Besluit 2019/392 - Sluiting van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap

1.

Wettekst

13.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 71/1

 

BESLUIT (EU) 2019/392 VAN DE RAAD

van 4 maart 2019

betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91 en artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 7,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Commissie heeft namens de Unie onderhandeld over een Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo (*1), Montenegro en de Republiek Servië, anderzijds („het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap”).

 

(2)

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap is op 9 oktober 2017 namens de Unie ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum, overeenkomstig Besluit 2017/1937 van de Raad (2), en is voorlopig toegepast overeenkomstig artikel 41, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap.

 

(3)

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap bevordert de ontwikkeling van het vervoer tussen de Unie en de Zuidoost-Europese partijen op basis van de bepalingen van het acquis van de Unie.

 

(4)

De zittingen van de ministerraad en de vergaderingen van het regionale stuurcomité ingesteld bij respectievelijk de artikelen 21 en 24 van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap, moeten in de Raad naar behoren worden voorbereid op basis van voorstellen en andere documenten van de Commissie, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De Commissie moet worden gemachtigd om, namens de Unie, na passende raadpleging haar goedkeuring te hechten aan wijzigingen van de lijsten van handelingen van de Unie opgenomen in bijlage I van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap, overeenkomstig artikel 20, lid 3, onder a), van dat verdrag.

 

(5)

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap wordt namens de Europese Unie goedgekeurd (3) (4).

Artikel 2

  • 1. 
    Onverminderd lid 2 dient de Commissie, zo spoedig mogelijk vóór de zittingen van de ministerraad of de vergaderingen van het regionale stuurcomité, bij de Raad of zijn voorbereidende instanties in het passende formaat voor vaststelling of raadpleging, naargelang het geval volgens het VWEU en het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name het beginsel van loyale samenwerking, ontwerpen van standpunten en verklaringen van de Unie over de aangelegenheden die tijdens de zittingen en vergaderingen in kwestie zullen worden besproken, in.
  • 2. 
    Het door de Unie in te nemen standpunt ten aanzien van besluiten van het regionale stuurcomité op grond van artikel 20, lid 3, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap die uitsluitend betrekking hebben op de bijwerking van Uniehandelingen opgenomen in bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap, wordt door de Commissie vastgesteld. Alvorens een dergelijk besluit wordt vastgesteld, raadpleegt de Commissie de Raad, voldoende op voorhand en middels een schriftelijk voorbereidend document, over het verwachte standpunt.

Eventuele aanpassingen van Uniehandelingen die in bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap zullen worden opgenomen, betreffen uitsluitend technische aanpassingen die voor die opneming nodig zijn.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    ANTON
 

  • (1) 
    Goedkeuring verleend op 13 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

  • (2) 
    Besluit (EU) 2017/1937 van de Raad van 11 juli 2017 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (PB L 278 van 27.10.2017, blz. 1).
  • (3) 
    De tekst van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap is samen met het besluit betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing, bekendgemaakt in PB L 278 van 27.10.2017, blz. 3.
  • (4) 
    De datum van inwerkingtreding zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad worden bekendgemaakt.
 

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

1.   

De Commissie benadrukt dat het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap tot doel heeft om, op basis van het relevante EU-acquis, geleidelijk een vervoersgemeenschap tot stand te brengen tussen de Europese Unie en de Zuidoost-Europese partijen en aldus een effectief vervoersnetwerk met buurlanden van de EU te creëren.

2.   

De Commissie merkt op dat noch het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap, noch de bijlagen daarbij, bepalingen bevatten inzake toegang tot de markt voor wegvervoer. Artikel 1, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1072/2009 blijven op dit ogenblik dus van toepassing met betrekking tot de Zuidoost-Europese partijen. Zolang er geen verandering komt in deze situatie, kunnen bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en Zuidoost-Europese partijen, met inbegrip van de vergunningen in die overeenkomsten, behouden blijven, overeenkomstig deze bepalingen en voor zover de EU-wetgeving wordt nageleefd.

3.   

In het geval de Europese Unie en de Zuidoost-Europese partijen voornemens zouden zijn hun samenwerking te versterken door in de hele EU mogelijkheden voor toegang tot de markt voor wegvervoer te creëren, moeten de onderhandelingen over en de ondertekening en sluiting van de desbetreffende overeenkomsten plaatsvinden overeenkomstig artikel 218 VWEU.

4.   

Eventuele bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en Zuidoost-Europese partijen over andere onder dit verdrag vallende vervoerswijzen kunnen in eerste instantie behouden blijven als ze in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie, onverminderd de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten.

 

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, FRANKRIJK, ITALIË EN OOSTENRIJK

Duitsland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk steunen de nagestreefde doelstelling van het vervoersverdrag met de Westelijke Balkan, nl. geleidelijke totstandbrenging van een vervoersgemeenschap en een vervoersnetwerk tussen de Europese Unie en de Zuidoost-Europese partijen op basis van het toepasselijke EU-acquis. Duitsland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk onderstrepen dat de geleidelijke openstelling van de markt voor de betrokken vervoerssectoren op basis van het beginsel van de meestbegunstigde natie noodzakelijkerwijs impliceert dat er geen sprake kan zijn van een gunstiger behandeling van derde landen, of van onderdanen van derde landen ten opzichte van EU-onderdanen.

Voor Duitsland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk is het belangrijk dat de bestaande bilaterale vervoersovereenkomsten tussen de lidstaten en de Zuidoost-Europese partijen toegepast kunnen blijven worden en, indien nodig, kunnen worden aangepast, en in dit verband verheugen zij zich over de toezeggingen van de Europese Unie tijdens de onderhandelingen over het vervoersverdrag met de Westelijke Balkan, die in een verklaring in de notulen zijn opgenomen.

Rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de EU-lidstaten, wijzen Duitsland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk er ook op dat het vervoersverdrag met de Westelijke Balkan geen afbreuk doet aan de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten, en dat dit vervoersverdrag met de Westelijke Balkan geen precedent vormt voor vervoersovereenkomsten met niet-EU-lidstaten.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.