Besluit 2020/135 - Sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en Euratom

1.

Wettekst

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 29/1

 

BESLUIT (EU) 2020/135 VAN DE RAAD

van 30 januari 2020

betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 21 oktober 2019 heeft de Raad Besluit (EU) 2019/1750 (1) tot wijziging van Besluit (EU) 2019/274 (2) betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het “akkoord”), vastgesteld.

 

(2)

Het akkoord moet namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden goedgekeurd.

 

(3)

Wanneer in dit besluit wordt verwezen naar de Unie moet daaronder eveneens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden verstaan.

 

(4)

Op de datum van inwerkingtreding van het akkoord verliezen alle leden van instellingen, organen en instanties van de Unie die werden aangesteld, benoemd of verkozen in het kader van het lidmaatschap van de Unie van het Verenigd Koninkrijk automatisch hun mandaat als gevolg van de terugtrekking.

 

(5)

Het is passend de voorwaarden vast te stellen voor de vertegenwoordiging van de Unie in het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités die bij het akkoord worden ingesteld. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU, dient de Commissie de Unie te vertegenwoordigen en de standpunten van de Unie in te nemen die door de Raad overeenkomstig de Verdragen worden vastgesteld. De Raad dient zijn beleidsbepalende en coördinerende taken als bedoeld in artikel 16, lid 1, VEU uit te oefenen door de standpunten vast te stellen die namens de Unie in het Gemengd Comité en in de gespecialiseerde comités moeten worden ingenomen. Indien bovendien het Gemengd Comité wordt verzocht om handelingen met rechtsgevolgen vast te stellen, dienen de namens de Unie in het Gemengd Comité in te nemen standpunten te worden vastgesteld in overeenstemming met de procedure van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zes maanden voordat artikel 5 van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland bij het terugtrekkingsakkoord van toepassing wordt, worden de voorwaarden voor deelname door lidstaten aan de vergaderingen van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités opnieuw bezien, rekening houdend met de aldus ontstane nieuwe situatie.

 

(6)

Er wordt aan herinnerd dat in de notulen van de Europese Raad van 25 november 2018 verschillende verklaringen zijn opgenomen. Volgens de Verklaring betreffende het terugtrekkingsakkoord en de politieke verklaring zal de Raad, indien het standpunt dat de Unie in het Gemengd Comité moet innemen betrekking heeft op de verlenging van de overgangsperiode, handelen overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Raad, en zal bij besluiten over de verlenging van de overgangsperiode in aanmerking worden genomen of het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van het akkoord en de protocollen bij dat akkoord naleeft. In de hogergenoemde notulen van de Europese Raad zijn nog twee andere verklaringen van de Europese Raad en van de Commissie opgenomen: een interpretatieve verklaring over artikel 184 van het terugtrekkingsakkoord en een verklaring over de territoriale werkingssfeer van de toekomstige overeenkomsten.

 

(7)

Wanneer de Unie een standpunt dient in te nemen in het Gemengd Comité, moeten de Raad en de Commissie de verklaringen in de notulen van de Europese Raad van 25 november 2018 in acht nemen.

 

(8)

Het Europees Parlement dient onverwijld en ten volle te worden geïnformeerd overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU, op basis van praktische nadere voorwaarden voor samenwerking die het hem mogelijk maken zijn prerogatieven onverkort uit te oefenen overeenkomstig de Verdragen.

 

(9)

Wanneer de Unie actie moet ondernemen om te voldoen aan de bepalingen van het akkoord, dient zij dat te doen in overeenstemming met de bepalingen van de Verdragen en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden van elke instelling. Het is derhalve aan de Commissie om het Verenigd Koninkrijk de bij het akkoord vereiste informatie te verstrekken of kennisgevingen te doen, tenzij in het akkoord andere specifieke instellingen, organen of instanties van de Unie worden aangewezen, om het Verenigd Koninkrijk te raadplegen over specifieke aangelegenheden, en om vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk uit te nodigen deel te nemen aan internationale raadplegingen of onderhandelingen als deel van de delegatie van de Unie. Het is tevens aan de Commissie om de Unie te vertegenwoordigen voor een arbitragepanel wanneer een geschil ter arbitrage wordt voorgelegd overeenkomstig artikel 170 van het akkoord. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 3, VEU, dient de Commissie de Raad op voorhand te raadplegen, bijvoorbeeld door aan de Raad de hoofdlijnen voor te leggen van de bijdragen die de Unie bij het panel wil indienen en door rekening te houden met opmerkingen van de Raad. Om dezelfde reden is het aan de Commissie om met het Verenigd Koninkrijk administratieve regelingen overeen te komen zoals die welke zijn bedoeld in artikel 134 van het akkoord.

 

(10)

In haar verklaring voor de notulen van de zitting van de Raad van 29 januari 2018 heeft de Commissie aangegeven dat zij na raadpleging van de Raad een document met richtsnoeren zal uitvaardigen voor een samenhangende toepassing van artikel 128, lid 5, van het akkoord.

 

(11)

Overeenkomstig artikel 129, lid 4, van het akkoord kan het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode onderhandelen over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid heeft gesloten op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, alsook deze ondertekenen en bekrachtigen, mits deze overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode, tenzij de Unie daartoe machtiging geeft. Het is noodzakelijk de voorwaarden en de procedure voor het geven van dergelijke machtigingen vast te stellen. Gezien de politieke betekenis van besluiten waarbij dergelijke machtigingen worden gegeven, is het passend aan de Raad de bevoegdheid toe te kennen om dergelijke machtigingen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen, op voorstel van de Commissie.

 

(12)

De zeer specifieke situaties van Ierland/Noord-Ierland, van de zones in Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, en van Gibraltar worden behandeld in afzonderlijke protocollen bij het akkoord. Omdat het nodig kan zijn dat respectievelijk Ierland, de Republiek Cyprus en het Koninkrijk Spanje voor de goede werking van de in deze specifieke protocollen vervatte regelingen bilaterale overeenkomsten met het Verenigd Koninkrijk sluiten, moeten de voorwaarden en de procedure worden vastgesteld om de betreffende lidstaat te machtigen om over dergelijke bilaterale overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten indien deze betrekking hebben op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Gezien de politieke betekenis van besluiten waarbij dergelijke machtigingen worden gegeven, is het passend aan de Raad de bevoegdheid toe te kennen om dergelijke machtigingen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen, op voorstel van de Commissie.

 

(13)

Op grond van artikel 18, leden 1 en 4, van het akkoord moeten de gastlidstaten aan onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen die binnen het toepassingsgebied van titel II van deel twee van het akkoord vallen, een document afgeven waaruit hun verblijfsstatus in overeenstemming met het akkoord blijkt. Op grond van artikel 26 van het akkoord moet de lidstaat waarin de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend, aan onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die krachtens het akkoord rechten als grensarbeider genieten een document afgeven dat hun status van grensarbeider in het kader van het akkoord bevestigt. Om ervoor te zorgen dat er binnen de Unie eenvormige voorwaarden gelden voor de uitvoering van die bepalingen, zodat dergelijke documenten gemakkelijker worden herkend, in het bijzonder door grensautoriteiten, en zodat vervalsing en namaak dankzij sterke veiligheidskenmerken kunnen worden voorkomen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend voor de vaststelling van de geldigheidsduur, de vorm van die documenten en de technische specificaties voor dergelijke documenten, en voor de vaststelling van de gemeenschappelijke vermelding die moet worden aangebracht op krachtens de artikelen 18 en 26 van het akkoord afgegeven documenten om aan te geven dat ze zijn afgegeven in overeenstemming met het akkoord. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3). Met het oog daarop wordt de Commissie bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (4). Zo nodig kunnen dergelijke uitvoeringshandelingen passende maatregelen bevatten om de vervalsing en namaak van die documenten te voorkomen. In dat geval mogen zij uitsluitend beschikbaar worden gesteld aan de door de lidstaten aangewezen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het drukken ervan, en aan de personen die daartoe door een lidstaat of de Commissie naar behoren zijn gemachtigd. Dergelijke uitvoeringshandelingen mogen geen afbreuk doen aan eventuele bijzondere regelingen die op grond van het akkoord door Ierland met het Verenigd Koninkrijk kunnen worden overeengekomen voor het personenverkeer in het gemeenschappelijk reisgebied (“Common Travel Area”).

 

(14)

Overeenkomstig artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, is artikel 50 VEU van toepassing op de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(15)

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 50, lid 4, VEU, heeft het Verenigd Koninkrijk niet deelgenomen aan de beraadslagingen van de Raad over dit besluit, noch aan de goedkeuring ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wordt hierbij goedgekeurd namens de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

De tekst van het akkoord is aan dit besluit gehecht.

Wanneer in dit besluit wordt verwezen naar de Unie wordt daaronder eveneens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie verstaan.

Artikel 2

  • 1. 
    De Commissie vertegenwoordigt de Unie in het Gemengd Comité en in de gespecialiseerde comités als bedoeld in de artikelen 164 en 165 van het akkoord, alsmede in alle andere gespecialiseerde comités die kunnen worden ingesteld overeenkomstig artikel 164, lid 5, onder b), van het akkoord.

Een of meer lidstaten kunnen verzoeken dat de vertegenwoordiger van de Commissie in een vergadering van het Gemengd Comité of van een gespecialiseerd comité wordt vergezeld door een vertegenwoordiger van die lidstaat of lidstaten en dat die vertegenwoordiger deel uitmaakt van de delegatie van de Unie, indien tijdens die vergadering specifieke aangelegenheden worden behandeld die van bijzonder belang zijn voor die lidstaat of lidstaten. Met name kunnen respectievelijk Ierland, de Republiek Cyprus en het Koninkrijk Spanje verzoeken dat de vertegenwoordiger van de Commissie wordt vergezeld door:

 

a)

een vertegenwoordiger van Ierland in de vergaderingen van het comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, indien die vraagstukken specifiek Ierland/Noord-Ierland betreffen;

 

b)

een vertegenwoordiger van de Republiek Cyprus in de vergaderingen van het comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het Protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen;

 

c)

een vertegenwoordiger van het Koninkrijk Spanje in de vergaderingen van het comité voor vraagstukken betreffende de uitvoering van het Protocol inzake Gibraltar.

  • 2. 
    Om de Raad in staat te stellen zijn beleidsbepalende, coördinerende en besluitvormingstaken ten volle uit te oefenen overeenkomstig de Verdragen, met name door de standpunten vast te stellen die namens de Unie in het Gemengd Comité en in de gespecialiseerde comités moeten worden ingenomen, zorgt de Commissie ervoor dat de Raad alle informatie en documenten die verband houden met vergaderingen van het Gemengd Comité of van een gespecialiseerd comité, of met het vaststellen van een handeling via de schriftelijke procedure, ruim op tijd vóór die vergadering of het gebruik van die schriftelijke procedure ontvangt.

Tevens wordt de Raad tijdig geïnformeerd over de besprekingen en resultaten van de vergaderingen van het Gemengd Comité en de gespecialiseerde comités, evenals van de schriftelijke procedure, en ontvangt hij de ontwerpnotulen en alle andere documenten in verband met die vergaderingen of die procedure.

  • 3. 
    Het Europees Parlement wordt in staat gesteld om, gedurende het gehele proces, zijn prerogatieven als instelling onverkort uit te oefenen overeenkomstig de Verdragen.
  • 4. 
    Gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van het akkoord brengt de Commissie jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de uitvoering en de toepassing van het akkoord, en met name van deel twee ervan.

Artikel 3

  • 1. 
    De Raad kan het Verenigd Koninkrijk machtiging verlenen kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt, die van kracht zal worden of zal worden toegepast tijdens de overgangsperiode. Een dergelijke machtiging mag alleen worden verleend indien:
 

a)

het Verenigd Koninkrijk heeft aangetoond dat er een specifiek belang is waarom de internationale overeenkomst in kwestie reeds tijdens de overgangsperiode in werking moet treden of moet worden toegepast;

 

b)

de internationale overeenkomst in kwestie verenigbaar is met het recht van de Unie dat van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127 van het akkoord en verenigbaar is met de verplichtingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van het akkoord, en

 

c)

de inwerkingtreding of toepassing van de internationale overeenkomst in kwestie tijdens de overgangsperiode de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het betrokken gebied niet in gevaar brengt noch anderszins de belangen van de Unie schaadt.

  • 2. 
    Een machtiging die wordt verleend krachtens lid 1 kan afhankelijk worden gesteld van de opneming in of de verwijdering uit de overeenkomst van specifieke bepalingen, of kan afhankelijk worden gesteld van de opschorting van de toepassing van specifieke bepalingen van de overeenkomst, indien zulks nodig is voor de inachtneming van de voorwaarden van lid 1.
  • 3. 
    Het Verenigd Koninkrijk stelt de Commissie in kennis van zijn voornemen om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt, die van kracht zal worden of zal worden toegepast tijdens de overgangsperiode. De Commissie stelt de Raad onverwijld in kennis van elke kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk dat het voornemens is ermee in te stemmen zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door de internationale overeenkomst in kwestie.
  • 4. 
    De Raad neemt de in lid 1 bedoelde besluiten door middel van uitvoeringshandelingen, op basis van een voorstel van de Commissie. Het voorstel van de Commissie bevat een beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden in lid 1 is voldaan. Indien de door het Verenigd Koninkrijk verstrekte informatie ontoereikend is voor de beoordeling, kan de Commissie aanvullende informatie vragen.
  • 5. 
    De Raad stelt het Europees Parlement in kennis van elk overeenkomstig lid 1 genomen besluit.

Artikel 4

  • 1. 
    Op naar behoren gemotiveerd verzoek van respectievelijk Ierland, de Republiek Cyprus of het Koninkrijk Spanje kan de Raad deze lidstaten machtiging verlenen om over bilaterale overeenkomsten te onderhandelen met het Verenigd Koninkrijk op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Een dergelijke machtiging mag alleen worden verleend indien:
 

a)

de betrokken lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat de overeenkomst in kwestie nodig is voor de goede werking van de regelingen die zijn vervat in, respectievelijk, het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, het Protocol betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen en het Protocol inzake Gibraltar, en dat de overeenkomst in kwestie in overeenstemming is met de beginselen en doelstellingen van het akkoord;

 

b)

de voorgenomen overeenkomst op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie verenigbaar lijkt met het recht van de Unie, en

 

c)

de voorgenomen overeenkomst de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het betrokken gebied niet in gevaar brengt noch anderszins de belangen van de Unie schaadt.

  • 2. 
    Een machtiging die wordt verleend krachtens lid 1 kan afhankelijk worden gesteld van de opneming in of de verwijdering uit de overeenkomst van specifieke bepalingen, of kan afhankelijk worden gesteld van de opschorting van de toepassing van specifieke bepalingen van de overeenkomst, indien zulks nodig is voor de inachtneming van de voorwaarden van lid 1.
  • 3. 
    De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn voornemen om onderhandelingen aan te knopen met het Verenigd Koninkrijk. De Commissie brengt de Raad daarvan onverwijld op de hoogte. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie alle informatie die nodig is om te beoordelen of aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.
  • 4. 
    De Commissie wordt door de betrokken lidstaat uitgenodigd de onderhandelingen van nabij te volgen.
  • 5. 
    Vóór de ondertekening van de bilaterale overeenkomst stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van het resultaat van de onderhandelingen en deelt hij de tekst van de beoogde overeenkomst mee aan de Commissie, die de Raad onmiddellijk op de hoogte brengt. De betrokken lidstaat kan zijn instemming om door de bilaterale overeenkomst in kwestie gebonden te worden enkel kenbaar maken indien hij daartoe door de Raad is gemachtigd.
  • 6. 
    De Raad neemt de in de leden 1 en 5 bedoelde besluiten door middel van uitvoeringshandelingen, op basis van een voorstel van de Commissie.

Het voorstel van de Commissie bevat een beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden van lid 1 en als bedoeld in lid 2 is voldaan. Indien de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie ontoereikend is voor de beoordeling, kan de Commissie aanvullende informatie vragen.

  • 7. 
    Indien de Raad overeenkomstig de leden 1 en 5 een machtiging verleent, stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van de inwerkingtreding van de bilaterale overeenkomst, alsook van alle latere wijzigingen in de status van die overeenkomst.
  • 8. 
    De Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de overeenkomstig de leden 1 en 5 genomen besluiten.

Artikel 5

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de geldigheidsduur, vorm en beveiligingskenmerken vast van de documenten die de lidstaten op grond van artikel 18, leden 1 en 4, en artikel 26 van het akkoord moeten afgeven, evenals de gemeenschappelijke vermelding die op die documenten moet worden aangebracht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 6 van dit besluit bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 6

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 ingestelde comité, voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 5 van dit besluit.

Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 7

De voorzitter van de Raad verricht, namens de Unie, de kennisgeving bedoeld in artikel 185 van het akkoord.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    METELKO-ZGOMBIĆ
 

  • (1) 
    Besluit (EU) 2019/1750 van de Raad van 21 oktober 2019 tot wijziging van Besluit (EU) 2019/274 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 274I van 28.10.2019, blz. 1).
  • (2) 
    Besluit (EU) 2019/274 van de Raad van 11 januari 2019 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 47I van 19.2.2019, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.