Besluit 2019/483 - Standpunt EU over de wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst (Verordening kapitaalvereisten (Verordening (EU) nr. 575/2013) (VKV) en Richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) (RKV IV))

1.

Wettekst

25.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/29

 

BESLUIT (EU) 2019/483 VAN DE RAAD

van 19 maart 2019

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst (Verordening kapitaalvereisten (Verordening (EU) nr. 575/2013) (VKV) en Richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) (RKV IV))

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

 

(2)

Op grond van artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere bijlage IX bij die overeenkomst, die bepalingen inzake financiële diensten bevat, te wijzigen.

 

(3)

Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

 

(4)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    CIAMBA
 

  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  • (4) 
    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
 

ONTWERP

BESLUIT Nr. …/2019 VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 68, PB L 321 van 30.11.2013, blz. 6, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 2, moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

 

(2)

Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

 

(3)

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (3), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 73, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 1, moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

 

(4)

In Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU wordt verwezen naar „EU-moederinstellingen”, „financiële EU-moederholdings” en „gemengde financiële EU-moederholdings” die in het kader van de EER-overeenkomst worden gelezen als verwijzingen naar entiteiten die voldoen aan de in de verordening opgenomen desbetreffende definities en die zijn gevestigd in een overeenkomstsluitende partij van de EER en die geen dochterondernemingen zijn van een andere instelling die in een andere overeenkomstsluitende partij van de EER is opgericht.

 

(5)

Richtlijnen 2006/48/EG (4) en 2006/49/EG (5) van het Europees Parlement en de Raad, die opgenomen zijn in de EER-overeenkomst, worden ingetrokken bij Richtlijn 2013/36/EU en moeten derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

 

(6)

De mogelijkheden voor ongegronde verminderingen van eigenvermogensvereisten die voortvloeien uit het gebruik van interne modellen zijn onder andere ingeperkt door nationale wetgeving tot uitvoering van artikel 152 van Richtlijn 2006/48/EG, dat eind 2017 is vervangen door artikel 500 van Verordening (EU) 575/2013. Er zijn evenwel nog steeds verscheidene andere bepalingen in Verordening (EU) 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU op grond waarvan bevoegde autoriteiten deze kwestie kunnen aanpakken, met onder meer de mogelijkheid om maatregelen te nemen om ongegronde verminderingen van de risicogewogen posten voor blootstellingen te neutraliseren, zie bijvoorbeeld artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU, en om prudente voorzichtigheidsmarges op te leggen bij de kalibratie van interne modellen, zie bijvoorbeeld artikel 144 van Verordening (EU) 575/2013 en artikel 101 van Richtlijn 2013/36/EU.

 

(7)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

De tekst van punt 14 (Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door de volgende tekst:

„32013 L 0036: Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 73, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 1.

De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze overeenkomst met de volgende aanpassingen gelezen:

 

a)

Niettegenstaande de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen “lidsta(a)t(en)” en “bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de richtlijn bedoelde betekenis, maar ook voor respectievelijk de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

 

b)

Verwijzingen naar “centrale banken van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB)” en “centrale banken” staan niet alleen voor in de richtlijn bedoelde betekenis, maar ook voor de nationale centrale banken van de EVA-staten.

 

c)

Verwijzingen naar andere besluiten in de richtlijn zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

 

d)

Verwijzingen naar de bevoegdheden van de EBA krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad in de richtlijn worden begrepen als verwijzingen — in de zaken als bedoeld in en overeenkomstig punt 31g van deze bijlage — naar de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten.

 

e)

In artikel 2, lid 5, worden het volgende punt ingevoegd:

 

“11a)

In IJsland, “Byggðastofnun”, “Íbúðalánasjóður” en “Lánasjóður sveitarfélaga ohf.”;”

 

f)

In artikel 6, onder a), wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De bevoegde autoriteiten van de EVA-staten werken met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare informatiestroom tussen hen en de partijen bij het ESFS en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. De bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten werken op dezelfde wijze samen met de bevoegde autoriteiten van de EVA-staten.”

 

g)

Artikel 47, lid 3, is niet van toepassing op de EVA-staten. Een EVA-staat kan, door middel van met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, regelingen treffen inzake de toepassing van bepalingen die bijkantoren van een kredietinstelling met hoofdkantoor in een derde land eenzelfde behandeling op het grondgebied van deze EVA-staat verzekeren.

De overeenkomstsluitende partijen verstrekken elkaar inlichtingen en treden met elkaar in overleg voorafgaand aan het sluiten van overeenkomsten met derde landen op basis van artikel 47, lid 3, of de eerste alinea van dit punt, al naargelang het geval.

Bij de onderhandeling met een of meer derde landen over de sluiting van overeenkomsten op basis van artikel 47, lid 3, waarbij een dergelijke overeenkomst betrekking heeft op het verkrijgen van nationale behandeling of een daadwerkelijke toegang tot de markt in de desbetreffende derde landen voor bijkantoren van kredietinstellingen die hun hoofdkantoor in een lidstaat van de Europese Unie hebben, streeft de Europese Unie naar een gelijke behandeling voor bijkantoren van kredietinstellingen die hun hoofdkantoor in een EVA-staat hebben.

 

h)

Artikel 48 is niet van toepassing. Wanneer een EVA-staat een overeenkomst sluit met een of meer derde landen met het oog op het maken van afspraken over de uitoefening van toezicht op geconsolideerde basis op instellingen waarvan de moederondernemingen hun hoofdkantoor in een derde land hebben en instellingen die in een derde land gelegen zijn en waarvan de moederonderneming een instelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in deze EVA-staat is, wordt met deze overeenkomst ernaar gestreefd ervoor te zorgen dat de EBA in staat is van de bevoegde autoriteit van deze EVA-staat de informatie te verkrijgen die deze ontvangt van de nationale autoriteiten van derde landen overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

 

i)

In artikel 53, lid 2, worden de woorden “of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd vóór de woorden “in overeenstemming met deze richtlijn”.

 

j)

In artikel 58, lid 1, onder d), worden de woorden “of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord “ESMA”.

 

k)

In artikel 89, lid 5, worden de woorden “toekomstige wetgevingshandelingen van de Unie voorzien in bekendmakingsverplichtingen” vervangen door de woorden “toekomstige wetgevingshandelingen van toepassing op grond van de EER-overeenkomst voorzien in bekendmakingsverplichtingen”.

 

l)

In artikel 114, lid 1, worden, wat Liechtenstein betreft, de woorden “een centrale bank van het ESCB” vervangen door de woorden “de bevoegde autoriteit”.

 

m)

In de tweede alinea van artikel 117, lid 1, worden de woorden “of in voorkomend geval de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord “EBA”.

 

n)

In artikel 133, leden 14 en 15, worden de woorden “of, wat de EVA-staten betreft, het Permanent Comité van de EVA-staten” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

 

o)

In artikel 151, lid 1, worden, wat de EVA-staten betreft, de woorden “een besluit van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden “overeenkomstig”.”

 

2)

Na punt 14 (Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende ingevoegd:

 

„14a.

32013 R 0575: Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 68, PB L 321 van 30.11.2013, blz. 6, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 2, zoals gewijzigd bij:

32017 R 2395: Verordening (EU) nr. 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

 

a)

Niettegenstaande de bepalingen van Protocol 1 bij deze overeenkomst en tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, staan de termen “lidsta(a)t(en)” en “bevoegde autoriteiten” niet alleen voor de in de verordening bedoelde betekenis, maar ook voor respectievelijk de EVA-staten en hun bevoegde autoriteiten.

 

b)

Verwijzingen naar “centrale banken van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB)” en “centrale banken” staan niet alleen voor in de verordening bedoelde betekenis, maar ook voor de nationale centrale banken van de EVA-staten.

 

c)

Verwijzingen naar andere besluiten in de verordening zijn van toepassing voor zover en in de vorm waarin deze in de overeenkomst zijn opgenomen.

 

d)

Verwijzingen naar de bevoegdheden van de EBA krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad in de verordening worden begrepen als verwijzingen — in de zaken als bedoeld in en overeenkomstig punt 31g van deze bijlage — naar de bevoegdheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA met betrekking tot de EVA-staten.

 

e)

In punt 75 van artikel 4, lid 1, worden de woorden “Noorwegen en” ingevoegd voor het woord “Zweden”.

 

f)

In artikel 31, lid 1, onder b), worden de woorden de “Commissie” vervangen door “de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

 

g)

In de leden 1 en 2 van artikel 80 worden de woorden “of ingeval het gaat om een EVA-staat, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

 

h)

In artikel 329, lid 4, artikel 344, lid 2, artikel 352, lid 6, artikel 358, lid 4, en artikel 416, lid 5, worden, wat betreft de EVA-staten, de woorden “de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden “inwerkingtreding van”.

 

i)

In artikel 395:

 

i)

zijn, wat de EVA-staten betreft, in de leden 7 en 8 de woorden “de Raad” niet van toepassing;

 

ii)

luidt, wat de EVA-staten betreft, de eerste alinea van lid 8 als volgt:

“De bevoegdheid om een besluit vast te stellen tot aanvaarding of afwijzing van de in lid 7 bedoelde voorgestelde nationale maatregel, wordt toevertrouwd aan het Permanent Comité van de EVA-staten.”;

 

iii)

wordt lid 8, tweede alinea, eerste zin, vervangen door:

“Binnen één maand na ontvangst van de in lid 7 bedoelde kennisgeving verstrekt de EBA haar advies betreffende de in dat lid vermelde punten aan de Raad, de Commissie en de betrokken lidstaat of, wanneer haar advies betrekking heeft op door een EVA-staat voorgestelde nationale maatregelen, aan het Permanent Comité van de EVA-staten en de betrokken EVA-staat.”.

 

j)

In artikel 458:

 

i)

luidt, wat de EVA-staten betreft, de eerste alinea van lid 2 als volgt:

“Indien de overeenkomstig lid 1 bepaalde autoriteit veranderingen constateert in de intensiteit van macroprudentieel of systeemrisico in het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een welbepaalde EVA-lidstaat, die naar het oordeel van die autoriteit beter met strengere nationale maatregelen kunnen worden ondervangen, stelt zij het Permanent Comité van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, het ESRB en de EBA daarvan in kennis, onder overlegging van relevante kwantitatieve of kwalitatieve aanwijzingen betreffende al het volgende:”;

 

ii)

luidt, wat de EVA-staten betreft, de eerste alinea van lid 4 als volgt:

“De bevoegdheid tot vaststelling van een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de ontwerpen van nationale maatregelen als bedoeld in lid 2, onder d), wordt toegekend aan het Permanent Comité van de EVA-staten, dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, op voorstel van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”;

 

iii)

wordt in de tweede alinea van lid 4 het volgende toegevoegd:

“Wanneer hun adviezen betrekking hebben op ontwerpen van nationale maatregelen van een EVA-staat, verstrekken het ESRB en de EBA hun adviezen aan het Permanent Comité van de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en aan de betrokken EVA-staat.”;

 

iv)

luiden, wat de EVA-staten betreft, de derde tot en met achtste alinea van lid 4 als volgt:

“Zoveel mogelijk rekening houdend met de in de tweede alinea bedoelde adviezen, kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, indien er solide, sterke en gedetailleerde aanwijzingen zijn dat de maatregel een negatief effect zal hebben op de interne markt dat sterker zal doorwegen dan de baten van de financiële stabiliteit die tot een vermindering van de geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico's leiden, binnen één maand bij het Permanent Comité van de EVA-staten een voorstel indienen voor een uitvoeringshandeling houdende verwerping van de ontwerpen van nationale maatregelen.

Dient de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geen voorstel in binnen die periode van één maand, dan kan de betrokken EVA-staat de ontwerpen van nationale maatregelen onmiddellijk vaststellen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.

Het Permanent Comité van de EVA-staten neemt binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit ter zake en vermeldt waarom het de ontwerpen van nationale maatregelen al dan niet verwerpt.

Het Permanent Comité van de EVA-staten verwerpt de ontwerpen van nationale maatregelen uitsluitend indien het van oordeel is dat een of meer van de volgende voorwaarden niet zijn vervuld:

 

a)

de veranderingen in de intensiteit van het macroprudentieel of systeemrisico zijn van dien aard dat zij op nationaal niveau een risico voor de financiële stabiliteit vormen;

 

b)

het geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico kan niet adequaat worden ondervangen met de artikelen 124 en 164 van deze verordening en de artikelen 101, 103, 104, 105, 133 en 136 van Richtlijn 2013/36/EU, de relatieve effectiviteit van die maatregelen in aanmerking genomen;

 

c)

de ontwerpen van nationale maatregelen zijn geschikter om het geconstateerde macroprudentiële of systeemrisico te ondervangen en hebben geen onevenredige ongunstige gevolgen voor het geheel of delen van het financiële stelsel in andere overeenkomstsluitende partijen, of in de EER als geheel, waardoor zij een belemmering voor de werking van de interne markt zouden vormen;

 

d)

de aangelegenheid gaat slechts één EVA-staat aan; en

 

e)

de risico's zijn niet reeds ondervangen met andere maatregelen in deze verordening of in Richtlijn 2013/36/EU.

Bij zijn beoordeling houdt het Permanent Comité van de EVA-staten rekening met het advies van het ESRB en de EBA en baseert het zich op de bewijsstukken die door de overeenkomstig lid 1 bepaalde autoriteit overeenkomstig lid 2 zijn overgelegd.

Indien Permanent Comité van de EVA-staten binnen één maand na ontvangst van het voorstel van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geen besluit neemt, dan kan de EVA-staat de maatregelen vaststellen en toepassen voor een periode van maximaal twee jaar of, indien dat eerder is, totdat het macroprudentieel of systeemrisico zich niet langer voordoet.”;

 

v)

wat de EVA-staten betreft, luidt lid 6 als volgt:

“Wanneer een EVA-staat de maatregelen erkent die zijn vastgesteld overeenkomstig dit artikel, stelt hij het Permanent Comité van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, het ESRB en de EBA en de overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst die tot het toepassen van de maatregelen gemachtigd is, hiervan in kennis.”.

 

k)

In artikel 467, lid 2, worden, wat de EVA-staten betreft, de woorden “totdat de Commissie een verordening op grond van Verordening (EG) 1606/2002 heeft vastgesteld” vervangen door “tot de inwerkingtreding van een besluit van het Gemengd Comité van de EER met een verordening die is vastgesteld op grond van Verordening (EG) 1606/2002”.

 

l)

In artikel 497, wat betreft de EVA-staten:

 

i)

worden in de leden 1 en 2 de woorden “de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden “inwerkingtreding van de meest recente van”;

 

ii)

worden in lid 1 de woorden “zijn vastgesteld” vervangen door “van toepassing zijn in de EER”.”

 

3)

In punt 31bc (Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad):

 

a)

wordt het volgende streepje wordt toegevoegd:

 

„—

32013 R 0575: Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 68, PB L 321 van 30.11.2013, blz. 6 en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 2.”;

 

b)

in aanpassing (zh) wordt het volgende toegevoegd:

 

„(v)

in lid 5 bis, worden, wat de EVA-staten betreft, de woorden “de besluiten van het Gemengd Comité van de EER met” ingevoegd na de woorden “inwerkingtreding van de meest recente van”.”.

 

4)

In punt 31ea (Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

 

„—

32013 L 0036: Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338), zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 73 en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 1.”.

 

5)

De tekst van punt 31 (Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gerectificeerd in PB L 208 van 2.8.2013, blz. 68, PB L 321 van 30.11.2013, blz. 6, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 2, en Verordening (EU) 2017/2395 en Richtlijn 2013/36/EU, zoals gerectificeerd in PB L 208, 2.8.2013, blz. 73, en PB L 20 van 25.1.2017, blz. 1, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER

 

(*1)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

 

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen bij Besluit nr. …/2019 waarbij Richtlijn 2013/36/EG in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

De overeenkomstsluitende partijen zijn het erover eens dat de opname in de EER-overeenkomst van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG geen afbreuk doet aan nationale regels van algemene strekking met betrekking tot de screening van buitenlandse directe investeringen om redenen van veiligheid of openbare orde.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.