Verordening 2020/560 - Wijziging van Verordeningen (EU) nr. 508/2014 en (EU) nr. 1379/2013 wat betreft specifieke maatregelen om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak in de visserij- en aquacultuursector te beperken

1.

Wettekst

24.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/11

 

VERORDENING (EU) 2020/560 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2020

tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 508/2014 en (EU) nr. 1379/2013 wat betreft specifieke maatregelen om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak in de visserij- en aquacultuursector te beperken

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 175,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De visserij- en aquacultuursector is bijzonder hard getroffen door de marktverstoring die is veroorzaakt door een aanzienlijke daling van de vraag als gevolg van de Covid‐19-uitbraak. De sluiting van verkoopcentra, markten, detailverkooppunten en distributiekanalen heeft tot een aanzienlijke daling van de prijzen en de volumes geleid. Door de daling van de vraag en de prijzen, in combinatie met de kwetsbaarheid en de complexiteit van de toeleveringsketen, zijn de activiteiten van de vissersvloten en de productie van visserijproducten verliesgevend geworden. Bijgevolg moesten de vissers noodgedwongen in de haven blijven en zullen de viskwekers binnen enkele weken producten moeten weggooien of vernietigen.

 

(2)

Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), dat bij Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2) is ingesteld, zou tot en met 31 december 2020 steun moeten kunnen verlenen voor specifieke maatregelen om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak in de visserij- en aquacultuursector te beperken. Die maatregelen moeten steun omvatten voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten, ook voor de binnenvisserij en vissers te voet, en voor bepaalde economische verliezen voor aquacultuurproducenten en ‐verwerkingsbedrijven en in de ultraperifere gebieden, mits zij het gevolg zijn van de Covid‐19-uitbraak. Die maatregelen moeten tevens werkkapitaalverschaffing aan aquacultuurproducenten en ‐verwerkingsbedrijven omvatten, alsmede steun aan producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties voor de opslag van visserij- en aquacultuurproducten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). De uitgaven voor concrete acties die in het kader van deze maatregelen worden ondersteund, moeten met ingang van 1 februari 2020 subsidiabel zijn.

 

(3)

De EFMZV-middelen die voor vastleggingen onder gedeeld beheer beschikbaar zijn, moeten zodanig worden uitgesplitst dat vaste bedragen worden vastgesteld voor visserijcontrole en voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens, met toestemming om 10 % van die bedragen te gebruiken voor maatregelen in verband met de beperking van de gevolgen van Covid‐19 en voor de compensatie van extra kosten in de ultraperifere gebieden. De overige onder gedeeld beheer vallende middelen moeten door de lidstaten worden toegewezen op basis van hun behoeften.

 

(4)

Gezien de grote sociaal-economische gevolgen van de Covid‐19-uitbraak en de behoefte aan liquide middelen in de economie moet het mogelijk zijn de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten als gevolg van de Covid‐19-crisis te ondersteunen met een maximale medefinanciering van 75 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.

 

(5)

Gezien de behoefte aan flexibiliteit bij de hertoewijzing van de financiële middelen om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak te ondervangen, mag de verlening van steun voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten als gevolg van deze uitbraak niet worden onderworpen aan een financiële aftopping. Daarmee mag geen afbreuk worden gedaan aan de bestaande financiële aftopping voor de andere gevallen van tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten. De verplichting om steun voor tijdelijke stopzetting in mindering te brengen op de steun voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten van eenzelfde vaartuig, moet blijven gelden. Voor maatregelen in verband met de beperking van de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak, dient het vereiste om ten minste 120 dagen werkzaam te zijn verhoudingsgewijs te worden verminderd voor eigenaren van vaartuigen die niet langer dan twee jaar geregistreerd staan alsmede voor vissers die minder dan twee jaar vóór de steunaanvraag zijn begonnen te werken.

 

(6)

Gezien de urgentie van het verlenen van de benodigde steun moet het mogelijk zijn het toepassingsgebied van de vereenvoudigde procedure uit te breiden tot wijzigingen van de operationele programma’s die verband houden met de specifieke maatregelen en de hertoewijzing van de financiële middelen daaraan, om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak te ondervangen. Die vereenvoudigde procedure moet gelden voor de wijzigingen die nodig zijn voor de volledige uitvoering van de betrokken maatregelen, met inbegrip van de invoering ervan en van de beschrijving van de methoden voor de berekening van de steun.

 

(7)

Gezien de belangrijke rol die de producentenorganisaties spelen bij het beheer van de crisis, moet het plafond voor de steun voor productie- en afzetprogramma’s worden verhoogd tot 12 % van de gemiddelde jaarwaarde van de afgezette productie. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben de producentenorganisaties voor deze steun voorschotten te verlenen tot 100 % van die financiële steun.

 

(8)

Wegens de plotse verstoring van de visserij- en aquacultuuractiviteiten als gevolg van de Covid‐19-uitbraak en het daaruit voortvloeiende risico dat de markten voor visserij- en aquacultuurproducten in gevaar komen, is het passend een mechanisme in te stellen voor de opslag van visserij- en aquacultuurproducten voor menselijke consumptie. Daarmee wordt het volgende beoogd: de markten stabieler maken, het risico beperken dat die producten worden verspild of voor andere doeleinden dan menselijke voeding worden aangewend, en het effect van de crisis op het rendement van de producten helpen opvangen. Dat mechanisme moet de producenten van visserij- en aquacultuurproducten in staat stellen om gebruik te maken van dezelfde bewarings‐ of conserveringstechnieken voor soortgelijke soorten om ervoor te zorgen dat eerlijke concurrentie tussen de producenten wordt behouden.

 

(9)

Gezien de plotse, enorme krimp van de vraag naar visserij- en aquacultuurproducten als gevolg van de Covid‐19-uitbraak moet het mogelijk zijn de hoeveelheden waarvoor opslagsteun mag worden verleend, te verhogen tot 25 % van de jaarlijkse hoeveelheden van de desbetreffende producten die door de betrokken producentenorganisatie te koop worden aangeboden.

 

(10)

Om de lidstaten in staat te stellen snel te reageren op de plotselinge en onvoorspelbare aard van de Covid‐19-uitbraak, moeten zij het recht hebben om voor hun producentenorganisaties drempelprijzen vast te stellen om het opslagmechanisme in werking te stellen. Die drempelprijzen moeten op zodanige wijze worden vastgesteld dat eerlijke concurrentie tussen de marktdeelnemers wordt behouden.

 

(11)

Steun uit het EFMZV moet ook beschikbaar zijn voor maatregelen ter compensatie van economische verliezen ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak voor marktdeelnemers voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten van de ultraperifere gebieden, met name de verliezen ten gevolge van de verslechtering van de visprijs of verhoogde opslagkosten. De Commissie dient dergelijke door de lidstaten voorgestelde maatregelen onverwijld goed te keuren.

 

(12)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de sociale en economische gevolgen van de Covid‐19-uitbraak in de visserij- en aquacultuursector beperken, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(13)

Gezien de urgentie waarmee de steun moet worden verstrekt, moet deze verordening op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden.

 

(14)

Gezien de Covid‐19-uitbraak en de urgentie waarmee de sociale en economische gevolgen ervan voor de visserij- en aquacultuursector ondervangen moet worden, werd het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(15)

Verordeningen (EU) nr. 508/2014 en (EU) nr. 1379/2013 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 508/2014

Verordening (EU) nr. 508/2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

Begrotingsmiddelen onder gedeeld beheer

  • 1. 
    De voor de periode van 2014 tot en met 2020 voor vastleggingen onder gedeeld beheer beschikbare EFMZV-middelen bedragen 5 749 331 600 EUR, in lopende prijzen, overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling.
  • 2. 
    Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 580 000 000 EUR toegewezen voor in artikel 76 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.
  • 3. 
    Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 520 000 000 EUR toegewezen voor in artikel 77 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.
  • 4. 
    Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 192 500 000 EUR toegewezen voor de in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden. Die compensatie bedraagt jaarlijks niet meer dan:
 

a)

6 450 000 EUR voor de Azoren en Madeira;

 

b)

8 700 000 EUR voor de Canarische Eilanden;

 

c)

12 350 000 EUR voor de Franse ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

  • 5. 
    De lidstaten kunnen de op grond van de leden 2 en 3 beschikbare middelen door elkaar gebruiken.
  • 6. 
    Van de in de leden 2 en 3 bedoelde begrotingsmiddelen kan 10 % worden toegewezen voor maatregelen in verband met de beperking van de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak.”.
 

2)

In artikel 16, lid 1, wordt het inleidende deel vervangen door:

“1.   De in artikel 13, lid 1, genoemde en in de tabel in bijlage II opgenomen bedragen die beschikbaar zijn voor vastleggingen door de lidstaten voor de periode van 2014 tot en met 2020, worden vastgesteld op basis van onderstaande objectieve criteria:”.

 

3)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzgd:

 

a)

aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

 

“e)

wijzigingen van operationele programma’s die betrekking hebben op de in artikel 33, lid 1, onder d), artikel 35, artikel 44, lid 4 bis, artikel 55, lid 1, onder b), de artikelen 57, 66 en 67 en artikel 69, lid 3, bedoelde steun, met inbegrip van de hertoewijzing van financiële middelen daaraan om de gevolgen van de Covid‐19-uitbraak te ondervangen.”;

 

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Lid 2 is niet van toepassing op de in artikel 33, lid 1, onder a), b) en c), artikel 34 en artikel 41, lid 2, bedoelde steun.”.

 

4)

In artikel 25, lid 3, wordt het inleidende deel vervangen door:

“3.   Onverminderd lid 5 van dit artikel mag de totale financiële bijdrage uit het EFMZV aan de in artikel 33, lid 1, onder a), b) en c), en artikel 34 bedoelde maatregelen en aan de vervanging of modernisering van in artikel 41 bedoelde hoofd- of hulpmotoren niet hoger zijn dan de hoogste van de volgende twee drempels:”.

 

5)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor maatregelen voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten in de volgende gevallen:

 

a)

de uitvoering van maatregelen van de Commissie of noodmaatregelen van de lidstaten als bedoeld in respectievelijk de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of van instandhoudingsmaatregelen als bedoeld in artikel 7 van die verordening, met inbegrip van biologische herstelperioden;

 

b)

een niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij of van protocollen daarbij;

 

c)

in het geval dat in de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten is voorzien in een beheerplan vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (*1) of in een meerjarenplan vastgesteld op grond van de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, wanneer, op basis van wetenschappelijk advies, een vermindering van de visserijinspanning noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, en artikel 2, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

d)

in het geval dat de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten tussen 1 februari en 31 december 2020 plaatsvindt als gevolg van de Covid‐19-uitbraak, ook wanneer het gaat om vaartuigen die actief zijn in het kader van een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij.

Overeenkomstig artikel 65, lid 9, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en in afwijking van artikel 65, lid 9, eerste alinea, daarvan zijn de uitgaven voor concrete acties waarvoor op grond van punt d) van de eerste alinea van dit lid steun wordt verleend, subsidiabel met ingang van 1 februari 2020.

  • 2. 
    De in lid 1, onder a), b) en c), van de eerste alinea bedoelde steun mag gedurende ten hoogste zes maanden per vaartuig, in de periode van 2014 tot en met 2020, worden verleend. Deze maximumduur geldt niet voor de in die alinea, onder d), bedoelde steun.

(*1)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9).”;"

 

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis.   Voor de toepassing van lid 1, onder d), gelden de volgende afwijkingen:

 

a)

in afwijking van lid 3, onder a), mogen de lidstaten, indien een vissersvaartuig op de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende minder dan twee jaar in het vissersvlootregister van de Unie geregistreerd staat, het minimumaantal dagen van de voor dat vaartuig vereiste visserijactiviteiten berekenen naar rato van 120 dagen in de laatste twee kalenderjaren;

 

b)

in afwijking van lid 3, onder b), mogen de lidstaten, indien een visser minder dan twee jaar vóór de datum van indiening van de steunaanvraag aan boord van een vissersvaartuig van de Unie is begonnen te werken, het voor die visser vereiste minimumaantal werkdagen berekenen naar rato van 120 dagen in de laatste twee kalenderjaren;

 

c)

in afwijking van lid 3 wordt ook steun verleend aan vissers te voet die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag ten minste 120 dagen hebben gewerkt. Wanneer een visser te voet minder dan twee jaar vóór de datum van indiening van de steunaanvraag is begonnen te werken, mogen de lidstaten het voor die visser te voet vereiste minimumaantal werkdagen berekenen naar rato van 120 dagen in de laatste twee kalenderjaren.”.

 

6)

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“4 bis.   Uit het EFMZV kan, onder de in artikel 33 vastgestelde voorwaarden, steun worden verleend voor maatregelen voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten als gevolg van de Covid‐19-uitbraak als vastgesteld in artikel 33, lid 1, onder d).”;

 

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Voor de toepassing van de leden 1 en 4 bis:

 

a)

gelden verwijzingen die in de artikelen 30, 32, 33, 38, 39, 41 en 42 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;

 

b)

gelden verwijzingen die in artikel 38 naar het mariene milieu worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin het binnenvissersvaartuig actief is.”.

 

7)

Artikel 55 wordt vervangen door:

“Artikel 55

Maatregelen op het gebied van de volksgezondheid

  • 1. 
    Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de volgende compensatieregelingen:
 

a)

compensatie voor weekdierkwekers die de oogst van kweekweekdieren uitsluitend om volksgezondheidsredenen tijdelijk moeten stilleggen;

 

b)

werkkapitaalverschaffing en compensatie voor aquacultuurexploitanten.

De onder b) bedoelde compensatie mag tevens worden verleend voor de tijdelijke stillegging of vermindering van de productie en verkoop of voor de extra opslagkosten tussen 1 februari en 31 december 2020 als gevolg van de Covid‐19-uitbraak.

  • 2. 
    De in lid 1, onder a), bedoelde steun mag slechts worden verleend indien de oogst tijdelijk wordt stilgelegd omdat de weekdieren verontreinigd zijn als gevolg van de groei van toxineproducerend plankton of als gevolg van de aanwezigheid van biotoxinehoudend plankton, en op voorwaarde dat:
 

a)

de verontreiniging langer duurt dan vier opeenvolgende maanden, of

 

b)

het verlies, als gevolg van de stillegging van de oogst, meer bedraagt dan 25 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de oogst is stilgelegd.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea van dit lid kunnen de lidstaten speciale berekeningsregels vaststellen met betrekking tot bedrijven die minder dan drie jaar actief zijn.

  • 3. 
    De in lid 1, onder a), bedoelde compensatie kan in de programmeringsperiode gedurende maximaal twaalf maanden worden verleend. Deze periode kan in terdege gemotiveerde gevallen eenmalig met twaalf maanden worden verlengd, tot een gecombineerd maximum van 24 maanden.

Overeenkomstig artikel 65, lid 9, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en in afwijking van artikel 65, lid 9, eerste alinea, daarvan zijn de uitgaven voor concrete acties waarvoor op grond van lid 1, onder b), van dit artikel steun wordt verleend, subsidiabel met ingang van 1 februari 2020.”.

 

8)

In artikel 66 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

“3.   De op grond van dit artikel aan een producentenorganisatie verleende steun bedraagt jaarlijks niet meer dan 12 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de betrokken producentenorganisatie de voorgaande drie kalenderjaren heeft afgezet. De aan een recentelijk erkende producentenorganisatie verleende steun bedraagt niet meer dan 12 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van die producentenorganisatie de voorafgaande drie kalenderjaren hebben afgezet.

  • 4. 
    De betrokken lidstaat kan 50 % tot 100 % van de financiële steun voorschieten nadat het productie- en afzetprogramma is goedgekeurd overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1379/2013.”.
 

9)

In artikel 67 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Wanneer dit nodig is om te kunnen reageren op de Covid‐19-uitbraak, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de compensatie van erkende producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 vermelde visserij- en aquacultuurproducten of in bijlage I, onder a), bij die verordening vermelde producten die vallen onder GN-code 0302 opslaan, mits die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van die verordening, en onder de volgende voorwaarden:

 

a)

de opslagsteun bedraagt niet meer dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;

 

b)

de hoeveelheden waarvoor opslagsteun kan worden verleend, bedragen niet meer dan 25 % van de hoeveelheden van de betrokken producten die jaarlijks door de producentenorganisatie te koop worden aangeboden;

 

c)

de jaarlijks verleende steun bedraagt niet meer dan 20 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die door de leden van de producentenorganisatie is afgezet in de periode 2017-2019.

Voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea van dit lid wordt, indien een lid van de producentenorganisatie in de periode van 2017 tot en met 2019 geen productie heeft afgezet, de gemiddelde jaarwaarde van de productie die dat lid in de eerste drie productiejaren heeft afgezet, in aanmerking genomen.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde steun eindigt op 31 december 2020.

Overeenkomstig artikel 65, lid 9, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en in afwijking van artikel 65, lid 9, eerste alinea, daarvan zijn de uitgaven voor concrete acties waarvoor op grond van dit artikel steun wordt verleend, subsidiabel met ingang van 1 februari 2020.”.

 

10)

In artikel 69 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend in de vorm van werkkapitaal en compensaties voor verwerkingsbedrijven die onder het in artikel 55, lid 1, tweede alinea, vastgestelde toepassingsgebied voor aquacultuurexploitanten vallen.”.

 

11)

In artikel 70 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend ter compensatie van de extra kosten van de marktdeelnemers voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden.

Uit het EFMZV kan tevens steun worden verleend ter compensatie van de economische verliezen ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak, met name de verliezen ten gevolge van de verslechtering van de visprijs of van verhoogde opslagkosten.”.

 

12)

In artikel 72 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De lidstaten kunnen de inhoud van het in lid 1 bedoelde compensatieplan wijzigen. De lidstaten leggen dergelijke wijzigingen aan de Commissie voor. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende haar besluit met betrekking tot de goedkeuring van dergelijke wijzigingen. Indien de wijzigingen maatregelen betreffen ter compensatie van de economische verliezen ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak uit hoofde van artikel 70, lid 1, tweede alinea, stelt de Commissie dergelijke uitvoeringshandelingen binnen 15 dagen na de indiening van de wijziging vast. Niettegenstaande lid 4 van dit artikel bepalen de uitvoeringshandelingen betreffende maatregelen ter compensatie van de economische verliezen ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak tevens de methode voor de berekening van de extra kosten en de methode van uitvoering door de lidstaten.”.

 

13)

In artikel 79 wordt lid 2 geschrapt.

 

14)

In artikel 94, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

 

“c)

50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 33, lid 1, onder a), b) en c), artikel 34 en artikel 41, lid 2;”.

 

15)

In artikel 95, lid 2, wordt punt e) vervangen door:

 

“e)

de concrete actie betrekking heeft op steun overeenkomstig artikel 33 of artikel 34, of compensaties overeenkomstig artikel 54, artikel 55, artikel 56 of artikel 69, lid 3;”.

Artikel 2

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1379/2013

Verordening (EU) nr. 1379/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 8, lid 3, wordt het volgende punt toegevoegd:

 

“f)

de tijdelijke opslag van aquacultuurproducten beheren overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van deze verordening.”.

 

2)

Artikel 30 wordt vervangen door:

“Artikel 30

Opslagmechanisme

Producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector kunnen financiële steun ontvangen voor de opslag van in bijlage II vermelde producten of van producten die vallen onder GN-code 0302 zoals in bijlage I, onder a), bij deze verordening vermeld, op voorwaarde dat:

 

a)

aan de bij Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*2) vastgestelde voorwaarden voor opslagsteun is voldaan;

 

b)

de producten door de producentenorganisaties op de markt zijn gebracht en er tegen de in artikel 31 bedoelde drempelprijs geen koper te vinden bleek;

 

c)

indien van toepassing, de producten aan de overeenkomstig artikel 33 vastgestelde gemeenschappelijke handelsnormen voldoen en een voor menselijke consumptie geschikte kwaliteit hebben;

 

d)

de producten door invriezen, hetzij aan boord, hetzij in inrichtingen aan land, zouten, drogen, marineren of in voorkomend geval koken en pasteuriseren, verduurzaamd of verwerkt zijn en zijn opgeslagen in tanks of kooien, ongeacht of de producten zijn gefileerd, in moten gesneden of, in voorkomend geval, gekopt;

 

e)

aquacultuurproducten niet levend worden opgeslagen;

 

f)

de producten vanuit de opslag weer op de markt worden gebracht voor menselijke consumptie in een latere fase, en

 

g)

de producten ten minste vijf dagen worden opgeslagen.

(*2)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).”."

 

3)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Vóór het begin van elk jaar kan elke producentenorganisatie individueel een drempelprijs voor toepassing van het in artikel 30 bedoelde opslagmechanisme voorstellen voor in bijlage II vermelde producten of producten die vallen onder GN-code 0302 zoals in bijlage I, onder a), bij deze verordening vermeld.”;

 

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“5.   Indien een lidstaat vóór de Covid‐19-uitbraak geen drempelprijzen overeenkomstig lid 4 heeft vastgesteld, stelt deze lidstaat de betrokken drempelprijzen onverwijld vast op basis van de in de leden 2 en 3 bedoelde criteria. De prijzen worden bekendgemaakt.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 april 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    GRLIĆ RADMAN
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 april 2020.
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.