Verordening 2021/444 - Programma voor douanesamenwerking

1.

Wettekst

15.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 87/1

 

VERORDENING (EU) 2021/444 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2021

tot vaststelling van een programma voor douanesamenwerking en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1294/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33, 114 en 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van de ontwerpwetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Douane 2020-programma, opgezet uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), en de voorloper-programma’s daarvan hebben aanmerkelijk bijgedragen tot de facilitering en versterking van douanesamenwerking tussen douaneautoriteiten en tot de opbouw van hun administratieve, personele en informatietechnologie (IT)-capaciteit. Aangezien veel activiteiten van douaneautoriteiten grensoverschrijdend zijn, is een effectievere en efficiëntere wijze om dergelijke samenwerking uit te werken om de lidstaten een kader te bieden waarin die samenwerking kan plaatsvinden door een door de Commissie uitgevoerd douaneprogramma op Unieniveau op te zetten. Bovendien is gebleken dat het Douane 2020-programma kostenefficiënt is en echte waarde heeft toegevoegd aan andere op bilaterale of multilaterale basis opgezette douanesamenwerkingskaders. Daarnaast heeft het Douane 2020-programma bijgedragen tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de lidstaten, doordat het heeft geholpen om douanerechten effectief te innen. Voorts zijn geharmoniseerde douaneprocedures belangrijk om tot gelijkwaardige resultaten te komen bij de preventie van fraude en illegale grensoverschrijdende goederenstromen. Het is dus wenselijk, efficiënt en in het belang van de Unie om financiering te blijven verstrekken voor activiteiten op het gebied van douanesamenwerking door het opzetten van een nieuw programma, het Douane-programma (“het programma”).

 

(2)

Al vijftig jaar lang is de douane-unie een van de hoekstenen van de Unie, die een van de grootste handelsblokken ter wereld is. De douane-unie is een sprekend voorbeeld van geslaagde Unie-integratie en is van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt ten behoeve van zowel bedrijven als burgers. De douane-unie heeft in deze periode grote ontwikkelingen doorgemaakt en de douaneautoriteiten voeren met succes een breed pakket van taken uit aan de grenzen. Samen streven zij ernaar legale en eerlijke handel te bevorderen, bureaucratie te beperken, ontvangsten te innen voor de nationale begrotingen en de Uniebegroting en burgers te helpen beschermen tegen terroristische dreigingen, gevaren voor de volksgezondheid en het milieu en andere risico’s. Met name door de invoering van een gemeenschappelijk risicobeheersingskader op Unieniveau en door het controleren van grote kasstromen om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan, spelen douaneautoriteiten een belangrijke rol in de strijd tegen terrorisme, georganiseerde criminaliteit en oneerlijke concurrentie. Met hun ruime takenpakket zijn de douaneautoriteiten de facto de leidende instanties bij de controle van goederen aan de buitengrenzen van de Unie. Een sterkere en ambitieuzere Unie kan alleen realiteit worden als de nodige middelen beschikbaar zijn. In dat verband moet het programma niet beperkt blijven tot douanesamenwerking, maar ook steun bieden voor de bredere missie van douaneautoriteiten, als bepaald in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), te weten: toezicht op het internationale handelsverkeer van de Unie, uitvoering van de externe aspecten van de interne markt, van het gemeenschappelijk handelsbeleid en van ander gemeenschappelijk beleid van de Unie dat verband houdt met de handel, en de algemene veiligheid van de toeleveringsketen.

De rechtsgrondslag van deze verordening moet daarom betrekking hebben op douanesamenwerking als bepaald in artikel 33 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de interne markt als bepaald in artikel 114 VWEU en het gemeenschappelijk handelsbeleid als bepaald in artikel 207 VWEU.

 

(3)

Het programma moet de lidstaten en de Commissie helpen met een kader voor acties die ertoe strekken de douane-unie en de samenwerking van de douaneautoriteiten en hun optreden als één geheel te ondersteunen; bij te dragen aan de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten; de beveiliging en veiligheid van de Unie en haar inwoners te waarborgen, en zodoende bijdragen tot consumentenbescherming; de Unie te beschermen tegen oneerlijke en illegale handelspraktijken en legitieme zakelijke bedrijvigheid onderwijl te faciliteren, en legale handel te faciliteren, zodat burgers en bedrijven alle mogelijkheden van de interne markt en de wereldhandel kunnen benutten.

 

(4)

Het douanebeleid is dynamisch en staat voor nieuwe uitdagingen, zoals mondialisering, nieuwe fraude- en smokkelpatronen en digitalisering. Deze uitdagingen doen de vraag naar ondersteuning voor douaneautoriteiten stijgen en vergen innovatieve oplossingen. Voorts blijkt eruit dat een versterkte samenwerking tussen de douaneautoriteiten nodig is.

 

(5)

Omwille van kosteneffectiviteit moet het programma mogelijke synergieën met andere maatregelen van de Unie op aanverwante gebieden benutten, zoals het Fiscalis-programma, dat moet worden vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen, het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur, dat moet worden vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (de “douanecontroleapparatuurverordening”), het fraudebestrijdingsprogramma van de Union, dat moet worden vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa, dat moet worden vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (BMVI), het Fonds voor interne veiligheid, dat moet worden opgericht bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid, het programma voor de eengemaakte markt, dat moet worden vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt),

de herstel- en veerkrachtfaciliteit die wordt ingesteld bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (5) en het instrument voor technische ondersteuning dat is vastgesteld in Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (6).

 

(6)

Gezien het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, en in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs (7) uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN), vastgesteld op 25 september 2015, te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van Unie om 30 % van de totale Uniebegroting te besteden aan het ondersteunen van klimaatdoelen en van de ambitie van de Unie om in 2024 7,5 % en zowel in 2026 als in 2027 10 % van de jaarbegroting van de Unie aan biodiversiteit te besteden, evenwel rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

 

(7)

Deze verordening bepaalt het bedrag voor het programma, dat in de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag voor het Europees Parlement en de Raad zal vormen, in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (8). Om voor financiering in aanmerking te komen, moeten onvoorziene uitgaven rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het programma. De financiële middelen van het programma moeten noodzakelijke en behoorlijk gerechtvaardigde uitgaven ter aansturing van het programma en ter evaluatie van de prestaties financieren, mits die activiteiten verband houden met de algemene en specifieke doelstellingen van het programma.

 

(8)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen moet, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, deelname aan het programma openstaan voor toetredingslanden, kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaten en landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen. Ook andere derde landen zouden kunnen deelnemen, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in overeenkomsten tussen de Unie en de betreffende landen en die hun deelname aan Unieprogramma’s betreffen.

 

(9)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

 

(10)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

 

(11)

De acties van het Douane 2020-programma zijn adequaat gebleken en moeten worden voortgezet. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties van het programma alleen worden omschreven als globale categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten. Door samenwerking en capaciteitsopbouw moet het programma ook de toepassing en aanjaagfunctie van innovatie bevorderen en ondersteunen om zo de capaciteit ter verwezenlijking van de kernprioriteiten van de douane te verbeteren. Uit dit programma gefinancierde acties moeten worden beëindigd of aangepast om ze doeltreffender of relevanter te maken indien zij op enig moment inadequaat blijken te zijn.

 

(12)

Een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur zal spoedig worden aangenomen. Ter wille van de samenhang en de horizontale coördinatie van alle samenwerkingsacties in verband met douane en douanecontroleapparatuur, behoren dergelijke acties onder één wetgevingshandeling, namelijk deze verordening, met één stel regels te worden uitgevoerd. Daarom mag het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur slechts worden ingezet voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van douanecontroleapparatuur; het programma moet daarentegen alle andere acties ondersteunen, zoals samenwerking bij de beoordeling van behoeften aan apparatuur of, in voorkomend geval, opleidingen in het gebruik van aangekochte apparatuur.

 

(13)

De uitwisseling van douane-informatie en andere daarmee verband houdende informatie is essentieel voor het goed functioneren van de douane en reikt veel verder dan alleen de uitwisseling binnen de douane-unie. Aanpassingen of uitbreidingen van de Europese elektronische systemen die samenwerking mogelijk maken met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn en met internationale organisaties zouden voor de Unie van belang kunnen zijn. Daarom moeten de overeenkomstige aanpassingen of uitbreidingen van de Europese elektronische systemen, mits behoorlijk gerechtvaardigd door een dergelijk belang, in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma.

 

(14)

Gelet op van het belang van mondialisering moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om externe deskundigen (in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement) in te schakelen. Dergelijke externe deskundigen moeten in hoofdzaak vertegenwoordigers zijn van overheidsinstanties, waaronder overheidsinstanties van derde landen die niet aan het programma deelnemen, alsmede academici en vertegenwoordigers van internationale organisaties, van het bedrijfsleven of van het maatschappelijk middenveld. De selectie van externe deskundigen voor deskundigengroepen moet worden gebaseerd op het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen. Externe deskundigen die op persoonlijke titel deelnemen aan ad-hocevenementen in het kader van het programma, zoals eenmalige vergaderingen en conferenties, moeten door de Commissie worden geselecteerd, onder meer uit deskundigen die door de deelnemende landen worden voorgesteld. Er moet voor worden gezorgd dat externe deskundigen, die worden benoemd in hun persoonlijke hoedanigheid en vereist worden onafhankelijk en in het algemeen belang handelen, onpartijdig zijn en dat geen sprake is van een mogelijk belangenconflict met hun professionele verantwoordelijkheden. Informatie over de selectie van alle externe deskundigen en hun deelname moet openbaar worden gemaakt. Bij de selectie van externe deskundigen moet rekening worden gehouden met de doelstelling van een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden en het beginsel van gendergelijkheid.

 

(15)

Overeenkomstig het streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma’s dat de Commissie in de mededeling getiteld “De evaluatie van de EU-begroting” van 19 oktober 2010 heeft verwoord, moeten ook andere financieringsinstrumenten van de Unie bijdragen aan het programma indien de voorgenomen acties ervan doelstellingen nastreven die verscheidene financieringsinstrumenten gemeen hebben, mits dit niet op dubbele financiering neerkomt. De acties van het programma moeten op samenhangende wijze worden gefinancierd uit de EU-middelen voor de douane-unie en de douaneautoriteiten.

 

(16)

Het grootste deel van de begroting van het programma zal naar verwachting gaan naar acties voor capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Wat die acties voor IT-capaciteitsopbouw betreft, moet de hoogste prioriteit worden gegeven aan die acties die verband houden met elektronische systemen die nodig zijn voor de werking van de douane-unie en voor de uitvoering van de missie van de douaneautoriteiten. De gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen moeten in deze verordening worden gedefinieerd. Combinaties van gemeenschappelijke en nationale componenten zijn mogelijk. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden afgebakend.

 

(17)

Deze verordening wordt ten uitvoer gelegd door werkprogramma’s. Gezien het middellange- tot langetermijnkarakter van de doelstellingen en van de opgedane ervaring moet het mogelijk zijn dat de werkprogramma’s meerdere jaren beslaan. Een overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma’s zou de administratieve lasten voor zowel de Commissie als de lidstaten verminderen. Meerjarige werkprogramma’s mogen maximaal drie jaar duren.

 

(18)

Bij het uitvoeren van acties in het kader van het programma moet rekening worden gehouden met de bevindingen en aanbevelingen van de Europese Rekenkamer op het gebied van douane, meer bepaald in Speciaal verslag nr. 19/2017 van 5 december 2017 getiteld “Invoerprocedures: tekortkomingen in het rechtskader en een ondoeltreffende uitvoering zijn van invloed op de financiële belangen van de EU” en Speciaal verslag nr. 26/2018 van 10 oktober 2018 getiteld “Een reeks vertragingen bij de IT-douanesystemen: wat ging er mis?”.

 

(19)

Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te bewerkstelligen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

 

(20)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (11) moet het programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren. De tussentijdse en de eindevaluatie, die uiterlijk vier jaar na het begin van de uitvoering of na de voltooiing van het programma moeten worden uitgevoerd, moeten bijdragen aan een efficiënte besluitvorming over douanesamenwerking binnen de komende meerjarige financiële kaders. Het is dan ook van het grootste belang dat de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie afdoende en voldoende informatie bevatten en dat die evaluaties tijdig worden verricht. Als onderdeel van de prestatierapportage moeten er voor de monitoring van de uitvoering van het programma naast de tussentijdse en de eindevaluatie jaarlijkse voortgangsverslagen worden opgesteld. Die verslagen moeten een samenvatting bevatten van de lessen die zijn geleerd en, in voorkomend geval, van de belemmeringen en tekortkomingen die zijn ondervonden in het kader van de activiteiten van het programma die in het betrokken jaar hebben plaatsgevonden. Die jaarlijkse voortgangsverslagen moeten worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.

 

(21)

Teneinde goed te kunnen inspelen op veranderende beleidsprioriteiten moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van indicatoren waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma wordt gemeten en ter aanvulling van deze verordening met bepalingen over de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat deze raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(22)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (13), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14) en (EU) 2017/1939 (15) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (16).

Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

 

(23)

Derde landen kunnen aan het programma deelnemen op basis van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van andere rechtsinstrumenten vastgesteld besluit. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

 

(24)

De subsidiabele kosten moeten worden bepaald aan de hand van de aard van de subsidiabele acties, waaronder, onder andere, de reis- en verblijfkosten van deelnemers aan vergaderingen en soortgelijke evenementen en kosten in verband met de organisatie van evenementen worden vergoed. Financiering uit hoofde van het programma is onderworpen aan de beginselen van het Financieel Reglement, waaronder gelijke behandeling, evenredigheid en transparantie, en moet bewerkstelligen dat de financiële middelen optimaal aangewend worden om de doelstellingen te bereiken.

 

(25)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden geselecteerd op basis van hun geschiktheid om de doelstellingen van de acties te verwezenlijken en de beoogde resultaten te behalen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve rompslomp en het verwachte risico van niet-naleving. Bij die typen financiering en uitvoeringsmethoden moeten het gebruik van vaste bedragen, forfaitaire percentages en eenheidskosten worden overwogen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

 

(26)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een Unieprogramma voor douanesamenwerking, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(27)

Om de continuïteit van de steun op het betrokken beleidsgebied te waarborgen en om de uitvoering al vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk te maken, moet deze verordening dringend in werking treden en met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijn.

 

(28)

Deze verordening vervangt Verordening (EU) nr. 1294/2013, die derhalve moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Douane-programma voor samenwerking op het gebied van douane (het “programma”) vastgesteld voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027. De looptijd van het programma wordt afgestemd op de duur van het meerjarig financieel kader.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor de verstrekking van de financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1.

“douaneautoriteiten”: de douaneautoriteiten als gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

 

2.

“Europese elektronische systemen”: de elektronische systemen die noodzakelijk zijn voor de douane-unie en voor de uitvoering van de missie van de douaneautoriteiten, met name de elektronische systemen bedoeld in artikel 16, lid 1, en de artikelen 278 en 280 van Verordening (EU) nr. 952/2013, artikel 8 van Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad (17), en in andere bepalingen van de Uniewetgeving voor elektronische systemen voor douanedoeleinden, waaronder internationale overeenkomsten, waaronder de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR (TIR-overeenkomst) (18);

 

3.

“gemeenschappelijke component”: een op Unieniveau ontwikkelde component van de Europese elektronische systemen die voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiëntie, veiligheid en rationalisering;

 

4.

“nationale component”: een op nationaal niveau ontwikkelde component van de Europese elektronische systemen die beschikbaar is in de lidstaat die die component heeft gecreëerd of aan de gezamenlijke creatie ervan heeft bijgedragen;

 

5.

“derde land”: een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

  • 1. 
    De algemene doelstelling van het programma is de ondersteuning van de douane-unie en van de douaneautoriteiten die samenwerken en als één geheel optreden ter bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en de lidstaten, ter waarborging van de beveiliging en veiligheid in de Unie, ter bescherming van de Unie tegen oneerlijke en illegale handel, en ter ondersteuning van legale bedrijvigheid.
  • 2. 
    De specifieke doelstellingen van het programma bestaan in de ondersteuning van:
 

a)

de opstelling en uniforme uitvoering van douanewetgeving en -beleid;

 

b)

douanesamenwerking;

 

c)

opbouw van administratieve en IT-capaciteit, met inbegrip van competentie en opleiding, alsmede de ontwikkeling en werking van Europese elektronische systemen;

 

d)

innovatie op het gebied van douanebeleid.

Artikel 4

Begroting

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 950 000 000 EUR in lopende prijzen.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde bedrag kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie, alsook andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het bedrag kan tevens uitgaven dekken van studies, vergaderingen van deskundigen en informatie- en communicatieacties die verband houden met de doelstellingen van het programma, alsook uitgaven voor IT-netwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, waaronder institutionele IT-instrumenten, en voor technische en administratieve assistentie bij het beheer van het programma.

Artikel 5

Deelname van derde landen aan het programma

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

 

a)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan Unieprogramma’s zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede overeenkomstig de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

b)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede overeenkomstig de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

c)

andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die in een specifieke overeenkomst inzake hun deelname aan een Unieprogramma zijn vastgelegd, mits deze overeenkomst:

 

i)

een redelijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan Unieprogramma’s deelneemt;

 

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s en de administratieve kosten ervan;

 

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het Unieprogramma verleent;

 

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de eerste alinea, onder c), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

  • 1. 
    Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer en overeenkomstig het Financieel Reglement.
  • 2. 
    Financiering is mogelijk in een van de vormen die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement, met name door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en de vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 7

Subsidiabele acties

  • 1. 
    Subsidiabel zijn acties ter uitvoering van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen.
  • 2. 
    Ook subsidiabel zijn acties ter aanvulling op of ter ondersteuning van acties die de doelstellingen van de douanecontroleapparatuurverordening nastreven.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde acties omvatten:
 

a)

bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;

 

b)

projectgebaseerde gestructureerde samenwerking, zoals gezamenlijke IT-ontwikkeling door een groep lidstaten;

 

c)

acties voor IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en het gebruik van Europese elektronische systemen;

 

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw, met inbegrip van opleiding en de uitwisseling van beste praktijken;

 

e)

ondersteunende en andere acties, waaronder:

 

i)

studies;

 

ii)

innovatieactiviteiten, met name “proof of concepts”, proefprojecten, “prototyping”-initiatieven, slimme “datamining” en samenwerking tussen systemen;

 

iii)

gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;

 

iv)

alle andere acties van de in artikel 12 bedoelde werkprogramma’s die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, of die doelstellingen ondersteunen.

Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van acties als bedoeld onder a), b) en d) van de eerste alinea.

  • 4. 
    Acties voor de ontwikkeling, de uitrol, het onderhoud en het gebruik van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van Europese elektronische systemen die samenwerking mogelijk maken met derde landen die niet deelnemen aan het programma, of met internationale organisaties, zijn subsidiabel indien zij in het belang zijn van de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, welke een vereiste kunnen omvatten voor de betrokken derden om aan deze acties financieel bij te dragen.
  • 5. 
    Indien een actie voor IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 3, onder c), eerste alinea, van dit artikel dient voor de ontwikkeling en het gebruik van een Europees elektronisch systeem, zijn uitsluitend de kosten in verband met de aan de Commissie op grond van artikel 11, lid 2, overgedragen taken subsidiabel. De lidstaten dragen de kosten in verband met de aan hen op grond van artikel 11, lid 3, overgedragen verantwoordelijkheden.

Artikel 8

Externe deskundigen

  • 1. 
    Indien dit ten goede komt van de voltooiing van een actie waarmee de in artikel 3 bepaalde doelstellingen worden nagestreefd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet aan het programma deelnemen, academici en vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, vertegenwoordigers van organisaties die het bedrijfsleven vertegenwoordigen, en vertegenwoordigers van de maatschappelijk middenveld als externe deskundigen aan zulke acties deelnemen.
  • 2. 
    De kosten die de in lid 1 van dit artikel bedoelde externe deskundigen maken, komen in aanmerking voor vergoeding overeenkomstig artikel 238 van het Financieel Reglement.
  • 3. 
    Externe deskundigen voor deskundigengroepen worden door de Commissie geselecteerd, onder meer uit de door de lidstaten voorgestelde deskundigen.

Externe deskundigen die op persoonlijke titel deelnemen aan ad-hocevenementen onder het programma, zoals eenmalige vergaderingen en conferenties, worden door de Commissie geselecteerd, onder meer uit deskundigen die door deelnemende landen worden voorgesteld.

Externe deskundigen worden geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis die relevant zijn voor de specifieke actie en naargelang de behoeften. De Commissie beoordeelt onder meer de onpartijdigheid van externe deskundigen, die worden benoemd in hun persoonlijke hoedanigheid en die vereist worden onafhankelijk en in het algemeen belang op te treden, en ziet erop toe dat er geen sprake is van belangenconflicten met hun professionele verantwoordelijkheden.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 9

Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering

  • 1. 
    Subsidies uit het programma worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    Een actie die een bijdrage ontvangt uit hoofde van het programma kan ook een bijdrage uit een ander Unieprogramma ontvangen, mits die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De voorschriften van het betrokken Unieprogramma zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende Unieprogramma’s kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
  • 3. 
    Subsidies worden overeenkomstig artikel 195, lid 1, onder f), eerste alinea, van het Financieel Reglement toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen indien de subsidiabele entiteiten douaneautoriteiten zijn van deelnemende landen, mits aan de voorwaarden van artikel 5 van deze verordening is voldaan.
  • 4. 
    De werkzaamheden van de in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomités zijn gebaseerd op de in artikel 188 van het Financieel Reglement neergelegde algemene beginselen die van toepassing zijn op subsidies, en met name op de beginselen van gelijke behandeling en transparantie, zoals vastgelegd in artikel 188, onder a) en b), van het Financieel Reglement alsmede op het beginsel van non-discriminatie.
  • 5. 
    Het evaluatiecomité evalueert voorstellen op basis van de toekenningscriteria, rekening houdend met, in voorkomend geval, de relevantie van de voorgestelde acties in het licht van de nagestreefde doelstellingen, de kwaliteit van de voorgestelde acties, het effect ervan, met inbegrip van de economische, sociale en milieueffecten, en het budget en de kosteneffectiviteit ervan.

Artikel 10

Medefinancieringspercentages

  • 1. 
    In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de totale subsidiabele kosten van een actie financieren.
  • 2. 
    Het medefinancieringspercentage bij acties die subsidie vereisen, wordt vastgesteld in de in artikel 12 bedoelde meerjarige werkprogramma’s.

HOOFDSTUK IV

BEPALINGEN VOOR ACTIES VOOR IT-CAPACITEITSOPBOUW

Artikel 11

Taken

  • 1. 
    De Commissie en de lidstaten zorgen gezamenlijk en overeenkomstig de in de definitie in artikel 2, punt 2, bedoelde relevante Unierechtelijke bepalingen voor de ontwikkeling en werking van de Europese elektronische systemen, met inbegrip van het ontwerp, de specificatie, de conformiteitstests, de uitrol, het onderhoud, de ontwikkeling, de modernisering, de beveiliging, de kwaliteitsborging en de kwaliteitscontrole.
  • 2. 
    De Commissie draagt met name zorg voor:
 

a)

de ontwikkeling en werking van gemeenschappelijke componenten;

 

b)

de algemene coördinatie van de ontwikkeling en werking van Europese elektronische systemen met het oog op hun operabiliteit, cyberweerbaarheid, interconnectiviteit, voortdurende verbetering en gesynchroniseerde uitvoering, en, als onderdeel van die algemene coördinatie, de facilitering van een efficiënte en snelle communicatie met en tussen de lidstaten over aangelegenheden in verband met die systemen;

 

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen op Unieniveau met het oog op de bevordering en implementatie ervan op nationaal niveau;

 

d)

de coördinatie van de ontwikkeling en het gebruik van Europese elektronische systemen met het oog op de wisselwerking met derden; dit geldt niet voor acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;

 

e)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante Unieacties op het gebied van e-overheid;

 

f)

de tijdige en transparante communicatie met de belanghebbenden die betrokken zijn bij het implementeren van Europese elektronische systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, met name over vertragingen bij het implementeren van nationale en gemeenschappelijke componenten.

  • 3. 
    De lidstaten dragen zorg voor:
 

a)

de ontwikkeling en werking van nationale componenten;

 

b)

de coördinatie op nationaal niveau van de ontwikkeling en het gebruik van de nationale componenten;

 

c)

de coördinatie op nationaal niveau van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid;

 

d)

de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om de betrokken douaneautoriteiten of economische actoren in staat te stellen ten volle gebruik te maken van Europese elektronische systemen;

 

e)

de implementatie op nationaal niveau van Europese elektronische systemen.

  • 4. 
    De Commissie publiceert ter informatie een indicatieve lijst van de Europese elektronische systemen die uit het programma worden gefinancierd, en actualiseert deze regelmatig.

HOOFDSTUK V

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 12

Werkprogramma

  • 1. 
    Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarige werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    Om te waarborgen dat het programma wordt uitgevoerd, stelt de Commissie, onverminderd het Financieel Reglement, bij uitvoeringshandeling meerjarige werkprogramma’s vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 3. 
    Met de meerjarige werkprogramma’s moet ernaar worden gestreefd de doelstellingen in artikel 3 te bereiken met behulp van de acties overeenkomstig artikel 7. Ze vermelden, in voorkomend geval, het totale bedrag van het financieringsplan voor alle acties, alsook:
 

a)

voor elke actie:

 

i)

de beoogde doelstellingen en verwachte resultaten, overeenkomstig de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen;

 

ii)

een beschrijving van de te financieren acties;

 

iii)

in voorkomend geval, een indicatie van het aan elke actie toegewezen bedrag, en

 

iv)

de uitvoeringsmethode en een indicatief tijdschema voor de uitvoering;

 

b)

voor subsidies, het in artikel 10, lid 2, bedoelde maximale medefinancieringspercentage en, in voorkomend geval, de toe te passen essentiële toekenningscriteria.

Artikel 13

Monitoring en verslaglegging

  • 1. 
    De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde algemene en specifieke doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen.
  • 2. 
    Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen met betrekking tot de indicatoren indien nodig alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.
  • 3. 
    Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe moeten evenredige verslagleggingsvereisten gelden voor de ontvangers van middelen van de Unie.

Artikel 14

Evaluatie

  • 1. 
    Evaluaties worden tijdig verricht, zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
  • 2. 
    Een tussentijdse evaluatie van het programma wordt verricht door de Commissie zodra er voldoende informatie is over de uitvoering ervan, maar uiterlijk vier jaar nadat met die uitvoering is begonnen. In haar tussentijdse evaluatie zal de Commissie de prestaties van het programma, met inbegrip van aspecten als doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie, synergie binnen het programma en Uniemeerwaarde beoordelen.
  • 3. 
    Aan het einde van de uitvoering van het programma, maar hoe dan ook niet later dan vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie.
  • 4. 
    De Commissie geeft het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s kennis van de conclusies van de evaluaties en van haar opmerkingen en geleerde lessen in dat verband.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK VI

UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van die datum een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met dezelfde termijnen verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het Comité douaneprogramma genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Informatie, communicatie en publiciteit

  • 1. 
    De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.
  • 2. 
    De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.
  • 3. 
    De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 19

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1294/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 20

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1294/2013, die op die acties van toepassing blijft tot deze worden afgesloten.
  • 2. 
    De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1294/2013.
  • 3. 
    Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook kredieten in de Uniebegroting na 2027 worden opgenomen ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    P. ZACARIAS
 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)] en standpunt van de Raad in eerste lezing van 1 maart 2021 (PB C 86 van 12.3.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2021 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 209).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de faciliteit voor herstel en veerkracht (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
  • (6) 
    Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot instelling van de faciliteit voor herstel en veerkracht (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).
  • (9) 
    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Verordening (EU) 2019/880 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het binnenbrengen en de invoer van cultuurgoederen (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 1).
 

BIJLAGE I

NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN MOGELIJKE ACTIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 3, EERSTE ALINEA, ONDER A), B) EN D)

Acties als bedoeld in artikel 7, lid 3, eerste alinea, onder a), b) en d), kunnen ere de volgende vormen aannemen:

 

1.

bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen

 

seminars en workshops, waaraan doorgaans deelnemers van alle betrokken landen deelnemen, met presentaties, intensieve discussies en activiteiten met betrekking tot een bepaald onderwerp;

 

werkbezoeken die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis op het gebied van douaneaangelegenheden op te doen of deze te vergroten;

 

2.

op projecten gebaseerde gestructureerde samenwerking

 

projectgroepen, gewoonlijk bestaande uit een beperkt aantal deelnemende landen, die actief zijn gedurende een beperkte periode en die een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat nastreven, waaronder coördinatie of benchmarking;

 

taakgroepen, zijnde gestructureerde samenwerkingsverbanden met een tijdelijk of permanent karakter waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op bepaalde terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve assistentie en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

 

monitoringactiviteiten door gezamenlijke teams van ambtenaren van de Commissie en van de geselecteerde autoriteiten om douanepraktijken te analyseren, problemen met de toepassing van de regels in kaart te brengen en eventueel voorstellen te doen voor aanpassing van de regels en de werkmethoden van de Unie;

 

3.

acties voor competentieontwikkeling en andere capaciteitsopbouw bij de betrokkenen

 

gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de verwerving van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op douanegebied;

 

technische ondersteuning voor het verbeteren van de administratieve procedures, het versterken van bestuurlijke capaciteit en het verbeteren van de werkwijzen en -processen van douaneautoriteiten door goede praktijken te ontwikkelen en uit te wisselen.

 

BIJLAGE II

INDICATOREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13, LID 1

Om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen, zullen de volgende indicatoren worden gebruikt:

 

A.

Bestuurlijke, personele en IT-capaciteitsopbouw

 

1.

het overzicht van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (het aantal uit hoofde van het programma georganiseerde in verband met de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid met betrekking tot de douane en het aantal aanbevelingen naar aanleiding van die acties);

 

2.

de opleidingsindex (het aantal gebruikte leermodules, het aantal ambtenaren dat een opleiding heeft gevolgd en de kwaliteitsscore die de deelnemers eraan gegeven hebben);

 

3.

de beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in een percentage van tijd);

 

4.

de beschikbaarheid van een gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in een percentage van tijd);

 

5.

het gebruik van belangrijke Europese elektronische systemen om de onderlinge verbondenheid te verbeteren en over te gaan op een papierloze douane-unie (het aantal uitgewisselde berichten en verrichte raadplegingen);

 

6.

het voltooiingspercentage van het douanewetboek van de Unie (het percentage van mijlpalen die bereikt zijn bij de uitvoering van de elektronische systemen van het douanewetboek van de Unie);

 

B.

Kennisuitwisseling en netwerken

 

1.

de index van de mate van de samenwerking (de mate waarin netwerken heeft plaatsgevonden en het aantal persoonlijke ontmoetingen en aantal onlinesamenwerkingsgroepen);

 

2.

de index van beste praktijken en richtsnoeren (het aantal uit hoofde van het programma georganiseerde acties in verband met de toepassing en uitvoering van de beste praktijken en richtsnoeren met betrekking tot douane en het percentage deelnemers dat gebruik heeft gemaakt van met steun van het programma ontwikkelde richtsnoeren voor werkpraktijken).

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.