Verordening 2019/472 - Meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren

1.

Wettekst

25.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 83/1

 

VERORDENING (EU) 2019/472 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 maart 2019

tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarbij de Unie partij is, zijn instandhoudingsverplichtingen vastgesteld, onder meer betreffende het behoud of het herstel van populaties van geoogste soorten op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

 

(2)

Tijdens de top van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling die in 2015 in New York heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden om tegen 2020 het oogsten van vis doeltreffend te reglementeren, een einde te maken aan overbevissing, aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan destructieve visserijpraktijken, en wetenschappelijk gefundeerde beheersplannen uit te voeren teneinde de bestanden in zo kort mogelijke tijd te herstellen tot op zijn minst het niveau dat de door hun biologische kenmerken bepaalde MDO kan opleveren.

 

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB moet bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand, als vastgesteld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

 

(4)

Het GVB heeft onder meer ten doel te garanderen dat visserij en aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, de voorzorgsbenadering toe te passen bij het visserijbeheer en een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen.

 

(5)

Met het oog op de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen moeten instandhoudingsmaatregelen zoals meerjarenplannen, technische maatregelen, en maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden, zo nodig met elkaar gecombineerd, worden vastgesteld.

 

(6)

Op grond van de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen. Overeenkomstig die artikelen dient het bij deze verordening vastgestelde meerjarenplan (hierna „het plan” genoemd) doelstellingen te omvatten, alsmede kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten, vrijwaringsmaatregelen en technische maatregelen die beogen ongewenste vangsten te voorkomen en te beperken en de impact op het mariene milieu tot een minimum terug te dringen, in het bijzonder op kwetsbare habitats en beschermde soorten.

 

(7)

In deze verordening moet rekening worden gehouden met de beperkingen in verband met de grootte van de vaartuigen van de ambachtelijke en kustvisserij die in de ultraperifere gebieden worden gebruikt.

 

(8)

Met het „beste beschikbare wetenschappelijke advies” wordt bedoeld: openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt ondersteund door de meest actuele wetenschappelijke gegevens en methoden en dat is uitgebracht of beoordeeld door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Europese Unie of op internationaal niveau.

 

(9)

De Commissie dient voor de bestanden die binnen de werkingssfeer van het plan vallen, het beste beschikbare wetenschappelijke advies in te winnen. Zij sluit daartoe memoranda van overeenstemming met de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). Het wetenschappelijke advies van met name de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau dient gebaseerd te zijn op het plan en dient in het bijzonder FMDO-bandbreedtes en biomassareferentiepunten (MDO Btrigger en Blim) te vermelden. Die waarden dienen te worden vermeld in het desbetreffende bestandsadvies en, in voorkomend geval, in andere openbaar beschikbare wetenschappelijke adviezen, waaronder bijvoorbeeld adviezen met betrekking tot gemengde visserij van met name de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau.

 

(10)

In Verordeningen (EG) nr. 811/2004 (5), (EG) nr. 2166/2005 (6), (EG) nr. 388/2006 (7), (EG) nr. 509/2007 (8) en (EG) nr. 1300/2008 (9) van de Raad zijn regels vastgesteld voor de exploitatie van het noordelijke heekbestand, de bestanden van heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland, tong in de Golf van Biskaje, tong in het westelijk Kanaal, haring in het gebied ten westen van Schotland en kabeljauw in het Kattegat, de Noordzee, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee. Vis uit deze en andere demersale bestanden wordt geoogst in het kader van gemengde visserij. Daarom dient één meerjarenplan te worden vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met zulke technische interacties.

 

(11)

Een dergelijk meerjarenplan dient van toepassing te zijn op de demersale bestanden en de desbetreffende visserijen in de westelijke wateren, die bestaan uit de noordwestelijke wateren en de zuidwestelijke wateren. Het gaat daarbij om rondvis-, platvis- en kraakbeenvissoorten en langoustines (Nephrops norvegicus) die op of in de nabijheid van de bodem van de waterkolom leven.

 

(12)

Sommige demersale bestanden worden zowel in de westelijke wateren als in daaraan grenzende wateren geëxploiteerd. Daarom dient de werkingssfeer van de bepalingen in het plan die betrekking hebben op streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen voor bestanden die voornamelijk in de westelijke wateren worden geëxploiteerd, te worden uitgebreid tot de betrokken gebieden buiten de westelijke wateren. Bovendien dienen voor bestanden die ook aanwezig zijn in de westelijke wateren, maar die voornamelijk buiten de westelijke wateren worden geëxploiteerd, de streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen te worden vastgesteld in meerjarenplannen voor de gebieden buiten de westelijke wateren waar die bestanden voornamelijk worden geëxploiteerd, waarbij de werkingssfeer van die meerjarenplannen dient te worden uitgebreid tot de westelijke wateren.

 

(13)

De geografische werkingssfeer van het plan dient gebaseerd te zijn op de geografische spreiding van de bestanden, zoals opgenomen in het meest recente wetenschappelijke advies van met name de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau. Het is mogelijk dat de geografische spreiding van de bestanden zoals opgenomen in het plan in de toekomst zal moeten worden gewijzigd ten gevolge van betere wetenschappelijke informatie of van migratie van bestanden. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de geografische spreiding van de bestanden als opgenomen in het plan, indien uit het wetenschappelijk advies van met name de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, blijkt dat de geografische verdeling van de betrokken bestanden is gewijzigd.

 

(14)

Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, moet de Unie overleg plegen met die derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd, in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met name artikel 2, lid 2, daarvan, en van deze verordening. Bij gebreke van een formeel akkoord dient de Unie alles in het werk te stellen om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken en gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie te bevorderen.

 

(15)

Het plan dient erop gericht te zijn bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het GVB, en met name het bereiken en behouden van de MDO voor de doelbestanden, de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor demersale bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden en het bevorderen van een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten. Ook dient het plan een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer toe te passen om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het dient in overeenstemming te zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken (overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG) en de doelstellingen van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (11). In dit plan dienen ook nadere bepalingen te worden opgenomen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren voor alle bestanden van soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van toepassing is.

 

(16)

Krachtens artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen de vangstmogelijkheden te worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van die verordening bepaalde doelstellingen en in overeenstemming te zijn met de in de meerjarenplannen bepaalde streefdoelen, tijdschema's en marges.

 

(17)

Het streefdoel voor de visserijsterfte (F) dat in overeenstemming is met de doelstelling om de MDO te bereiken en te behouden, dient te worden vastgesteld in de vorm van een bandbreedte van waarden die in overeenstemming zijn met het bereiken van de MDO (FMDO). Deze op het beste beschikbare wetenschappelijke advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om op flexibele wijze te kunnen inspelen op ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, bij te dragen tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting en rekening te houden met de kenmerken van gemengde visserij. De FMDO-bandbreedtes dienen te worden berekend door in het bijzonder de ICES, specifiek in het kader van de periodieke vangstadviezen, of door een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau. De bandbreedtes dienen op basis van het plan zo te worden bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bovengrens van de bandbreedte moet geplafonneerd zijn, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder Blim terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt. Deze bovengrens moet ook overeenkomen met de „adviesregel” van de ICES, die inhoudt dat wanneer de toestand op het gebied van paaibiomassa of abundantie slecht is, F moet worden verminderd tot een waarde die niet hoger is dan een bovengrens gelijk aan de FMDO-puntwaarde vermenigvuldigd met de paaibiomassa of de abundantie in het TAC-jaar (TAC = totaal toegestane vangsten), gedeeld door MDO Btrigger. De ICES hanteert deze overwegingen en deze adviesregel wanneer hij wetenschappelijk advies verstrekt over visserijsterfte en vangstopties.

 

(18)

Met het oog op de vaststelling van de vangstmogelijkheden dient er een bovendrempel te komen voor FMDO-bandbreedtes bij normaal gebruik en, mits het betrokken bestand als in goede staat verkerend wordt beschouwd, een bovengrens voor bepaalde gevallen. Het moet mogelijk zijn om de vangstmogelijkheden alleen op de bovengrens vast te stellen indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening in het geval van gemengde visserij, of indien dat noodzakelijk is om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen of om de jaarlijkse schommelingen op het gebied van de vangstmogelijkheden te beperken.

 

(19)

Een bevoegde adviesraad moet de Commissie een beheersaanpak kunnen aanbevelen die erop gericht is de jaarlijkse schommelingen van de vangstmogelijkheden voor een bepaald in deze verordening opgenomen bestand te beperken. De Raad moet met dergelijke aanbevelingen rekening kunnen houden bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden, op voorwaarde dat deze vangstmogelijkheden in overeenstemming zijn met de streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen in het kader van het plan.

 

(20)

Voor bestanden waarvoor streefdoelen in verband met de MDO beschikbaar zijn en met het oog op de toepassing van vrijwaringsmaatregelen dienen instandhoudingsreferentiepunten te worden vastgesteld die in het geval van visbestanden worden uitgedrukt als triggerniveaus voor de paaibiomassa, en in het geval van langoustines als triggerniveaus voor de abundantie.

 

(21)

Wanneer de bestandsomvang tot onder die niveaus daalt, dient te worden voorzien in passende vrijwaringsmaatregelen. Vrijwaringsmaatregelen dienen onder meer in te houden dat de vangstmogelijkheden worden gereduceerd en dat er specifieke instandhoudingsmaatregelen worden genomen wanneer luidens wetenschappelijk advies herstelmaatregelen vereist zijn. Deze maatregelen dienen te worden aangevuld met alle andere passende maatregelen, zoals maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of maatregelen van de lidstaten overeenkomstig artikel 13 van die verordening.

 

(22)

De TAC-hoeveelheden voor langoustine in vier specifieke beheersgebieden moeten kunnen worden vastgesteld als de som van de vangstbeperkingen voor elke functionele eenheid en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden in elk beheersgebied. Dit mag het vaststellen van maatregelen ter bescherming van specifieke functionele eenheden evenwel niet uitsluiten.

 

(23)

Om de regionale aanpak te kunnen toepassen op de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee, dient het mogelijk te zijn om technische maatregelen te nemen voor alle bestanden in de westelijke wateren.

 

(24)

De regeling ter beperking van de visserijinspanning voor tong in het westelijk Kanaal is een efficiënt beheersinstrument gebleken als aanvulling op de vaststelling van de vangstmogelijkheden. Een dergelijke beperking van de visserijinspanning moet daarom in het kader van het plan worden gehandhaafd.

 

(25)

Wanneer de visserijsterfte als gevolg van de recreatievisserij een significante impact heeft op een bestand dat beheerd wordt op basis van de MDO, moet de Raad niet-discriminerende beperkingen kunnen vaststellen voor recreatievissers. De Raad dient bij de vaststelling van dergelijke beperkingen te verwijzen naar transparante en objectieve criteria. In voorkomend geval moeten de lidstaten de nodige proportionele maatregelen nemen voor het monitoren en verzamelen van gegevens met het oog op een betrouwbare schatting van de werkelijke niveaus van recreatieve vangsten.

 

(26)

Met het oog op de naleving van de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 neergelegde aanlandingsverplichting dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen, die nader dienen te worden uitgewerkt overeenkomstig artikel 18 van deze verordening.

 

(27)

Voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen van lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dient een termijn te worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

 

(28)

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 dienen bepalingen te worden vastgesteld inzake de periodieke beoordeling door de Commissie, op basis van wetenschappelijk advies, van de toereikendheid en doeltreffendheid van de toepassing van deze verordening. Het plan dient uiterlijk op 27 maart 2024 en vervolgens om de vijf jaar te worden geëvalueerd. Een dergelijke periode biedt voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig uit te voeren, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties.

 

(29)

Met het oog op een tijdige en evenredige aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, om flexibiliteit te waarborgen en om de ontwikkeling van bepaalde maatregelen mogelijk te maken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tot wijziging van of in aanvulling op deze verordening handelingen vast te stellen met betrekking tot aanpassingen inzake de bestanden die onder deze verordening vallen na wijzigingen van de geografische spreiding van de bestanden, herstelmaatregelen, de uitvoering van de aanlandingsverplichting en beperkingen wat de totale capaciteit van de vloten van de betrokken lidstaten betreft. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(30)

Met het oog op rechtszekerheid behoort te worden verduidelijkt dat maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, kunnen worden geacht in aanmerking te komen voor steun krachtens Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13).

 

(31)

Het gebruik van dynamische verwijzingen naar FMDO-bandbreedtes en naar instandhoudingsreferentiepunten garandeert dat die parameters, die van essentieel belang zijn voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden, actueel blijven en dat de Raad zich steeds kan baseren op de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen. Voorts dient de benadering die bestaat uit dynamische verwijzingen naar de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen te worden gevolgd voor het beheer van de bestanden in de Oostzee. Ook moet worden gespecificeerd dat de aanlandingsverplichting niet van toepassing is op de recreatievisserij in de gebieden die onder het meerjarenplan voor de visserij in de Oostzee vallen. Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (14) dient derhalve te worden gewijzigd.

 

(32)

De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor langoustine in het Skagerrak en het Kattegat moet worden herzien. Ook moet worden gespecificeerd dat de aanlandingsverplichting niet van toepassing is op de recreatievisserij in de gebieden die onder het meerjarenplan voor de visserij in de Noordzee vallen. Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad (15) dient derhalve worden te gewijzigd.

 

(33)

Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 dienen te worden ingetrokken.

 

(34)

Voordat de laatste hand werd gelegd aan het plan, waren de verwachte economische en sociale effecten ervan naar behoren geëvalueerd overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna „het plan” genoemd) vastgesteld voor onderstaande demersale bestanden, met inbegrip van diepzeebestanden, in de westelijke wateren en — voor bestanden die zich uitstrekken tot buiten de westelijke wateren — in de daaraan grenzende wateren, alsook voor de visserijen die deze bestanden exploiteren:
 

1.

zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo) in de ICES-deelgebieden 1, 2, 4, 6-8, 10 en 14, en in de sectoren 3a, 5a, 5b, 9a, en 12b;

 

2.

rondneusgrenadier (Coryphaenoides rupestris) in de ICES-deelgebieden 6 en 7 en sector 5b;

 

3.

zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de ICES-sectoren 4b, 4c, 7a, 7d-h, 8a en 8b;

 

4.

zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de ICES-sectoren 6a, 7b en 7j;

 

5.

zeebaars (Dicentrarchus labrax) in de ICES-sectoren 8c en 9a;

 

6.

kabeljauw (Gadus morhua) in ICES-sector 7a;

 

7.

kabeljauw (Gadus morhua) in de ICES-sectoren 7e-k;

 

8.

scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de ICES-sectoren 4a en 6a;

 

9.

scharretongen (Lepidorhombus spp.) in ICES-sector 6b;

 

10.

scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de ICES-sectoren 7b-k, 8a, 8b, en 8d;

 

11.

scharretongen (Lepidorhombus spp.) in de ICES-sectoren 8c en 9a;

 

12.

zeeduivels (Lophiidae) in de ICES-sectoren 7b-k, 8a, 8b, en 8d;

 

13.

zeeduivels (Lophiidae) in de ICES-sectoren 8c en 9a;

 

14.

schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in ICES-sector 6b;

 

15.

schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in ICES-sector 7a;

 

16.

schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in de ICES-sectoren 7b-k;

 

17.

wijting (Merlangius merlangus) in de ICES-sectoren 7b, 7c en 7e-k;

 

18.

wijting (Merlangius merlangus) in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a;

 

19.

heek (Merluccius merluccius) in de ICES-deelgebieden 4, 6 en 7 en de ICES-sectoren 3a, 8a, 8b en 8d;

 

20.

heek (Merluccius merluccius) in de ICES-sectoren 8c en 9a;

 

21.

blauwe leng (Molva dypterygia) in de ICES-deelgebieden 6 en 7 en ICES-sector 5b;

 

22.

langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid (FU) in ICES-deelgebied 6 en ICES-sector 5b:

 

in North Minch (FU 11);

 

in South Minch (FU 12);

 

in Firth of Clyde (FU 13);

 

in sector 6a, buiten de functionele eenheden (ten westen van Schotland);

 

23.

langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in ICES-deelgebied 7:

 

in de Ierse Zee oost (FU 14);

 

in de Ierse Zee west (FU 15);

 

op de Porcupine Bank (FU 16);

 

in de Aran grounds (FU 17);

 

in de Ierse Zee (FU 19);

 

in de Keltische Zee (FU 20-21);

 

in het Bristolkanaal (FU 22);

 

buiten de functionele eenheden (zuidelijk deel van de Keltische Zee, ten zuidwesten van Ierland);

 

24.

langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e:

 

in het noordelijk en centraal deel van de Golf van Biskaje (FU 23-24);

 

25.

langoustines (Nephrops norvegicus) per functionele eenheid in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en Cecaf-zone 34.1.1:

 

in de Atlantische Iberische wateren oost, westelijk Galicië en Noord-Portugal (FU 26-27);

 

in de Atlantische Iberische wateren oost, zuidwestelijk en zuidelijk Portugal (FU 28-29);

 

in de Atlantische Iberische wateren oost en de Golf van Cádiz (FU 30);

 

26.

zeebrasem (Pagellus bogaraveo) in ICES-deelgebied 9;

 

27.

schol (Pleuronectes platessa) in ICES-sector 7d;

 

28.

schol (Pleuronectes platessa) in ICES-sector 7e;

 

29.

witte koolvis (Pollachius pollachius) in ICES-deelgebieden 6 en 7;

 

30.

tong (Solea solea) in ICES-deelgebieden 5, 12 en 14, en in ICES-sector 6b;

 

31.

tong (Solea solea) in ICES-sector 7d;

 

32.

tong (Solea solea) in ICES-sector 7e;

 

33.

tong (Solea solea) in de ICES-sectoren 7f en 7 g;

 

34.

tong (Solea solea) in de ICES-sectoren 7h, 7j en 7k;

 

35.

tong (Solea solea) in de ICES-sectoren 8a en 8b;

 

36.

tong (Solea solea) in de ICES-sectoren 8c en 9a.

Wanneer uit wetenschappelijk advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, blijkt dat de geografische spreiding van de in de eerste alinea van dit lid vermelde bestanden is gewijzigd, kan de Commissie overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vaststellen tot wijziging van deze verordening door de in de eerste alinea van dit lid gespecificeerde gebieden aan te passen om die wijziging te reflecteren. Bij die aanpassingen worden de bestandsgebieden niet uitgebreid buiten de wateren van de Unie van de ICES-deelgebieden 4 tot en met 10 en de Cecaf-sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0.

  • 2. 
    Wanneer de Commissie op basis van wetenschappelijk advies van oordeel is dat de bestandenlijst in de eerste alinea van lid 1 dient te worden gewijzigd, kan zij daartoe een voorstel indienen.
  • 3. 
    Voor de aangrenzende wateren in de zin van lid 1 van dit artikel zijn alleen de artikelen 4 en 7 en de maatregelen inzake vangstmogelijkheden krachtens artikel 8 van deze verordening van toepassing.
  • 4. 
    Deze verordening is ook van toepassing op bijvangsten die in de westelijke wateren bij de visserij op de in lid 1 genoemde bestanden worden gevangen. Indien voor die bestanden echter FMDO-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa worden vastgesteld bij andere rechtshandelingen van de Unie waarbij meerjarenplannen worden vastgesteld, zijn die bandbreedtes en maatregelen van toepassing.
  • 5. 
    Deze verordening bevat ook nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren voor alle bestanden van soorten waarvoor krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de aanlandingsverplichting geldt.
  • 6. 
    Deze verordening voorziet in technische maatregelen, als vastgesteld in artikel 9, voor alle bestanden in de westelijke wateren.

Artikel 2

Definities

Met het oog op de toepassing van deze verordening gelden naast de definities in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (16) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad (17), de volgende definities:

  • 1. 
    „westelijke wateren”: de noordwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 5 (met uitzondering van sector 5a en uitsluitend de Uniewateren van sector 5b), 6 en 7) en de zuidwestelijke wateren (de ICES-deelgebieden 8, 9 en 10 (wateren rond de Azoren) en de Cecaf-sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden));
  • 2. 
    „FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte van waarden zoals opgenomen in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waarbinnen alle niveaus van visserijsterfte een maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en bij de actuele gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen te hebben voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. De bandbreedte is zo bepaald dat bij de toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt;
  • 3. 
    „MDO Flower”: de laagste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;
  • 4. 
    „MDO Fupper”: de hoogste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;
  • 5. 
    „FMDO-puntwaarde”: de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden de MDO op lange termijn oplevert;
  • 6. 
    „lagere FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte die de waarden van MDO Flower tot de FMDO-puntwaarde omvat;
  • 7. 
    „hogere FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte tussen de FMDO-puntwaarde en MDO Fupper;
  • 8. 
    „Blim”: het referentiepunt voor de paaibiomassa van een bestand, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waaronder er sprake kan zijn van verminderde reproductiecapaciteit;
  • 9. 
    „MDO Btrigger”: het referentiepunt voor paaibiomassa, of voor abundantie in het geval van langoustines, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de MDO kan opleveren.

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN

Artikel 3

Doelstellingen

  • 1. 
    Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toe te passen, en beoogt ervoor te zorgen dat de levende biologische rijkdommen van de zee zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de MDO kan opleveren.
  • 2. 
    Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de uitvoering van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder deze verordening vallende bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden.
  • 3. 
    Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG.
  • 4. 
    Het plan heeft met name tot doel:
 

a)

ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden;

 

b)

bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserijen voor de vervulling ervan spelen, en

 

c)

bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2009/147/EG en de artikelen 6 en 12 van Richtlijn 92/43/EEG, met name om de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor kwetsbare habitats en beschermde soorten tot een minimum te beperken.

  • 5. 
    De maatregelen uit hoofde van het plan worden genomen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Wanneer er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, wordt een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden nagestreefd.

HOOFDSTUK III

STREEFDOELEN

Artikel 4

Streefdoelen

  • 1. 
    Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de FMDO-bandbreedtes zoals gedefinieerd in artikel 2, wordt voor de in artikel 1, lid 1, genoemde bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 bereikt en wordt van dan af in overeenstemming met dit artikel gehandhaafd binnen de FMDO-bandbreedtes.
  • 2. 
    Met name de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt verzocht de FMDO-bandbreedtes op basis van dit plan te verstrekken.
  • 3. 
    Wanneer de Raad overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de vangstmogelijkheden voor een bestand vaststelt, stelt hij die mogelijkheden vast binnen de lagere FMDO-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand.
  • 4. 
    Niettegenstaande de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMDO-bandbreedte.
  • 5. 
    Niettegenstaande de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden voor een in artikel 1, lid 1, genoemd bestand worden vastgesteld binnen de hogere FMDO-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand, mits dat bestand zich boven MDO Btrigger bevindt:
 

a)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserij;

 

b)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

 

c)

om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

  • 6. 
    Wanneer voor een in artikel 1, lid 1, genoemd bestand wegens een gebrek aan adequate wetenschappelijke informatie geen FMDO-bandbreedtes kunnen worden vastgesteld, wordt dat bestand beheerd overeenkomstig artikel 5 totdat overeenkomstig lid 2 van dit artikel FMDO-bandbreedtes beschikbaar zijn.
  • 7. 
    De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder Blim belandt, minder dan 5 % bedraagt.

Artikel 5

Beheer van bijvangstbestanden

  • 1. 
    Beheersmaatregelen voor de in artikel 1, lid 4, bedoelde bestanden, met inbegrip van, in voorkomend geval, vangstmogelijkheden, worden vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en zijn in overeenstemming met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen.
  • 2. 
    Wanneer geen adequate wetenschappelijke informatie beschikbaar is, worden de in artikel 1, lid 4, bedoelde bestanden beheerd volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en overeenkomstig artikel 3, lid 5, van deze verordening.
  • 3. 
    Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt bij het beheer van gemengde visserij op de in artikel 1, lid 4, van de onderhavige verordening bedoelde bestanden in aanmerking genomen dat het moeilijk is alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, vooral in gevallen waarin dit zou leiden tot een vroegtijdige sluiting van de visserij.

Artikel 6

Beperking van schommelingen van vangstmogelijkheden voor een bestand

Een bevoegde adviesraad kan de Commissie een beheersaanpak aanbevelen die erop gericht is de jaarlijkse schommelingen van de vangstmogelijkheden voor een bepaald in artikel 1, lid 1, opgenomen bestand te beperken.

De Raad kan met dergelijke aanbevelingen rekening houden bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden, op voorwaarde dat deze vangstmogelijkheden in overeenstemming zijn met de artikelen 4 en 8.

HOOFDSTUK IV

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 7

Instandhoudingsreferentiepunten

Op basis van het plan worden bij met name de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, de volgende instandhoudingsreferentiepunten aangevraagd om de volledige reproductiecapaciteit van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden niet aan te tasten:

 

a)

MDO Btrigger voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden;

 

b)

Blim voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden.

Artikel 8

Vrijwaringsmaatregelen

  • 1. 
    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager is dan MDO Btrigger, worden alle passende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden de vangstmogelijkheden, niettegenstaande artikel 4, lid 3, vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot een waarde onder de hogere FMDO-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa.
  • 2. 
    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden lager is dan Blim, worden aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, niettegenstaande artikel 4, lid 3, inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.
  • 3. 
    De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan in:
 

a)

noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

b)

maatregelen krachtens artikel 9 van de onderhavige verordening.

  • 4. 
    Bij het bepalen van de keuze van de in dit artikel bedoelde maatregelen wordt rekening gehouden met de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa, of de abundantie in het geval van langoustinebestanden, zich onder de in artikel 7 bedoelde niveaus bevindt.

HOOFDSTUK V

TECHNISCHE MAATREGELEN

Artikel 9

Technische maatregelen

  • 1. 
    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met betrekking tot de volgende technische maatregelen:
 

a)

de specificatie van kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

 

b)

de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om de selectiviteit te behouden of te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

 

c)

de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken, en

 

d)

de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen.

  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK VI

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 10

Vangstmogelijkheden

  • 1. 
    Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden toewijzen, houden zij rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan gemengde visserij deelnemen.
  • 2. 
    Op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 8 mag de TAC voor de langoustinebestanden in de westelijke wateren worden vastgesteld voor beheersgebieden die overeenkomen met elk van de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, punten 22 tot en met 25 omschreven gebieden. In dergelijke gevallen mag de TAC voor een beheersgebied de som zijn van de vangstbeperkingen voor die functionele eenheden en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden.

Artikel 11

Recreatievisserij

  • 1. 
    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij een aanzienlijk effect heeft op de visserijsterfte voor een in artikel 1, lid 1, opgenomen bestand, kan de Raad niet-discriminerende beperkingen vaststellen voor recreatievissers.
  • 2. 
    Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde beperkingen baseert de Raad zich op transparante, objectieve criteria, onder andere criteria van ecologische, sociale en economische aard. De criteria die worden gehanteerd, kunnen onder meer betrekking hebben op de impact van recreatievisserij op het milieu, het maatschappelijke belang van die activiteit en de bijdrage ervan aan de economie in de kustgebieden.
  • 3. 
    In voorkomend geval nemen de lidstaten de nodige proportionele maatregelen voor het monitoren en verzamelen van gegevens voor een betrouwbare schatting van de werkelijke niveaus van recreatieve vangsten.

Artikel 12

Beperking van de visserijinspanning voor tong in het westelijk Kanaal

  • 1. 
    De TAC's voor tong in het westelijk Kanaal (ICES-sector 7e) in het kader van dit plan worden aangevuld met beperkingen van de visserijinspanning.
  • 2. 
    Bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden stelt de Raad jaarlijks het maximumaantal dagen op zee vast voor vissersvaartuigen in het westelijk Kanaal met een boomkor met een maaswijdte van minstens 80 mm en voor vaartuigen in het westelijk Kanaal met staande netten met een maaswijdte van maximaal 220 mm.
  • 3. 
    Het in lid 2 bedoelde maximumaantal dagen op zee wordt aangepast in dezelfde verhouding als de aanpassing in de visserijsterfte die overeenstemt met de variatie van de TAC's.

HOOFDSTUK VII

BEPALINGEN IN VERBAND MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING

Artikel 13

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting in de Uniewateren van de westelijke wateren

  • 1. 
    Voor alle bestanden van soorten in de westelijke wateren waarvoor de aanlandingsverplichting geldt krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de onderhavige verordening door de vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting, als bedoeld in artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
  • 2. 
    De in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 neergelegde aanlandingsverplichting is niet van toepassing op de recreatievisserij, met inbegrip van de gevallen waar de Raad beperkingen vaststelt uit hoofde van artikel 11 van de onderhavige verordening.

HOOFDSTUK VIII

TOEGANG TOT DE WATEREN EN HULPBRONNEN

Artikel 14

Vismachtigingen en capaciteitsmaxima

  • 1. 
    Elke lidstaat geeft voor elk van de in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde ICES-zones vismachtigingen af overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voor vaartuigen die zijn vlag voeren en die in dat gebied visserijactiviteiten uitvoeren. De lidstaten kunnen in die vismachtigingen ook de totale capaciteit van de vaartuigen die gebruikmaken van een specifiek vistuig, beperken.
  • 2. 
    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door beperkingen van de totale capaciteit van de vloten van de betrokken lidstaten vast te stellen, om de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening vermelde doelstellingen te faciliteren.
  • 3. 
    Elke lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die een in lid 1 bedoelde vismachtiging hebben, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten.

HOOFDSTUK IX

BEHEER VAN BESTANDEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

Artikel 15

Beginselen en doelstellingen van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen

  • 1. 
    Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met die derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name artikel 2, lid 2, daarvan, en met de doelstellingen van de onderhavige verordening. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken en gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie te bevorderen.
  • 2. 
    De Unie kan bij het gemeenschappelijke beheer van bestanden met derde landen vangstmogelijkheden uitwisselen met die landen overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

HOOFDSTUK X

REGIONALISERING

Artikel 16

Regionale samenwerking

  • 1. 
    Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 9 en 13 en artikel 14, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde maatregelen.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de noordwestelijke wateren gemeenschappelijke aanbevelingen indienen voor de noordwestelijke wateren en kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de zuidwestelijke wateren gemeenschappelijke aanbevelingen indienen voor de zuidwestelijke wateren. Bovengenoemde lidstaten kunnen ook samen met betrekking tot al deze wateren gezamenlijke aanbevelingen indienen. Die aanbevelingen worden ingediend overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan 27 maart 2020 en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 17 van de onderhavige verordening. De betrokken lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer dat noodzakelijk is, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, verandert of om het hoofd te bieden aan noodsituaties die in het meest recente wetenschappelijke advies zijn vastgesteld. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.
  • 3. 
    De bij de artikelen 9 en 13 en artikel 14, lid 2, van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.

HOOFDSTUK XI

EVALUATIE EN PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 17

Evaluatie van het plan

Uiterlijk op 27 maart 2024 en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de effecten van het plan op de bestanden waarop deze verordening van toepassing is en op de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 1, lid 1, de artikelen 9 en 13 en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 maart 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 1, de artikelen 9 en 13 en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 1, lid 1, de artikelen 9 en 13 en artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK XII

STEUN VAN HET EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

Artikel 19

Steun van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

HOOFDSTUK XIII

WIJZIGINGEN VAN DE VERORDENINGEN (EU) 2016/1139 EN (EU) 2018/973

Artikel 20

Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/1139

Verordening (EU) 2016/1139 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2187/2005. Daarnaast wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „pelagische bestanden”: de in artikel 1, lid 1, onder c) tot en met h), van deze verordening bedoelde bestanden of een combinatie van daar bedoelde bestanden;
  • 2. 
    „FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte van waarden zoals opgenomen in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waarbinnen alle niveaus van visserijsterfte een maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen te hebben voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. De bandbreedte is zo bepaald dat bij de toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt;
  • 3. 
    „MDO Flower”: de laagste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;
  • 4. 
    „MDO Fupper”: de hoogste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;
  • 5. 
    „FMDO-puntwaarde”: de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden de MDO op lange termijn oplevert;
  • 6. 
    „lagere FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte die de waarden van MDO Flower tot de FMDO-puntwaarde omvat;
  • 7. 
    „hogere FMDO-bandbreedte”: een bandbreedte die de waarden van de FMDO-puntwaarde tot MDO Fupper omvat;
  • 8. 
    „Blim”: het referentiepunt voor de paaibiomassa van een bestand, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waaronder er sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit;
  • 9. 
    „MDO Btrigger”: het referentiepunt voor paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES of van een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn de MDO kan opleveren;
  • 10. 
    „betrokken lidstaten”: lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer, namelijk Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden.”.
 

2)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Streefdoelen

  • 1. 
    Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de FMDO-bandbreedtes zoals gedefinieerd in artikel 2, wordt voor de in artikel 1, lid 1, genoemde bestanden zo spoedig mogelijk en, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 bereikt en wordt van dan af in overeenstemming met dit artikel gehandhaafd binnen de FMDO-bandbreedtes.
  • 2. 
    Met name de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt verzocht de FMDO-bandbreedtes op basis van het plan te verstrekken.
  • 3. 
    Wanneer de Raad overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de vangstmogelijkheden voor een bestand vaststelt, stelt hij die mogelijkheid vast binnen de lagere FMDO-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand.
  • 4. 
    Niettegenstaande de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMDO-bandbreedte.
  • 5. 
    Niettegenstaande de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden voor een in artikel 1, lid 1, genoemd bestand worden vastgesteld binnen de hogere FMDO-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor dat bestand, mits dat bestand zich boven MDO Btrigger bevindt:
 

a)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserij;

 

b)

indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

 

c)

om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

  • 6. 
    De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder de Blim belandt, minder dan 5 % bedraagt.”.
 

3)

In hoofdstuk III wordt na artikel 4 het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Instandhoudingsreferentiepunten

Op basis van dit plan worden bij met name de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie die is erkend op het niveau van de Unie of op internationaal niveau, de volgende instandhoudingsreferentiepunten aangevraagd om de volledige reproductiecapaciteit van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden niet aan te tasten:

 

a)

MDO Btrigger voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden;

 

b)

Blim voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden.”.

 

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Vrijwaringsmaatregelen

  • 1. 
    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager is dan MDO Btrigger, worden alle passende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden de vangstmogelijkheden, niettegenstaande artikel 4, lid 3, vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot een waarde onder de hogere FMDO-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa.
  • 2. 
    Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden lager is dan Blim, worden aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen die herstelmaatregelen, niettegenstaande artikel 4, lid 3, inhouden dat de gerichte visserij op het bestand wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.
  • 3. 
    De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan in:
 

a)

noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

b)

maatregelen krachtens de artikelen 7 en 8 van deze verordening.

  • 4. 
    Bij de keuze van de in dit artikel bedoelde maatregelen wordt rekening gehouden met de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa zich onder de in artikel 4 bis bedoelde niveaus bevindt.”.
 

5)

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 neergelegde aanlandingsverplichting is niet van toepassing op de recreatievisserij, met inbegrip van de gevallen waar de Raad beperkingen vaststelt voor recreatievissers.”.

 

6)

De bijlagen I en II worden geschrapt.

Artikel 21

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/973

Verordening (EU) 2018/973 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   In afwijking van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 wordt de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor langoustines (Nephrops norvegicus) in sector 3a vastgesteld op 105 mm.

Dit lid is van toepassing tot de datum waarop bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 niet langer van toepassing is.”.

 

2)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting in de Uniewateren in de Noordzee

  • 1. 
    De Commissie is bevoegd om voor alle bestanden van soorten in de Noordzee waarop krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de aanlandingsverplichting van toepassing is, overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nadere bepalingen vast te leggen ter uitvoering van deze verplichting.
  • 2. 
    De in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 neergelegde aanlandingsverplichting is niet van toepassing op de recreatievisserij, met inbegrip van de gevallen waar de Raad beperkingen voor de recreatievisserij vaststelt uit hoofde van artikel 10, lid 4, van deze verordening.”.

HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Intrekkingen

  • 1. 
    De volgende verordeningen worden ingetrokken:
 

a)

Verordening (EG) nr. 811/2004,

 

b)

Verordening (EG) nr. 2166/2005,

 

c)

Verordening (EG) nr. 388/2006,

 

d)

Verordening (EG) nr. 509/2007,

 

e)

Verordening (EG) nr. 1300/2008.

  • 2. 
    Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • A. 
    TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    CIAMBA
 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 maart 2019.
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
  • (4) 
    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 5).
  • (7) 
    Verordening (EG) nr. 388/2006 van de Raad van 23 februari 2006 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje (PB L 65 van 7.3.2006, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 509/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in het westelijk Kanaal (PB L 122 van 11.5.2007, blz. 7).
  • (9) 
    Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 6).
  • Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).
 

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad

Het Europees Parlement en de Raad zijn voornemens de bevoegdheden om overeenkomstig artikel 8 van de onderhavige verordening door middel van gedelegeerde handelingen technische maatregelen vast te stellen, in te trekken wanneer zij een nieuwe verordening inzake technische maatregelen vaststellen waarin een bevoegdheidsdelegatie is opgenomen die dezelfde maatregelen omvat.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.