Verordening 2020/1543 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 514/2014 wat de vrijmakingsprocedure betreft

1.

Wettekst

26.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 356/3

 

VERORDENING (EU) 2020/1543 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2020

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 514/2014 wat de vrijmakingsprocedure betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De lidstaten zijn op ongekende wijze getroffen door de gevolgen van de COVID-19‐pandemie. De COVID-19‐pandemie heeft gevolgen gehad voor de migratie, de veiligheid en het grensbeheer in de lidstaten, waardoor de ernstige liquiditeitstekorten waarmee de lidstaten worden geconfronteerd als gevolg van de plotselinge en aanzienlijke stijging van de overheidsinvesteringen die in vele sectoren nodig zijn, nog zijn toegenomen. Dat heeft geleid tot een buitengewone situatie waarvoor specifieke maatregelen nodig zijn.

 

(2)

De lidstaten moet extra flexibiliteit worden geboden om deze ongekende crisis te kunnen bestrijden door de mogelijkheid uit te breiden om ten volle gebruik te maken van de uitvoeringstermijn die beschikbaar is voor de in Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2) bedoelde nationale programma’s, tot de afsluiting van die programma’s op uiterlijk 31 december 2023. Om op een dergelijke behoefte te kunnen inspelen, moeten de termijnen voor de vrijmaking en de termijnen voor de indiening van verzoeken om betaling van het jaarlijkse saldo overeenstemmen. De wettelijke termijn voor het indienen van verzoeken om betaling van het jaarlijkse saldo is 15 februari van het jaar volgend op het relevante begrotingsjaar, dat de Commissie bij wijze van uitzondering tot 1 maart van dat jaar kan verlengen, terwijl de oorspronkelijk geplande termijn voor vrijmaking 31 december van het tweede jaar volgend op dat van de vastlegging was. Door de termijn voor de vrijmaking op de toepasselijke termijn voor de indiening van betalingsverzoeken af te stemmen, zal de Commissie in staat zijn om het door de lidstaat op 15 februari of in voorkomend geval op 1 maart ingediende verzoek om betaling van het jaarlijkse saldo voor de vrijmaking in aanmerking te nemen.

 

(3)

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten ten volle gebruik kunnen maken van de in 2018 en 2019 toegekende extra toewijzingen, moet het jaar waarin de vastlegging wordt uitgevoerd, worden aangepast. Deze extra toewijzingen zijn opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 2018 en 2019 en zijn vervolgens vastgelegd voor de nationale programma’s.

 

(4)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID-19-pandemie, is het passend gebleken een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(5)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het bij Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Fonds voor asiel, migratie en integratie en het bij Verordeningen (EU) nr. 513/2014 (4) en (EU) nr. 514/2014 (5) van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Fonds voor interne veiligheid maximaal te benutten, teneinde de directe en indirecte gevolgen van de ongekende volksgezondheidscrisis in het kader van de COVID-19-pandemie aan te pakken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het voorgenomen optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(6)

Verordening (EU) nr. 514/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(7)

Teneinde aan de lidstaten rechtszekerheid te bieden omtrent de termijn voor de vrijmaking, moet de verordening met spoed op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 50 van Verordening (EU) nr. 514/2014 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Nationale programma’s worden onderworpen aan een vrijmakingsprocedure die wordt vastgesteld volgens het beginsel dat de aan een vastlegging verbonden bedragen, indien zij uiterlijk op 15 februari, of op 1 maart van het jaar volgend op het tweede jaar volgend op dat van de vastlegging ingeval de Commissie bij wijze van uitzondering de termijn voor de indiening van het betalingsverzoek overeenkomstig artikel 44, lid 1 verlengt, niet onder de in artikel 35 bedoelde initiële en jaarlijkse voorfinanciering vallen, op een overeenkomstig artikel 44, lid 1, ingediend betalingsverzoek worden vrijgemaakt. De Commissie berekent het bedrag voor de vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015-2020 op te tellen.

Voor bedragen die overeenstemmen met de extra toewijzingen aan de nationale programma’s in 2018, wordt de vastlegging uitgevoerd in 2019. Voor bedragen die overeenstemmen met de extra toewijzingen aan de nationale programma’s in 2019, wordt de vastlegging uitgevoerd in 2020.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 6 oktober 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 oktober 2020.
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, tot wijziging van Beschikking 2008/381/EG van de Raad en tot intrekking van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 168).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 143).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.