Besluit 2018/1609 - Standpunt EU in de Werkgroep Douanevraagstukken in verband met het vervoer van de VN/ECE (VN-ECE) en in het Comité voor binnenlands vervoer van de VN-ECE in verband met de vaststelling van het verdrag inzake het vergemakkelijken van grensprocedures voor passagiers, bagage en lading-bagage in het internationale spoorwegverkeer

1.

Wettekst

26.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/44

 

BESLUIT (EU) 2018/1609 VAN DE RAAD

van 28 september 2018

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Werkgroep Douanevraagstukken in verband met het vervoer van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE) en in het Comité voor binnenlands vervoer van de VN-ECE in verband met de vaststelling van het verdrag inzake het vergemakkelijken van grensprocedures voor passagiers, bagage en lading-bagage in het internationale spoorwegverkeer

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder b), in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Russische Federatie heeft een nieuw verdrag van de VN-ECE inzake het vergemakkelijken van grensprocedures voor passagiers, bagage en lading-bagage in het internationale spoorwegverkeer („het ontwerpverdrag”) voorgesteld. De Organisatie voor de samenwerking tussen de spoorwegen (OSJD) heeft haar steun voor het ontwerpverdrag uitgesproken.

 

(2)

De Werkgroep Douanevraagstukken in verband met het vervoer (WP.30) treedt op binnen het kader van de beleidsterreinen van de VN-ECE en valt onder het algemene toezicht van het Comité voor binnenlands vervoer. De rol van WP.30 is het initiëren en uitvoeren van acties die gericht zijn op harmonisatie en vereenvoudiging van de voorschriften, regels en documentatie voor grensprocedures voor de verschillende modi van binnenlands vervoer.

 

(3)

De WP.30 zal een besluit nemen over de goedkeuring van het ontwerpverdrag en over het doorzenden ervan ter formele goedkeuring aan het Comité voor binnenlands vervoer.

 

(4)

De Unie wordt in de WP.30 en in het Comité voor binnenlands vervoer vertegenwoordigd door de lidstaten van de Unie. Alle lidstaten van de Unie zijn stemgerechtigde leden van de WP.30 en van het Comité voor binnenlands vervoer.

 

(5)

Het ontwerpverdrag bevat algemene bepalingen over de wijze waarop grenscontroles van reizigerstreinen worden georganiseerd. Het verdrag kan worden beschouwd als een basis voor alle multilaterale en bilaterale overeenkomsten; als die basis ontbreekt, zou geen van de elementen die onder het ontwerpverdrag vallen, kunnen werken.

 

(6)

Ten aanzien van de lidstaten van de Unie kunnen dergelijke multilaterale en bilaterale overeenkomsten ook zonder het ontwerpverdrag worden gesloten. Voor de Russische Federatie en enkele andere landen die zijn vertegenwoordigd in de OSJD lijkt het juridisch kader een dergelijk verdrag te vereisen om het sluiten van multilaterale en bilaterale overeenkomsten te vergemakkelijken.

 

(7)

De inhoud van het ontwerpverdrag lijkt voor de lidstaten van de Unie geen voordelige of nadelige effecten te hebben. De Unie ondersteunt het ontwerpverdrag daarom niet, maar zij heeft evenmin reden om de vaststelling ervan te blokkeren.

 

(8)

Hoewel het niet in het belang van de Unie lijkt om tot het ontwerpverdrag toe te treden, moet elk nieuw internationaal verdrag, in overeenstemming met het algemene Uniebeleid inzake institutionele aspecten, een clausule bevatten op grond waarvan de deelname van regionale organisaties voor economische integratie mogelijk is. Het ontwerpverdrag omvat geen clausule die de Unie de mogelijkheid zou geven toe te treden tot het verdrag.

 

(9)

Het standpunt van de Unie in de WP.30 en het Comité voor binnenlands vervoer moet derhalve neutraal zijn indien een clausule wordt toegevoegd die de deelname van regionale organisaties voor economische integratie mogelijk maakt. In dat geval dient de Unie zich van stemming te onthouden. In andere gevallen dienen de lidstaten van de Unie tegen de vaststelling van het ontwerpverdrag te stemmen.

 

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op dat land. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen zes maanden nadat de Raad dit besluit heeft vastgesteld, of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

 

(11)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (1); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op dit land.

 

(12)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (2); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op dit land.

 

(13)

Wat Bulgarije, Cyprus, Kroatië en Roemenië betreft, zijn de bepalingen van dit besluit rechtsbesluiten die voortbouwen op of op andere wijze gerelateerd zijn aan het Schengenacquis, in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2012.

 

(14)

Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de WP.30 en in het Comité voor binnenlands vervoer, aangezien het ontwerpverdrag bepalingen inzake visumformaliteiten bevat die onder de bevoegdheid van de Unie vallen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het volgende standpunt moet namens de Europese Unie worden ingenomen in de Werkgroep Douanevraagstukken in verband met het vervoer van de VN-ECE en in het Comité voor binnenlands vervoer van de VN-ECE in verband met het VN-ECE-ontwerpverdrag inzake het vergemakkelijken van grensprocedures voor passagiers, bagage en lading-bagage in het internationale spoorwegverkeer:

Het standpunt van de lidstaten van de Unie is dat zij zich van stemming onthouden indien de clausule die de deelname van regionale organisaties voor economische integratie mogelijk maakt, in het ontwerpverdrag wordt opgenomen. Indien een dergelijke clausule niet wordt opgenomen, stemmen de lidstaten van de Unie tegen.

Artikel 2

Het in artikel 1 genoemde standpunt wordt ingenomen door de lidstaten van de Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 28 september 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    SCHRAMBÖCK
 

  • (1) 
    Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).
  • (2) 
    Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.