Verordening 2021/267 - Specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van het voortduren van de COVID-19-crisis in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, en de verlenging van bepaalde in Verordening (EU) 2020/698 bedoelde perioden

1.

Wettekst

22.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 60/1

 

VERORDENING (EU) 2021/267 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2021

tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van het voortduren van de COVID-19-crisis in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, en de verlenging van bepaalde in Verordening (EU) 2020/698 bedoelde perioden

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91 en artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De aanhoudende COVID-19-pandemie en de daarmee gepaard gaande volksgezondheidscrisis vormen een ongekende uitdaging voor de lidstaten en leggen in bepaalde vervoersectoren een zware last op de nationale autoriteiten, de burgers en de marktdeelnemers van de Unie. De volksgezondheidscrisis heeft geleid tot buitengewone omstandigheden, die een invloed hebben op de normale werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en op de activiteiten van vervoersondernemingen met betrekking tot de administratieve formaliteiten die in verschillende vervoersectoren moeten worden vervuld, en die redelijkerwijs niet konden worden voorzien op het moment waarop de betrokken maatregelen werden genomen. Die buitengewone omstandigheden hebben een grote impact op verschillende gebieden die onder de vervoerswetgeving van de Unie vallen.

 

(2)

In het bijzonder bestaat de kans dat vervoerders en andere betrokkenen niet in staat zullen zijn de nodige formaliteiten te vervullen of de nodige procedures na te leven om te voldoen aan bepaalde Unierechtelijke voorschriften met betrekking tot de verlenging of vernieuwing van certificaten, getuigschriften en vergunningen, of om andere stappen te nemen die nodig zijn om de geldigheid daarvan te handhaven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zullen om dezelfde redenen misschien niet in staat zijn te voldoen aan de verplichtingen van het Unierecht en te waarborgen dat de door vervoerders ingediende aanvragen vóór het verstrijken van de geldende termijnen worden behandeld.

 

(3)

Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (3) voorziet in specifieke en tijdelijke maatregelen voor de vernieuwing en verlenging van de geldigheidsduur van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen en voor het uitstel van bepaalde periodieke controles en nascholingen die krachtens de in die verordening bedoelde Unierechtshandelingen hadden moeten plaatsvinden in de periode vanaf 1 maart 2020 of, in bepaalde gevallen, 1 februari 2020, en 31 augustus 2020. Overeenkomstig die verordening zijn die certificaten, getuigschriften en vergunningen, alsmede bepaalde periodieke controles en nascholingen, voor een periode van zes maanden of, in bepaalde gevallen, zeven maanden vernieuwd, verlengd of uitgesteld, naargelang het geval.

 

(4)

Bepaalde lidstaten die op 1 augustus 2020 van mening waren dat het ook na 31 augustus 2020 wellicht onmogelijk zou zijn om bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen te vernieuwen en bepaalde periodieke controles of nascholingen uit te voeren vanwege de maatregelen die zij hadden genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, hebben bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek ingediend om verdere individuele verlengingen te mogen toepassen. De Commissie heeft zes besluiten tot goedkeuring van dergelijke verlengingen vastgesteld (4).

 

(5)

Hoewel de met de COVID-19-pandemie verband houdende crisis in de zomer van 2020 enigszins verbeterde, hebben de aanhoudende en, in sommige gevallen, verergerde gevolgen van die crisis de lidstaten er in het derde kwartaal van 2020 toe verplicht de maatregelen tegen de verspreiding van COVID-19 te handhaven en in bepaalde gevallen te versterken. Het gevolg van die maatregelen is dat vervoerders en andere betrokkenen misschien niet in staat zullen zijn de nodige formaliteiten te vervullen of de nodige procedures na te leven om te voldoen aan bepaalde Unierechtelijke voorschriften met betrekking tot de verlenging of vernieuwing van certificaten, getuigschriften en vergunningen, of om andere stappen te nemen die nodig zijn om de geldigheid daarvan te handhaven, zoals het geval was in het voorjaar van 2020. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zullen om dezelfde redenen misschien niet in staat zijn te voldoen aan de verplichtingen van het Unierecht en te waarborgen dat de door vervoerders ingediende aanvragen vóór het verstrijken van de toepasselijke termijnen worden behandeld.

 

(6)

Derhalve moeten maatregelen worden vastgesteld om die problemen op te lossen en zowel de rechtszekerheid als de goede werking van de desbetreffende rechtshandelingen te waarborgen. Daartoe moet in een aantal aanpassingen worden voorzien, met name met betrekking tot bepaalde termijnen, met de mogelijkheid voor de Commissie om verlengingen toe te staan als een lidstaat daarom verzoekt.

 

(7)

Bij Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn regels vastgesteld betreffende de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen. Die bestuurders moeten houder zijn van een getuigschrift van vakbekwaamheid en moeten door de registratie van de nascholing op hun rijbewijs of kwalificatiekaart bestuurder aantonen dat zij de vereiste nascholing hebben gevolgd. Gezien de moeilijkheden voor de houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid om, als gevolg van de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandighedennascholing te volgen en het getuigschrift van vakbekwaamheid te verlengen dat de voltooiing van die nascholing bevestigt, moet de geldigheidsduur van dat getuigschrift worden verlengd met tien maanden vanaf de vervaldatum ervan, om de continuïteit van het wegvervoer te waarborgen. In het licht van de huidige beperkingen en om redenen van verkeersveiligheid moeten getuigschriften van vakbekwaamheid waarvan de geldigheid overeenkomstig Verordening (EU) 2020/698 reeds is verlengd, ook in aanmerking komen voor één extra verlenging met een redelijke periode.

 

(8)

Bij Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn regels betreffende het rijbewijs vastgesteld. Die richtlijn voorziet in de wederzijdse erkenning van rijbewijzen die door de lidstaten zijn afgegeven op basis van een modelrijbewijs van de Unie en bevat een reeks minimumeisen waaraan rijbewijzen moeten voldoen. Met name moeten bestuurders van motorvoertuigen in het bezit zijn van een geldig rijbewijs, dat moet worden verlengd of, in sommige gevallen, moet worden ingewisseld na het verstrijken van de administratieve geldigheidsduur. Gezien de moeilijkheden voor de verlenging van rijbewijzen, als gevolg van de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, moet de geldigheidstermijn van bepaalde rijbewijzen worden verlengd met tien maanden vanaf de vervaldatum ervan, om de continuïteit van het wegverkeer te waarborgen. In het licht van de huidige beperkingen en om redenen van verkeersveiligheid moeten rijbewijzen waarvan de geldigheid overeenkomstig Verordening (EU) 2020/698 reeds is verlengd, ook in aanmerking komen voor één extra verlenging met een redelijke periode.

 

(9)

Bij Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7) zijn regels betreffende tachografen in het wegvervoer vastgesteld. De naleving van de in Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde regels inzake rij-, arbeids- en rusttijden is essentieel om eerlijke concurrentie en de verkeersveiligheid te waarborgen. Gezien de noodzaak om de continuïteit bij het aanbieden van wegvervoersdiensten te waarborgen, ondanks de problemen die de buitengewone omstandigheden als gevolg van de aanhoudende COVID-19-crisis met zich meebrengen voor de uitvoering van regelmatige controles van tachografen, moeten de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 bedoelde controles die tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 hadden moeten plaatsvinden, nu worden uitgevoerd uiterlijk tien maanden na de datum waarop zij overeenkomstig dat artikel hadden moeten plaatsvinden. Om dezelfde reden rechtvaardigen de moeilijkheden om in de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandighedenbestuurderskaarten te vernieuwen of te vervangen, dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten daarvoor extra tijd krijgen. In dergelijke gevallen moeten chauffeurs tot zij een nieuwe kaart hebben ontvangen een haalbaar en verplicht alternatief krijgen voor het registreren van de nodige informatie over rij-, arbeids- en rusttijden.

 

(10)

Bij Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn regels vastgesteld betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens. Het verrichten van periodieke technische controles is een complexe taak die ervoor moet zorgen dat voertuigen tijdens het gebruik ervan aan bepaalde veiligheids- en milieunormen blijven voldoen. Gezien de moeilijkheden om periodieke technische controles te verrichten in de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, moeten de controles die tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 hadden moeten plaatsvinden, nu op een latere datum worden uitgevoerd, maar uiterlijk tien maanden na de oorspronkelijke termijn, en moeten de desbetreffende certificaten geldig blijven tot die latere datum.

 

(11)

Bij Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld betreffende de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen. Het voortduren van de COVID-19-pandemie en de daarmee gepaard gaande volksgezondheidscrisis na 31 augustus 2020, hebben tot gevolg dat sommige vervoersondernemingen niet langer voldoen aan de voorschriften inzake het voertuig dat of de voertuigen die zij ter beschikking moeten houden en gebruiken. Die omstandigheden hebben ook ernstige gevolgen voor de financiële situatie van de sector, en sommige vervoersondernemingen voldoen niet langer aan de eis van financiële draagkracht. Gezien de verminderde activiteit ten gevolge van de volksgezondheidscrisis wordt verwacht dat ondernemingen meer tijd dan gebruikelijk nodig zullen hebben om aan te tonen dat opnieuw permanent wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot het voertuig dat of de voertuigen die zij ter beschikking moeten houden en gebruiken, of aan de eis inzake financiële draagkracht. Het is derhalve passend de daartoe in artikel 13, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1071/2009 vastgestelde maximumtermijnen te verlengen van zes tot twaalf maanden, met betrekking tot de beoordeling van de eisen betreffende het voertuig dat of de voertuigen die de betrokken wegvervoersondernemingen ter beschikking moeten houden en gebruiken, als bedoeld in artikel 5, onder b) en c), van die verordening, en van de eis inzake de financiële draagkracht van die ondernemingen, voor zover die beoordelingen de periode van 1 september 2020 tot en met 30 juni 2021 geheel of gedeeltelijk bestrijken. Als reeds is vastgesteld dat niet aan die eisen is voldaan en als de door de bevoegde autoriteit bepaalde termijn nog niet is verstreken, moet de bevoegde autoriteit die termijn kunnen verlengen tot in totaal twaalf maanden.

 

(12)

Bij Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 (12) en (EG) nr. 1073/2009 (13) van het Europees Parlement en de Raad zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg en voor de toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten. Voor het internationale goederenvervoer over de weg en het internationaal personenvervoer met touringcars en autobussen is onder meer het bezit van een communautaire vergunning en, voor chauffeurs die onderdaan zijn van derde landen en die goederenvervoer verrichten, een bestuurdersattest vereist. Voor het aanbieden van geregeld vervoer per bus en touringcar is ook een vergunning vereist. Die vergunningen en attesten kunnen worden verlengd na verificatie dat nog steeds aan de desbetreffende voorwaarden wordt voldaan. Gezien de moeilijkheden voor de verlenging van de vergunningen en attesten ten gevolge van de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, moet de geldigheidsduur worden verlengd met tien maanden vanaf de vervaldatum ervan, om de continuïteit van het wegvervoer te waarborgen.

 

(13)

Bij Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (14) zijn regels inzake de veiligheid op het spoor vastgesteld. Door de combinatie van de lockdownmaatregelen en de extra werklast die gepaard gaat met het indijken van het COVID-19-pandemie, die na 31 augustus 2020 aanhield, ondervinden nationale autoriteiten, spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders moeilijkheden in verband met de verlenging van unieke veiligheidscertificaten en — met het oog op het verstrijken van de geldigheidsduur van bestaande veiligheidsvergunningen — in verband met de afgifte van dergelijke vergunningen voor een volgende periode, als bedoeld in respectievelijk artikel 10 en artikel 12 van die richtlijn. De termijn voor de verlenging van unieke veiligheidscertificaten moet daarom met tien maanden worden verlengd en de bestaande unieke veiligheidscertificaten moeten dienovereenkomstig geldig blijven. Ook de geldigheid van dergelijke veiligheidsvergunningen moet met tien maanden worden verlengd vanaf de vervaldatum.

 

(14)

Overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/798 hadden sommige lidstaten de termijn voor de omzetting van die richtlijn verlengd tot 16 juni 2020. Richtlijn (EU) 2020/700 van het Europees Parlement en de Raad (15) tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 bood die lidstaten de mogelijkheid om de omzettingstermijn verder te verlengen tot en met 31 oktober 2020. De regels van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) bleven in die lidstaten derhalve van toepassing tot en met 31 oktober 2020 en de betrokken lidstaten bleven op grond van Richtlijn 2004/49/EG gerechtigd om veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningenaf te geven. Veiligheidscertificaten die op grond van Richtlijn 2004/49/EG zijn afgegeven, blijven overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 geldig tot hun vervaldatum. Daarom moeten ook de termijnen voor de verlenging van de op grond van de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 2004/49/EG afgegeven veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen worden verlengd en moet worden verduidelijkt dat die veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen dienovereenkomstig geldig blijven.

 

(15)

Bij Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) zijn regels vastgesteld inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Unie besturen. In artikel 14, lid 5, en artikel 16 van die richtlijn is bepaald dat vergunningen van machinisten slechts tien jaar geldig blijven en onderworpen worden aan periodieke controles. Wegens de moeilijkheden voor de vernieuwing van dergelijke vergunningen ten gevolge van de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, moet de geldigheidsduur van vergunningen die tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 verstrijken, worden verlengd met tien maanden vanaf de vervaldatum ervan. Ook moeten machinisten tien maanden extra tijd krijgen om de vereiste periodieke controles te ondergaan.

 

(16)

Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (18) voorziet in de instelling van één Europese spoorwegruimte. Op grond van artikel 23, lid 2, van die richtlijn kunnen vergunningverlenende autoriteiten een vergunning regelmatig aan een nieuw onderzoek onderwerpen om te verifiëren dat een spoorwegonderneming nog steeds voldoet aan de in hoofdstuk III van die richtlijn vervatte verplichtingen die betrekking hebben op haar vergunning. Op grond van artikel 24, lid 3, van die richtlijn kunnen de vergunningverlenende autoriteiten een vergunning schorsen of intrekken op grond van de niet-naleving van de eis inzake financiële draagkracht en kunnen zij een tijdelijke vergunning afgeven in afwachting van de reorganisatie van de spoorwegonderneming, op voorwaarde dat de veiligheid gewaarborgd blijft. Door de buitengewone omstandigheden ten gevolge van het voortduren van de COVID-19-crisis na 31 augustus 2020, ondervinden de vergunningverlenende autoriteiten ernstige moeilijkheden bij het uitvoeren van regelmatige onderzoeken met betrekking tot bestaande vergunningen en bij het nemen van besluiten over de afgifte van nieuwe vergunningen na het verlopen van een tijdelijke vergunning. Daarom moeten de uiterste termijnen voor het uitvoeren van regelmatige onderzoeken die, overeenkomstig die richtlijn, verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, met tien maanden worden verlengd. Evenzo moet de geldigheidsduur van tijdelijke vergunningen die verlopen tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 met tien maanden worden verlengd.

 

(17)

Volgens artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moeten vergunningverlenende autoriteiten een besluit nemen over aanvragen voor vergunningen binnen drie maanden nadat alle vereiste informatie, en in het bijzonder de informatie vermeld in bijlage III bij die richtlijn, is ingediend. Wegens de moeilijkheden om de desbetreffende beslissingen te nemen in de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, moet die termijn met zeven maanden worden verlengd.

 

(18)

Spoorwegondernemingen die vóór de COVID-19-uitbraak financieel stabiel waren, kampen met liquiditeitsproblemen die tot de schorsing of intrekking van hun vergunning of de vervanging daarvan door een tijdelijke vergunning zouden kunnen leiden, zonder dat daarvoor een structurele economische noodzaak bestaat. De afgifte van een tijdelijke vergunning overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU kan voor de markt een negatief signaal zijn over de overlevingskansen van spoorwegondernemingen, waardoor tijdelijke financiële problemen nog erger worden. Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/698 en gezien het feit dat de COVID-19-crisis aanhield na 31 augustus 2020, moet derhalve worden bepaald dat, als de vergunningverlenende autoriteit op basis van de controle die is verricht in de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, oordeelt dat een spoorwegonderneming niet langer kan voldoen aan de eisen inzake financiële draagkracht, zij vóór 30 juni 2021 moet kunnen besluiten de vergunning van de desbetreffende spoorwegonderneming niet te schorsen of in te trekken, op voorwaarde dat de veiligheid niet in gevaar komt en er een realistisch vooruitzicht is op een bevredigend financieel herstel van de spoorwegonderneming binnen de volgende zeven maanden. Na 30 juni 2021 moet de spoorwegonderneming worden onderworpen aan de algemene voorschriften van artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU.

 

(19)

Bij Richtlijn 96/50/EG van de Raad (19) zijn de voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van vaarbewijzen voor het vervoer van goederen en personen over de binnenwateren in de Unie. Vanaf de leeftijd van 65 jaar moeten houders van een vaarbewijs periodieke geneeskundige onderzoeken ondergaan. Gezien de maatregelen die zijn genomen in verband met het voortduren van de COVID-19-crisis na 31 augustus 2020, en met name de beperkte toegang tot medische diensten voor geneeskundige onderzoeken, bestaat de kans dat houders van een vaarbewijs tijdens de periode waarin die maatregelen van kracht zijn, niet in staat zijn een geneeskundig onderzoek te ondergaan. In gevallen waarin de termijn voor een geneeskundig onderzoek anders zou zijn verstreken of zou verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, moet die termijn derhalve met tien maanden worden verlengd in elk van de betrokken gevallen. De desbetreffende vaarbewijzen moeten dienovereenkomstig geldig blijven.

 

(20)

Bij Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad (20) zijn technische voorschriften voor binnenschepen vastgesteld. De geldigheidsduur van Uniebinnenvaartcertificaten is beperkt bij artikel 10 van die richtlijn. Bovendien is in artikel 28 van Richtlijn (EU) 2016/1629 bepaald dat documenten die onder het toepassingsgebied van die richtlijn vallen en die vóór 6 oktober 2018 op grond van de voorheen toepasselijke richtlijn, namelijk Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn afgegeven, geldig moeten blijven tot de geldigheidsduur ervan verstrijkt. Door de maatregelen ten gevolge van het voortduren van de COVID-19-crisis na 31 augustus 2020, kan het voor de bevoegde autoriteiten moeilijk en soms onmogelijk zijn om technische controles uit te voeren om de geldigheid van de desbetreffende certificaten te verlengen of, in het geval van de in artikel 28 van Richtlijn (EU) 2016/1629 vermelde documenten, die te vervangen. Om de desbetreffende binnenschepen te kunnen blijven exploiteren, is het derhalve aangewezen de geldigheidsduur van Uniebinnenvaartcertificaten en onder het toepassingsgebied van artikel 28 van Richtlijn (EU) 2016/1629 vallende documenten die anders zouden zijn vervallen of zouden vervallen tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, met tien maanden te verlengen.

 

(21)

Bij Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad (22) zijn regels betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten vastgesteld. Bij Richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) zijn maatregelen vastgesteld om de veiligheid van havens ten aanzien van bedreigingen van beveiligingsincidenten te verhogen. De richtlijn verzekert ook dat een verhoogde veiligheid in de haven de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 725/2004 genomen veiligheidsmaatregelen ten goede komt. Het voortduren van de COVID-19-crisis na 31 augustus 2020 maakt het voor de autoriteiten van de lidstaten moeilijk om de inspecties en onderzoeken op het gebied van maritieme beveiliging te verrichten met het oog op de verlenging van bepaalde documenten op het gebied van maritieme beveiliging. Daarom moeten de termijnen voor het evalueren van de door die rechtshandelingen van de Unie vereiste beoordelingen van de veiligheid en veiligheidsplannen met een redelijke termijn worden verlengd, zodat de lidstaten en de scheepvaartsector een flexibele en pragmatische benadering kunnen hanteren en essentiële toeleveringsketens in stand worden houden, zonder de veiligheid in het gedrang te brengen. Er moet ook flexibiliteit worden toegestaan wat betreft het tijdsbestek waarbinnen oefeningen in verband met maritieme beveiliging volgens die rechtshandelingen moeten worden uitgevoerd.

 

(22)

Als een lidstaat van mening is dat de toepassing van de regels waarvan deze verordening afwijkt, onder meer wat betreft de vernieuwing of verlenging van certificaten, getuigschriften en vergunningen, naar verwachting onmogelijk zal blijven tot na de bij deze verordening vastgestelde data vanwege de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, moet de Commissie, als die lidstaat daarom uiterlijk 31 mei 2021 heeft verzocht, gemachtigd zijn om de betrokken lidstaat toe te staan de in deze verordening vermelde perioden, naargelang het geval, verder te verlengen, op voorwaarde dat die verlenging geen onevenredig risico inhoudt, met name voor de veiligheid of de beveiliging van het vervoer. Om zowel de rechtszekerheid als de veiligheid of de beveiliging van het vervoer te waarborgen, moet die verlenging beperkt worden tot wat noodzakelijk is om in verhouding te staan tot de periode waarin het voltooien van de formaliteiten, procedures, controles en opleiding naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag die in geen geval langer zijn dan zes maanden.

 

(23)

De COVID-19-crisis heeft de hele Unie getroffen, maar niet overal op dezelfde manier. De lidstaten zijn in verschillende mate en op verschillende tijdstippen getroffen. Aangezien de afwijkingen van de regels die normaliter van toepassing zouden zijn, moeten worden beperkt tot wat noodzakelijk is, moeten de lidstaten Richtlijn 2003/59/EG, Richtlijn 2006/126/EG, Verordening (EU) nr. 165/2014, Richtlijn 2014/45/EU, Verordening (EG) nr. 1072/2009, Verordening (EG) nr. 1073/2009, Richtlijn (EU) 2016/798, Richtlijn 2004/49/EG, Richtlijn 2007/59/EG, Richtlijn 2012/34/EU, Richtlijn 96/50/EG, Richtlijn (EU) 2016/1629, Verordening (EG) nr. 725/2004 en Richtlijn 2005/65/EG kunnen blijven toepassen zonder de afwijkingen waarin deze verordening voorziet, als de toepassing van die rechtshandelingen werkbaar is gebleven. Hetzelfde moet gelden als een lidstaat met dergelijke moeilijkheden werd geconfronteerd maar passende nationale maatregelen heeft getroffen om die moeilijkheden te beperken. De lidstaten die ervoor kiezen van die mogelijkheid gebruik te maken, mogen marktdeelnemers of personen echter niet beletten te vertrouwen op de afwijkingen waarin deze verordening voorziet en die van toepassing zijn in een andere lidstaat, en zij moeten met name certificaten, getuigschriften en vergunningen waarvan de geldigheid bij deze verordening is verlengd, erkennen. Met het oog op de rechtszekerheid moet de betrokken lidstaat de Commissie in kennis stellen van zijn besluit om de in deze verordening opgenomen afwijkingen niet toe te passen op zijn grondgebied voordat ze volledig van toepassing wordt op 6 maart 2021.

 

(24)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de rechten die zijn toegekend bij besluiten van de Commissie die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/698, waarbij de lidstaten worden gemachtigd bepaalde in die verordening vermelde termijnen te verlengen, die aanleiding gaven tot verlengingen die verder gaan dan die waarin deze verordening voorziet.

 

(25)

De lidstaten moeten ernaar streven de vernieuwing of verlenging van certificaten, getuigschriften en vergunningen waarvan de geldigheid niet overeenkomstig deze verordening is verlengd, snel te behandelen.

 

(26)

Daar de overgangsperiode in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (24) op 31 december 2020 verstreek, is geen van de bepalingen van deze verordening van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, zelfs niet als zij betrekking hebben op perioden vóór die datum.

 

(27)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verlengen van de in het Unierecht vastgestelde termijnen voor de vernieuwing of verlenging van de geldigheidsduur van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, en voor het uitstellen van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen naar aanleiding van de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden op het gebied van het wegvervoer, het spoorvervoer, de binnenvaart en de maritieme beveiliging, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van de voorgestelde maatregel beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(28)

Gezien de hoogdringendheid die voortvloeit uit de door het voortduren na 31 augustus 2020 van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden wordt het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken als vermeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(29)

Gezien de onvoorziene en plotse aard van de COVID-19-uitbraak en de onverwachte duur ervan, was het onmogelijk om tijdig alle relevante maatregelen vast te stellen. Daarom moeten de bepalingen van deze verordening ook van toepassing zijn op de periode vóór de inwerkingtreding van deze verordening. Gezien de aard van die bepalingen mag die aanpak geen afbreuk doen aan de gewettigde verwachtingen van de betrokken personen.

 

(30)

Gezien de dwingende noodzaak om de omstandigheden die door de COVID-19-crisis zijn veroorzaakt op het gebied van het wegvervoer, het spoorvervoer, de binnenvaart en de maritieme beveiliging, onverwijld aan te pakken en tegelijkertijd, in voorkomend geval, de lidstaten voldoende tijd te geven om, als zij besluiten bepaalde in deze verordening vervatte afwijkingen niet toe te passen, de Commissie daarvan in kennis te stellen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk een einde komt aan situaties van rechtsonzekerheid voor talrijke autoriteiten en vervoerders in verschillende vervoersectoren, met name met betrekking tot termijnen die reeds zijn verstreken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in specifieke en tijdelijke maatregelen in verband met de vernieuwing en verlenging van de geldigheidsduur van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen en in verband met het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen naar aanleiding van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden op het gebied van het wegvervoer, het spoorvervoer, de binnenvaart en de maritieme beveiliging en verlengt bepaalde in Verordening (EU) 2020/698 bedoelde perioden.

Artikel 2

Verlenging van de in Richtlijn 2003/59/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 8, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/59/EG, worden de termijnen waarbinnen de houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid de nascholing moet voltooien, die overeenkomstig die bepalingen anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, in elk geval geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. Het getuigschrift van vakbekwaamheid blijft dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    De termijnen waarbinnen de houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid de nascholing moet voltooien, die door de toepassing van artikel 2 van Verordening (EU) 2020/698 anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, worden geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van zes maanden of tot en met 1 juli 2021, naargelang wat zich het laatst voordoet. Het getuigschrift van vakbekwaamheid blijft dienovereenkomstig geldig.
  • 3. 
    De geldigheid van de geharmoniseerde Uniecode “95”, als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG, die door de bevoegde autoriteiten wordt aangebracht op het rijbewijs of op de in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/59/EG bedoelde kwalificatiekaart bestuurder op basis van het in lid 1 van dat artikel bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid, wordt geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden vanaf de op het individuele rijbewijs of de individuele kwalificatiekaart bestuurder vermelde datum.
  • 4. 
    De geldigheid van de geharmoniseerde Uniecode “95”, als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG, die door de bevoegde autoriteiten wordt aangebracht op het rijbewijs of op de in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2003/59/EG bedoelde kwalificatiekaart bestuurder op basis van het in lid 1 van dat artikel bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid, die door de toepassing van artikel 2 van Verordening (EU) 2020/698 anders zou zijn verstreken of zou verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, wordt geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van zes maanden of tot en met 1 juli 2021, naargelang wat zich het laatst voordoet.
  • 5. 
    De geldigheid van de in bijlage II bij Richtlijn 2003/59/EG bedoelde kwalificatiekaarten bestuurders die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, wordt geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden vanaf de op de individuele kaart vermelde vervaldatum.
  • 6. 
    De geldigheid van de in bijlage II bij Richtlijn 2003/59/EG bedoelde kwalificatiekaarten bestuurders die door de toepassing van artikel 2 van Verordening (EU) 2020/698 anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, wordt geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van zes maanden of tot en met 1 juli 2021, naargelang wat zich het laatst voordoet.
  • 7. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat het volgen van nascholing of de afgifte van een getuigschrift daarvan, het aanbrengen van de geharmoniseerde Uniecode “95” of de vernieuwing van de kwalificatiekaart bestuurder wellicht onmogelijk zal blijven tot na 30 juni 2021 als gevolg van maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1, 3 en 5 vermelde perioden, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, of op de in de leden 1, 3 en 5 vermelde perioden van tien maanden, naargelang het geval. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 8. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 7 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de in de leden 1, 3 en 5 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin het voltooien van de betreffende nascholing of de afgifte van een getuigschrift daarvan, het aanbrengen van de geharmoniseerde Uniecode “95” of de vernieuwing van kwalificatiekaarten bestuurder naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 9. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die het voltooien van de nascholing of de afgifte van een getuigschrift daarvan, het aanbrengen van de geharmoniseerde Uniecode “95” of de vernieuwing van kwalificatiekaarten bestuurder tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1, 2, 3, 4, 5 of 6 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1, 2, 3, 4, 5 of 6 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1, 2, 3, 4, 5 of 6 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 3

Verlenging van de in Richtlijn 2006/126/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 7 van Richtlijn 2006/126/EG en punt 3, d), van bijlage I bij die Richtlijn, wordt de geldigheid van rijbewijzen die overeenkomstig die bepalingen anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden vanaf de op het individuele rijbewijs vermelde vervaldatum.
  • 2. 
    De geldigheid van de in artikel 7 van Richtlijn 2006/126/EG en in punt 3, onder d), van bijlage I bij die richtlijn bedoelde rijbewijzen die door de toepassing van artikel 3 van Verordening (EU) 2020/698 anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, wordt geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van zes maanden of tot en met 1 juli 2021, naargelang wat zich het laatst voordoet.
  • 3. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat de verlenging van rijbewijzen waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in lid 1 genoemde perioden te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of op de periode van tien maanden. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de in lid 1 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de verlenging van het rijbewijs naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de vernieuwing van rijbewijzen tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten lid 1 of 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft lid 1 of 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in lid 1 of 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 4

Verlenging van de in Verordening (EU) nr. 165/2014 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 23 van Verordening (EU) nr. 165/2014 worden de in lid 1 van dat artikel bedoelde regelmatige inspecties die overeenkomstig dat lid anders hadden moeten of zouden moeten plaatsvinden tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, uitgevoerd uiterlijk tien maanden na de datum waarop zij overeenkomstig dat artikel anders hadden moeten plaatsvinden.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 28 van Verordening (EU) nr. 165/2014 geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, als een bestuurder tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 overeenkomstig lid 1 van dat artikel een aanvraag voor de vernieuwing van zijn bestuurderskaart indient, uiterlijk twee maanden na ontvangst van dat verzoek een nieuwe bestuurderskaart af. Totdat de bestuurder een nieuwe bestuurderskaart ontvangt van de autoriteiten die de kaart afgeven, is artikel 35, lid 2, van die verordening van overeenkomstige toepassing op de bestuurder, op voorwaarde dat hij kan aantonen dat de vernieuwing van de bestuurderskaart werd aangevraagd overeenkomstig artikel 28, lid 1, van die verordening.
  • 3. 
    Niettegenstaande artikel 29, lid 4, van Verordening (EU) nr. 165/2014, geven de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, als een bestuurder tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 overeenkomstig lid 4 van dat artikel een aanvraag voor de vervanging van een bestuurderskaart indient, uiterlijk twee maanden na ontvangst van het verzoek een vervangende kaart af. Niettegenstaande artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) nr. 165/2014 mag de bestuurder blijven rijden tot hij van de autoriteiten die de bestuurderskaart afgeven een nieuwe kaart ontvangt, mits de bestuurder kan aantonen dat hij de bestuurderskaart naar de bevoegde autoriteit heeft teruggezonden als deze defect of beschadigd was en een nieuwe kaart heeft aangevraagd.
  • 4. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat regelmatige inspecties of de vernieuwing of vervanging van bestuurderskaarten zoals vereist bij Verordening (EU) nr. 165/2014 waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zullen blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1, 2 en 3 genoemde perioden, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, op de periode van tien maanden of op de toepasselijke termijnen voor de afgifte van een nieuwe bestuurderskaart, of een combinatie daarvan. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 5. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 4 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de in de leden 1, 2 en 3 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de regelmatige inspecties of de vernieuwing dan wel de vervanging van bestuurderskaarten naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 6. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die regelmatige inspecties of de vernieuwing of vervanging van bestuurderskaarten tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1, 2 en 3 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1, 2 en 3 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1, 2 en 3 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 5

Verlenging van de in Richtlijn 2014/45/EU vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 5, lid 1, en artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2014/45/EU, en punt 8 van bijlage II bij die richtlijn, worden de termijnen voor technische controles die overeenkomstig die bepalingen anders hadden plaatsgevonden of hadden moeten plaatsvinden tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 8 van Richtlijn 2014/45/EU en punt 8 van bijlage II bij die richtlijn, wordt de geldigheidsduur van controlecertificaten met een vervaldatum tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 3. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat het verrichten van technische controles of de afgifte van certificaten na die controles waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde perioden, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of op de periode van tien maanden. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin het verrichten van technische controles en de afgifte van certificaten na die controles naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die het verrichten van technische controles of de afgifte van certificaten na die controles tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 6

Verlenging van de in Verordening (EG) nr. 1071/2009 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 13, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1071/2009, als een bevoegde instantie met betrekking tot de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 vaststelt dat niet is voldaan aan de in artikel 5, onder b) en c), van die verordening gestelde eisen betreffende het voertuig dat of de voertuigen die de wegvervoeronderneming ter beschikking moet houden en gebruiken, of op basis van de jaarrekeningen en certificaten als bedoeld in artikel 7, leden 1 en 2, van die verordening voor boekjaren die de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 geheel of gedeeltelijk bestrijken, vaststelt dat een vervoersonderneming niet voldoet aan de eis inzake financiële draagkracht zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, onder c), van die verordening, mogen de door de bevoegde autoriteit vastgestelde termijnen voor de toepassing van artikel 13, lid 1, onder b) en c), van die verordening niet langer dan twaalf maanden zijn.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 13, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1071/2009, als de bevoegde instantie tussen 28 mei 2020 en 23 februari 2021 heeft vastgesteld dat een vervoersonderneming niet voldoet aan de eisen betreffende het voertuig dat of de voertuigen die de wegvervoeronderneming ter beschikking moet houden en gebruiken, zoals vastgesteld in artikel 5, onder b) en c), van die verordening, of niet voldoet aan de eis inzake financiële draagkracht zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, onder c), van die verordening, en een termijn heeft vastgesteld binnen welke de vervoersonderneming de situatie moet regulariseren, mag de bevoegde autoriteit die termijn verlengen op voorwaarde dat hij niet is verlopen op 23 februari 2021. De aldus verlengde termijn mag niet meer dan twaalf maanden bedragen.

Artikel 7

Verlenging van de in Verordening (EG) nr. 1072/2009 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1072/2009, wordt de geldigheid van communautaire vergunningen die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. Voor eensluidend gewaarmerkte afschriften blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1072/2009, wordt de geldigheid van bestuurdersattesten die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 3. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat de verlenging van communautaire vergunningen of bestuurdersattesten waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde perioden, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of op de periode van tien maanden. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de verlenging van communautaire vergunningen of bestuurdersattesten naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de verlenging van communautaire vergunningen of bestuurdersattesten tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 8

Verlenging van de in Verordening (EG) nr. 1073/2009 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1073/2009, wordt de geldigheid van communautaire vergunningen die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. Voor eensluidend gewaarmerkte afschriften blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1073/2009 neemt de vergunningverlenende autoriteit binnen zes maanden na de indiening een beslissing over aanvragen voor een vergunning voor geregeld vervoer die door de vervoerder zijn ingediend tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021. Niettegenstaande artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1073/2009 stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waaraan overeenkomstig lid 1 van dat artikel instemming met dergelijke aanvragen wordt gevraagd, de vergunningverlenende instantie binnen drie maanden na de aanvraag in kennis van hun beslissing. Als de vergunningverlenende instantie binnen drie maanden geen antwoord krijgt, worden de geraadpleegde autoriteiten geacht hun instemming te hebben gegeven, en kan de vergunningverlenende instantie de vergunning verlenen.
  • 3. 
    Een lidstaat die van oordeel is dat de verlenging van communautaire vergunningen waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in lid 1 genoemde termijnen te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of op de periode van tien maanden. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de in lid 1 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de verlenging van communautaire vergunningen naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de vernieuwing van communautaire vergunningen tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten lid 1 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk 3 maart 2021 [acht dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft lid 1 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in lid 1 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 9

Verlenging van de in Richtlijn (EU) 2016/798 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 10, lid 13, van Richtlijn (EU) 2016/798 worden de termijnen voor de vernieuwing van unieke veiligheidscertificaten die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. De desbetreffende unieke veiligheidscertificaten blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 12, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/798, wordt de geldigheid van veiligheidsvergunningen die overeenkomstig die bepaling anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat de vernieuwing van overeenkomstig artikel 10, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/798 afgegeven unieke veiligheidscertificaten of de verlenging van de geldigheidsperiode van veiligheidsvergunningen waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of de periode van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de vernieuwing van unieke veiligheidscertificaten of de verlenging van veiligheidsvergunningen naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die vernieuwing van overeenkomstig artikel 10, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/798 afgegeven unieke veiligheidscertificaten of de verlenging van de geldigheidsperiode van veiligheidsvergunningen tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 van dit artikel niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 10

Verlenging van de in Richtlijn 2004/49/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2004/49/EG, worden de termijnen voor de vernieuwing van veiligheidscertificaten die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. De desbetreffende veiligheidscertificaten blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2004/49/EG, worden de termijnen voor de vernieuwing van veiligheidscertificaten die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. De desbetreffende veiligheidsvergunningen blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat de vernieuwing van veiligheidscertificaten of -vergunningen waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of de periode van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de vernieuwing van veiligheidscertificaten of -vergunningen naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de verlenging van veiligheidscertificaten of -vergunningen tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 11

Verlenging van de in Richtlijn 2007/59/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 14, lid 5, van Richtlijn 2007/59/EG, wordt de geldigheid van vergunningen die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden vanaf de in die vergunningen vermelde vervaldatum.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 16 van Richtlijn 2007/59/EG en de bijlagen II en VII bij die richtlijn, worden de termijnen voor het ondergaan van periodieke controles die overeenkomstig die bepalingen anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van telkens tien maanden. De in artikel 14 bedoelde vergunningen en de in artikel 15 van die richtlijn bedoelde bevoegdheidsbewijzen blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat de vernieuwing van vergunningen of het ondergaan van periodieke controles waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of de periode van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de vernieuwing van vergunningen of het ondergaan van periodieke controles naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de vernieuwing van vergunningen of het ondergaan van periodieke controles tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 12

Verlenging van de in Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU, als een vergunningverlenende autoriteit heeft bepaald dat een vergunning regelmatig aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen, worden de termijnen voor het uitvoeren van een regelmatig onderzoek die overeenkomstig die bepalingen anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU, wordt de geldigheid van tijdelijke vergunningen die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden vanaf de in die tijdelijke vergunningen vermelde vervaldatum.
  • 3. 
    Niettegenstaande artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU neemt de vergunningverlenende autoriteit met betrekking tot in de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 ingediende aanvragen een besluit uiterlijk tien maanden nadat alle relevante informatie, met name de in bijlage III bij die richtlijn bedoelde gegevens, is verstrekt.
  • 4. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat het voeren van een regelmatig onderzoek of het beëindigen van de schorsing van vergunningen of de afgifte van nieuwe vergunningen, na een eerdere intrekking, waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in lid 1 en lid 2 genoemde termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of op de periode van tien maanden. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 5. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 4 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de beëindiging van de schorsing van vergunningen of de afgifte van nieuwe vergunningen in gevallen waarin vergunningen voorheen zijn ingetrokken, naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 6. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die het voeren van een regelmatig onderzoek of het beëindigen van de schorsing van vergunningen of de afgifte van nieuwe vergunningen, na een eerdere intrekking, tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 13

Behandeling van vergunningen van spoorwegondernemingen uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU in geval van niet-naleving van de eisen inzake financiële draagkracht

Niettegenstaande artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, als een vergunningverlenende autoriteit op basis van een in die bepaling bedoelde controle die in de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 is verricht, vaststelt dat een spoorwegonderneming niet langer aan de in artikel 20 van die richtlijn bedoelde eisen inzake financiële draagkracht kan voldoen, kan zij vóór 30 juni 2021 besluiten de vergunning van de betrokken spoorwegonderneming niet te schorsen of in te trekken, op voorwaarde dat de veiligheid niet in gevaar is en dat er de volgende zeven maanden een realistisch vooruitzicht is op een bevredigend financieel herstel van de spoorwegonderneming.

Artikel 14

Verlenging van de in Richtlijn 96/50/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 6, lid 2, van Richtlijn 96/50/EG worden de termijnen voor het ondergaan van een geneeskundig onderzoek die overeenkomstig die bepaling anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden. De vaarbewijzen van personen op wie de in artikel 6, lid 2, van die richtlijn bedoelde verplichting rust om een geneeskundig onderzoek te ondergaan, blijven dienovereenkomstig geldig.
  • 2. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat het ondergaan van geneeskundige onderzoeken waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in lid 1 genoemde termijnen te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of de periode van tien maanden vermeld in lid 1. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 3. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 2 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de in lid 1 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin het ondergaan van geneeskundige onderzoeken naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 4. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de naleving van de termijnen voor het ondergaan van een medisch onderzoek tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten lid 1 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft lid 1 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in lid 1 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 15

Verlenging van de in Richtlijn (EU) 2016/1629 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 10 van Richtlijn (EU) 2016/1629, wordt de geldigheid van Uniebinnenvaartcertificaten die anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 28 van Richtlijn (EU) 2016/1629 wordt de geldigheid van documenten die onder het toepassingsgebied van die richtlijn vallen en vóór 6 oktober 2018 op grond van Richtlijn 2006/87/EG door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn afgegeven, en die overeenkomstig die bepaling anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van tien maanden.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat de vernieuwing van Uniebinnenvaartcertificaten of in lid 2 bedoelde documenten waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde perioden, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 en/of de periode van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin de vernieuwing van Uniebinnenvaartcertificaten of in lid 2 bedoelde documenten naar verwachting onmogelijk zal blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de vernieuwing van Uniebinnenvaartcertificaten of in de leden 1 en 2 bedoelde documenten tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID 19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaat die zoals bepaald in de eerste alinea van dit lid besloten heeft de leden 1 en 2 niet toe te passen, mag de grensoverschrijdende activiteiten van marktdeelnemers of personen die hebben vertrouwd op de in de leden 1 en 2 vervatte afwijkingen die van toepassing zijn in een andere lidstaat, niet belemmeren.

Artikel 16

Verlenging van de in Verordening (EG) nr. 725/2004 vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 725/2004 worden de termijnen voor het uitvoeren van de periodieke herziening van beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten die overeenkomstig die bepaling anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd tot en met 30 september 2021.
  • 2. 
    Niettegenstaande de punten 13.7 en 18.6 van deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 725/2004 wordt de termijn van 18 maanden voor de uitvoering van de verschillende soorten oefeningen die overeenkomstig die bepalingen anders zou zijn verstreken of zou verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, telkens geacht te worden of te zijn verlengd met tien maanden, maar hoe dan ook niet tot na 30 september 2021.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat de in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 725/2004 bedoelde beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten of het uitvoeren van de verschillende soorten oefeningen als bedoeld in de punten 13.7 en 18.6 van deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 725/2004, waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zullen blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde perioden en uiterste termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, de uiterste termijnen of de periode van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2 van dit artikel, of een combinatie daarvan. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde perioden en uiterste termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling van de periode waarin beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten of de uitvoering van de verschillende soorten oefeningen naar verwachting onmogelijk zullen blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die de in artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 725/2004 bedoelde beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten of de uitvoering van de verschillende soorten oefeningen als bedoeld in de punten 13.7 en 18.6 van deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 725/2004 tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 van dit artikel niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Verlenging van de in Richtlijn 2005/65/EG vastgestelde termijnen

  • 1. 
    Niettegenstaande artikel 10 van Richtlijn 2005/65/EG, worden de termijnen voor het uitvoeren van de evaluatie van havenveiligheidsbeoordelingen en havenveiligheidsplannen die overeenkomstig dat artikel anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van telkens tien maanden, maar hoe dan ook niet tot na 30 september 2021.
  • 2. 
    Niettegenstaande artikel 7, lid 7, van Richtlijn 2005/65/EG en bijlage III bij die richtlijn, worden de termijnen van 18 maanden voor het voltooien van de opleidingsoefeningen die overeenkomstig die bijlage anders zouden zijn verstreken of zouden verstrijken tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, geacht te worden of te zijn verlengd met een periode van telkens tien maanden, doch hoe dan ook niet tot na 30 september 2021.
  • 3. 
    Als een lidstaat van oordeel is dat het verrichten van evaluaties van havenveiligheidsbeoordelingen of havenveiligheidsplannen of het verrichten van opleidingsoefeningen waarschijnlijk tot na 30 juni 2021 onmogelijk zal blijven door de maatregelen die hij heeft genomen om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken, kan hij een met redenen omkleed verzoek indienen om te worden gemachtigd de in de leden 1 en 2 genoemde perioden en uiterste termijnen, naargelang het geval, te verlengen. Dat verzoek kan betrekking hebben op de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021, op de uiterste termijnen of op de perioden van tien maanden vermeld in respectievelijk lid 1 en lid 2, of een combinatie daarvan. Verzoeken moeten uiterlijk 31 mei 2021 bij de Commissie worden ingediend.
  • 4. 
    Als de Commissie op basis van een overeenkomstig lid 3 ingediend verzoek oordeelt dat aan de in dat lid vastgestelde eisen is voldaan en dat de gevraagde verlenging geen onevenredige risico’s inhoudt voor de veiligheid en de beveiliging van het vervoer, stelt zij een besluit vast waarbij de betrokken lidstaat wordt gemachtigd de respectievelijk in de leden 1 en 2 genoemde perioden en uiterste termijnen te verlengen, overeenkomstig de rechtvaardiging voor elk specifiek geval. De verlenging wordt beperkt ter weerspiegeling de periode waarin evaluaties van havenveiligheidsbeoordelingen of havenveiligheidsplannen of het voltooien van opleidingen naar verwachting onmogelijk zullen blijven, en mag in geen geval langer zijn dan zes maanden.

De Commissie maakt dat besluit bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 5. 
    Als een lidstaat geen moeilijkheden heeft ondervonden en naar verwachting geen moeilijkheden zal ondervinden die het verrichten van evaluaties van havenveiligheidsbeoordelingen of havenveiligheidsplannen of het verrichten van opleidingsoefeningen tijdens de periode tussen 1 september 2020 en 30 juni 2021 onmogelijk maken als gevolg van de door het voortduren van de COVID-19-crisis veroorzaakte buitengewone omstandigheden, of passende nationale maatregelen heeft genomen om dergelijke moeilijkheden te beperken, kan die lidstaat besluiten de leden 1 en 2 niet toe te passen. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 3 maart 2021 in kennis van zijn besluit. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Op grond van Verordening (EU) 2020/698 vastgestelde besluiten

Deze verordening laat de rechten van de lidstaten op grond van overeenkomstig artikel 2, lid 6, artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 5, artikel 11, lid 4, artikel 16, lid 6, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EU) 2020/698 vastgestelde besluiten van de Commissie onverlet, voor zover die besluiten, wat het onderwerp en de toepasselijke termijnen betreft, dezelfde gevallen regelen als deze verordening en voorzien in verlengingen die verder gaan dan die waarin deze verordening voorziet.

Als die besluiten, wat het onderwerp en de toepasselijke termijnen betreft, dezelfde gevallen regelen als deze verordening en niet voorzien in verlengingen die verder gaan dan die waarin deze verordening voorziet, is deze verordening van toepassing.

Artikel 19

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 6 maart 2021.

Artikel 2, lid 9, artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 6, artikel 5, lid 5, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 5, artikel 10, lid 5, artikel 11, lid 5, artikel 12, lid 6, artikel 14, lid 4, artikel 15, lid 5, artikel 16, lid 5, en artikel 17, lid 5, zijn evenwel van toepassing met ingang van 23 februari 2021.

De eerste, tweede en derde alinea van dit artikel doen geen afbreuk aan de terugwerkende kracht waarin de artikelen 2 tot en met 18 voorzien.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 februari 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS

 

  • (1) 
    Advies van 27 januari 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 11 februari 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 februari 2021.
  • (3) 
    Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, en het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving (PB L 165 van 27.5.2020, blz. 10).
  • (4) 
    Besluit (EU) 2020/1236 van de Commissie van 25 augustus 2020 waarbij Nederland wordt gemachtigd bepaalde termijnen te verlengen die zijn gespecificeerd in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 282 van 31.8.2020, blz. 19); Besluit (EU) 2020/1235 van de Commissie van 26 augustus 2020 waarbij Griekenland wordt gemachtigd bepaalde termijnen te verlengen die zijn gespecificeerd in artikel 4 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 282 van 31.8.2020, blz. 17); Besluit (EU) 2020/1219 van de Commissie van 20 augustus 2020 waarbij Italië wordt gemachtigd bepaalde termijnen te verlengen die zijn gespecificeerd in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 277 van 26.8.2020, blz. 16); Besluit (EU) 2020/1240 van de Commissie van 21 augustus 2020 waarbij Bulgarije wordt gemachtigd een termijn te verlengen die is gespecificeerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 1.9.2020, blz. 7); Besluit (EU) 2020/1282 van de Commissie van 31 augustus 2020 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd bepaalde termijnen te verlengen die zijn gespecificeerd in de artikelen 11, 16 en 17 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 301 van 15.9.2020, blz. 9); Besluit (EU) 2020/1237 van de Commissie van 25 augustus 2020 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd bepaalde termijnen te verlengen die zijn gespecificeerd in de artikelen 3 en 11 van Verordening (EU) 2020/698 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 282 van 31.8.2020, blz. 22).
  • (5) 
    Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).
  • (7) 
    Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).
  • (9) 
    Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).
  • Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51).
  • Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
  • Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).
  • Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).
  • Richtlijn (EU) 2020/700 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798, wat de verlenging van de omzettingstermijnen betreft (PB L 165 van 27.5.2020, blz. 27).
  • Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).
  • Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51).
  • Richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 31).
  • Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 118).
  • Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.