder dan 1 250 % en meer dan 25 % overeenkomstig afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3;

 

19.

„ontwikkelingsentiteit”: door de centrale overheid of een regionale of lokale overheid van een lidstaat opgerichte onderneming of entiteit die stimuleringsleningen of -garanties verstrekt en die in de eerste plaats niet het maken van winst of het maximaliseren van marktaandeel nastreeft, maar het bevorderen van beleidsdoelstellingen van die overheid, mits die overheid, met inachtneming van de staatssteunregels, verplicht is de economische grondslag van de onderneming of entiteit te beschermen en deze gedurende haar gehele bestaan levensvatbaar te houden, of mits ten minste 90 % van haar oorspronkelijke kapitaal of financiering of de stimuleringsleningen die zij verstrekt, direct of indirect door de centrale, regionale of lokale overheid van de lidstaat wordt gewaarborgd.

Artikel 243

Criteria voor STS-securitisaties die in aanmerking komen voor gedifferentieerde vermogensbehandeling

  • 1. 
    Posities in een ABCP-programma of ABCP-transactie die als posities in een securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling vermeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:
 

a)

de onderliggende blootstellingen voldoen op het moment van opneming in het ABCP-programma, voor zover de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker bekend, aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, op individuele basis een risicogewicht te krijgen van 75 % of lager indien het een blootstelling met betrekking tot particulieren en kleine partijen betreft, en van 100 % voor alle overige blootstellingen, en

 

b)

de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur op het niveau van het ABCP-programma bedraagt niet meer dan 2 % van de samengetelde waarde van alle blootstellingen binnen het ABCP-programma op het moment dat de blootstellingen aan het ABCP-programma werden toegevoegd. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten, voor zover de sponsor bekend, beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

In het geval van handelsvorderingen is de eerste alinea, onder b), niet van toepassing indien het kredietrisico van die handelsvorderingen volledig gedekt is door toelaatbare kredietprotectie in overeenstemming met hoofdstuk 4, mits in dat geval de protectiegever een instelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming is. Voor de toepassing van deze alinea wordt alleen het deel van de handelsvorderingen dat overblijft nadat het effect van een eventuele korting op de aankoopprijs en overpanding in aanmerking is genomen, gebruikt om vast te stellen of zij volledig gedekt zijn en of er aan de concentratiegrens wordt voldaan.

In het geval van gesecuritiseerde restwaarden van leases is de eerste alinea, onder b), niet van toepassing indien deze waarden niet zijn blootgesteld aan een risico op herfinanciering of wederverkoop op grond van een juridisch afdwingbare verbintenis van een krachtens artikel 201, lid 1, in aanmerking komende derde partij om de blootstelling voor een vooraf bepaald bedrag opnieuw aan te kopen of te herfinancieren.

In afwijking van de eerste alinea, onder a), is, indien een instelling artikel 248, lid 3, toepast of toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen overeenkomstig artikel 265, het risicogewicht dat die instelling zou toekennen aan een liquiditeitsfaciliteit die volledige dekking van de binnen het programma uitgegeven ABCP’s biedt, gelijk aan of kleiner dan 100 %.

  • 2. 
    Posities in een andere securitisatie dan een ABCP-programma of ABCP-transactie die als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling vermeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:
 

a)

op het moment van opneming in de securitisatie bedraagt de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur in de pool niet meer dan 2 % van de totale uitstaande waarde van de pool van onderliggende blootstellingen. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

In het geval van gesecuritiseerde restwaarden van leases is de eerste alinea van dit punt niet van toepassing indien deze waarden niet zijn blootgesteld aan een risico op herfinanciering of wederverkoop op grond van een juridisch afdwingbare verbintenis van een krachtens artikel 201, lid 1, in aanmerking komende derde partij om de blootstelling voor een vooraf bepaald bedrag opnieuw aan te kopen of te herfinancieren;

 

b)

op het moment van opneming in de securitisatie voldoen de onderliggende blootstellingen aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, een risicogewicht te krijgen dat gelijk is aan of lager is dan:

 

i)

40 % op basis van een naar blootstellingswaarde gewogen gemiddelde voor de portefeuille indien de blootstellingen door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed gedekte leningen of volledig gedekte woonkredieten zijn als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder e);

 

ii)

50 % op basis van een individuele blootstelling indien de blootstellingen door een commerciële hypotheek gedekte leningen zijn;

 

iii)

75 % op basis van een individuele blootstelling voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen;

 

iv)

100 % op basis van een individuele blootstelling voor alle overige blootstellingen;

 

c)

indien punt b), i) en ii) van toepassing zijn, worden de leningen die met betrekking tot een gegeven actief gedekt zijn door zekerheidsrechten met een lagere rang, uitsluitend in de securitisatie opgenomen indien alle leningen die gedekt zijn door zekerheidsrechten met een hoge rang met betrekking tot dat actief, eveneens in de securitisatie zijn opgenomen;

 

d)

indien punt b), i), van dit lid van toepassing is, heeft geen enkele lening in de pool van onderliggende blootstellingen op het moment van opneming in de securitisatie een loan-to-value-ratio van meer dan 100 %, berekend overeenkomstig artikel 129, lid 1, onder d), i), en artikel 229, lid 1.

Afdeling 2

Inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico

Artikel 244

Traditionele securitisatie

  • 1. 
    De initiërende instelling van een traditionele securitisatie mag de onderliggende blootstellingen buiten haar berekening van risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten houden indien een van beide volgende voorwaarden vervuld is:
 

a)

een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat verbonden is aan de onderliggende blootstellingen is overgedragen aan derden;

 

b)

de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k).

  • 2. 
    In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:
 

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

 

b)

de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche in de securitisatie aan, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

 

i)

de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstellingen;

 

ii)

er zijn geen mezzanine-securitisatieposities.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie overeenkomstig punt a) of b), zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten initiërende instellingen toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking te nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan de volgende twee voorwaarden voldoet:
 

a)

de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van kredietrisico te kunnen beoordelen;

 

b)

de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

  • 4. 
    Naast de in de leden 1, 2 en 3 genoemde vereisten wordt ook aan alle volgende voorwaarden voldaan:
 

a)

de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de transactie weer;

 

b)

de securitisatieposities vormen geen betalingsverplichting van de initiërende instelling;

 

c)

de onderliggende blootstellingen worden buiten het bereik van de initiërende instelling en haar schuldeisers geplaatst op een wijze die voldoet aan de in artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 genoemde vereisten;

 

d)

de initiërende instelling behoudt geen zeggenschap over de onderliggende blootstellingen. Een initiator wordt geacht zeggenschap over de onderliggende blootstellingen te behouden indien hij het recht heeft de eerder overgedragen blootstellingen van de ontvangende entiteit terug te kopen om de daaraan verbonden baten te realiseren of indien hij anderszins verplicht is het overgedragen risico opnieuw over te nemen. Het feit dat de initiërende instelling de rechten of verplichtingen inzake het beheer van de onderliggende blootstellingen behoudt, houdt op zich geen zeggenschap over de blootstellingen in;

 

e)

de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

 

i)

de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool, of

 

ii)

het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen of de posities in de securitisatie op andere wijze verbeteren naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

 

f)

in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat de initiator of de sponsor alleen kan overgaan tot aankoop of wederinkoop van securitisatieposities of tot wederinkoop, herstructurering of vervanging van de onderliggende blootstellingen buiten zijn contractuele verplichtingen om, indien dergelijke verrichtingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de heersende marktomstandigheden en de partijen bij die transacties in hun eigen belang handelen als vrije en onafhankelijke partijen (onder marktconforme voorwaarden);

 

g)

in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie ook aan alle volgende voorwaarden:

 

i)

zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

 

ii)

zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

 

iii)

zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere posities ingenomen door beleggers in de securitisatie worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

 

h)

de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van dit lid, onder c).

  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van lid 3.
  • 6. 
    De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij traditionele securitisaties overeenkomstig dit artikel. De EBA evalueert met name:
 

a)

de voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig de leden 2, 3 en 4;

 

b)

de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” in het kader van de beoordeling door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de tweede alinea van lid 2 en in lid 3;

 

c)

de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2 of 3.

De EBA brengt uiterlijk op 2 januari 2021 verslag uit bij de Commissie. De Commissie kan, rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen overeenkomstig artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de onder a), b) en c) vermelde elementen nader te omschrijven.

Artikel 245

Synthetische securitisatie

  • 1. 
    De initiërende instelling van een synthetische securitisatie mag risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen berekenen overeenkomstig de artikelen 251 en 252, indien aan een van beide volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen aan derden door middel van volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie;

 

b)

de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k).

  • 2. 
    In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:
 

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

 

b)

de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche in de securitisatie aan, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

 

i)

de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstellingen;

 

ii)

er zijn geen mezzanine-securitisatieposities.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten een initiërende instelling toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking te nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan beide volgende voorwaarden voldoet:
 

a)

de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van risico te beoordelen;

 

b)

de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

  • 4. 
    Naast de in de leden 1, 2 en 3 genoemde vereisten wordt ook aan alle volgende voorwaarden voldaan:
 

a)

de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de securitisatie weer;

 

b)

de kredietprotectie in het kader waarvan het kredietrisico wordt overgedragen, voldoet aan artikel 249;

 

c)

de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

 

i)

significante materialiteitsdrempels voorschrijven, bij onderschrijding waarvan geen kredietprotectie behoeft te worden geboden indien zich een kredietgebeurtenis voordoet;

 

ii)

de beëindiging van de protectie toestaan in geval van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

 

iii)

de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool, of

 

iv)

de kosten van kredietprotectie van de instelling of het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende pool;

 

d)

de kredietprotectie is in alle betrokken jurisdicties afdwingbaar;

 

e)

in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat de initiator of de sponsor alleen kan overgaan tot aankoop of wederinkoop van securitisatieposities of tot wederinkoop, herstructurering of vervanging van de onderliggende blootstellingen buiten zijn contractuele verplichtingen om, indien dergelijke verrichtingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de heersende marktomstandigheden en de partijen bij die transacties in hun eigen belang handelen als vrije en onafhankelijke partijen (onder marktvoorwaarden);

 

f)

in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie aan alle volgende voorwaarden:

 

i)

zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

 

ii)

zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

 

iii)

zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere posities ingenomen door beleggers in de securitisatie worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

 

g)

de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van dit lid, onder d).

  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van lid 3.
  • 6. 
    De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij synthetische securitisaties overeenkomstig dit artikel. De EBA evalueert met name:
 

a)

de voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig de leden 2, 3 en 4;

 

b)

de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” in het kader van de beoordeling door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de tweede alinea van lid 2 en in lid 3, en

 

c)

de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2 of 3.

De EBA brengt uiterlijk op 2 januari 2021 verslag uit bij de Commissie. De Commissie kan, rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen overeenkomstig artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de onder a), b) en c) vermelde elementen nader te omschrijven.

Artikel 246

Operationele vereisten voor vervroegdeaflossingsbepalingen

Indien de securitisatie revolverende blootstellingen en vervroegdeaflossingsbepalingen of soortgelijke bepalingen omvat, wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico enkel beschouwd als door de initiërende instelling overgedragen indien aan de vereisten van de artikelen 244 en 245 is voldaan en de vervroegdeaflossingsbepaling, wanneer zij eenmaal van kracht is geworden, er niet toe leidt dat:

 

a)

de vordering van hogere of gelijke rang van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van de overige beleggers;

 

b)

de vordering van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van andere partijen, of

 

c)

zich anderszins een toename voordoet van de aan de onderliggende revolverende blootstellingen verbonden verliesrisico’s voor de instelling.

Afdeling 3

Berekening van risicogewogen posten

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 247

Berekening van risicogewogen posten

  • 1. 
    Wanneer een initiërende instelling een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatie verbonden is overeenkomstig afdeling 2 heeft overgedragen, kan die instelling:
 

a)

in het geval van een traditionele securitisatie, de onderliggende blootstellingen buiten de berekening van de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten laten;

 

b)

in het geval van een synthetische securitisatie, de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen berekenen overeenkomstig de artikelen 251 en 252.

  • 2. 
    Indien de initiërende instelling heeft besloten lid 1 toe te passen, berekent zij de risicogewogen posten voor de securitisatieposities zoals in dit hoofdstuk is bepaald.

Indien de initiërende instelling geen aanzienlijk deel van het kredietrisico heeft overgedragen of heeft besloten lid 1 niet toe te passen, hoeft zij voor geen enkele van haar posities in de securitisatie risicogewogen posten te berekenen, maar blijft zij de onderliggende blootstellingen betrekken bij haar berekening van de risicogewogen posten van blootstellingen en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten, alsof deze niet waren gesecuritiseerd.

  • 3. 
    In het geval van een blootstelling met betrekking tot posities in verschillende tranches van een securitisatie, wordt de blootstelling met betrekking tot elk van de tranches als een afzonderlijke securitisatiepositie beschouwd. De verschaffers van kredietprotectie bij securitisatieposities worden beschouwd als houders van posities in deze securitisatie. Securitisatieposities omvatten ook blootstellingen met betrekking tot een securitisatie die voortvloeien uit rente- of valutaderivatencontracten die de instelling in het kader van de transactie heeft gesloten.
  • 4. 
    Tenzij een securitisatiepositie in mindering wordt gebracht op tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), wordt de risicogewogen post opgenomen in het totaal van de risicogewogen posten van de instelling voor de toepassing van artikel 92, lid 3.
  • 5. 
    De risicogewogen post van een securitisatiepositie wordt berekend door de blootstellingswaarde van de positie, berekend als beschreven in artikel 248, te vermenigvuldigen met het toepasselijke totale risicogewicht.
  • 6. 
    Het totale risicogewicht is de som van het risicogewicht beschreven in dit hoofdstuk en enig additioneel risicogewicht overeenkomstig artikel 270 bis.

Artikel 248

Blootstellingswaarde

  • 1. 
    De blootstellingswaarde van een securitisatiepositie wordt als volgt berekend:
 

a)

de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie op de balans is de boekwaarde die overblijft nadat relevante specifieke kredietrisicoaanpassingen op de securitisatiepositie zijn toegepast overeenkomstig artikel 110;

 

b)

de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie buiten de balans is haar nominale waarde, verminderd met eventuele relevante specifieke kredietrisicoaanpassingen op die securitisatiepositie overeenkomstig artikel 110, vermenigvuldigd met de toepasselijke omrekeningsfactor zoals in dit punt is beschreven. De omrekeningsfactor bedraagt 100 %, behalve bij voorschotfaciliteiten. Om de blootstellingswaarde van het niet-opgenomen deel van de voorschotfaciliteiten te bepalen, kan op het nominale bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die onvoorwaardelijk opzegbaar is, een omrekeningsfactor van 0 % worden toegepast, mits de terugbetaling van opnemingen ten laste van de faciliteit een hogere rangorde heeft dan alle andere rechten op de kasstromen die uit de onderliggende blootstellingen voortvloeien, en de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond dat zij een voldoende voorzichtige methode gebruikt om de hoogte van het niet-opgenomen deel te bepalen;

 

c)

de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico van een securitisatiepositie die voortvloeit uit een in bijlage II vermeld derivaat, wordt bepaald overeenkomstig hoofdstuk 6;

 

d)

een initiërende instelling mag het overeenkomstig artikel 110 berekende bedrag van de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor de onderliggende blootstellingen en alle niet-restitueerbare kortingen die verband houden met deze onderliggende blootstellingen, in de mate dat die kortingen hebben geleid tot de vermindering van het eigen vermogen, aftrekken van de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie die overeenkomstig onderafdeling 3 een risicogewicht van 1 250 % wordt toegekend of overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), van het tier 1-kernkapitaal wordt afgetrokken.

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen wat een voldoende voorzichtige methode is om de hoogte van het onder b) van de eerste alinea bedoelde niet-opgenomen deel te bepalen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in de derde alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

  • 2. 
    Indien een instelling twee of meer posities in een securitisatie heeft die elkaar overlappen, dan wordt slechts een van de posities voor de berekening van de risicogewogen posten gebruikt.

Indien de posities elkaar gedeeltelijk overlappen, kan de instelling de positie in twee delen splitsen en de overlapping uitsluitend met betrekking tot één deel in aanmerking nemen overeenkomstig de eerste alinea. Als alternatief kan de instelling de posities behandelen alsof zij elkaar volledig overlappen door met het oog op de berekening van de kapitaalvereisten, de positie die de hoogste risicogewogen posten oplevert, uit te breiden.

De instelling kan ook een overlap tussen de eigenvermogensvereisten voor specifieke risico’s in verband met posities in de handelsportefeuille en de eigenvermogensvereisten voor securitisatieposities in de niet-handelsportefeuille in aanmerking nemen, mits de instelling in staat is de eigenvermogensvereisten voor de posities in kwestie te berekenen en te vergelijken.

Voor de toepassing van dit lid worden twee posities geacht elkaar te overlappen wanneer zij elkaar op zodanige wijze compenseren dat de instelling verliezen met betrekking tot de ene positie kan voorkomen door de verplichtingen na te komen die in het kader van de andere positie op haar rusten.

  • 3. 
    Wanneer artikel 270 quater, onder d), op posities in een ABCP van toepassing is, kan de instelling voor de berekening van de risicogewogen post van het ABCP het aan een liquiditeitsfaciliteit toegekende risicogewicht hanteren, mits het door het ABCP-programma uitgegeven ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt en de liquiditeitsfaciliteit dezelfde rangorde heeft als het ABCP zodat zij een overlappende positie vormen. Indien de instelling de bepalingen van dit lid heeft toegepast, stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis. Om vast te stellen of het ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt zoals in dit lid is bepaald, kan de instelling andere liquiditeitsfaciliteiten in het ABCP-programma in aanmerking nemen, op voorwaarde dat zij een overlappende positie met het ABCP vormen.

Artikel 249

Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities

  • 1. 
    Een instelling kan volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie in aanmerking nemen indien aan de vereisten voor kredietrisicolimitering als vastgelegd in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 is voldaan.
  • 2. 
    Toelaatbare volgestorte kredietprotectie is beperkt tot financiële zekerheden die in aanmerking komen voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, als vastgesteld in hoofdstuk 4, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

Als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie en als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie komen alleen de vormen van protectie en de protectiegevers in aanmerking die overeenkomstig hoofdstuk 4 toelaatbaar zijn, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2 beschikken de toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die zijn vermeld in artikel 201, lid 1, onder a) tot en met h), over een kredietbeoordeling van een erkende EKBI van kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger op het moment dat de kredietprotectie voor het eerst in aanmerking werd genomen en kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger in de periode daarna. De in deze alinea gestelde vereiste is niet van toepassing op gekwalificeerde centrale tegenpartijen.

Instellingen die de IRB-benadering mogen toepassen op een rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever, kunnen de toelaatbaarheid overeenkomstig de eerste alinea beoordelen op basis van de gelijkwaardigheid van de PD van de protectiegever met de PD die gerelateerd is aan de in artikel 136 bedoelde kredietkwaliteitscategorieën.

  • 4. 
    In afwijking van lid 2 zijn SSPE’s toelaatbare protectiegevers indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de SSPE bezit activa die als toelaatbare financiële zekerheden kunnen worden aangemerkt overeenkomstig hoofdstuk 4;

 

b)

de activa bedoeld onder a) zijn niet onderworpen aan vorderingen of voorwaardelijke vorderingen met een hogere of gelijke rang dan de vordering of voorwaardelijke vordering van de instelling die de niet-volgestorte kredietprotectie ontvangt, alsmede

 

c)

aan alle vereisten voor de inaanmerkingneming van financiële zekerheden van hoofdstuk 4 is voldaan.

  • 5. 
    Voor de toepassing van lid 4 wordt het bedrag van de protectie gecorrigeerd voor valutamismatch en looptijdmismatch (Ga) overeenkomstig hoofdstuk 4, beperkt tot de voor volatiliteit gecorrigeerde marktwaarde van die activa en is het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever zoals gespecificeerd overeenkomstig de standaardbenadering (g) gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op die activa van toepassing zou zijn als financiële zekerheid in het kader van de standaardbenadering.
  • 6. 
    Indien een securitisatiepositie volledige kredietprotectie of gedeeltelijke pro rata kredietprotectie heeft, gelden de volgende voorschriften:
 

a)

de instelling die kredietprotectie verschaft, berekent de risicogewogen posten voor het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor kredietprotectie is verleend overeenkomstig onderafdeling 3 alsof zij dat gedeelte van de positie rechtstreeks inneemt;

 

b)

de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4 voor het beschermde gedeelte.

  • 7. 
    Voor alle niet in lid 6 bedoelde gevallen gelden de onderstaande voorschriften:
 

a)

de instelling die kredietprotectie verschaft, behandelt het gedeelte van de positie waarvoor kredietprotectie is verleend als een securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten alsof zij die positie rechtstreeks inneemt overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10;

 

b)

de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten voor het beschermde gedeelte van de positie als bedoeld onder a) overeenkomstig hoofdstuk 4. De instelling behandelt het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor geen kredietprotectie is verleend als een afzonderlijke securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10.

  • 8. 
    Instellingen die gebruikmaken van de op interne ratings gebaseerde benadering („SEC-IRBA”) of de standaardbenadering („SEC-SA”) op grond van onderafdeling 3, bepalen het attachment point (A) en het detachment point (D) afzonderlijk voor elk van de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities alsof deze ten tijde van de initiëring van de transactie als afzonderlijke securitisatieposities waren uitgegeven. Bij de berekening van de waarde van respectievelijk KIRB of KSA wordt rekening gehouden met de oorspronkelijk pool van onderliggende blootstellingen van de securitisatie.
  • 9. 
    Instellingen die voor de oorspronkelijke securitisatiepositie gebruikmaken van de op externe ratings gebaseerde benadering („SEC-ERBA”) overeenkomstig onderafdeling 3, berekenen de risicogewogen posten voor de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities als volgt:
 

a)

indien de afgeleide positie de hoogste rangorde heeft, krijgt deze het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie;

 

b)

indien de afgeleide positie de laagste rangorde heeft, kan zij een afgeleide rating krijgen overeenkomstig artikel 263, lid 7. Waarde T voor de omvang van de tranche wordt in dat geval alleen op basis van de afgeleide positie berekend. Indien geen afgeleide rating mag worden gebruikt, past de instelling het risicogewicht toe dat voortvloeit uit:

 

i)

de toepassing van SEC-SA in overeenstemming met lid 8 en onderafdeling 3, of

 

ii)

het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie overeenkomstig de SEC-ERBA.

  • 10. 
    De afgeleide positie met de laagste rangorde wordt als een junior securitisatiepositie behandeld, zelfs als de oorspronkelijke securitisatiepositie voorafgaand aan de bescherming een senior positie vertegenwoordigde.

Artikel 250

Stilzwijgende steun

  • 1. 
    Een als sponsor optredende instelling of een als initiator optredende instelling die in verband met een securitisatie bij de berekening van de risicogewogen posten gebruik heeft gemaakt van artikel 247, leden 1 en 2, of instrumenten uit haar handelsportefeuille verkocht heeft met als gevolg dat niet meer van haar wordt verlangd dat ze eigen vermogen aanhoudt voor de risico’s van deze instrumenten, mag bij het verlenen van directe of indirecte steun aan een securitisatie, teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van haar contractuele verplichtingen niet overschrijden.
  • 2. 
    Een transactie wordt niet geacht steun te verlenen in de zin van lid 1 indien zij naar behoren in aanmerking is genomen bij de beoordeling van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico, en beide partijen bij de uitvoering van de transactie in hun eigen belang als vrije en onafhankelijke partijen hebben gehandeld (onder marktconforme voorwaarden). Hiertoe verrichten de instellingen een volledige kredietbeoordeling van de transactie en houden zij ten minste rekening met elk van de volgende punten:
 

a)

de prijs van de wederinkoop;

 

b)

de kapitaal- en liquiditeitspositie van de instelling voor en na wederinkoop;

 

c)

de prestaties van de onderliggende blootstellingen;

 

d)

de prestaties van de securitisatieposities;

 

e)

het effect van de steun op het verwachte verlies dat de initiator ten opzichte van de beleggers zou lijden.

  • 3. 
    De initiërende instelling en de als sponsor optredende instelling stellen de bevoegde autoriteit in kennis van iedere transactie die zij overeenkomstig lid 2 met betrekking tot de securitisatie zijn aangegaan.
  • 4. 
    De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de vraag wat onder marktconforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan en onder welke omstandigheden een transactie niet is opgezet om steun te verlenen.
  • 5. 
    Indien een als initiator of een als sponsor optredende instelling met betrekking tot een securitisatie lid 1 niet naleeft, neemt de instelling alle onderliggende blootstellingen van die securitisatie op in haar berekening van de risicogewogen posten alsof deze niet gesecuritiseerd waren, en maakt zij bekend:
 

a)

dat zij steun aan de securitisatie heeft verleend in strijd met lid 1, alsmede

 

b)

wat het effect is van de verleende steun ten aanzien van de eigenvermogensvereisten.

Artikel 251

Berekening door de initiërende instellingen van bij een synthetische securitisatie gesecuritiseerde risicogewogen posten

  • 1. 
    Bij de berekening van risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen past de initiërende instelling van een synthetische securitisatie, in voorkomend geval, de in deze afdeling beschreven berekeningsmethoden toe en niet de in hoofdstuk 2 beschreven berekeningsmethoden. Voor instellingen die de risicogewogen posten en, in voorkomend geval, de verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen overeenkomstig hoofdstuk 3 berekenen, is de verwachte verliespost met betrekking tot deze blootstellingen nihil.
  • 2. 
    De vereisten van lid 1 van dit artikel zijn van toepassing op de gehele pool van blootstellingen die deel uitmaken van de securitisatie. Met inachtneming van artikel 252 berekent de initiërende instelling de risicogewogen posten met betrekking tot alle tranches van de securitisatie overeenkomstig deze afdeling, met inbegrip van de posities waarvoor de instelling kredietrisicolimitering kan erkennen overeenkomstig artikel 249. Het risicogewicht dat wordt toegepast op posities waarvoor kredietrisicolimitering geldt, kan overeenkomstig hoofdstuk 4 worden gewijzigd.

Artikel 252

Behandeling van looptijdmismatches bij synthetische securitisaties

Bij de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig artikel 251 wordt als volgt rekening gehouden met een eventuele looptijdmismatch tussen de kredietprotectie in het kader waarvan de risico-overdracht heeft plaatsgevonden en de onderliggende blootstellingen:

 

a)

de looptijd van de onderliggende blootstellingen is de langste looptijd van één van die blootstellingen, met een maximum van vijf jaar. De looptijd van de kredietprotectie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 4;

 

b)

een initiërende instelling laat eventuele looptijdmismatches bij de berekening van risicogewogen posten voor securitisatieposities waaraan in het kader van deze afdeling een risicogewicht van 1 250 % is toegekend, buiten beschouwing. Voor alle andere posities wordt de looptijdmismatch behandeld als beschreven in hoofdstuk 4, overeenkomstig de volgende formule:

waarbij:

 

RW*

=

de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 92, lid 3, onder a);

RWAss

=

de risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen alsof die niet gesecuritiseerd waren, pro rata berekend;

RWSP

=

de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig artikel 251, alsof er geen looptijdmismatch was;

T

=

de looptijd van de onderliggende blootstellingen, uitgedrukt in jaren;

t

=

de looptijd van de kredietprotectie, uitgedrukt in jaren;

t*

=

0,25.

Artikel 253

Vermindering in de waarde van risicogewogen posten

  • 1. 
    Indien aan een securitisatiepositie een risicogewicht van 1 250 % wordt toegekend overeenkomstig deze afdeling, kunnen de instellingen, in plaats van de positie in hun berekening van risicogewogen posten op te nemen, als alternatief de blootstellingswaarde van de positie overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), in mindering brengen op het tier 1-kernkapitaal. Daartoe mag bij de berekening van de blootstellingswaarde de toelaatbare volgestorte kredietprotectie in aanmerking worden genomen overeenkomstig artikel 249.
  • 2. 
    Indien een instelling gebruik maakt van het in lid 1 beschreven alternatief, mag zij het overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), in mindering gebrachte bedrag aftrekken van het in artikel 268 gespecificeerde bedrag als de maximale kapitaalvereiste die voor de onderliggende blootstellingen zou worden berekend indien die niet gesecuritiseerd waren.

Onderafdeling 2

Rangorde van methoden en gemeenschappelijke parameters

Artikel 254

Rangorde van methoden

  • 1. 
    De instellingen maken gebruik van een van de in onderafdeling 3 beschreven methoden voor de berekening van de risicogewogen posten, volgens de volgende rangorde:
 

a)

indien aan de voorwaarden van artikel 258 is voldaan, gebruikt een instelling de SEC-IRBA overeenkomstig de artikelen 259 en 260;

 

b)

indien de SEC-IRBA niet mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-SA overeenkomstig de artikelen 261 en 262;

 

c)

indien de SEC-SA niet mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-ERBA overeenkomstig de artikelen 263 en 264 voor posities met een rating of voor posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt.

  • 2. 
    In het geval van posities met een rating of voor posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-ERBA in plaats van de SEC-SA in elk van de volgende gevallen:
 

a)

indien de toepassing van de SEC-SA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 25 % voor posities die als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt;

 

b)

indien de toepassing van de SEC-SA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 25 % of de toepassing van de SEC-ERBA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 75 % voor posities die niet als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt;

 

c)

voor securitisatietransacties die worden gedekt door pools van autoleningen, autoleases en leases van uitrusting.

  • 3. 
    In gevallen die niet onder lid 2 vallen kan een instelling besluiten, in afwijking van lid 1, onder b), de SEC-ERBA in plaats van de SEC-SA toe te passen op al haar securitisatieposities met een rating of op posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt.

Voor de toepassing van de eerste alinea stelt een instelling de bevoegde autoriteit uiterlijk op 17 november 2018 in kennis van haar besluit.

De instelling brengt elk daaropvolgend besluit tot verdere wijziging van de gevolgde aanpak voor al haar securitisatieposities met een rating vóór de 15e november onmiddellijk volgend op de datum van dat besluit ter kennis van de bevoegde autoriteit.

Indien de bevoegde autoriteit niet uiterlijk de 15e december onmiddellijk volgend op de in de tweede of de derde alinea bedoelde termijn, naargelang het geval, bezwaar heeft gemaakt, treedt het door de instelling ter kennis gegeven besluit in werking op 1 januari van het volgende jaar en blijft het geldig totdat een volgend ter kennis gegeven besluit in werking treedt. Een instelling gebruikt geen verschillende benaderingen in de loop van hetzelfde jaar.

  • 4. 
    In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen per geval verbieden de SEC-SA toe te passen indien de risicogewogen post die voortvloeit uit de toepassing van de SEC-SA niet in verhouding staat tot de risico’s voor de instelling of de financiële stabiliteit, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het kredietrisico dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatie verbonden is. In het geval van blootstellingen die niet als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt, wordt bijzondere aandacht besteed aan securitisaties met uiterst complexe en riskante kenmerken.
  • 5. 
    Onverminderd lid 1 van dit artikel kan een instelling de internebeoordelingsbenadering toepassen om risicogewogen posten te berekenen voor een positie zonder rating in een ABCP-programma of ABCP-transactie overeenkomstig artikel 266, mits aan de voorwaarden van artikel 265 is voldaan. Wanneer een instelling overeenkomstig artikel 265, lid 2, toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, en een specifieke positie in een ABCP-programma of ABCP-transactie onder het toepassingsgebied van die toestemming valt, past de instelling die benadering toe om de risicogewogen blootstelling van die positie te berekenen.
  • 6. 
    Voor een positie in een hersecuritisatie passen de instellingen de SEC-SA toe overeenkomstig artikel 261, met de in artikel 269 vermelde wijzigingen.
  • 7. 
    In alle andere gevallen wordt een risicogewicht van 1 250 % aan securitisatieposities toegekend.
  • 8. 
    De bevoegde autoriteiten stellen de EBA op de hoogte van elke overeenkomstig lid 3 van dit artikel gedane kennisgeving. De EBA houdt toezicht op de gevolgen van dit artikel voor de kapitaalvereisten en voor de diverse toezichtpraktijken in verband met lid 4 van dit artikel, en zij brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over haar bevindingen en geeft richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 255

Bepaling van KIRB en KSA

  • 1. 
    Indien een instelling de SEC-IRBA toepast volgens onderafdeling 3, berekent zij KIRB overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.
  • 2. 
    Instellingen bepalen KIRB door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden zijn berekend alsof zij niet gesecuritiseerd waren, met 8 %, gedeeld door de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen. KIRB wordt in decimalen tussen nul en één uitgedrukt.
  • 3. 
    Voor de berekening van KIRB omvatten de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend:
 

a)

het bedrag van de verwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen van de securitisatie, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden en die nog deel uitmaken van de pool overeenkomstig hoofdstuk 3, en

 

b)

het bedrag van de onverwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden in de pool overeenkomstig hoofdstuk 3.

  • 4. 
    Instellingen kunnen KIRB berekenen met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 voor de berekening van de kapitaalvereisten voor gekochte kortlopende vorderingen. Hiertoe worden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen en worden andere blootstellingen dan die met betrekking tot particulieren en kleine partijen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen.
  • 5. 
    De instellingen berekenen KIRB afzonderlijk voor het verwateringsrisico met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van een securitisatie indien er sprake is van een materieel verwateringsrisico met betrekking tot deze blootstellingen.

Indien verliezen als gevolg van het verwaterings- en het kredietrisico op geaggregeerde wijze worden behandeld in de securitisatie, voegen de instellingen de respectieve KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico samen tot één KIRB voor de toepassing van onderafdeling 3. De aanwezigheid van één reservefonds of van overpanding om verliezen als gevolg van het krediet- of het verwateringsrisico af te dekken, kan als indicatie worden beschouwd dat deze risico’s op geaggregeerde wijze worden behandeld.

Indien het verwaterings- en het kredietrisico niet op geaggregeerde wijze worden behandeld in de securitisatie, wijzigen de instellingen de in de tweede alinea genoemde behandeling ten einde de respectieve KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico op prudente wijze samen te voegen.

  • 6. 
    Indien een instelling de SEC-SA toepast overeenkomstig onderafdeling 3, berekent zij KSA door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 2 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend alsof deze niet gesecuritiseerd waren, met 8 %, gedeeld door de waarde van de onderliggende blootstellingen. KSA wordt in decimalen tussen nul en één uitgedrukt.

Voor de toepassing van dit lid berekenen de instellingen de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen zonder verrekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen en aanvullende waardeaanpassingen overeenkomstig de artikelen 34 en 110 en andere eigenvermogensverlagingen.

  • 7. 
    Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 6 worden, wanneer een securitisatiestructuur gepaard gaat met het gebruik van een SSPE, alle blootstellingen van de SSPE in verband met de securitisatie behandeld als onderliggende blootstellingen. Onverminderd het voorgaande kan de instelling voor de berekening van KIRB of KSA de blootstellingen van de SSPE uitsluiten van de pool van onderliggende blootstellingen indien er geen sprake is van een materieel risico met betrekking tot de blootstellingen van de SSPE of indien het risico geen invloed heeft op de securitisatiepositie van de instelling.

In het geval van gedekte synthetische securitisaties wordt de eventuele opbrengst van de uitgifte van credit-linked notes of andere gedekte verplichtingen van de SSPE die dienen als zekerheid voor de terugbetaling van de securitisatieposities, opgenomen in de berekening van KIRB of KSA indien het kredietrisico van de zekerheid onderworpen is aan de in tranches verdeelde spreiding van verliezen.

  • 8. 
    Voor de toepassing van de derde alinea van lid 5 van dit artikel brengt de EBA richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 over passende methoden om KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico samen te voegen indien deze risico’s niet op geaggregeerde wijze worden behandeld in een securitisatie.
  • 9. 
    Om de instellingen in staat te stellen KIRB voor de pools van onderliggende blootstellingen overeenkomstig lid 4 te berekenen, ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de voorwaarden nader worden uitgelegd, met name met betrekking tot:
 

a)

intern kredietbeleid en modellen voor het berekenen van KIRB voor securitisaties;

 

b)

het toepassen van verschillende risicofactoren met betrekking tot de pool van onderliggende blootstellingen en, indien er onvoldoende accurate of betrouwbare gegevens over die pool voorhanden zijn, van proxygegevens om de PD en de LGD te kunnen inschatten, en

 

c)

duediligencevereisten inzake het toezicht op de maatregelen en het beleid van verkopers van kortlopende vorderingen of andere initiators.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in de tweede alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 256

Bepaling van het attachment point (A) en het detachment point (D)

  • 1. 
    Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het attachment point (A) vast op de drempelwaarde waarop de toewijzing van verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen aan de desbetreffende securitisatiepositie een aanvang zou nemen.

Het attachment point (A) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of aan de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan, of een gelijke rangorde met, de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie, met inbegrip van de blootstelling zelf, is opgenomen, en het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.

  • 2. 
    Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het detachment point (D) vast op de drempelwaarde waarop de verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen zou resulteren in een volledig verlies van de hoofdsom voor de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen.

Het detachment point (D) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of aan de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen, en het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.

  • 3. 
    Voor de toepassing van de leden 1 en 2 behandelen de instellingen overpanding en gedekte reserverekeningen als tranches en de activa waartoe deze reserverekeningen behoren als onderliggende blootstellingen.
  • 4. 
    Voor de toepassing van de leden 1 en 2 houden de instellingen geen rekening met ongedekte reserverekeningen en activa die geen kredietverbetering verschaffen, zoals die welke slechts liquiditeitssteun bieden, valuta- of renteswaps en rekeningen betreffende zekerheden in de vorm van contanten met betrekking tot die posities in de securitisatie. Ten aanzien van gedekte reserverekeningen en activa die kredietverbetering verschaffen, behandelen de instellingen slechts de delen van deze rekeningen of activa waarmee verliezen kunnen worden gecompenseerd als securitisatieposities.
  • 5. 
    Indien twee of meer posities van dezelfde transactie verschillende looptijden, maar pro rata dezelfde verliesallocatie hebben, worden de attachment points (A) en de detachment points (D) op basis van het totale uitstaande saldo van die posities berekend en zijn de daaruit voortvloeiende attachment points (A) en detachment points (D) dezelfde.

Artikel 257

Bepaling van tranche looptijd (MT)

  • 1. 
    Voor de toepassing van onderafdeling 3 en met inachtneming van lid 2, kunnen de instellingen de looptijd van een tranche (MT) berekenen als:
 

a)

de gewogen gemiddelde looptijd van de contractuele betalingen die in het kader van de tranche verschuldigd zijn overeenkomstig de volgende formule:

waarbij CFt staat voor alle contractuele betalingen (hoofdsom, rente en provisies) die de leningnemer in periode t verschuldigd is, of

 

b)

de definitieve wettelijke looptijd van de tranche overeenkomstig de volgende formule:

waarbij ML de definitieve wettelijke looptijd van de tranche is.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 wordt bij de bepaling van de looptijd van een tranche (MT) in alle gevallen een termijn van ten minste één jaar en ten hoogste vijf jaar gehanteerd.
  • 3. 
    Indien een instelling op grond van een contract kan worden blootgesteld aan potentiële verliezen op de onderliggende blootstellingen, bepaalt de instelling de looptijd van de securitisatiepositie door de looptijd van het contract plus de langste looptijd van die onderliggende blootstellingen in aanmerking te nemen. Voor revolverende blootstellingen geldt de langste contractueel mogelijke resterende looptijd van de blootstelling die tijdens de doorroltermijn kan worden toegevoegd.
  • 4. 
    De EBA houdt toezicht op de diverse praktijken op dit gebied, met bijzondere aandacht voor de toepassing van dit artikel, lid 1, onder a), en vaardigt uiterlijk op 31 december 2019 richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Onderafdeling 3

Methoden voor de berekening van risicogewogen posten

Artikel 258

Voorwaarden voor het gebruik van de interneratingbenadering (SEC-IRBA)

  • 1. 
    De instellingen gebruiken de SEC-IRBA voor de berekening van risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de positie wordt gedekt door een IRB-pool of een gemengde pool, mits in dat laatste geval de instelling KIRB kan berekenen overeenkomstig afdeling 3 op een minimum van 95 % van de waarde van de onderliggende blootstelling;

 

b)

er is voldoende informatie met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie beschikbaar aan de hand waarvan de instelling KIRB kan berekenen, en

 

c)

de instelling is niet overeenkomstig lid 2 belet de SEC-IRBA te gebruiken met betrekking tot een gespecificeerde securitisatiepositie.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten kunnen per geval het gebruik van de SEC-IRBA beletten indien securitisaties uiterst complexe of riskante kenmerken hebben. Daartoe kan het volgende als een uiterst complex of riskant kenmerk worden beschouwd:
 

a)

een kredietverbetering die om andere redenen dan portefeuilleverliezen kan worden uitgehold;

 

b)

pools van onderliggende blootstellingen met een hoge mate van interne correlatie ten gevolge van geconcentreerde blootstellingen aan één sector of één geografisch gebied;

 

c)

transacties waarbij de terugbetaling van de securitisatieposities in hoge mate afhankelijk is van risicobepalende factoren die niet in KIRB tot uiting komen, of

 

d)

uiterst complexe verliestoewijzingen tussen tranches.

Artikel 259

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de SEC-IRBA

  • 1. 
    In het kader van de SEC-IRBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:
 

RW = 1 250  %

indien D ≤ KIRB

RW = 12,5 · KSSFA(KIRB)

indien A ≥ KIRB

 

indien A < KIRB < D

waarbij:

 

KIRB

de kapitaaltoeslag van de pool van onderliggende blootstellingen in de zin van artikel 255 is

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

waarbij:

 

a

=

  • – 
    (1/(p * KIRB))

u

=

D – KIRB

l

=

max (A – KIRB; 0)

waarbij:

waarbij:

 

N

het overeenkomstig lid 4 berekende effectieve aantal blootstellingen in de pool van onderliggende blootstellingen is;

LGD

het overeenkomstig lid 5 berekende naar blootstelling gewogen gemiddelde verlies bij wanbetaling van de pool van onderliggende blootstellingen is;

MT

de overeenkomstig artikel 257 vastgestelde looptijd van de tranche is.

De parameters A, B, C, D en E worden volgens de volgende tabel vastgesteld:

 
 

A

B

C

D

E

Niet-retail

Senior, granulair (N ≥ 25)

0

3,56

–1,85

0,55

0,07

Senior, niet-granulair (N < 25)

0,11

2,61

–2,91

0,68

0,07

Niet-senior, granulair (N ≥ 25)

0,16

2,87

–1,03

0,21

0,07

Niet-senior, niet-granulair (N < 25)

0,22

2,35

–2,46

0,48

0,07

Retail

Senior

0

0

–7,48

0,71

0,24

Niet-senior

0

0

–5,78

0,55

0,27

  • 2. 
    Indien de onderliggende IRB-pool zowel blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen (retailblootstellingen) als andere blootstellingen (niet-retailblootstellingen) omvat, wordt de pool verdeeld in één retailsubpool en één niet-retailsubpool en wordt voor elke subpool een afzonderlijke p-parameter (en de overeenkomstige inputparameters N, KIRB en LGD) geraamd. Vervolgens wordt een gewogen gemiddelde p-parameter voor de transactie berekend op basis van de p-parameters van elke subpool en de nominale omvang van de blootstellingen in elke subpool.
  • 3. 
    Indien een instelling de SEC-IRBA op een gemengde pool toepast, wordt de berekening van de p-parameter gebaseerd op de onderliggende blootstellingen die alleen onder de IRB-benadering vallen. De onderliggende blootstellingen die onder de standaardbenadering vallen, worden voor die doeleinden buiten beschouwing gelaten.
  • 4. 
    Het effectieve aantal blootstellingen (N) wordt als volgt berekend:

waarbij EADi de met de ide blootstelling in de pool verbonden waarde van blootstelling vertegenwoordigt.

Meerdere blootstellingen aan dezelfde debiteur worden geconsolideerd en als één enkele blootstelling behandeld.

  • 5. 
    Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD wordt als volgt berekend:

waarbij LGDi het gemiddelde met alle blootstellingen aan de ide debiteur verbonden LGD vormt.

Indien bij een securitisatie het krediet- en het verwateringsrisico voor gekochte kortlopende vorderingen op geaggregeerde wijze worden behandeld, wordt de LGD-input bij het kredietrisico opgevat als een gewogen gemiddelde van het LGD en bij het verwateringsrisico als 100 % van het LGD. De gewichten zijn de afzonderlijke kapitaalvereisten van de IRB-benadering voor respectievelijk het kredietrisico en het verwateringsrisico. Indien voor de dekking van verliezen vanwege hetzij het kredietrisico hetzij het verwateringsrisico één enkel reservefonds of één enkele overpanding beschikbaar is, kan dit reservefonds of die overpanding voor die doeleinden worden beschouwd als een aanwijzing dat deze risico’s op een geaggregeerde wijze worden beheerd.

  • 6. 
    Wanneer het aandeel van de grootste onderliggende blootstelling in de pool (C1) niet meer dan 3 % bedraagt, kunnen de instellingen de volgende vereenvoudigde methode gebruiken om N en de naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD’s te berekenen:

LGD = 0,50

waarbij:

 

Cm

het met de som van de grootste m-blootstellingen overeenstemmende aandeel van de pool aangeeft, en

m

door de instelling wordt vastgesteld.

Indien alleen C1 beschikbaar is en de waarde daarvan niet meer dan 0,03 bedraagt, kan de instelling het LGD als 0,50 en N als 1/C1 vaststellen.

  • 7. 
    Wanneer de positie door een gemengde pool wordt gedekt en de instelling KIRB overeenkomstig artikel 258, lid 1, onder a), op ten minste 95 % van de onderliggende posten kan berekenen, berekent de instelling de kapitaaltoeslag voor de pool van onderliggende blootstellingen als:

waarbij:

d het aandeel is van het bedrag van de onderliggende blootstellingen waarvoor de instelling KIRB over het bedrag van alle onderliggende blootstellingen kan berekenen.

  • 8. 
    Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang als het derivaat heeft of, bij gebrek aan een dergelijke positie van dezelfde rang, de positie die het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 260

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-IRBA

In het kader van de SEC-IRBA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 259 berekend, met de volgende wijzigingen:

risicogewichtondergrens voor senior securitisatieposities = 10 %

Artikel 261

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering (SEC-SA)

  • 1. 
    In het kader van de SEC-SA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:
 

RW = 1 250  %

indien D ≤ KA

RW = 12,5 · KSSFA(KA)

indien A ≥ KA

 

indien A < KA < D

waarbij:

 

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is;

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is;

KA

een overeenkomstig lid 2 berekende parameter is;

waarbij:

 

a

=

  • – 
    (1/(p · KA))

u

=

D – KA

l

=

max (A – KA; 0)

p

=

1 voor een securitisatieblootstelling die geen hersecuritisatieblootstelling is

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 wordt KA als volgt berekend:

waarbij:

KSA de kapitaaltoeslag is van de onderliggende pool in de zin van artikel 255;

W = verhouding van:

 

a)

de som van de nominale bedragen van de onderliggende blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling, en

 

b)

de som van de nominale bedragen van alle onderliggende blootstellingen.

Te dien einde wordt onder een blootstelling waarbij sprake is van wanbetaling een onderliggende blootstelling verstaan die ofwel: i) sinds minstens 90 dagen achterstallig is; ii) het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of insolventieprocedure; iii) het voorwerp uitmaakt van een executie- of soortgelijke procedure; of iv) in wanbetaling is overeenkomstig de securitisatiedocumentatie.

Indien een instelling de achterstalligheidsstatus van 5 % of minder van de onderliggende blootstellingen in de pool niet kent, kan zij de SEC-SA gebruiken, met de volgende aanpassing in de berekening KA:

Indien de instelling de achterstalligheidsstatus van meer dan 5 % van de onderliggende blootstellingen in de pool niet kent, moet de positie in de securitisatie worden risicogewogen op 1 250 %.

  • 3. 
    Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang heeft als het derivaat of, bij gebrek aan een dergelijke positie van gelijke rang, de positie het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 262

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-SA.

In het kader van de SEC-SA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 261 berekend, met de volgende wijzigingen:

 
 

risicogewichtondergrens voor senior securitisatieposities = 10 %

 
 

p = 0,5

Artikel 263

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de externeratingbenadering (SEC-ERBA)

  • 1. 
    In het kader van de SEC-ERBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat overeenkomstig dit artikel is bepaald.
  • 2. 
    Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 1

 

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

15  %

50  %

100  %

1 250  %

  • 3. 
    Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 van dit artikel kan worden afgeleid, gelden de in tabel 2 opgenomen risicogewichten, die naargelang het geval overeenkomstig artikel 257 en lid 4 van dit artikel voor tranchelooptijd (MT) en overeenkomstig lid 5 van dit artikel voor trancheomvang voor niet-senior tranches zijn aangepast:

Tabel 2

 

Kredietkwaliteitscategorie

Senior tranche

Niet-senior (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 één jaar

5 vijf jaar

1 één jaar

5 vijf jaar

1

15  %

20  %

15  %

70  %

2

15  %

30  %

15  %

90  %

3

25  %

40  %

30  %

120  %

4

30  %

45  %

40  %

140  %

5

40  %

50  %

60  %

160  %

6

50  %

65  %

80  %

180  %

7

60  %

70  %

120  %

210  %

8

75  %

90  %

170  %

260  %

9

90  %

105  %

220  %

310  %

10

120  %

140  %

330  %

420  %

11

140  %

160  %

470  %

580  %

12

160  %

180  %

620  %

760  %

13

200  %

225  %

750  %

860  %

14

250  %

280  %

900  %

950  %

15

310  %

340  %

1 050  %

1 050  %

16

380  %

420  %

1 130  %

1 130  %

17

460  %

505  %

1 250  %

1 250  %

Alle andere

1 250  %

1 250  %

1 250  %

1 250  %

  • 4. 
    Om het risicogewicht te bepalen voor tranches met een looptijd tussen 1 en 5 jaar, gebruiken de instellingen lineaire interpolatie tussen de risicogewichten die overeenkomstig tabel 2 voor een looptijd van één jaar respectievelijk vijf jaar toepasselijk zijn.
  • 5. 
    Om rekening te houden met de omvang van de tranche, berekenen de instellingen het risicogewicht voor niet-senior tranches als volgt:

waarbij:

T = omvang van de tranche gemeten als D – A

waarbij:

 

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

  • 6. 
    Voor de uit de leden 3, 4 en 5 voortvloeiende risicogewichten voor niet-senior tranches geldt een ondergrens van 15 %. Daarnaast mogen de resulterende risicogewichten niet lager zijn dan het risicogewicht dat overeenstemt met een hypothetische senior tranche van dezelfde securitisatie met dezelfde kredietbeoordeling en looptijd.
  • 7. 
    Voor het gebruik van afgeleide ratings kennen instellingen aan een positie zonder rating een afgeleide rating toe die gelijk is aan de kredietbeoordeling van een referentiepositie met een rating die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
 

a)

de referentiepositie heeft in alle opzichten dezelfde rang als de securitisatiepositie zonder rating of volgt, bij gebrek aan een positie van dezelfde rang, de positie zonder rating onmiddellijk in rang;

 

b)

de referentiepositie geniet geen garanties van derden of andere kredietverbeteringen waarover de positie zonder rating niet beschikt;

 

c)

de looptijd van de referentiepositie is gelijk aan of langer dan die van de betrokken positie zonder rating;

 

d)

alle afgeleide ratings worden voortdurend geactualiseerd om rekening te houden met alle wijzigingen in de kredietbeoordeling van de referentiepositie.

  • 8. 
    Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang als het derivaat heeft of, bij gebrek aan een dergelijke positie van dezelfde rang, de positie die het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 264

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-ERBA

  • 1. 
    In het kader van de SEC-ERBA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 263 berekend, met de in dit artikel vastgestelde wijzigingen.
  • 2. 
    Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 263, lid 7, kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 3

 

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

10  %

30  %

60  %

1 250  %

  • 3. 
    Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 263, lid 7, kan worden afgeleid, worden de risicogewichten vastgesteld overeenkomstig tabel 4, aangepast overeenkomstig artikel 257 en artikel 263, lid 4, voor tranchelooptijd (MT) en overeenkomstig artikel 263, lid 5, voor trancheomvang voor niet-senior tranches:

Tabel 4

 

Kredietkwaliteitscategorie

Senior tranche

Niet-senior (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 één jaar

5 vijf jaar

1 één jaar

5 vijf jaar

1

10  %

10  %

15  %

40  %

2

10  %

15  %

15  %

55  %

3

15  %

20  %

15  %

70  %

4

15  %

25  %

25  %

80  %

5

20  %

30  %

35  %

95  %

6

30  %

40  %

60  %

135  %

7

35  %

40  %

95  %

170  %

8

45  %

55  %

150  %

225  %

9

55  %

65  %

180  %

255  %

10

70  %

85  %

270  %

345  %

11

120  %

135  %

405  %

500  %

12

135  %

155  %

535  %

655  %

13

170  %

195  %

645  %

740  %

14

225  %

250  %

810  %

855  %

15

280  %

305  %

945  %

945  %

16

340  %

380  %

1 015  %

1 015  %

17

415  %

455  %

1 250  %

1 250  %

Alle andere

1 250  %

1 250  %

1 250  %

1 250  %

Artikel 265

Toepassingsgebied en operationele vereisten voor de internebeoordelingsbenadering

  • 1. 
    Instellingen kunnen gebruikmaken van de internebeoordelingsbenadering om risicogewogen posten te berekenen voor een positie zonder rating in een ABCP-programma of ABCP-transactie overeenkomstig artikel 266, mits aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel is voldaan.

Wanneer een instelling overeenkomstig lid 2 van dit artikel toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, en een specifieke positie in een ABCP-programma of ABCP-transactie onder het toepassingsgebied van die toestemming valt, past de instelling die benadering toe om de risicogewogen blootstelling van die positie te berekenen.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten verlenen aan instellingen toestemming om de internebeoordelingsbenadering binnen een duidelijk omschreven toepassingsgebied toe te passen indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:
 

a)

alle posities in het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, zijn posities met een rating;

 

b)

de interne beoordeling van de kredietkwaliteit van de positie is in overeenstemming met de voor het publiek toegankelijke beoordelingsmethode die door één of meer EKBI’s wordt toegepast voor het opstellen van ratings met betrekking tot securitisatieposities gedekt door onderliggende blootstellingen van het type dat gesecuritiseerd is;

 

c)

het in het kader van het ABCP-programma uitgegeven commercial paper wordt voornamelijk aan derden-beleggers uitgegeven;

 

d)

de internebeoordelingsprocedure van de instelling is ten minste even voorzichtig als de voor het publiek toegankelijke beoordelingen van die EKBI’s die een externe rating hebben opgesteld voor het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, met name met betrekking tot stressfactoren en andere relevante kwantitatieve elementen;

 

e)

de internebeoordelingsmethode van de instelling houdt rekening met alle relevante voor het publiek toegankelijke ratingmethoden van de EKBI’s die een rating opstellen voor het commercial paper van het ABCP-programma, en omvat ratingklassen die overeenstemmen met de kredietbeoordelingen van EKBI’s. De instelling neemt in haar interne registers een toelichting op waarin wordt beschreven hoe aan de in dit punt vastgestelde vereisten is voldaan, en werkt die toelichting regelmatig bij;

 

f)

de instelling gebruikt de internebeoordelingsmethode voor intern risicobeheer, onder meer in haar besluitvormingsprocedures en procedures met betrekking tot informatiebeheer en interne kapitaalallocatie;

 

g)

interne of externe accountants, een EKBI of de interne kredietbeoordelings- of risicobeheerfunctie van de instelling evalueren regelmatig het interne beoordelingsproces en de kwaliteit van de interne beoordelingen van de kredietkwaliteit van de blootstellingen van de instelling in een ABCP-programma of ABCP-transactie;

 

h)

de instelling houdt de resultaten van haar interne ratings bij in de tijd om haar internebeoordelingsmethode te evalueren en past die methode zo nodig aan wanneer de prestaties van de blootstellingen regelmatig afwijken van die welke in de interne ratings zijn vermeld;

 

i)

het ABCP-programma omvat overnemingsnormen en passivabeheernormen in de vorm van richtsnoeren voor de programmabeheerder over, ten minste:

 

i)

de toelaatbaarheidscriteria voor activa, onder de onder j) vastgestelde voorwaarden;

 

ii)

de types en monetaire waarde van de blootstellingen die voortvloeien uit het verstrekken van liquiditeitsfaciliteiten en kredietverbeteringen;

 

iii)

de verdeling van verliezen over de securitisatieposities in het ABCP-programma of de ABCP-transactie;

 

iv)

de juridische en economische afzondering van de overgedragen activa van de entiteit die deze activa verkoopt;

 

j)

de toelaatbaarheidscriteria voor activa in het ABCP-programma voorzien ten minste in:

 

i)

uitsluiting van de aankoop van activa waarvoor er sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand of van wanbetaling;

 

ii)

beperking van een al te sterke concentratie op een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied, en

 

iii)

beperking van de looptijd van de te kopen activa;

 

k)

een analyse van het kredietrisico en het bedrijfsprofiel van de verkoper van activa, waarbij ten minste een beoordeling wordt verricht van de volgende gegevens van de verkoper:

 

i)

vroegere en verwachte toekomstige financiële prestaties;

 

ii)

actuele marktpositie en verwacht toekomstig concurrentievermogen;

 

iii)

hefboomfinanciering, kasstromen, rentedekking en schuldrating, en

 

iv)

overnemingsnormen, vermogen om schulden af te lossen en inningsprocessen;

 

l)

het ABCP-programma beschikt over inningsstrategieën en -processen die rekening houden met de operationele capaciteit en kredietkwaliteit van de servicer en heeft kenmerken waarmee prestatiegerelateerde risico’s van de verkoper en de servicer worden getemperd. Voor de toepassing van dit punt kunnen prestatiegerelateerde risico’s worden getemperd met reactiemechanismen op basis van de actuele kredietkwaliteit van de verkoper of de servicer, die ervoor zorgen dat een vermenging van middelen wordt voorkomen in het geval van wanbetaling van de verkoper of de servicer;

 

m)

bij de totale raming van verliezen op een pool van activa die in het ABCP-programma kunnen worden gekocht, wordt met alle bronnen van potentiële risico’s, zoals krediet- en verwateringsrisico, rekening gehouden;

 

n)

indien de door de verkoper verstrekte kredietverbetering uitsluitend is gebaseerd op kredietgerelateerde verliezen en er sprake is van een materieel verwateringsrisico met betrekking tot de specifieke pool van activa, omvat het ABCP-programma een aparte reserve voor het verwateringsrisico;

 

o)

het vereiste niveau van kredietverbetering in het ABCP-programma wordt berekend rekening houdend met de historische gegevens van meerdere jaren die onder meer betrekking hebben op verliezen, betalingsachterstanden, verwatering en de omlooptijd van kortlopende vorderingen;

 

p)

het ABCP-programma bevat structurele kenmerken bij de aankoop van blootstellingen waarmee potentiële kredietverslechtering van de onderliggende portefeuille wordt getemperd. Die kenmerken kunnen afbouwmechanismen omvatten die specifiek zijn voor een pool van blootstellingen;

 

q)

de instelling evalueert de kenmerken van de onderliggende activapool, zoals de gewogen gemiddelde kredietscore ervan, stelt vast dat er sprake is van concentraties met betrekking tot een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied en bepaalt de granulariteit van de activapool.

  • 3. 
    Indien de in lid 2, onder g), bedoelde evaluatie wordt uitgevoerd door de interne accountants-, kredietbeoordelings- of risicobeheerfuncties van de instelling, zijn die functies onafhankelijk van de interne functies van de instelling die zich bezighouden met het ABCP-programma en de relatie met cliënten.
  • 4. 
    De instellingen die toestemming hebben gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, grijpen niet terug op andere methoden voor posities die onder de toepassing van de internebeoordelingsbenadering vallen, tenzij beide volgende voorwaarden vervuld zijn:
 

a)

de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat de instelling daartoe goede gronden heeft;

 

b)

de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.

Artikel 266

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de internebeoordelingsbenadering

  • 1. 
    In het kader van de internebeoordelingsbenadering brengt de instelling de positie zonder rating in het ABCP-programma of de ABCP-transactie onder in één van de in artikel 265, lid 2, onder e), uiteengezette ratingklassen, op basis van een interne beoordeling. Aan deze positie wordt dezelfde afgeleide rating toegekend als aan de kredietbeoordelingen die met die in artikel 265, lid 2, onder e), uiteengezette ratingklasse overeenstemmen.
  • 2. 
    De overeenkomstig lid 1 afgeleide rating heeft ten minste een niveau van investeringswaardig of hoger op het ogenblik waarop zij voor het eerst werd toegekend, en wordt beschouwd als een kredietbeoordeling door een EKBI voor de berekening van de risicogewogen posten overeenkomstig artikel 263 of artikel 264, naargelang het geval.

Onderafdeling 4

Bovengrenzen voor securitisatieposities

Artikel 267

Maximaal risicogewicht voor senior securitisatieposities: „doorkijkbenadering”

  • 1. 
    Een instelling die te allen tijde kennis heeft van de samenstelling van de onderliggende blootstellingen kan de senior securitisatiepositie een maximaal risicogewicht toekennen gelijk aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat op de onderliggende blootstellingen toepasselijk zou zijn alsof de onderliggende blootstellingen niet waren gesecuritiseerd.
  • 2. 
    Indien de instelling voor pools van onderliggende blootstellingen uitsluitend de standaardbenadering of de IRB-benadering gebruikt, is het maximale risicogewicht van de senior securitisatiepositie gelijk aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat op grond van hoofdstuk 2 respectievelijk hoofdstuk 3 op de onderliggende blootstellingen van toepassing zou zijn, als die niet waren gesecuritiseerd.

Voor gemengde pools wordt het maximale risicogewicht als volgt berekend:

 

a)

indien de instelling de SEC-IRBA toepast, wordt aan het aandeel standaardbenadering en het aandeel IRB-benadering van de onderliggende pool het risicogewicht toegekend op grond van respectievelijk de standaardbenadering en de IRB-benadering;

 

b)

indien de instelling de SEC-SA of de SEC-ERBA toepast, is het maximale risicogewicht voor senior securitisatieposities gelijk aan het volgens de standaardbenadering gewogen gemiddelde risicogewicht van de onderliggende blootstellingen.

  • 3. 
    Voor de toepassing van dit artikel omvat het risicogewicht dat volgens de IRB-benadering overeenkomstig hoofdstuk 3 toepasselijk zou zijn, de verhouding tussen:
 

a)

de verwachte verliezen vermenigvuldigd met 12,5 en

 

b)

de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen.

  • 4. 
    Indien het overeenkomstig lid 1 berekende maximale risicogewicht lager uitvalt dan de in de artikelen 259 tot en met 264 vastgestelde risicogewichtondergrenzen, naargelang het geval, wordt dat laagste risicogewicht gebruikt.

Artikel 268

Maximale kapitaalvereisten

  • 1. 
    Een initiërende instelling, een sponsorinstelling of een andere instelling die de SEC-IRBA gebruikt, of een initiërende instelling of een sponsorinstelling die de SEC-SA of de SEC-ERBA gebruikt, kan voor de door haar aangehouden securitisatiepositie een maximale kapitaalvereiste toepassen die gelijk is aan de kapitaalvereisten die overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 zouden zijn berekend met betrekking tot de onderliggende blootstellingen, alsof die niet waren gesecuritiseerd. Voor de toepassing van dit artikel omvat de kapitaalvereiste volgens de IRB-benadering het overeenkomstig hoofdstuk 3 berekende bedrag van de verwachte verliezen die aan die blootstellingen verbonden zijn, en het bedrag van de onverwachte verliezen.
  • 2. 
    Voor gemengde pools wordt de maximale kapitaalvereiste bepaald door het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de kapitaalvereisten van de aandelen volgens de IRB-benadering en de standaardbenadering van de onderliggende blootstellingen overeenkomstig lid 1.
  • 3. 
    De maximale kapitaalvereiste is het resultaat van de vermenigvuldiging van het overeenkomstig de leden 1 of 2 berekende bedrag met het hoogste aandeel van rente dat de instelling in de betrokken tranches (V) heeft, uitgedrukt als een percentage en berekend als volgt:
 

a)

voor een instelling die één of meer securitisatieposities in één enkele tranche heeft, is V gelijk aan de verhouding van het nominale bedrag van de securitisatieposities die de instelling in die bepaalde tranche heeft tot het nominale bedrag van de tranche;

 

b)

voor een instelling die securitisatieposities in verschillende tranches heeft, is V gelijk aan het maximale aandeel van rente doorheen de tranches. Daartoe wordt het aandeel van rente voor elk van de verschillende tranches berekend volgens de bepalingen onder a).

  • 4. 
    Wanneer de maximale kapitaalvereiste voor een securitisatiepositie overeenkomstig dit artikel wordt berekend, wordt het volledige bedrag van alle winsten op verkoop en kredietverbeterende te ontvangen rentecoupons die uit de securitisatietransactie voortvloeien, overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), van de tier 1-kernkapitaalinstrumenten afgetrokken.

Onderafdeling 5

Diverse bepalingen

Artikel 269

Hersecuritisaties

  • 1. 
    Voor een positie in een hersecuritisatie passen de instellingen de SEC-SA overeenkomstig artikel 261 toe, met de volgende wijzigingen:
 

a)

W = 0 voor alle blootstellingen aan een securitisatietranche binnen de pool van onderliggende blootstellingen;

 

b)

p = 1,5;

 

c)

voor het resulterende risicogewicht geldt een risicogewichtondergrens van 100 %.

  • 2. 
    KSA voor de onderliggende securitisatieblootstellingen wordt berekend overeenkomstig onderafdeling 2.
  • 3. 
    De in onderafdeling 4 vastgestelde maximale kapitaalvereisten worden niet toegepast op hersecuritisatieposities.
  • 4. 
    Indien de pool van onderliggende blootstellingen bestaat uit een mengeling van securitisatietranches en andere typen van activa, wordt de KA-parameter bepaald als het nominale naar blootstelling gewogen gemiddelde van de KA, individueel berekend voor elke subreeks van blootstellingen.

Artikel 270

Senior posities in kmo-securitisaties

Een initiërende instelling kan de risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie berekenen overeenkomstig de artikelen 260, 262 of 264, naargelang het geval, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

 

a)

de securitisatie voldoet aan de in hoofdstuk 4 van Verordening (EU) 2017/2402 omschreven voorschriften voor STS-securitisaties, voor zover van toepassing, met uitzondering van artikel 20, leden 1 tot en met 6, van die verordening;

 

b)

de positie kan worden aangemerkt als de senior securitisatiepositie;

 

c)

de securitisatie wordt gedekt door een pool van blootstellingen aan ondernemingen, mits ten minste 70 % daarvan qua portefeuillebalans wordt aangemerkt als kmo’s in de zin van artikel 501 op het ogenblik van uitgifte van de securitisatie of, in het geval van revolverende securitisaties, op het ogenblik dat een blootstelling aan de securitisatie wordt toegevoegd;

 

d)

het met de posities gepaard gaande kredietrisico dat niet door de initiërende instelling wordt aangehouden, wordt overgedragen door een garantie of een tegengarantie die voldoet aan de voorschriften voor niet-volgestorte kredietprotectie die in hoofdstuk 4 voor de standaardbenadering van het kredietrisico zijn vastgesteld;

 

e)

de derde partij aan wie het kredietrisico wordt overgedragen, is één of meer van de volgende:

 

i)

de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat of een multilaterale ontwikkelingsbank, een internationale organisatie of een ontwikkelingsentiteit, mits de blootstellingen aan de garantiegever of tegengarantiegever overeenkomstig hoofdstuk 2 kunnen worden aangemerkt als een risicogewicht van 0 %;

 

ii)

een institutionele belegger zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2017/2402, op voorwaarde dat de garantie of tegengarantie volledig is gedekt met zekerheden in de vorm van contanten die gedeponeerd zijn bij de initiërende instelling.

Artikel 270 bis

Additioneel risicogewicht

  • 1. 
    Indien een instelling in enig wezenlijk opzicht, ingevolge nalatigheid of verzuim harerzijds, niet voldoet aan de in hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 beschreven vereisten, leggen de bevoegde autoriteiten een evenredig additioneel risicogewicht op van niet minder dan 250 % van het risicogewicht, met een maximum van 1 250 %, dat van toepassing is op de betrokken securitisatieposities, op de in artikel 247, lid 6, respectievelijk artikel 337, lid 3, van deze verordening gespecificeerde wijze. Het additionele risicogewicht wordt bij elke volgende overtreding van de bepalingen inzake due diligence en risicobeheer geleidelijk verhoogd. De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties waarin artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 voorziet, door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zouden opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 van toepassing is.
  • 2. 
    De EBA ontwikkelt ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen ter vergemakkelijking van de convergentie van toezichtpraktijken met betrekking tot de uitvoering van lid 1, waaronder de te nemen maatregelen in geval van een overtreding van de verplichtingen op het gebied van due diligence en risicobeheer. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 4

Externe kredietbeoordelingen

Artikel 270 ter

Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI’s

De instellingen kunnen voor het bepalen van het risicogewicht van een securitisatiepositie overeenkomstig dit hoofdstuk slechts van kredietbeoordelingen gebruikmaken als de kredietbeoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 door een EKBI is afgegeven of bekrachtigd.

Artikel 270 quater

Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen door EKBI’s moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen slechts een kredietbeoordeling door een EKBI indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

 

a)

er is geen incongruentie tussen de soorten betalingen die in de kredietbeoordeling tot uiting komen en de soorten betalingen waarop de instelling recht heeft overeenkomstig het contract dat tot de betrokken securitisatiepositie aanleiding heeft gegeven;

 

b)

de EKBI publiceert de kredietbeoordelingen en informatie over verlies- en kasstroomanalyses, gegevens betreffende de gevoeligheid van ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen, met inbegrip van de prestaties van de onderliggende blootstellingen, en over de procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de kredietbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009. Voor de toepassing van dit punt wordt informatie als voor het publiek toegankelijk beschouwd wanneer zij in een toegankelijk format is gepubliceerd. Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt niet als voor het publiek toegankelijk beschouwd;

 

c)

de kredietbeoordelingen worden opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

 

d)

de kredietbeoordelingen worden niet geheel of gedeeltelijk gebaseerd op ongedekte steun die door de instelling zelf wordt verstrekt. Indien een positie geheel of gedeeltelijk op ongedekte steun is gebaseerd, beschouwt de instelling die positie met het oog op de berekening van risicogewogen posten voor die positie overeenkomstig afdeling 3 als zonder rating;

 

e)

de EKBI heeft zich ertoe verbonden een toelichting te publiceren betreffende de wijze waarop de prestaties van de onderliggende blootstellingen de kredietbeoordeling beïnvloeden.

Artikel 270 quinquies

Gebruik van kredietbeoordelingen

  • 1. 
    Een instelling kan besluiten één of meer EKBI’s aan te wijzen als de EKBI’s waarvan zij de kredietbeoordelingen zal gebruiken bij de berekening van haar risicogewogen posten overeenkomstig dit hoofdstuk (een „aangewezen EKBI”).
  • 2. 
    Een instelling gebruikt de kredietbeoordelingen van haar securitisatieposities op een consistente en niet-selectieve wijze en voldoet daartoe aan de volgende vereisten:
 

a)

een instelling maakt geen gebruik van de kredietbeoordelingen door de ene EKBI ten aanzien van haar posities in bepaalde tranches en van de kredietbeoordelingen door een andere EKBI voor haar posities in andere tranches binnen dezelfde securitisatie waarvoor al dan niet een rating door de eerstgenoemde EKBI beschikbaar is;

 

b)

indien ten aanzien van een positie twee kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI’s beschikbaar zijn, past de instelling de minst gunstige kredietbeoordeling toe;

 

c)

indien ten aanzien van een positie drie of meer kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI’s beschikbaar zijn, worden de twee gunstigste kredietbeoordelingen toegepast. Indien de twee gunstigste kredietbeoordelingen verschillend zijn, wordt de minst gunstige van beide toegepast;

 

d)

een instelling dringt niet actief aan op het intrekken van minder gunstige ratings.

  • 3. 
    Indien de aan een securitisatie onderliggende blootstellingen volledige of gedeeltelijke toelaatbare kredietprotectie genieten overeenkomstig hoofdstuk 4 en het effect van die protectie in de kredietbeoordeling van een securitisatiepositie door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, maakt de instelling gebruik van het met die kredietbeoordeling verbonden risicogewicht. Indien de in dit lid bedoelde kredietprotectie niet toelaatbaar is overeenkomstig hoofdstuk 4, wordt de kredietbeoordeling niet erkend en wordt de securitisatiepositie behandeld als was die zonder rating.
  • 4. 
    Indien een securitisatiepositie toelaatbare kredietprotectie overeenkomstig hoofdstuk 4 geniet en het effect van die protectie in haar kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, behandelt de instelling de securitisatiepositie als was die zonder rating, en berekent zij de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4.

Artikel 270 sexies

Indeling van securitisaties

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de in dit hoofdstuk vastgestelde kredietkwaliteitscategorieën op objectieve en consistente wijze bij de betrokken kredietbeoordelingen van alle EKBI’s in te delen. Voor de toepassing van dit artikel doet de EBA met name het volgende:

 

a)

onderscheid maken tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven;

 

b)

rekening houden met kwantitatieve factoren, zoals wanbetalings- of verliesgraden en de historische prestaties van de kredietbeoordelingen door elke EKBI in de verschillende activaklassen;

 

c)

rekening houden met kwalitatieve factoren, zoals het scala aan transacties dat door de EKBI wordt beoordeeld, de door haar toegepaste methoden en de betekenis van haar kredietbeoordelingen, met name de vraag of die beoordeling rekening houdt met verwacht verlies of eerste-euroverlies en tijdige betaling van rente of laatste betaling van rente;

 

d)

trachten ervoor te zorgen dat voor securitisatieposities waarop op basis van de kredietbeoordelingen door EKBI’s hetzelfde risicogewicht wordt toegepast, gelijkwaardige kredietrisicograden gelden.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

 

10)

Artikel 337 wordt vervangen door:

„Artikel 337

Eigenvermogensvereiste voor securitisatie-instrumenten

  • 1. 
    Voor instrumenten in de handelsportefeuille die securitisatieposities zijn, weegt de instelling haar overeenkomstig artikel 327, lid 1, berekende nettoposities met 8 % van het risicogewicht dat de instelling overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 5, titel II, op de positie in haar niet-handelsportefeuille zou toepassen.
  • 2. 
    Wanneer voor de toepassing van lid 1 risicogewichten worden bepaald, kunnen ramingen van PD en LGD worden bepaald op basis van ramingen die worden afgeleid van een intern model voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico (IRC-model) van een instelling die toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten. Deze laatste mogelijkheid mag alleen worden gebruikt met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien de ramingen stroken met de in hoofdstuk 3 van titel II vastgestelde kwantitatieve vereisten voor de IRB-benadering.

De EBA vaardigt richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voor het gebruik van als inputs gebruikte ramingen van PD en LGD, wanneer die ramingen op een IRC-model worden gebaseerd.

  • 3. 
    Voor securitisatieposities waarop overeenkomstig artikel 247, lid 6, een additioneel risicogewicht van toepassing is, wordt 8 % van het totale risicogewicht toegepast.
  • 4. 
    De instelling bepaalt de som van haar uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3 resulterende gewogen posities, ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft, om haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te berekenen, met uitzondering van securitisatieposities waarop artikel 338, lid 4, van toepassing is.
  • 5. 
    Indien een initiërende instelling van een traditionele securitisatie niet voldoet aan de in artikel 244 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van de eigenvermogensvereiste als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd.

Indien een initiërende instelling van een synthetische securitisatie niet voldoet aan de in artikel 245 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van de eigenvermogensvereisten als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd, en laat zij het effect van de synthetische securitisatie voor kredietprotectiedoeleinden buiten beschouwing.”.

 

11)

Deel vijf wordt geschrapt en alle verwijzingen naar deel vijf worden gelezen als verwijzingen naar hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402.

 

12)

In artikel 457 wordt punt c) vervangen door:

 

„c)

de eigenvermogensvereisten voor securitisatie overeenkomstig de artikelen 242 tot en met 270 bis;”.

 

13)

Artikel 462 wordt vervangen door:

„Artikel 462

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en in de artikelen 456 tot en met 460 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 28 juni 2013.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en in de artikelen 456 tot en met 460 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en de artikelen 456 tot en met 460 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van drie maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.”.
 

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 519 bis

Verslaglegging en evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2022 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, in het licht van de ontwikkelingen op de securitisatiemarkten, met inbegrip van een macroprudentieel en economisch standpunt. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel en beoordeelt in het bijzonder de volgende punten:

 

a)

het effect van de in artikel 254 vastgestelde hiërarchie van methoden op de uitgifte- en beleggingsactiviteit van instellingen op de securitisatiemarkten in de Unie, en het effect daarop van de berekening van de risicogewogen posten voor securitisatieposities als bedoeld in de artikelen 258 tot en met 266;

 

b)

de effecten op de financiële stabiliteit van de Unie en de lidstaten, met bijzondere aandacht voor potentiële speculatie op de markt voor onroerend goed en een toename van interconnecties tussen financiële instellingen;

 

c)

de vraag welke maatregelen nodig zijn om de negatieve effecten van securitisaties op de financiële stabiliteit te beperken en aan te pakken, zulks met behoud van de positieve effecten ervan op financiering, inclusief de mogelijkheid om een maximumgrens in te stellen voor de blootstelling aan securitisaties, en

 

d)

de effecten op het vermogen van financiële instellingen om een kanaal van duurzame en stabiele financiering voor de reële economie te vormen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen.

In het verslag wordt tevens ingegaan op ontwikkelingen in de regelgeving in internationale fora, in het bijzonder die in verband met internationale normen betreffende securitisaties.”.

Artikel 2

Overgangsbepalingen met betrekking tot uitstaande securitisatieposities

Met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019 blijven instellingen de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, en artikel 337 van Verordening (EU) nr. 575/2013 tot en met 31 december 2019 toepassen in de versie die op 31 december 2018 van toepassing is.

Voor de toepassing van dit artikel worden, in het geval van securitisaties waarbij geen effecten worden uitgegeven, verwijzingen naar „securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven” geacht te betekenen „securitisaties waarvan de initiële securitisatieposities worden gecreëerd”.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • A. 
    TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    MAASIKAS
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 november 2017.
  • (4) 
    Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende securitisatie en tot instelling van een Europees kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
  • (7) 
    Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.