Besluit 2018/1215 - Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

1.

Wettekst

5.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 224/4

 

BESLUIT (EU) 2018/1215 VAN DE RAAD

van 16 juli 2018

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De lidstaten en de Unie moeten bouwen aan een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid, met name ter bevordering van een geschoolde, opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die snel inspelen op economische veranderingen en teneinde de doelstellingen inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken. Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners moeten de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad coördineren.

 

(2)

De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden, en sociale rechtvaardigheid en bescherming alsook de gelijkheid van vrouwen en mannen bevorderen. Bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van adequate sociale bescherming, de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs en opleiding.

 

(3)

Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten ontwikkeld voor het begrotingsbeleid, het macro-economisch beleid en het structureel beleid, en deze ingevoerd. Als onderdeel van die instrumenten vormen de huidige richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, als vervat in Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad (4), de geïntegreerde richtsnoeren voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie. Zij moeten de beleidsuitvoering in de lidstaten en in de Unie aansturen, en de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting brengen. De hieruit voortvloeiende reeks Europese en nationale gecoördineerde beleidslijnen en hervormingen moet een geschikte algehele mix van economisch en sociaal beleid vormen die positieve overloopeffecten teweegbrengt.

 

(4)

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid sporen met het stabiliteits- en groeipact, de bestaande wetgeving van de Unie en verschillende initiatieven van de Unie, waaronder de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie (5), de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (6), de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten (7), en de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (8).

 

(5)

In het Europees Semester worden de verschillende instrumenten gecombineerd in een overkoepelend kader voor een geïntegreerd, multilateraal toezicht op het economisch, budgettair, werkgelegenheids- en sociaal beleid en wordt gestreefd naar de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, onder andere op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en armoedebestrijding, als bepaald in Besluit 2010/707/EU van de Raad (9). Terwijl de beleidsdoelstellingen, te weten het stimuleren van investeringen, het voortzetten van structurele hervormingen en het verzekeren van een verantwoord begrotingsbeleid, werden bevorderd, werd het Europees Semester sinds 2015 voortdurend versterkt en gestroomlijnd. Met name is de focus op werkgelegenheid en sociale aspecten versterkt en de dialoog met de lidstaten, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld verdiept.

 

(6)

De Unie herstelt van de economische crisis en dat bevordert positieve arbeidsmarktontwikkelingen. Toch blijven binnen en tussen de lidstaten aanzienlijke uitdagingen en ongelijkheden bestaan op het vlak van economische en sociale prestaties. De crisis heeft laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn. De belangrijkste uitdaging van vandaag is ervoor te zorgen dat de Unie vooruitgang boekt in de richting van slimme, duurzame en inclusieve groei en het scheppen van banen. Dit vereist gecoördineerde, ambitieuze en doeltreffende beleidsmaatregelen op zowel Unie- als nationaal niveau, in overeenstemming met het VWEU en de bepalingen van de Unie betreffende economisch bestuur. Door zowel de vraag- als de aanbodkant te sturen, moeten deze beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat investeringen worden gestimuleerd, dat opnieuw wordt ingezet op goed gefaseerde structurele hervormingen die de productiviteit, groeiprestaties, sociale cohesie en economische veerkracht bij schokken verbeteren en dat fiscale verantwoordelijkheid wordt genomen, waarbij moet worden gekeken naar de effecten ervan op de werkgelegenheid en de samenleving.

 

(7)

Bij arbeidsmarkthervormingen, zoals de nationale loonvormingsmechanismen, moet de nationale praktijk inzake sociale dialoog worden gehanteerd en moet de noodzakelijke gelegenheid worden geboden om sociaaleconomische vraagstukken uitvoerig te bekijken: de verbetering van het concurrentievermogen, het scheppen van banen, het beleid inzake een leven lang leren en opleiding alsook het reële inkomen.

 

(8)

Daarnaast moeten de lidstaten en de Unie de sociale gevolgen van de economische en financiële crisis aanpakken en ernaar streven een inclusieve samenleving te ontwikkelen waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op veranderingen en ermee om te gaan, en waarin zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving en de economie, zoals wordt uiteengezet in Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie (10). Ongelijkheid en discriminatie moeten worden aangepakt. Iedereen moet kansen en mogelijkheden krijgen, en armoede en sociale uitsluiting (ook van kinderen) moeten worden verminderd, met name door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkten en de socialebeschermingsstelsels doeltreffend functioneren, door belemmeringen voor onderwijs, opleiding en arbeidsparticipatie weg te nemen en door in onderwijs en opvang voor jonge kinderen te investeren. Het potentieel van personen met een handicap om bij te dragen tot economische groei en sociale ontwikkeling moet verder worden benut. Met de opkomst van nieuwe economische en bedrijfsmodellen op werkplaatsen in de Unie veranderen ook de arbeidsverhoudingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat arbeidsverhoudingen die voortkomen uit nieuwe vormen van werk, het Europees sociaal model in stand houden en versterken.

 

(9)

Na een uitgebreide en brede openbare raadpleging hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 17 november 2017 de interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten (11) ondertekend. De pijler omvat twintig beginselen en rechten die moeten bijdragen tot goed werkende en billijke arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels. Die zijn onderverdeeld in drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsomstandigheden, en sociale bescherming en inclusie. De pijler vormt een referentiekader om de prestaties op het vlak van werkgelegenheid en de sociale prestaties van de lidstaten te monitoren, hervormingen op nationaal niveau te stimuleren en als kompas te dienen voor een hernieuwd proces van convergentie in Europa. Gezien de relevantie van deze beginselen voor de coördinatie van het structureel beleid zijn de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid afgestemd op de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten.

 

(10)

De Europese pijler van sociale rechten gaat vergezeld van een sociaal scorebord om de uitvoering van en vooruitgang met de pijler te monitoren door trends en prestaties in alle lidstaten in kaart te brengen en de vooruitgang in de richting van sociaal-economische convergentie te beoordelen. De resultaten van deze analyse zullen, in voorkomend geval, verwerkt worden in het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid.

 

(11)

Deze geïntegreerde richtsnoeren moeten de basis vormen voor landspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. De lidstaten moeten optimaal gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds en andere fondsen van de Unie om de werkgelegenheid, de sociale inclusie, de bijscholing van de beroepsbevolking en een leven lang leren te stimuleren en overheidsdiensten te verbeteren. Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij worden uitgevoerd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

 

(12)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, in het oog houden hoe de desbetreffende beleidsonderdelen worden uitgevoerd in het licht van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Deze comités en andere voorbereidende instanties van de Raad die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken. De beleidsdialoog tussen het Europees parlement, de Raad en de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, moet worden gehandhaafd.

 

(13)

Het Comité voor sociale bescherming is geraadpleegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten worden vastgesteld. Deze richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma's, waarover in overeenstemming met artikel 148, lid 3, VWEU verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren in de bijlage.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 juli 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    BOGNER-STRAUSS
 

  • (1) 
    Advies van 19 april 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Advies van 14 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Advies van 3 mei 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).
 

BIJLAGE

Richtsnoer 5: de vraag naar arbeid stimuleren

De lidstaten moeten de schepping van hoogwaardige banen bevorderen, onder meer door de belemmeringen voor bedrijven bij het aanwerven van mensen te verminderen, verantwoord ondernemerschap en werkelijk zelfstandig ondernemerschap te bevorderen en, in het bijzonder, de oprichting en groei van kleine en micro-ondernemingen te ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale economie en sociale innovatie actief bevorderen. De lidstaten moeten innovatieve vormen van werk aanmoedigen waarmee hoogwaardige arbeidskansen worden gecreëerd.

De belastingdruk moet minder op arbeid komen te liggen en meer op andere bronnen van belasting die minder nadelig zijn voor werkgelegenheid en groei, rekening houdend met het herverdelingseffect van het belastingstelsel, terwijl tegelijkertijd de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven gewaarborgd worden.

De lidstaten moeten rekening houden met de autonomie van de sociale partners en tegelijkertijd de ontwikkeling van transparante en voorspelbare loonvormingsmechanismen aanmoedigen waarmee lonen kunnen worden aangepast aan ontwikkelingen van de productiviteit en wordt gezorgd voor billijke lonen die een behoorlijke levensstandaard waarborgen. Deze mechanismen moeten rekening houden met verschillen qua vaardigheden en economische prestaties tussen regio's, sectoren en ondernemingen. Aansluitend op de nationale handelwijzen moeten de lidstaten en de sociale partners toereikende minimumlonen vaststellen en daarbij rekening houden met de gevolgen ervan voor het concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en de armoede onder werkenden.

Richtsnoer 6: het arbeidsaanbod verbeteren en de toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties vergroten

Tegen de achtergrond van technologische, demografische en milieuveranderingen moeten de lidstaten de productiviteit en de inzetbaarheid, in samenwerking met de sociale partners, bevorderen door ervoor te zorgen dat personen gedurende hun hele beroepsleven voldoende relevante kennis, vaardigheden en competenties verwerven zodat zij kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt. De lidstaten moeten de noodzakelijke investeringen doen in zowel initiële als voortgezette vormen van onderwijs en opleiding (een leven lang leren). Zij moeten samenwerken met de sociale partners, aanbieders van onderwijs en opleiding, ondernemingen en andere belanghebbenden om structurele zwakke punten in de onderwijs- en opleidingsstelsels weg te werken en hoogwaardige en inclusieve vormen van onderwijs, opleiding en een leven lang leren aan te bieden. Zij moeten ervoor trachten te zorgen dat opleidingsrechten kunnen worden overgedragen wanneer iemand van baan verandert. Dit moet iedereen in staat stellen te anticiperen op en zich beter aan te passen aan de behoeften van de arbeidsmarkt en overgangen op de arbeidsmarkt met succes op te vangen, zodat de economie in het algemeen beter bestand wordt tegen schokken.

De lidstaten moeten gelijke kansen voor iedereen in het onderwijs, daaronder begrepen onderwijs voor jonge kinderen, aanmoedigen. Zij moeten de algehele onderwijsniveaus verhogen, in het bijzonder voor de minst gekwalificeerden en leerlingen uit kansarme milieus. Zij moeten zorgen voor hoogwaardige leerresultaten, basisvaardigheden versterken en tevens het aantal jongeren dat vroegtijdig de school verlaat terugdringen, en de deelname van volwassenen aan vervolgonderwijs of -opleiding verhogen. De lidstaten moeten werkplekleren in hun stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding versterken (onder meer aan de hand van hoogwaardige en effectieve leerlingplaatsen), de relevantie van tertiair onderwijs voor de arbeidsmarkt vergroten, de monitoring en prognose van vaardigheden verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en beter vergelijkbaar maken en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en validering van vaardigheden en competenties die buiten formeel onderwijs en formele opleiding zijn verworven. Zij moeten het aanbod en het gebruik van flexibele vormen van vervolgonderwijs of -opleiding verbeteren en uitbreiden. De lidstaten moeten ook laaggeschoolde volwassenen ondersteunen om op lange termijn (beter) inzetbaar te blijven door hun toegang tot en gebruik van hoogwaardige leermogelijkheden te verbeteren. Dit kan door bijscholingstrajecten uit te stippelen, met onder andere een beoordeling van de vaardigheden, een op de marktkansen afgestemd aanbod van onderwijs en opleiding, en de validering en erkenning van verworven vaardigheden.

Werkloosheid en inactiviteit moeten worden aangepakt, onder meer door tijdig doeltreffende, gecoördineerde bijstand op maat te verlenen die gebaseerd is op ondersteuning bij het zoeken naar een baan, opleiding en omscholing. Er moeten brede strategieën worden ontwikkeld die een diepgaande individuele beoordeling na ten laatste 18 maanden werkloosheid omvatten om de langdurige en de structurele werkloosheid aanzienlijk te verminderen en ook te voorkomen. De jeugdwerkloosheid en de kwestie van jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben, moeten verder worden aangepakt met het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en een structurele verbetering van de overgang van school naar werk, onder andere door middel van de volledige uitvoering van de jongerengarantie (1).

De lidstaten moeten streven naar het wegnemen van belemmeringen en ontmoedigende factoren, en het bieden van stimulansen, in verband met de participatie op de arbeidsmarkt, met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. De lidstaten moeten via onder meer gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen en diensten ondersteuning bieden voor aangepaste werkomgevingen, zodat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

De lidstaten moeten werk maken van gelijkheid van vrouwen en mannen en een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, door onder meer te zorgen voor gelijke kansen en loopbaanontwikkeling en belemmeringen voor participatie weg te nemen. De loonverschillen tussen mannen en vrouwen moeten worden aangepakt door onder meer te zorgen voor gelijke beloning voor gelijk werk of werk van gelijke waarde. Het combineren van werk, gezin en privéleven moet voor zowel vrouwen als mannen worden bevorderd, in het bijzonder door toegang te bieden tot langdurige zorg en tot diensten op het gebied van onderwijs en opvang voor jonge kinderen die zowel hoogwaardig als betaalbaar zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ouders en andere personen met zorgtaken toegang hebben tot gepast verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen, zodat een goede combinatie van werk, gezin en privéleven mogelijk is, en zij moeten een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen vrouwen en mannen bevorderen.

Richtsnoer 7: de werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners om de beginselen van flexibiliteit en zekerheid uit te voeren, waarbij de rechten en verplichtingen moeten worden afgewogen, zodat zij van een dynamische en productieve beroepsbevolking, nieuwe arbeidspatronen en bedrijfsmodellen kunnen profiteren. Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen, zwartwerk bestrijden en de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd bevorderen. Regels voor bescherming van de werkgelegenheid, arbeidswetgeving en instellingen moeten allemaal bijdragen tot zowel een gunstig wervingsklimaat als de nodige flexibiliteit voor werkgevers om snel in te spelen op economische veranderingen, maar tegelijk moeten een passende bescherming van en gezonde, veilige en aangepaste werkomgevingen voor werknemers worden behouden. Arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer door misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten te bestrijden. In het geval van onrechtmatig ontslag moet er toegang zijn tot effectieve en onpartijdige geschillenbeslechting en moet verhaalrecht bestaan, met inbegrip van gepaste compensatie.

Het beleid moet gericht zijn op verbetering en ondersteuning van participatie op, aanpassing aan en overgangen op de arbeidsmarkt. De lidstaten moeten mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, daadwerkelijk daartoe activeren en in staat stellen. De lidstaten moeten de doeltreffendheid van het actief arbeidsmarktbeleid versterken door de doelgerichtheid, de reikwijdte en het toepassingsgebied ervan te vergroten en door het beter te koppelen aan inkomenssteun voor werklozen, terwijl zij werk zoeken, en op basis van hun rechten en plichten. De lidstaten moeten streven naar doeltreffendere en efficiëntere openbare diensten voor arbeidsvoorziening die werkzoekenden ondersteunen met tijdige bijstand op maat, de vraag op de arbeidsmarkt ondersteunen en resultaatgericht beheer uitvoeren.

De lidstaten moeten voor werklozen voorzien in adequate uitkeringen van redelijke duur, in overeenstemming met hun bijdragen en de nationale bepalingen om in aanmerking te komen. Deze uitkeringen mogen een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt niet ontmoedigen en moeten gepaard gaan met een actief arbeidsmarktbeleid.

Mobiliteit van lerenden en werknemers moet worden gestimuleerd zodat zij beter inzetbaar worden en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal kan worden benut. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding, bedrijfs- en individuele pensioenen en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen. De lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat administratieve procedures werknemers uit andere lidstaten niet onnodig belemmeren om aan het werk te gaan. Ook moeten de lidstaten misbruik van de geldende regels voorkomen en een oplossing vinden voor potentiële „braindrain” uit bepaalde regio's.

Voortbouwend op de bestaande nationale praktijken en met het oog op een effectievere sociale dialoog en betere sociaal-economische resultaten, moeten de lidstaten de sociale partners tijdig en zinvol betrekken bij het uitstippelen en uitvoeren van werkgelegenheidsgerelateerde, sociale en, in voorkomend geval, economische hervormingen en beleidslijnen, onder meer door een verbeterde capaciteit van de sociale partners te ondersteunen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie.

Waar relevant moeten de lidstaten, voortbouwend op de bestaande nationale praktijken, rekening houden met de ervaring die de betrokken maatschappelijke organisaties hebben opgedaan met betrekking tot werkgelegenheid en sociale kwesties.

Richtsnoer 8: bevorderen van gelijke kansen voor iedereen, stimuleren van sociale inclusie en bestrijden van armoede

De lidstaten moeten inclusieve arbeidsmarkten bevorderen die voor iedereen openstaan, door doeltreffende maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie te bestrijden en gelijke kansen voor ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen. Zij moeten zorgen voor gelijke behandeling op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, onderwijs en toegang tot goederen en diensten, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een doeltreffende, efficiënte, houdbare en toereikende sociale bescherming in alle levensfasen, om sociale inclusie en opwaartse sociale mobiliteit te stimuleren, arbeidsmarktparticipatie aantrekkelijker te maken en ongelijkheid aan te pakken, onder meer via de opzet van hun belasting- en uitkeringsstelsels. Het aanvullen van algemene benaderingswijzen met selectieve zal de doeltreffendheid van de socialebeschermingsstelsels verhogen. De modernisering van de socialebeschermingsstelsels moet leiden tot betere toegang, duurzaamheid, toereikendheid en hoogwaardigheid.

De lidstaten moeten preventieve en geïntegreerde strategieën ontwikkelen en uitvoeren via een combinatie van de drie componenten van actieve inclusie: voldoende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten die aan de individuele behoeften voldoen. In de socialebeschermingsstelsels moeten toereikende voorzieningen voor een minimuminkomen voor iedereen die over onvoldoende middelen beschikt, worden gewaarborgd en moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.

De beschikbaarheid van betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige diensten zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg is essentieel om gelijke kansen te garanderen, ook voor vrouwen, kinderen en jongeren. Er moet specifiek aandacht gaan naar de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting, en naar het terugdringen van armoede onder werkenden en kinderen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot essentiële diensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat mensen in nood en kwetsbare personen toegang hebben tot passende sociale huisvesting of bijstand op het gebied van huisvesting. Voor dak- en thuisloosheid is een specifieke aanpak nodig. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap.

De lidstaten moeten tijdige toegang tot betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en langdurige zorg van goede kwaliteit garanderen, en tegelijk de duurzaamheid ervan op lange termijn vrijwaren.

Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de pensioenstelsels voor werknemers en zelfstandigen adequaat en houdbaar blijven; de stelsels moeten zowel vrouwen als mannen gelijke kansen bieden om pensioenrechten op te bouwen, onder meer via aanvullende stelsels die een adequaat inkomen garanderen. Pensioenhervormingen moeten gepaard gaan met maatregelen om het beroepsleven te verlengen, bijvoorbeeld door de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, en moeten worden ingepast in strategieën voor actief ouder worden. De lidstaten moeten een constructieve dialoog opstarten met de relevante belanghebbenden en de hervormingen in een gepast tempo uitvoeren.

 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.