Verordening 2020/741 - Minimumeisen voor hergebruik van water

1.

Wettekst

5.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/32

 

VERORDENING (EU) 2020/741 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 mei 2020

inzake minimumeisen voor hergebruik van water

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De watervoorraden van de Unie staan in toenemende mate onder druk, wat leidt tot waterschaarste en een verslechtering van de waterkwaliteit. Met name klimaatverandering, onvoorspelbare weerpatronen en droogte zijn factoren die sterk bijdragen tot de verhoging van de druk op de beschikbaarheid van zoet water, die het gevolg is van stedelijke ontwikkeling en landbouw.

 

(2)

Het vermogen van de Unie om op de toenemende druk op watervoorraden te reageren, kan worden verbeterd door het gebruik van gezuiverd afvalwater uit te breiden, het oppompen van oppervlaktewaterlichamen en van grondwaterlichamen te beperken, het effect van de lozing van gezuiverd afvalwater in waterlichamen te verminderen, via meervoudig gebruik van stedelijk afvalwater waterbesparing te bevorderen, en tegelijkertijd een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen. In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) wordt hergebruik van water, in combinatie met de bevordering van het gebruik van waterefficiënte technologieën in de industrie en waterbesparende irrigatietechnieken, genoemd als een van de aanvullende maatregelen die lidstaten desgewenst kunnen toepassen ter verwezenlijking van de door die richtlijn beoogde kwalitatief en kwantitatief goede toestand van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (5) bepaalt dat gezuiverd afvalwater indien mogelijk moet worden hergebruikt.

 

(3)

In de mededeling van de Commissie van 14 november 2012 getiteld “Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren” wordt gesteld dat er een instrument ter regulering van de normen op Unieniveau moet worden opgezet voor het hergebruik van water, om de belemmeringen voor een grootschalig gebruik van die alternatieve watervoorziening weg te nemen, te weten een instrument dat kan bijdragen tot de beperking van de waterschaarste en tot het verminderen van de kwetsbaarheid van de watervoorzieningssystemen.

 

(4)

De mededeling van de Commissie van 18 juli 2007 getiteld “De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie” bevat de hiërarchie van maatregelen die lidstaten in overweging dienen te nemen bij het beheer van waterschaarste en droogte. In de mededeling wordt gesteld dat in gebieden waar alle preventiemaatregelen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de waterhiërarchie en waar de vraag naar water de beschikbaarheid ervan blijft overtreffen, de aanleg van extra watervoorzieningsinfrastructuur in sommige gevallen, en naar behoren rekening houdend met de kosten en baten, kan dienen als alternatieve aanpak om de effecten van ernstige droogte te verzachten.

 

(5)

In zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie (6) brengt het Europees Parlement in herinnering dat een vraaggerichte aanpak bij het beheer van watervoorraden de voorkeur moet krijgen, maar stelt het ook dat de Unie een holistische aanpak moet hanteren voor het watervoorradenbeheer, en daarbij maatregelen voor vraagbeheersing moet combineren met maatregelen om de bestaande voorraden binnen de waterkringloop te optimaliseren en met maatregelen om nieuwe voorraden te scheppen, en dat in de aanpak ecologische, sociale en economische overwegingen geïntegreerd moeten zijn.

 

(6)

In haar mededeling van 2 december 2015 getiteld “Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” verbond de Commissie zich ertoe een aantal maatregelen te nemen om hergebruik van gezuiverd afvalwater te bevorderen, waaronder het opstellen van een wetgevingsvoorstel inzake minimumeisen voor hergebruik van water. De Commissie moet haar actieplan bijwerken en watervoorraden als een prioritair actiedomein behouden.

 

(7)

Doel van deze verordening is het bevorderen van hergebruik van water waar dit passend en kostenefficiënt is, en zo een faciliterend kader creëren voor die lidstaten die aan hergebruik van water willen of moeten doen. Hergebruik van water is een veelbelovende optie voor veel lidstaten, maar momenteel doet slechts een klein aantal van hen aan hergebruik van water en heeft slechts een klein aantal van hen in dit verband nationale wetgeving of normen vastgesteld. Deze verordening moet voldoende flexibel zijn om de voortzetting van de praktijk van hergebruik van water toe te staan en er tegelijkertijd voor te zorgen dat andere lidstaten die regels kunnen toepassen wanneer zij besluiten in een later stadium tot deze praktijk over te gaan. Het besluit om niet aan hergebruik van water te doen, moet naar behoren worden gemotiveerd op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria en moet regelmatig worden geëvalueerd.

 

(8)

Richtlijn 2000/60/EG biedt de lidstaten de nodige flexibiliteit om aanvullende maatregelen op te nemen in de maatregelenprogramma’s die zij vaststellen ter ondersteuning van hun inspanningen om de bij die richtlijn vastgestelde waterkwaliteitsdoelstellingen te verwezenlijken. De niet-uitputtende lijst van aanvullende maatregelen als bedoeld in deel B van bijlage VI bij Richtlijn 2000/60/EG bevat onder meer maatregelen inzake hergebruik van water. In dit verband en in overeenstemming met een hiërarchie van maatregelen die door de lidstaten kan worden overwogen bij het beheer van waterschaarste en droogte en die maatregelen bevordert gaande van waterbesparing tot waterprijsbeleidsvorming en alternatieve oplossingen, en rekening houdend met de kosten-batenverhouding, moeten de minimumeisen voor hergebruik van water, zoals die bij deze verordening zijn vastgesteld, van toepassing zijn telkens wanneer gezuiverd stedelijk afvalwater afkomstig van zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG wordt hergebruikt voor landbouwirrigatie.

 

(9)

Hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater, bijvoorbeeld afkomstig uit zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater, wordt geacht minder nadelige gevolgen te hebben voor het milieu dan andere alternatieve methoden van watervoorziening zoals omleiding of ontzilting van water. Dergelijk hergebruik van water, waarmee de waterverspilling kan worden verminderd en water kan worden bespaard, wordt in de Unie echter slechts op beperkte schaal toegepast. Dit lijkt deels te wijten aan de hoge kosten van de systemen voor hergebruik van afvalwater en het gebrek aan gemeenschappelijke milieu- en gezondheidsnormen van de Unie voor hergebruik van water en, met name wat landbouwproducten betreft, aan de potentiële risico’s voor de gezondheid en het milieu en de potentiële belemmeringen voor het vrije verkeer van deze producten, indien zij met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd.

 

(10)

De gezondheidsnormen met betrekking tot levensmiddelenhygiëne voor landbouwproducten die met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd, kunnen alleen worden behaald indien er tussen de lidstaten geen significante verschillen bestaan ten aanzien van de kwaliteitseisen voor teruggewonnen water dat bestemd is voor landbouwirrigatie. Harmonisatie van de eisen zou bovendien bijdragen tot het doelmatig functioneren van de interne markt ten aanzien van dergelijke producten. Het is derhalve gepast om minimumniveaus van harmonisatie in te voeren door minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring vast te stellen. Die minimumeisen moeten bestaan uit minimumparameters voor teruggewonnen water die zijn gebaseerd op de technische verslagen van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie en moeten de internationale normen voor hergebruik van water weerspiegelen, en andere strengere of aanvullende kwaliteitseisen die, samen met eventuele relevante preventiemaatregelen, zo nodig door bevoegde autoriteiten worden opgelegd.

 

(11)

Hergebruik van water voor landbouwirrigatie kan ook bijdragen tot bevordering van de circulaire economie door nutriënten uit het teruggewonnen water te winnen en ze met fertigatietechnieken op gewassen aan te wenden. Hergebruik van water zou dus de behoefte aan aanvullende toevoegingen van minerale meststoffen kunnen verminderen. Eindgebruikers moeten worden geïnformeerd over het nutriëntengehalte van teruggewonnen water.

 

(12)

Hergebruik van water kan bijdragen tot de terugwinning van nutriënten uit gezuiverd stedelijk afvalwater, en het gebruik van teruggewonnen water voor landbouw- of bosbouwirrigatie kan een manier zijn om de nutriënten, zoals stikstof, fosfor en kalium, weer in de natuurlijke biogeochemische kringlopen te brengen.

 

(13)

Onder meer de omvangrijke investering die nodig is voor de modernisering van zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater en het gebrek aan financiële stimuli om hergebruik van water in de landbouw toe te passen, blijken redenen te zijn voor het geringe hergebruik van water in de Unie. Het moet mogelijk zijn om die punten aan te pakken door innovatieve regelingen en economische stimuli te bevorderen zodat naar behoren rekening wordt gehouden met de kosten en de sociaal-economische en ecologische voordelen van hergebruik van water.

 

(14)

De naleving van minimumeisen voor hergebruik van water moet in overeenstemming zijn met het waterbeleid van de Unie en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van Agenda 2030 van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling nr. 6, om de beschikbaarheid en het duurzame beheer van water en sanitaire voorzieningen voor iedereen te waarborgen, alsmede een substantiële mondiale toename van het recyclen en veilig hergebruiken van water teneinde bij te dragen aan doelstelling nr. 12 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties met betrekking tot duurzame consumptie- en productiepatronen. Verder dient met deze verordening te worden beoogd de toepassing van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzake milieubescherming, te waarborgen.

 

(15)

In sommige gevallen zorgen exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen nog voor vervoer en opslag van teruggewonnen water nadat het de waterterugwinningsvoorziening heeft verlaten en voordat zij dit water aan de volgende actoren in de keten leveren, zoals de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water, de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, of de eindgebruiker. Het nalevingspunt moet worden bepaald om duidelijk aan te geven waar de verantwoordelijkheid van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening ophoudt en die van de volgende actor in de keten begint.

 

(16)

Bij risicobeheer moeten de risico’s op proactieve wijze worden geïdentificeerd en beheerd en dit beheer moet het concept omvatten dat er teruggewonnen water moet worden geproduceerd van een welbepaalde kwaliteit, vereist voor specifieke toepassingen. De risicobeoordeling moet worden gebaseerd op de belangrijkste elementen van risicobeheer en moet alle aanvullende waterkwaliteitseisen identificeren die nodig zijn om een voldoende mate van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier te waarborgen. Daartoe moeten de risicobeheerplannen voor hergebruik van water garanderen dat teruggewonnen water veilig wordt gebruikt en beheerd, en dat er geen risico’s zijn voor het milieu, noch voor de gezondheid van mens of dier. Voor de ontwikkeling van dergelijke risicobeheerplannen kan gebruik worden gemaakt van bestaande internationale richtsnoeren of normen, zoals ISO 20426:2018 (richtsnoeren voor de beoordeling en het beheer van gezondheidsrisico’s inzake hergebruik van niet-drinkbaar water), ISO 16075:2015 (richtsnoeren voor het gebruik van gezuiverd afvalwater voor irrigatieprojecten) of de richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

 

(17)

De kwaliteitseisen voor water bestemd voor menselijke consumptie zijn vastgelegd in Richtlijn 98/83/EG van Raad (7). De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hergebruik van water niet leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water. Daarom moet het risicobeheerplan voor hergebruik van water bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van waterlichamen waaraan voor menselijke consumptie bestemd water wordt onttrokken en aan de bescherming van relevante beschermingszones.

 

(18)

Samenwerking en interactie tussen de verschillende actoren in het waterterugwinningsproces zijn onontbeerlijk om de terugwinning te verrichten conform de vereisten waar voor de specifieke toepassingen aan moet worden voldaan en om de levering van teruggewonnen water op de vraag van de eindgebruikers te kunnen afstemmen.

 

(19)

Teneinde het milieu en de gezondheid van mens en dier doeltreffend te beschermen, moet bij het nalevingspunt de primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het teruggewonnen water berusten bij de exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen. Omwille van de naleving van de in deze verordening neergelegde minimumeisen en van eventuele, door de bevoegde autoriteit gestelde aanvullende voorwaarden, moeten exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen de kwaliteit van teruggewonnen water controleren. Het is daarom dienstig om minimumeisen vast te stellen voor controle, waaronder de frequentie van routinematige controle en het tijdstip en de prestatiestreefwaarden voor validatiemonitoring. Een aantal vereisten voor routinematige controle zijn opgenomen in Richtlijn 91/271/EEG.

 

(20)

Deze verordening moet van toepassing zijn op teruggewonnen water verkregen uit afvalwater dat in opvangsystemen is opgevangen, dat in zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater is gezuiverd overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG en dat verder wordt gezuiverd in hetzij de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater, hetzij een waterterugwinningsvoorziening, om te voldoen aan de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde parameters. Overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG hoeven agglomeraties met een inwonerequivalent van minder dan 2 000 niet in een opvangsysteem te voorzien. Stedelijk afvalwater van agglomeraties met een inwonerequivalent van minder dan 2 000 dat in een opvangsysteem belandt, moet echter op een passende manier worden gezuiverd voordat het in zoet water of riviermonden wordt geloosd, overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG. In die context mag afvalwater van agglomeraties met een inwonerequivalent van minder dan 2 000 alleen onder deze verordening vallen wanneer het in een opvangsysteem terechtkomt en in een zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater wordt gezuiverd. Deze verordening dient evenmin van toepassing te zijn op biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater afkomstig van installaties die behoren tot de industriële sectoren als genoemd in bijlage III bij Richtlijn 91/271/EEG, tenzij het afvalwater van die installaties in een opvangsysteem terechtkomt en in een zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater wordt gezuiverd.

 

(21)

Hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater voor landbouwirrigatie is een marktgedreven actie, gebaseerd op de vraag en behoeften van de landbouwsector, met name in bepaalde lidstaten die te kampen hebben met watertekorten. De exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen en de eindgebruikers moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat het teruggewonnen water dat in overeenstemming met de minimumkwaliteitseisen van deze verordening is geproduceerd, aan de behoeften van de eindgebruikers met betrekking tot gewascategorieën voldoet. Wanneer de kwaliteitsklassen van het water dat door de exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen wordt geproduceerd, niet compatibel zijn met de gewascategorie en de irrigatiemethode in het bediende gebied, bijvoorbeeld in een collectief toevoersysteem, kan aan de kwaliteitseisen voor water worden voldaan door in een latere fase meerdere opties voor waterzuivering toe te passen, alleen of in combinatie met opties die geen zuivering van het teruggewonnen water inhouden, volgens de aanpak aan de hand van meervoudige barrières.

 

(22)

Om een optimaal hergebruik van voorraden van stedelijk afvalwater te verzekeren, moeten eindgebruikers worden opgeleid zodat zij water van de juiste kwaliteitsklasse van teruggewonnen water gebruiken. Wanneer de bestemming van een bepaald type gewas onbekend is of wanneer er meerdere bestemmingen zijn, moet teruggewonnen water van de hoogste kwaliteitsklasse worden gebruikt, tenzij er passende barrières worden toegepast die het mogelijk maken de vereiste kwaliteit te bereiken.

 

(23)

Het is nodig te waarborgen dat het gebruik van teruggewonnen water veilig is; daarmee wordt hergebruik van water op Unieniveau gestimuleerd en het vertrouwen van de bevolking in dergelijk hergebruik versterkt. De productie en de levering van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie mogen derhalve uitsluitend worden toegestaan op grond van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verlenen vergunning. Teneinde een geharmoniseerde benadering op Unieniveau evenals traceerbaarheid van teruggewonnen water en transparantie te waarborgen, moeten de materiële regels voor dergelijke vergunningen op Unieniveau worden vastgelegd. De bijzonderheden van de procedures voor het verlenen van vergunningen, bijvoorbeeld het aanwijzen van de bevoegde autoriteiten en de uiterste termijnen, moeten echter door de lidstaten worden vastgesteld. De lidstaten moeten bestaande vergunningsverleningsprocedures kunnen toepassen, maar zullen die procedures moeten aanpassen aan de bij deze verordening ingevoerde vereisten. Wanneer de lidstaten de partijen aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van het risicobeheerplan voor hergebruik van water, en de autoriteit die bevoegd is voor het verlenen van de vergunning voor de productie en levering van teruggewonnen water, moeten zij erop toezien dat zich geen belangenconflicten voordoen.

 

(24)

Indien er behoefte is aan een exploitant van een distributienet van teruggewonnen water en een exploitant van infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, moet van die exploitanten kunnen worden geëist dat zij een vergunning hebben. Indien aan alle eisen voor de vergunning is voldaan, moet de bevoegde autoriteit in de lidstaat een vergunning verlenen die alle noodzakelijke voorwaarden en maatregelen omvat die in het risicobeheerplan voor hergebruik van water zijn vastgesteld.

 

(25)

Voor de toepassing van deze verordening moet het mogelijk zijn dat de zuivering en de terugwinning van stedelijk afvalwater op dezelfde locatie plaatsvinden, met gebruikmaking van dezelfde voorziening of verschillende afzonderlijke voorzieningen. Bovendien moet het mogelijk zijn dat de exploitant van de waterzuiveringsinstallatie dezelfde is als de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening.

 

(26)

De bevoegde autoriteiten moeten controleren of teruggewonnen water voldoet aan de voorwaarden die in de betrokken vergunning zijn vastgelegd. In geval van niet-naleving moeten die autoriteiten de verantwoordelijke partijen opdragen de maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het teruggewonnen water aan de voorwaarden voldoet. De levering van teruggewonnen water moet worden gestaakt wanneer niet-naleving een significant risico voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier oplevert.

 

(27)

De bepalingen van deze verordening zijn bedoeld als een aanvulling op de vereisten van andere wetgeving van de Unie, in het bijzonder ten aanzien van mogelijke risico’s voor gezondheid en milieu. Om te zorgen voor een holistische aanpak van mogelijke risico’s voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier, moeten de exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen en de bevoegde autoriteiten de vereisten in andere relevante wetgeving van de Unie in aanmerking nemen, en met name de Richtlijnen 86/278/EEG (8) en 91/676/EEG (9), de Richtlijnen 91/271/EEG, 98/83/EG en 2000/60/EG, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 (10), (EG) nr. 852/2004 (11), (EG) nr. 183/2005 (12), (EG) nr. 396/2005 (13) en (EG) nr. 1069/2009 (14) van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 2006/7/EG (15), 2006/118/EG (16), 2008/105/EG (17) en 2011/92/EU (18) van het Europees Parlement en de Raad, en de Verordeningen (EG) nr. 2073/2005 (19), (EG) nr. 1881/2006 (20) en (EU) nr. 142/2011 (21) van de Commissie.

 

(28)

In Verordening (EG) nr. 852/2004 zijn de algemene voorschriften voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven vastgesteld, en wordt de productie, de verwerking, de distributie en het in de handel brengen van voedingsmiddelen voor menselijke consumptie geregeld. Die verordening heeft betrekking op de kwaliteit van voedsel vanuit het gezichtspunt van gezondheid, en een van de belangrijkste beginselen ervan is dat de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid in eerste instantie bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf berust. Bij die verordening horen ook gedetailleerde richtsnoeren. In dit verband is met name de mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor de aanpak van microbiologische risico’s bij de primaire productie van verse groenten en fruit door goede hygiëne van bijzonder belang. De in deze verordening opgenomen minimumeisen voor teruggewonnen water sluiten niet uit dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven de waterkwaliteit die nodig is om te voldoen aan Verordening (EG) nr. 852/2004 kunnen verkrijgen door, in een later stadium, meerdere opties voor waterzuivering toe te passen, alleen of in combinatie met andere opties dan zuivering.

 

(29)

Er is een groot potentieel voor de recycling en het hergebruik van gezuiverd afvalwater. Met het oog op de bevordering en aanmoediging van het hergebruik van water mag de vermelding van specifieke toepassingen in het kader van deze verordening de lidstaten niet beletten het gebruik van teruggewonnen water voor andere doeleinden toe te staan, onder andere voor de industrie, openbare voorzieningen en milieudoeleinden, in zoverre dit nodig wordt geacht gezien de nationale omstandigheden en behoeften, mits een hoog niveau van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier wordt gewaarborgd.

 

(30)

Bevoegde autoriteiten moeten samenwerken met andere betrokken autoriteiten door informatie uit te wisselen, om zo naleving van de toepasselijke vereisten van de Unie en van nationale overheden te waarborgen.

 

(31)

Om het vertrouwen in hergebruik van water te vergroten, moet de bevolking worden geïnformeerd. Het beschikbaar stellen van duidelijke, volledige en bijgewerkte informatie over hergebruik van water zou een grotere transparantie en traceerbaarheid mogelijk maken en kan ook van bijzonder nut zijn voor andere autoriteiten voor welke een bepaald soort hergebruik van water implicaties heeft. Om hergebruik van water aan te moedigen en om belanghebbenden bewust te maken van de voordelen van hergebruik van water en aldus de acceptatie te bevorderen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er op maat van de schaal van het waterhergebruik voorlichtings- en bewustmakingscampagnes worden opgezet.

 

(32)

Scholing en opleiding van eindgebruikers zijn van het hoogste belang voor het uitvoeren en handhaven van preventiemaatregelen. Specifieke preventiemaatregelen inzake menselijke blootstelling moeten in overweging worden genomen in het risicobeheerplan voor hergebruik van water, zoals het gebruik van persoonlijke beschermingsuitrusting, handen wassen en persoonlijke hygiëne.

 

(33)

Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) is bedoeld ter waarborging van het recht van toegang tot milieu-informatie in de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (23) (het Verdrag van Aarhus). In Richtlijn 2003/4/EG worden uitgebreide verplichtingen ten aanzien van zowel het op verzoek beschikbaar stellen van milieu-informatie als het actief verspreiden van dergelijke informatie vastgesteld. Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) betreft het uitwisselen van ruimtelijke informatie, waaronder verzamelingen gegevens in verband met verschillende milieugerelateerde thema’s. Het is van belang dat bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op toegang tot informatie en regelingen voor gegevensuitwisseling een aanvulling vormen op die richtlijnen en dat daarmee geen afzonderlijke wettelijke regeling tot stand wordt gebracht. Derhalve mogen de bepalingen van deze verordening inzake voorlichting van het publiek en over informatie over het toezicht op de uitvoering geen afbreuk doen aan Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG.

 

(34)

De gegevens die door de lidstaten worden verstrekt, zijn van wezenlijk belang om de Commissie de mogelijkheid te geven tot toezicht op en evaluatie van deze verordening, in het licht van de doelstellingen ervan.

 

(35)

Op grond van punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (25) moet de Commissie deze verordening evalueren. De evaluatie moet worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de Unie, en moet de basis vormen voor effectbeoordelingen van mogelijke verdere maatregelen. Bij de evaluatie moet rekening worden gehouden met wetenschappelijke vooruitgang, met name wat betreft de mogelijke effecten van zorgwekkend wordende stoffen.

 

(36)

De minimumeisen voor veilig hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater stroken met de beschikbare wetenschappelijke kennis en de internationaal erkende normen en praktijken voor hergebruik van water, en garanderen dat dergelijk water veilig kan worden gebruikt voor landbouwirrigatie, zodat het milieu en de gezondheid van mens en dier een hoog niveau van bescherming genieten. In het licht van de resultaten van de evaluatie van deze verordening, of telkens wanneer dit vanwege nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en technische vooruitgang nodig is, moet de Commissie kunnen nagaan of het nodig is de minimumeisen in bijlage I, afdeling 2, te toetsen, en moet zij indien nodig een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening indienen.

 

(37)

Teneinde de belangrijkste elementen van risicobeheer aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de belangrijkste elementen van het bij deze verordening voorgeschreven risicobeheer te wijzigen. Bovendien moet de Commissie, teneinde een hoge mate van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier te waarborgen, eveneens gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen als aanvulling op de belangrijkste elementen van het bij deze verordening voorgeschreven risicobeheer, door technische specificaties voor te schrijven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(38)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de vaststelling van gedetailleerde voorschriften ten aanzien van de opmaak en presentatie van de door de lidstaten te verstrekken informatie in verband met het toezicht op de uitvoering van deze verordening en ten aanzien van de opmaak en presentatie van het door het Europees Milieuagentschap opgestelde Uniebrede overzicht. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (26).

 

(39)

Deze verordening heeft onder meer tot doel het milieu en de gezondheid van mens en dier te beschermen. Zoals herhaaldelijk door het Hof van Justitie geoordeeld, zou het onverenigbaar zijn met de dwingende werking die in artikel 288, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan richtlijnen wordt toegekend, om principieel uit te sluiten dat de betrokken personen zich kunnen beroepen op een bij een richtlijn opgelegde verplichting. Deze overweging geldt ook voor een verordening die tot doel heeft te waarborgen dat teruggewonnen water veilig is voor landbouwirrigatie.

 

(40)

De lidstaten moeten de regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en moeten alle maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

 

(41)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

 

(42)

De lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om de bestuurlijke infrastructuur op te zetten die nodig is om deze verordening te kunnen toepassen en exploitanten moeten voldoende tijd krijgen om voorbereidingen te treffen voor de toepassing van de nieuwe voorschriften.

 

(43)

Teneinde de praktijk van hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater zo veel mogelijk uit te bouwen en te bevorderen en om te zorgen voor een beduidende verbetering van de betrouwbaarheid van naar behoren gezuiverd afvalwater alsook van de uitvoerbare gebruiksmethoden, moet de Unie onderzoek en ontwikkeling ter zake via het programma Horizon Europa ondersteunen.

 

(44)

Deze verordening heeft tot doel duurzaam gebruik van water aan te moedigen. Met het oog daarop moet de Commissie zich ertoe verbinden de programma’s van de Unie, met inbegrip van het LIFE-programma, te benutten om lokale initiatieven voor hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater te ondersteunen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doel

  • 1. 
    Bij deze verordening worden minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring en bepalingen inzake risicobeheer vastgesteld, met het oog op het veilig gebruik van teruggewonnen water in het kader van geïntegreerd waterbeheer.
  • 2. 
    Deze verordening beoogt te waarborgen dat teruggewonnen water veilig is voor landbouwirrigatie, zodat in de hele Unie op gecoördineerde wijze een hoog niveau van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier wordt gewaarborgd, de circulaire economie wordt bevorderd, de adaptatie aan de klimaatverandering wordt ondersteund en wordt bijgedragen aan de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG door de waterschaarste en de daaruit voortvloeiende druk op watervoorraden aan te pakken, en tegelijkertijd wordt bijgedragen aan het doelmatig functioneren van de interne markt.

Artikel 2

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing wanneer gezuiverd stedelijk afvalwater wordt hergebruikt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 91/271/EEG, voor landbouwirrigatie zoals omschreven in deel 1 van bijlage I bij deze verordening.
  • 2. 
    Een lidstaat kan besluiten dat het in een of meer van zijn stroomgebiedsdistricten of delen daarvan niet passend is water voor landbouwirrigatie te hergebruiken, rekening houdend met de volgende criteria:
 

a)

de geografische en klimatologische omstandigheden van het district of delen daarvan;

 

b)

de druk op en de toestand van andere watervoorraden, inclusief de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG;

 

c)

de druk op en de toestand van de oppervlaktewaterlichamen waarin gezuiverd stedelijk afvalwater wordt geloosd;

 

d)

de milieu- en hulpbronkosten van teruggewonnen water en andere watervoorraden.

Op grond van de eerste alinea genomen besluiten worden naar behoren gemotiveerd op basis van de in die alinea bedoelde criteria en bij de Commissie ingediend. Zij worden geëvalueerd wanneer dit nodig is, met name rekening houdend met de prognoses inzake klimaatverandering en de nationale strategieën voor de adaptatie aan de klimaatverandering, en ten minste om de zes jaar, rekening houdend met de stroomgebiedsbeheersplannen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 2000/60/EG.

  • 3. 
    In afwijking van lid 1 kunnen onderzoeks- of proefprojecten met betrekking tot waterterugwinningsvoorzieningen worden vrijgesteld van de toepassing van deze verordening wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat aan de volgende criteria is voldaan:
 

a)

het onderzoeks- of proefproject wordt niet uitgevoerd in een waterlichaam dat wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water of een relevante beschermingszone die is aangewezen op grond van Richtlijn 2000/60/EG;

 

b)

het onderzoeks- of proefproject wordt naar behoren gemonitord.

Vrijstellingen op grond van dit lid gelden voor maximaal vijf jaar.

Gewassen die voortkomen uit een onderzoeks- of proefproject dat op grond van dit lid is vrijgesteld, worden niet in de handel gebracht.

  • 4. 
    Deze verordening geldt onverminderd Verordening (EG) nr. 852/2004 en sluit niet uit dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven de waterkwaliteit kunnen verkrijgen die nodig is om te voldoen aan die verordening door, in een later stadium, meerdere opties voor waterzuivering toe te passen, alleen of in combinatie met andere opties dan zuivering, of door alternatieve waterbronnen voor landbouwirrigatie te gebruiken.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“bevoegde autoriteit”: een autoriteit of een instantie die door een lidstaat is aangewezen om te voldoen aan de uit hoofde van deze verordening op de lidstaat rustende verplichtingen met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor de productie of levering van teruggewonnen water, met betrekking tot vrijstellingen voor onderzoeks- of proefprojecten, en met betrekking tot het controleren van de naleving;

 

2)

“eindgebruiker”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon, zijnde een publieke of particuliere entiteit, die gebruikmaakt van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie;

 

3)

“stedelijk afvalwater”: stedelijk afvalwater zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 91/271/EEG;

 

4)

“teruggewonnen water”: stedelijk afvalwater dat is gezuiverd in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG en dat het resultaat is van verdere zuivering in een waterterugwinningsvoorziening overeenkomstig deel 2 van bijlage I bij deze verordening;

 

5)

“waterterugwinningsvoorziening”: een zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater of een andere voorziening die zorgt voor de verdere zuivering van stedelijk afvalwater dat voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG, teneinde water te produceren dat geschikt is voor een in deel 1 van bijlage I bij deze verordening omschreven toepassing;

 

6)

“exploitant van een waterterugwinningsvoorziening”: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die als vertegenwoordiger van een particuliere entiteit of overheidsinstantie een waterterugwinningsvoorziening exploiteert;

 

7)

“gevaar”: een biologisch, chemisch, fysisch of radiologisch agens dat schadelijk kan zijn voor mensen, dieren, gewassen of planten, andere biota op het land en in het water, voor de bodem of voor het milieu in het algemeen;

 

8)

“risico”: de waarschijnlijkheid dat geïdentificeerde gevaren binnen een specifieke periode schade berokkenen, alsmede de ernst van de gevolgen;

 

9)

“risicobeheer”: systematisch beheer waarmee op consequente wijze de veiligheid van hergebruik van water in een specifieke context wordt gewaarborgd;

 

10)

“preventiemaatregel”: een passende handeling of activiteit waarmee een gezondheids- of milieurisico kan worden voorkomen of weggenomen of tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht;

 

11)

“nalevingspunt”: het punt waar de exploitant van een waterterugwinningsvoorziening het teruggewonnen water aan de volgende schakel in de keten levert;

 

12)

“barrière”: elk middel, daaronder begrepen fysieke of procedurele stappen of gebruiksvoorwaarden, dat het risico op besmetting van de mens vermindert of voorkomt doordat contact tussen het teruggewonnen water en de in te nemen producten en rechtstreeks blootgestelde personen wordt voorkomen, of elk ander middel dat bijvoorbeeld de concentratie van micro-organismen in het teruggewonnen water vermindert of voorkomt dat deze overleven op de in te nemen producten;

 

13)

“vergunning”: een schriftelijke autorisatie die door een bevoegde autoriteit is afgegeven voor de productie of de levering van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie overeenkomstig deze verordening;

 

14)

“verantwoordelijke partij”: een partij die een rol of activiteit uitoefent in het waterhergebruiksysteem, met inbegrip van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening, de exploitant van de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater indien verschillend van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening, de andere betrokken autoriteit dan de aangewezen bevoegde autoriteit, de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water of de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water;

 

15)

“waterhergebruiksysteem”: de infrastructuur en andere technische elementen die nodig zijn voor het produceren, leveren en gebruiken van teruggewonnen water; het omvat alle elementen van de instroomopening van de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater tot het punt waar teruggewonnen water wordt gebruikt voor landbouwirrigatie, inclusief, in voorkomend geval, distributie- en opslaginfrastructuur.

Artikel 4

Verplichtingen van exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen en verplichtingen met betrekking tot de kwaliteit van teruggewonnen water

  • 1. 
    Exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen zorgen ervoor dat voor landbouwirrigatie bestemd teruggewonnen water zoals omschreven in bijlage I, deel 1, bij het nalevingspunt voldoet aan:
 

a)

de in bijlage I, deel 2, aan waterkwaliteit gestelde minimumeisen;

 

b)

alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van waterkwaliteit die door de bevoegde autoriteit in de betrokken vergunning worden gesteld, op grond van artikel 6, lid 3, punten c) en d).

Voorbij het nalevingspunt valt de waterkwaliteit niet langer onder de verantwoordelijkheid van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening.

  • 2. 
    Teneinde naleving in overeenstemming met lid 1 te waarborgen, monitort de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening de waterkwaliteit, met inachtneming van:
 

a)

bijlage I, deel 2;

 

b)

alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van monitoring die door de bevoegde autoriteit in de betrokken vergunning worden gesteld, op grond van artikel 6, lid 3, punten c) en d).

Artikel 5

Risicobeheer

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat voor de productie, de levering en het gebruik van teruggewonnen water een risicobeheerplan voor hergebruik van water wordt opgesteld.

Eén risicobeheerplan voor hergebruik van water kan betrekking hebben op één of meer waterhergebruiksystemen.

  • 2. 
    Het risicobeheerplan voor hergebruik van water wordt opgesteld door de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening, overige verantwoordelijke partijen en eindgebruikers, naargelang het geval. De verantwoordelijke partijen die het risicobeheerplan voor hergebruik van water opstellen, raadplegen alle andere betrokken verantwoordelijke partijen en de eindgebruikers, naargelang het geval.
  • 3. 
    Het risicobeheerplan voor hergebruik van water is gebaseerd op alle in bijlage II opgenomen belangrijkste elementen van risicobeheer. Het vermeldt de verantwoordelijkheden inzake risicobeheer van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening en de andere verantwoordelijke partijen.
  • 4. 
    Het risicobeheerplan voor hergebruik van water vermeldt in het bijzonder:
 

a)

alle nodige eisen ter aanvulling van die van bijlage I, waaraan de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening overeenkomstig bijlage II, punt B), moet voldoen om elk risico vóór het nalevingspunt verder te beperken;

 

b)

de gevaren, risico’s en passende preventieve en/of mogelijke corrigerende maatregelen overeenkomstig bijlage II, punt C);

 

c)

aanvullende barrières voor het waterhergebruiksysteem, en alle aanvullende eisen die voorbij het nalevingspunt moeten worden gesteld om de veiligheid van het waterhergebruiksysteem te garanderen, waaronder voorwaarden in verband met, waar relevant, distributie, opslag en gebruik, alsook de voor de naleving van deze eisen verantwoordelijke partijen.

  • 5. 
    De Commissie is overeenkomstig artikel 13 bevoegd gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen teneinde de in bijlage II vermelde belangrijkste elementen van risicobeheer aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

De Commissie is overeenkomstig artikel 13 eveneens bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen teneinde technische specificaties van de in bijlage II vermelde belangrijkste elementen van risicobeheer vast te stellen.

Artikel 6

Verplichtingen met betrekking tot een vergunning voor teruggewonnen water

  • 1. 
    Voor productie of levering van teruggewonnen water dat bestemd is voor landbouwirrigatie zoals omschreven in bijlage I, deel 1, geldt een vergunningsplicht.
  • 2. 
    De voor het waterhergebruiksysteem verantwoordelijke partijen, met inbegrip van de eindgebruiker indien dit overeenkomstig nationaal recht relevant is, vragen een vergunning of een wijziging van een bestaande vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de waterterugwinningsvoorziening wordt geëxploiteerd, of waar de exploitant voornemens is deze te exploiteren.
  • 3. 
    De vergunning vermeldt de verplichtingen van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening en in voorkomend geval van de overige verantwoordelijke partijen. De vergunning wordt gebaseerd op het risicobeheerplan voor hergebruik van water en vermeldt onder meer:
 

a)

de kwaliteitsklasse(n) van het teruggewonnen water en het agrarisch gebruik waarvoor, overeenkomstig bijlage I, het teruggewonnen water is vergund, de plaats van gebruik, de waterterugwinningsvoorzieningen en het geraamde jaarlijkse volume teruggewonnen water dat zal worden geproduceerd;

 

b)

de voorwaarden met betrekking tot de minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring, zoals omschreven in bijlage I, deel 2;

 

c)

alle voorwaarden met betrekking tot aanvullende eisen voor de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening, zoals vermeld in het risicobeheerplan voor hergebruik van water;

 

d)

alle andere voorwaarden die nodig zijn om onaanvaardbare risico’s voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier weg te nemen, zodat de risico’s van een aanvaardbaar niveau zijn;

 

e)

de geldigheidsperiode van de vergunning;

 

f)

het nalevingspunt.

  • 4. 
    Ter beoordeling van een aanvraag raadpleegt de bevoegde autoriteit ter zake dienende informatie en wisselt zij die informatie uit met andere betrokken autoriteiten, in het bijzonder de autoriteiten op het gebied van water en gezondheid indien deze verschillen van de bevoegde autoriteit, alsook met elke andere partij die de bevoegde autoriteit relevant acht.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteit neemt onverwijld een besluit over het afgeven van een vergunning. Indien de bevoegde autoriteit vanwege de complexiteit van een aanvraag meer dan twaalf maanden — te rekenen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag — nodig heeft om te besluiten al dan niet een vergunning te verlenen, deelt zij de aanvrager de verwachte datum van dat besluit mee.
  • 6. 
    Vergunningen worden regelmatig getoetst, en worden zo nodig geactualiseerd, in ten minste de volgende gevallen:
 

a)

de capaciteit is aanzienlijk veranderd;

 

b)

de uitrusting is opgewaardeerd;

 

c)

nieuwe apparatuur of nieuwe processen zijn toegevoegd, of

 

d)

er is sprake van veranderingen in de klimatologische of andere omstandigheden die de ecologische toestand van de oppervlaktewaterlichamen aanzienlijk beïnvloeden.

  • 7. 
    De lidstaten kunnen voor de opslag, de distributie en het gebruik van teruggewonnen water een specifieke vergunning eisen om uitvoering te geven aan de in artikel 5, lid 4, bedoelde aanvullende eisen en barrières van het risicobeheerplan voor hergebruik van water.

Artikel 7

Nalevingscontrole

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit controleert of er wordt voldaan aan de voorwaarden van de vergunning. Nalevingscontroles worden uitgevoerd met behulp van de volgende middelen:
 

a)

controles ter plaatse;

 

b)

monitoringgegevens, met name die welke op grond van deze verordening zijn verkregen;

 

c)

alle andere passend geachte middelen.

  • 2. 
    Indien de in de vergunning vermelde voorwaarden niet worden nageleefd, eist de bevoegde autoriteit van de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening en, in voorkomend geval, van de overige verantwoordelijke partijen, dat zij alle nodige maatregelen treffen om onverwijld opnieuw aan de voorwaarden te voldoen en dat zij de betrokken eindgebruikers daarvan onmiddellijk in kennis stellen.
  • 3. 
    Indien de niet-naleving van de in de vergunning vermelde voorwaarden een significant risico voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier inhoudt, schorst de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening of elke andere verantwoordelijke partij onmiddellijk de levering van teruggewonnen water totdat de bevoegde autoriteit volgens de procedures van het risicobeheerplan voor hergebruik van water vaststelt dat de voorwaarden opnieuw worden nageleefd, overeenkomstig bijlage I, deel 2, punt a).
  • 4. 
    Indien zich een incident voordoet dat de naleving van de in de vergunning vermelde voorwaarden in het gedrang brengt, stelt de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening of elke andere verantwoordelijke partij de bevoegde autoriteit en andere partijen die daarvan mogelijk gevolgen zouden kunnen ondervinden onmiddellijk op de hoogte en deelt hij de bevoegde autoriteit de informatie mee die nodig is om de gevolgen van een dergelijk incident te evalueren.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteit controleert regelmatig of de verantwoordelijke partijen de maatregelen naleven en taken uitvoeren die in het risicobeheerplan voor hergebruik van water zijn vermeld.

Artikel 8

Samenwerking tussen de lidstaten

  • 1. 
    Indien het hergebruik van water een grensoverschrijdend karakter heeft, wijzen de lidstaten een contactpunt aan voor samenwerking met contactpunten en bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, naargelang het geval, of maken zij gebruik van bestaande, op internationale overeenkomsten gebaseerde structuren.

De rol van contactpunten en bestaande structuren bestaat in:

 

a)

het ontvangen en doorsturen van verzoeken om assistentie;

 

b)

het op verzoek verlenen van assistentie, en

 

c)

het coördineren van communicatie tussen bevoegde autoriteiten.

Voordat zij een vergunning afgeven, wisselen de bevoegde autoriteiten met het contactpunt in de lidstaat waar het teruggewonnen water zal worden gebruikt informatie uit over de voorwaarden van artikel 6, lid 3.

  • 2. 
    De lidstaten reageren zonder onnodige vertraging op verzoeken om assistentie.

Artikel 9

Voorlichting en bewustmaking

De waterbesparingen die voortvloeien uit het hergebruik van water worden vermeld in de algemene bewustmakingscampagnes van de lidstaten waar teruggewonnen water voor landbouwirrigatie wordt gebruikt. In die campagnes kunnen ook de voordelen van veilig hergebruik van water worden gepromoot.

Die lidstaten kunnen ook voorlichtingscampagnes voor eindgebruikers opzetten, teneinde het optimaal en veilig gebruik van teruggewonnen water te waarborgen en aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier te garanderen.

De lidstaten kunnen die voorlichtings- en bewustmakingscampagnes aanpassen aan de schaal waarop het hergebruik van water plaatsvindt.

Artikel 10

Voorlichting van het publiek

  • 1. 
    Onverminderd Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgen lidstaten waar teruggewonnen water voor landbouwirrigatie als gespecificeerd in deel 1 van bijlage I bij deze verordening wordt gebruikt, dat online of via andere middelen geschikte en actuele informatie over het hergebruik van water voor het publiek beschikbaar is. Die informatie omvat onder meer:
 

a)

de kwantiteit en kwaliteit van het overeenkomstig deze verordening geleverde teruggewonnen water;

 

b)

het percentage teruggewonnen water dat in de lidstaat overeenkomstig deze verordening wordt geleverd in vergelijking met de totale hoeveelheid gezuiverd stedelijk afvalwater, indien die gegevens beschikbaar zijn;

 

c)

de overeenkomstig deze verordening verleende of gewijzigde vergunningen, met inbegrip van de voorwaarden die overeenkomstig artikel 6, lid 3, van deze verordening door de bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld;

 

d)

de resultaten van nalevingscontroles die overeenkomstig artikel 7, lid 1, van deze verordening zijn uitgevoerd;

 

e)

de overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze verordening aangewezen contactpunten.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde informatie wordt om de twee jaar geactualiseerd.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat alle overeenkomstig artikel 2, lid 2, genomen besluiten online of via andere middelen beschikbaar worden gesteld voor het publiek.

Artikel 11

Informatie met betrekking tot de monitoring van de uitvoering

  • 1. 
    Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgen lidstaten waar teruggewonnen water wordt gebruikt voor landbouwirrigatie zoals gespecificeerd in deel 1 van bijlage I bij deze verordening, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, ervoor dat:
 

a)

uiterlijk op 26 juni 2026 een gegevensset met informatie over de resultaten van de nalevingscontrole die overeenkomstig artikel 7, lid 1, van deze verordening is uitgevoerd, en met andere informatie die overeenkomstig artikel 10 van deze verordening online of via andere middelen aan het publiek beschikbaar moet worden gesteld, wordt opgesteld en openbaar gemaakt, en dat deze vervolgens om de zes jaar wordt geactualiseerd;

 

b)

een gegevensset met informatie over gevallen van niet-naleving van de voorwaarden van de vergunning, die overeenkomstig artikel 7, lid 1, van deze verordening is verzameld, en met informatie over de overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van deze verordening getroffen maatregelen, wordt opgesteld en openbaar gemaakt, en dat deze vervolgens jaarlijks wordt geactualiseerd.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de Commissie, het Europees Milieuagentschap en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde gegevenssets.
  • 3. 
    Op basis van de in lid 1 bedoelde gegevenssets stelt het Europees Milieuagentschap in overleg met de lidstaten een Uniebreed overzicht op, publiceert dit en werkt dit, regelmatig of op verzoek van de Commissie, bij. Dat overzicht omvat, indien van toepassing, indicatoren voor output, resultaten en effecten van deze verordening, kaarten en verslagen van de lidstaten.
  • 4. 
    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de opmaak en presentatie van overeenkomstig lid 1 beschikbaar te stellen informatie alsmede gedetailleerde regels ten aanzien van de opmaak en presentatie van het in lid 3 bedoelde Uniebreed overzicht. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 5. 
    Uiterlijk op 26 juni 2022 stelt de Commissie in overleg met de lidstaten richtsnoeren vast ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening.

Artikel 12

Evaluatie en toetsing

  • 1. 
    De Commissie voert uiterlijk op 26 juni 2028 een evaluatie van deze verordening uit. De evaluatie wordt gebaseerd op ten minste de volgende aspecten:
 

a)

de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van deze verordening;

 

b)

de gegevenssets die door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 1, zijn opgesteld en het Uniebrede overzicht dat het Europees Milieuagentschap overeenkomstig artikel 11, lid 3, heeft opgesteld;

 

c)

de relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens;

 

d)

de technische en wetenschappelijke kennis;

 

e)

de aanbevelingen van de WHO, indien deze beschikbaar zijn, of andere internationale richtsnoeren of ISO-normen.

  • 2. 
    Bij de uitvoering van de evaluatie schenkt de Commissie specifiek aandacht aan de volgende aspecten:
 

a)

de in bijlage I omschreven minimumeisen;

 

b)

de in bijlage II omschreven belangrijkste elementen van risicobeheer;

 

c)

de aanvullende voorwaarden die door de bevoegde autoriteiten worden gesteld op grond van artikel 6, lid 3, onder c) en d);

 

d)

de gevolgen van hergebruik van water voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier, met inbegrip van de gevolgen van zorgwekkend wordende stoffen.

  • 3. 
    In het kader van de evaluatie beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van:
 

a)

een uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening naar teruggewonnen water dat is bestemd voor verdere specifieke toepassingen, waaronder hergebruik voor industriële doeleinden;

 

b)

een uitbreiding van de vereisten van deze verordening naar het indirecte gebruik van gezuiverd afvalwater.

  • 4. 
    Op basis van de resultaten van de evaluatie of telkens wanneer nieuwe technische en wetenschappelijke kennis dit vereist, kan de Commissie nagaan of het nodig is de minimumeisen in bijlage I, deel 2, te herzien.
  • 5. 
    Indien nodig dient de Commissie een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in.

Artikel 13

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 5, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van 25 juni 2020. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 5, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 14

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het bij Richtlijn 2000/60/EG ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 15

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 26 juni 2024 van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 16

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 26 juni 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    METELKO-ZGOMBIĆ
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 7 april 2020 (PB C 147 van 4.5.2020, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 13 mei 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
  • (8) 
    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).
  • (9) 
    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
  • Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
  • Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
  • Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
  • Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).
  • Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).
  • Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
  • Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

BIJLAGE I

GEBRUIK EN MINIMUMEISEN

Deel 1

Toepassingen van teruggewonnen water

Landbouwirrigatie

Onder landbouwirrigatie wordt verstaan irrigatie van de volgende soorten gewassen:

 

rauw geconsumeerde voedingsgewassen, dat wil zeggen gewassen die bestemd zijn om in rauwe en onverwerkte toestand door de mens te worden geconsumeerd;

 

verwerkte voedingsgewassen, dat wil zeggen gewassen die bestemd zijn om na een behandelingsproces (dat wil zeggen gekookt of industrieel verwerkt) door de mens te worden geconsumeerd;

 

“non-food”gewassen, dat wil zeggen gewassen die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie (bijv. weide-, diervoeder-, vezel-, sier-, zaad-, energie- en grasveldgewassen).

Onverminderd andere relevante wetgeving van de Unie op het gebied van milieu en van gezondheid mogen de lidstaten teruggewonnen water gebruiken voor andere toepassingen, zoals:

 

hergebruik van water voor de industrie, en

 

openbare voorzieningen en milieudoeleinden.

Deel 2

Minimumeisen

Minimumeisen van toepassing op teruggewonnen water bestemd voor landbouwirrigatie

De kwaliteitsklassen van teruggewonnen water en de per klasse toegestane toepassingen en irrigatiemethoden worden vermeld in tabel 1. De minimumeisen voor waterkwaliteit worden vermeld in tabel 2 van punt a). De minimumfrequenties en prestatiestreefwaarden voor monitoring van teruggewonnen water worden vermeld in tabel 3 (routinematige monitoring) en tabel 4 (validatiemonitoring) van punt b).

Gewassen die behoren tot een bepaalde categorie worden geïrrigeerd met teruggewonnen water van de overeenkomstige minimale kwaliteitsklasse vermeld in tabel 1, tenzij passende aanvullende barrières als bedoeld in artikel 5, lid 4, punt c), worden gebruikt, waardoor wordt voldaan aan de kwaliteitseisen in tabel 2 van punt a). Deze aanvullende barrières kunnen gebaseerd zijn op de indicatieve lijst van preventiemaatregelen bedoeld in punt 7 van bijlage II, of in andere gelijkwaardige nationale of internationale normen, bijvoorbeeld de norm ISO 16075-2.

Tabel 1 — Kwaliteitsklassen van teruggewonnen water, toegestaan agrarisch gebruik en toegestane irrigatiemethoden

 

Minimale kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Gewascategorie (*1)

Irrigatiemethode

A

Alle rauw geconsumeerde voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water, en rauw geconsumeerde wortel- en knolgewassen

Alle irrigatiemethoden

B

Rauw geconsumeerde voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte bovengronds wordt geproduceerd en niet rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water, verwerkte voedingsgewassen en “non-food”-gewassen, met inbegrip van gewassen die worden gebruikt voor het voeren van melk- of vleesproducerend vee

Alle irrigatiemethoden

C

Rauw geconsumeerde voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte bovengronds wordt geproduceerd en niet rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water, verwerkte voedingsgewassen en “non-food”-gewassen, met inbegrip van gewassen die worden gebruikt voor het voeren van melk- of vleesproducerend vee

Druppelirrigatie (*2) of andere irrigatiemethode die rechtstreeks contact met het eetbare gedeelte van het gewas voorkomt

D

Industriële gewassen, energiegewassen en zaadgewassen

Alle irrigatiemethoden (*3)

  • a) 
    Minimumeisen voor waterkwaliteit

Tabel 2 — Kwaliteitseisen van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

 

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Indicatieve technologie-doelstelling

Kwaliteitseisen

  • E. 
    coli

(aantal/100 ml)

BZV5

(mg/l)

TSS

(mg/l)

Troebelingsgraad

(NTU)

Overig

A

Secundaire behandeling, filtratie en desinfectie

≤ 10

≤ 10

≤ 10

≤ 5

Legionella spp.: < 1000 kve/l waar er een verstuivingsrisico bestaat

Rondwormen (wormeieren): ≤ 1 ei/l voor irrigatie van weidegewassen of diervoedergewassen

B

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 100

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, tabel 1)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, tabel 1)

C

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 1 000

D

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 10 000

Teruggewonnen water wordt geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten in tabel 2 indien de metingen van dat teruggewonnen water aan alle volgende criteria voldoen:

 

90 % of meer van de monsters voldoet aan de aangegeven waarden voor E. coli, Legionella spp. en rondwormen; geen van de monsterwaarden overschrijdt de maximale afwijkingsgrens van 1 log-eenheid van de aangegeven waarde voor E. coli en Legionella spp. en 100 % van de aangegeven waarde voor rondwormen;

 

90 % of meer van de monsters in klasse A voldoet aan de aangegeven waarden voor BZV5, TSS en troebelingsgraad; geen van de monsterwaarden overschrijdt de maximale afwijkingsgrens van 100 % van de aangegeven waarde.

  • b) 
    Minimumeisen voor monitoring

Exploitanten van waterterugwinningsvoorzieningen monitoren routinematig om te verifiëren dat het teruggewonnen water voldoet aan de onder punt a) vastgestelde minimumeisen voor waterkwaliteit. De routinematige monitoring maakt deel uit van de verificatieprocedures voor het waterhergebruiksysteem.

De monsters die moeten worden gebruikt om de naleving van de microbiologische parameters bij het nalevingspunt te controleren, worden genomen overeenkomstig norm EN ISO 19458 of enige andere nationale of internationale norm die dezelfde kwaliteit waarborgt.

Tabel 3 — Minimumfrequenties voor routinematige monitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

 
 

Minimumfrequenties voor monitoring

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

  • E. 
    coli

BZV5

TSS

Troebelingsgraad

Legionella spp.

(indien van toepassing)

Rondwormen

(indien van toepassing)

A

Eenmaal per week

Eenmaal per week

Eenmaal per week

Doorlopend

Tweemaal per maand

Tweemaal per maand of als bepaald door de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening op basis van het aantal eitjes in het afvalwater dat de waterterugwinningsvoorziening binnenkomt

B

Eenmaal per week

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, deel D)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, deel D)

C

Tweemaal per maand

D

Tweemaal per maand

De validatiemonitoring wordt uitgevoerd voordat een nieuwe waterterugwinningsvoorziening in bedrijf wordt gesteld.

Waterterugwinningsvoorzieningen die op 25 juni 2020 reeds in bedrijf zijn en voldoen aan de kwaliteitseisen inzake teruggewonnen water van tabel 2 van punt a) worden vrijgesteld van die verplichting inzake validatiemonitoring.

De validatiemonitoring wordt echter uitgevoerd in alle gevallen waarbij apparatuur wordt gemoderniseerd, en waarbij er nieuwe apparatuur of processen worden toegevoegd.

De validatiemonitoring vindt plaats voor klasse A, de strengste kwaliteitsklasse voor teruggewonnen water, om te beoordelen of er wordt voldaan aan de prestatiestreefwaarden (log10-reductie). De validatiemonitoring behelst het meten van de indicatormicro-organismen voor elk van de groepen pathogenen, te weten bacteriën, virussen en protozoa. De geselecteerde indicatormicro-organismen zijn E. coli voor pathogene bacteriën, F-specifieke colifagen, somatische colifagen of colifagen voor pathogene virussen, en sporen van Clostridium perfringens of sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën voor protozoa. In tabel 4 staan de prestatiestreefwaarden vermeld (log10-reductie) voor de validatiemonitoring op de geselecteerde indicatormicro-organismen waaraan bij het nalevingspunt moet worden voldaan, rekening houdend met de concentraties ongezuiverd afvalwater die de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater binnenkomen. Ten minste 90 % van de validatiesteekproeven haalt of overschrijdt de prestatiestreefwaarden.

Indien een biologische indicator niet in een toereikende hoeveelheid in ongezuiverd afvalwater voorkomt om de log10-reductie te halen, betekent het ontbreken daarvan in teruggewonnen water dat aan de valideringseisen wordt voldaan. Of het nalevingsdoel is gehaald, kan worden vastgesteld aan de hand van een analytische controle, waarbij de prestaties die worden toegekend aan afzonderlijke behandelingsstappen op basis van wetenschappelijk bewijs voor gevestigde standaardprocedures, zoals gepubliceerde gegevens van testrapporten of casestudy's, worden opgeteld, of aan de hand van laboratoriumtests onder gecontroleerde omstandigheden voor innovatieve behandeling.

Tabel 4 — Validatiemonitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

 

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Indicatormicro-organismen (*4)

Prestatiestreefwaarden voor de zuiveringsketen

(log10-reductie)

A

  • E. 
    coli

≥ 5,0

Totaal aantal colifagen/F-specifieke colifagen/somatische colifagen/colifagen (*5)

≥ 6,0

Clostridium perfringens-sporen/sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën (*6)

≥ 4,0 (bij sporen van Clostridium perfringens)

≥ 5,0 (bij sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën)

De analysemethoden voor monitoring worden gevalideerd en gedocumenteerd in overeenstemming met EN ISO/IEC-17025 of andere nationale of internationale normen die dezelfde kwaliteit waarborgen.

 

(*1)  Indien eenzelfde soort geïrrigeerd gewas onder verschillende categorieën van tabel 1 valt, zijn de voorschriften van de strengste categorie van toepassing.

(*2)  Druppelirrigatie (ook wel druppelsgewijze bevloeiing genoemd) is een micro-irrigatiesysteem waarmee de gewassen worden voorzien van water in de vorm van waterdruppeltjes of minieme waterstroompjes die via zeer dunne plastic buisjes met uitlaatopeningen bij een zeer laag debiet (2-20 liter/uur) druppelsgewijs op de grond of meteen onder het grondoppervlak worden gebracht.

(*3)  In geval van irrigatiemethoden waarbij regen wordt geïmiteerd, is speciale aandacht vereist voor de bescherming van de gezondheid van werknemers of omstanders. Daartoe worden passende preventiemaatregelen genomen.

(*4)  De referentiepathogenen Campylobacter, rotavirus en Cryptosporidium kunnen ook in plaats van de voorgestelde indicatormicro-organismen voor validatiemonitoringdoeleinden worden gebruikt. Daarbij zijn dan de volgende log10-reductiestreefwaarden van toepassing: Campylobacter (≥ 5,0), rotavirus (≥ 6,0) en Cryptosporidium (≥ 5,0).

(*5)  Totaal aantal colifagen wordt geselecteerd als de meest geschikte indicator voor virussen. Indien het echter niet mogelijk is om het totaal aantal colifagen te analyseren, wordt ten minste één ervan (F-specifieke of somatische colifagen) geanalyseerd.

(*6)  Sporen van Clostridium perfringens worden geselecteerd als de geschiktste indicator voor protozoa. Sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën vormen echter een alternatief indien de concentratie Clostridium perfringens-sporen het niet mogelijk maakt om de gewenste log10-verwijdering te valideren.

 

BIJLAGE II

 

A.

Belangrijkste elementen van risicobeheer

Risicobeheer omvat het op proactieve wijze identificeren en beheren van risico’s opdat teruggewonnen water veilig wordt gebruikt en beheerd en er geen risico’s zijn voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier. Daartoe wordt een risicobeheerplan voor hergebruik van water opgesteld op basis van onderstaande elementen:

 

1.

Een omschrijving van het volledige waterhergebruiksysteem, vanaf het punt waar het afvalwater de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater binnenkomt tot het gebruikspunt, inclusief de oorsprong van het afvalwater, de zuiveringsstappen en de technologieën die worden aangewend in de waterterugwinningsvoorziening, de aanvoer-, distributie- en opslaginfrastructuur, het beoogde gebruik, de locatie en periode van gebruik (bijv. tijdelijk of op ad-hocbasis), de irrigatiemethode, het soort gewas, andere waterbronnen indien men een menging beoogt te gebruiken en de te leveren hoeveelheid teruggewonnen water;

 

2.

De identificatie van alle bij het waterhergebruiksysteem betrokken partijen en een duidelijke omschrijving van hun taken en verantwoordelijkheden;

 

3.

De identificatie van potentiële gevaren, in het bijzonder de aanwezigheid van verontreinigende stoffen en pathogenen, en van potentiële gevaarlijke incidenten zoals mislukte waterzuiveringen of onopzettelijke lekkages of contaminatie van het waterhergebruiksysteem;

 

4.

De identificatie van de omgevingen en populaties die een risico lopen en van de routes van blootstelling aan de geïdentificeerde potentiële gevaren, rekening houdend met specifieke omgevingsfactoren zoals de plaatselijke hydrogeologie, topologie, bodemsoort en ecologie, en met factoren die verband houden met het soort gewas en de landbouw- en irrigatiepraktijken. Het in aanmerking nemen van eventuele onherstelbare of langdurige negatieve gevolgen van de waterterugwinningsactiviteiten voor milieu en gezondheid, gestaafd door wetenschappelijk bewijs;

 

5.

Een beoordeling van de risico’s voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de geïdentificeerde potentiële gevaren, de duur van de beoogde toepassingen, de omgevingen en populaties die risico lopen aan die gevaren te worden blootgesteld en de ernst van mogelijke gevolgen van die gevaren met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, alsmede alle relevante Unie- en nationale wetgeving, richtsnoeren en minimumeisen met betrekking tot voedsel en diervoeder en de veiligheid van werknemers. De risicobeoordeling kan worden gebaseerd op een toetsing van de beschikbare wetenschappelijke studies en data.

De risicobeoordeling omvat de volgende elementen:

 

a)

een beoordeling van de risico’s voor het milieu, met inbegrip van alle volgende elementen:

 

i)

bevestiging van de aard van de gevaren, inclusief, voor zover van toepassing, het voorspelde niveau zonder effect;

 

ii)

beoordeling van het potentiële blootstellingsbereik;

 

iii)

karakterisering van de risico’s;

 

b)

een beoordeling van de risico’s voor de gezondheid van mens en dier, inclusief alle volgende elementen:

 

i)

bevestiging van de aard van de gevaren, in voorkomend geval met inbegrip van de dosis-reactieverhouding;

 

ii)

beoordeling van het potentiële dosis- of blootstellingsbereik;

 

iii)

karakterisering van de risico’s.

De risicobeoordeling kan kwalitatief of semikwantitief van aard zijn. Bij aanwezigheid van voldoende ondersteunende gegevens en bij projecten met hoog potentieel milieu- of volksgezondheidsrisico wordt een kwantitatieve risicobeoordeling uitgevoerd.

In de risicobeoordeling wordt ten minste rekening gehouden met de volgende vereisten en verplichtingen:

 

a)

het vereiste dat waterverontreiniging als gevolg van nitraten wordt gereduceerd en voorkomen, in overeenstemming met Richtlijn 91/676/EEG;

 

b)

de verplichting om te voldoen aan de vereisten van Richtlijn 98/83/EG voor beschermde gebieden voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water;

 

c)

het vereiste dat de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG worden gehaald;

 

d)

het vereiste dat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen overeenkomstig Richtlijn 2006/118/EG;

 

e)

het vereiste dat wordt voldaan aan de in Richtlijn 2008/105/EG vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen;

 

f)

het vereiste dat wordt voldaan aan de in Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen die relevant zijn op nationaal niveau, te weten stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen;

 

g)

het vereiste dat wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen voor zwemwater, vastgesteld in Richtlijn 2006/7/EG;

 

h)

de vereisten inzake de bescherming van het milieu, en met name van de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw uit hoofde van Richtlijn 86/278/EEG;

 

i)

de vereisten inzake levensmiddelenhygiëne, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 852/2004, en de richtsnoeren in de mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor de aanpak van microbiologische risico’s bij de primaire productie van verse groenten en fruit door goede hygiëne;

 

j)

de vereisten inzake diervoederhygiëne, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 183/2005;

 

k)

het vereiste dat wordt voldaan aan de relevante microbiologische criteria vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2073/2005;

 

l)

de vereisten inzake de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, als vastgesteld Verordening (EG) nr. 1881/2006;

 

m)

de vereisten inzake maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 396/2005;

 

n)

de vereisten inzake diergezondheid, vastgesteld in Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EU) nr. 142/2011.

 

B.

Voorwaarden met betrekking tot de aanvullende eisen

 

6.

Het in aanmerking nemen van eisen voor waterkwaliteit en monitoring die een aanvulling zijn van of strenger zijn dan die in bijlage I, afdeling 2, of beide, voor zover nodig en passend om het milieu en de gezondheid van mens en dier afdoende te beschermen, in het bijzonder in geval van duidelijk wetenschappelijk bewijs dat de risico’s samenhangen met teruggewonnen water en niet met andere bronnen.

Afhankelijk van de uitkomst van de in punt 5) bedoelde risicobeoordeling kunnen dergelijke aanvullende eisen in het bijzonder betrekking hebben op:

 

a)

zware metalen;

 

b)

pesticiden;

 

c)

bijproducten van desinfectie;

 

d)

farmaceutische producten;

 

e)

andere zorgwekkend wordende stoffen, waaronder microverontreinigingen en microplastics;

 

f)

antimicrobiële resistentie.

 

C.

Preventiemaatregelen

 

7.

De identificatie van preventiemaatregelen die inmiddels zijn uitgevoerd of die zouden moeten worden uitgevoerd om risico’s te beperken zodat alle geïdentificeerde risico’s afdoende kunnen worden beheerd. Er wordt speciale aandacht besteed aan waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water en relevante beschermingszones.

Dergelijke preventiemaatregelen omvatten onder meer:

 

a)

toegangscontrole;

 

b)

aanvullende maatregelen voor desinfectie of verwijdering van verontreinigende stoffen;

 

c)

specifieke irrigatietechnologie om het risico van de vorming van aerosolen te beperken (bijv. druppelirrigatie);

 

d)

specifieke eisen voor kunstmatige beregening (bijv. maximale windsnelheid, afstand tussen sproeier en kwetsbare gebieden);

 

e)

specifieke eisen voor akkers (bijv. hellingshoek, waterverzadiging en karstgebieden);

 

f)

ondersteuning voor het bestrijden van pathogenen vóór de oogst;

 

g)

vaststelling van minimale veiligheidsafstanden (bijv. tot oppervlaktewater, met inbegrip van drinkplaatsen voor vee, of tot activiteiten als aquacultuur, viskweek, schaaldieraquacultuur, alsmede tot zwemwater en overig recreatiewater);

 

h)

borden bij geïrrigeerde percelen met de mededeling dat er teruggewonnen water wordt gebruikt dat niet geschikt is als drinkwater.

Eventueel relevante specifieke preventiemaatregelen staan vermeld in tabel 1.

Tabel 1 — Specifieke preventiemaatregelen

 

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Specifieke preventiemaatregelen

A

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico’s voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

B

Verbod op het oogsten van natte geïrrigeerde of gevallen producten.

 

Melkvee buiten het weiland houden totdat het weiland droog is.

 

Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

 

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico’s voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

C

Verbod op het oogsten van natte geïrrigeerde of gevallen producten.

 

Grazende dieren moeten gedurende vijf dagen na de laatste irrigatie buiten het weiland worden gehouden.

 

Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

 

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico’s voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

D

Verbod op het oogsten van natte geïrrigeerde of gevallen producten.

 

8.

Adequate kwaliteitsmonitoringsystemen en -procedures, met inbegrip van monitoring van de relevante parameters van het teruggewonnen water, en adequate programma’s voor onderhoud van apparatuur.

Het verdient aanbeveling dat de exploitant van de waterterugwinningsvoorziening een kwaliteitsbeheersysteem volgens ISO 9001 of gelijkwaardig opzet en in stand houdt.

 

9.

Milieumonitoringsystemen waarmee feedback wordt verkregen en waarmee alle processen en procedures naar behoren worden gevalideerd en gedocumenteerd.

 

10.

Passende systemen voor het beheren van incidenten en noodsituaties, met inbegrip van procedures om alle betrokken partijen naar behoren van dergelijke voorvallen in kennis te stellen, en een calamiteitenplan, dat regelmatig wordt geactualiseerd.

De lidstaten kunnen gebruikmaken van bestaande internationale richtsnoeren of normen, zoals ISO 20426:2018 (richtsnoeren voor de beoordeling en het beheer van gezondheidsrisico’s inzake hergebruik van niet-drinkbaar water), ISO 16075:2015 (richtsnoeren voor het gebruik van gezuiverd afvalwater voor irrigatieprojecten) of andere gelijkwaardige internationaal aanvaarde normen, dan wel de WHO-richtsnoeren, als instrumenten voor de systematische identificatie van gevaren, de evaluatie en het beheer van risico’s, op basis van een prioritaire aanpak voor de hele keten (van de zuivering van stedelijk afvalwater voor hergebruik, tot de distributie en het gebruik voor landbouwirrigatie, tot de controle van de effecten) en een specifieke risicobeoordeling ter plaatse.

 

11.

Mechanismen voor coördinatie tussen de verschillende actoren opzetten om te waarborgen dat het teruggewonnen water op veilige wijze wordt geproduceerd en gebruikt.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.