Verordening 2021/818 - Programma Creatief Europa (2021-2027)

1.

Wettekst

28.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 189/34

 

VERORDENING (EU) 2021/818 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 167, lid 5, en artikel 173, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Vanuit cultureel, educatief, democratisch, ecologisch, sociaal, economisch en mensenrechtenstandpunt hebben cultuur, kunst, cultureel erfgoed en culturele diversiteit een grote waarde voor de Europese samenleving, en zij moeten worden bevorderd en ondersteund. Volgens de verklaring van Rome van 25 maart 2017 en de Europese Raad van 14 en 15 december 2017 vervullen onderwijs en cultuur een sleutelrol bij het opbouwen van inclusieve, hechte samenlevingen voor iedereen en bij het behoud van het Europese concurrentievermogen.

 

(2)

Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) luidt: “De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot een minderheid behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen”. Die waarden zijn verder bevestigd en uitgesproken in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft, op grond van artikel 6 VEU. In het bijzonder zijn in artikel 11 respectievelijk artikel 13 van het Handvest de vrijheid van meningsuiting en van informatie en de vrijheid van kunsten en wetenschappen verankerd.

 

(3)

In artikel 3 VEU wordt voorts bepaald: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en, onder meer, “De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed”.

 

(4)

De mededeling van de Commissie van 22 mei 2018 getiteld “Een nieuwe Europese agenda voor cultuur” bevat doelstellingen voor de culturele en creatieve sectoren. Het doel is om de kracht van cultuur en culturele diversiteit te benutten ten behoeve van sociale cohesie en maatschappelijk welzijn door de grensoverschrijdende dimensie van culturele en creatieve sectoren te stimuleren en hun capaciteit te bevorderen om te groeien, om op cultuur gebaseerde creativiteit in onderwijs en innovatie aan te moedigen, om werkgelegenheid en groei mogelijk te maken en om internationale culturele betrekkingen te versterken. Het programma Creatief Europa (het “programma”) zal samen met andere programma’s en fondsen van de Unie de nieuwe Europese agenda voor cultuur ondersteunen. De intrinsieke waarde van cultuur en artistieke expressie moet worden behouden en bevorderd, en artistieke creatie moet centraal staan in het programma. Dit is eveneens in overeenstemming met het Unesco-Verdrag van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, dat op 18 maart 2007 in werking is getreden en waarbij de Unie en haar lidstaten partij zijn.

 

(5)

Om deze gedeelde ruimte van culturele diversiteit voor de Europese volkeren te bevorderen, is het van belang om de transnationale verspreiding van artistieke en culturele werken, collecties en producten te stimuleren, en zodoende dialoog en culturele uitwisselingen aan te moedigen, en om de transnationale mobiliteit van kunstenaars en van culturele en creatieve professionals te bevorderen.

 

(6)

Het beschermen en verbeteren van cultureel erfgoed faciliteert de vrije deelname aan het culturele leven overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (VN) en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Cultureel erfgoed speelt derhalve een belangrijke rol in de opbouw van een vreedzame en democratische samenleving, in processen van duurzame ontwikkeling en in de bevordering van culturele diversiteit.

 

(7)

De bevordering van Europese culturele diversiteit gaat uit van de vrijheid van artistieke expressie, de capaciteiten en bekwaamheden van kunstenaars en culturele actoren, het bestaan van bloeiende en veerkrachtige culturele en creatieve sectoren en het vermogen van kunstenaars en culturele actoren om hun werken te creëren, te innoveren en te produceren en deze te verspreiden onder een groter en diverser Europees publiek. Zodoende wordt het bedrijfspotentieel van de culturele en creatieve sectoren uitgebreid, worden de toegang tot en de bevordering van creatieve content, kunstonderzoek en creativiteit vergroot en wordt bijgedragen aan duurzame groei en nieuwe werkgelegenheid. Daarnaast draagt de bevordering van creativiteit en nieuwe kennis bij aan een sterker concurrentievermogen en de stimulering van innovatie in de industriële waardeketens. De rijke verscheidenheid van cultuur en taal in de Unie is een belangrijke troef voor het Europese project. Tegelijkertijd wordt de Europese culturele en creatieve markt gekenmerkt door specifieke geografische bijzonderheden, taalkenmerken, of beide, wat tot versnippering van de markt kan leiden. Er zijn dan ook verdere inspanningen nodig om ervoor te zorgen dat de culturele en creatieve sectoren ten volle profiteren van de interne markt van de Unie en met name van de digitale eengemaakte markt.

 

(8)

De digitale omwenteling is een paradigmaverandering voor de culturele en creatieve sectoren. Ze heeft gewoonten, relaties en productie- en consumptiemodellen gewijzigd. Dit brengt een aantal uitdagingen met zich mee. Tegelijk biedt de digitale omwenteling nieuwe kansen voor de culturele en creatieve sectoren wat betreft de creatie en distributie van Europese werken en de toegang ertoe, wat de Europese samenleving in haar geheel ten goede komt. Het programma moet de culturele en creatieve sectoren aanmoedigen om deze kansen te benutten.

 

(9)

Het programma moet rekening houden met het duale karakter van de culturele en creatieve sectoren en derhalve oog hebben voor enerzijds de intrinsieke en artistieke waarde van cultuur, en anderzijds de economische waarde van die sectoren, waaronder de bredere bijdrage van die sectoren aan groei, concurrentievermogen, creativiteit en innovatie. Ook moet het programma rekening houden met het positieve effect van cultuur op de interculturele dialoog, sociale cohesie en de verspreiding van kennis. Daarvoor zijn sterke Europese culturele en creatieve sectoren nodig, met name een levendige Europese audiovisuele industrie, gezien haar vermogen om een divers publiek te bereiken en haar economische belang, waaronder haar economische belang voor andere creatieve sectoren. De concurrentie op de mondiale audiovisuele markten is echter nog groter geworden door de toenemende digitale omwenteling, waaronder veranderingen in de mediaproductie en -consumptie en het groeiende aandeel van mondiale platforms in de verspreiding van content. Daarom is het nodig de steun aan de Europese industrie te intensiveren.

 

(10)

Uit het voorbeeld van het bij Besluit nr. 445/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) vastgestelde Uniemechanisme voor het evenement Culturele Hoofdsteden van Europa (“Culturele Hoofdsteden van Europa”) blijkt dat culturele en creatieve sectoren de gebieden die tot de Unie behoren in belangrijke mate versterken en dynamischer maken. Op die manier zijn de culturele en creatieve sectoren belangrijke aanjagers van kwaliteitstoerisme en regionale, lokale en stedelijke ontwikkeling in de hele Unie.

 

(11)

Om effectief te zijn, moet het programma middels op maat gemaakte maatregelen binnen een onderdeel dat gewijd is aan de audiovisuele sector (het “onderdeel MEDIA”), een onderdeel dat gewijd is aan de andere culturele en creatieve sectoren (het “onderdeel Cultuur”) en een Sectoroverschrijdend onderdeel (het “Sectoroverschrijdend onderdeel”), rekening houden met de specifieke aard en uitdagingen van de verschillende culturele en creatieve sectoren en hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften.

 

(12)

Het programma moet steun verstrekken aan acties en activiteiten met Europese meerwaarde die een aanvulling vormen op regionale, nationale, internationale programma’s en beleidsmaatregelen en op andere programma’s en beleidsmaatregelen van de Unie, en moet een positief effect hebben op de Europese burgers, en de ontwikkeling en bevordering van transnationale samenwerking en uitwisselingen in de culturele en creatieve sectoren ondersteunen. Via dergelijke acties en activiteiten draagt het programma bij tot de versterking van de Europese identiteit en waarden en bevordert het de verscheidenheid van cultuur en taal.

 

(13)

Muziek in al haar vormen en uitdrukkingen, vooral eigentijdse en live muziek, vormt een belangrijk onderdeel van het culturele, artistieke en economische landschap van de Unie en haar erfgoed. Het is een element van sociale samenhang en vervult een sleutelrol bij het bevorderen van de economische en culturele ontwikkeling. Het onderdeel Cultuur moet daarom aandacht besteden aan de muzieksector.

 

(14)

Het onderdeel Cultuur moet netwerken van creatieve gemeenschappen bevorderen en grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking bevorderen door gebruik te maken van verschillende vaardigheden, zoals artistieke, creatieve, digitale en technologische vaardigheden.

 

(15)

Het Sectoroverschrijdend onderdeel is erop gericht het potentieel voor samenwerking tussen verschillende culturele en creatieve sectoren te benutten en de gemeenschappelijke uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd, aan te pakken. Een gezamenlijke transversale aanpak kan voordelen opleveren op het gebied van kennisoverdracht en administratieve efficiëntie. In dit verband dragen de programmadesks bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en de uitvoering ervan.

 

(16)

In de audiovisuele sector zijn Uniemaatregelen nodig in aanvulling op haar beleid inzake de digitale eengemaakte markt. Dit heeft met name betrekking op de modernisering van het kader voor auteursrechten middels de Richtlijnen (EU) 2019/789 (5) en (EU) 2019/790 (6) van het Europees Parlement en de Raad, en Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad (8). De Richtlijnen (EU) 2019/789 en (EU) 2019/790hebben tot doel de Europese audiovisuele actoren beter in staat te stellen werken te creëren, financieren, produceren en verspreiden die voldoende aangeboden worden op verschillende media, bijvoorbeeld televisie, bioscoop of video-on-demand, en die beschikbaar en aantrekkelijk zijn voor kijkers in een toegankelijkere en meer concurrerende markt, binnen en buiten Europa. Deze richtlijnen zijn ook gericht op het tot stand brengen van een goed functionerende markt voor scheppende kunstenaars en rechthebbenden, met name voor perspublicaties en onlineplatforms, en het waarborgen van een billijke vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars, wat aspecten zijn waarmee in het hele programma rekening moet worden gehouden. Voorts moet meer steun geboden worden om te kunnen inspelen op recente marktontwikkelingen, met name de sterkere positie van globale distributieplatforms ten opzichte van de nationale omroepen die traditioneel investeren in de productie van Europese werken. Aangezien de marktomstandigheden en de audiovisuele actoren op dit gebied zich blijven ontwikkelen, moeten in het kader van de uitvoering van het programma specifieke criteria worden vastgesteld om te bepalen wat een onafhankelijk productiebedrijf is.

 

(17)

Het programma moet de breedst mogelijke deelname van organisaties uit de culturele en creatieve sectoren mogelijk maken en deze organisaties in staat stellen op een zo ruim mogelijke manier toegang te krijgen tot het programma, ongeacht hun geografische oorsprong. Het programma moet deze organisaties en het beste talent, waar ook gevestigd, ondersteunen om over de grenzen heen en internationaal actief te zijn. Het onderdeel MEDIA moet rekening houden met de verschillen tussen de landen op het gebied van de productie en verspreiding van audiovisuele content en toegang tot audiovisuele content en trends in verband met de consumptie van audiovisuele content, en met name hun taalkenmerken en geografische bijzonderheden, om zo een gelijker speelveld te creëren, de deelname van en de samenwerking tussen lidstaten met verschillende audiovisuele capaciteiten te verbreden en Europees talent, waar ook gevestigd, te ondersteunen om over de grenzen heen en internationaal actief te zijn. Ook moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden genoemd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

 

(18)

De speciale acties in het kader van het programma, zoals de actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel, vastgesteld bij Besluit nr. 1194/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) (het “Europees erfgoedlabel”), de Europese erfgoeddagen, Europese prijzen op het gebied van hedendaagse muziek, rock en popmuziek, literatuur, erfgoed en architectuur en de Culturele Hoofdsteden van Europa, hebben miljoenen Europese burgers direct bereikt, hebben aangetoond welke sociale en economische voordelen Europees cultuurbeleid kan bieden, en moeten daarom worden voortgezet en waar mogelijk worden uitgebreid. Het onderdeel Cultuur moet de netwerkactiviteiten van de Europese erfgoedlabelsites ondersteunen. Er moet ook worden nagedacht over de mogelijkheid de Europese prijzen uit te breiden tot nieuwe gebieden en sectoren, meer bepaald theater.

 

(19)

Cultuur is van cruciaal belang voor het versterken van inclusieve, hechte samenlevingen. Tegen de achtergrond van vraagstukken inzake migratie en uitdagingen inzake integratie speelt cultuur een fundamentele rol bij het creëren van mogelijkheden voor interculturele dialoog en de integratie van migranten en vluchtelingen, door hen het gevoel te geven dat ze tot de gastgemeenschap behoren, en in het ontwikkelen van goede banden tussen migranten en nieuwe gemeenschappen.

 

(20)

Teneinde bij te dragen aan een inclusieve samenleving, dient het programma de culturele participatie in de hele Unie te bevorderen en te vergroten, met name voor mensen met een handicap en mensen met een kansarme achtergrond.

 

(21)

Overeenkomstig de Verklaring van Davos van 22 januari 2018 getiteld “Naar een kwalitatief hoogstaande Baukultur voor Europa” moeten stappen worden genomen ter bevordering van een nieuwe geïntegreerde benadering van het vormgeven van een kwalitatief hoogstaande gebouwde omgeving die in de cultuur is verankerd, die de sociale samenhang versterkt, voor een duurzaam milieu zorgt en aan de gezondheid en het welzijn van de gehele bevolking bijdraagt. Bij deze benadering mag niet alleen de nadruk worden gelegd op stedelijke gebieden, maar ook op de interconnectiviteit van de perifere en plattelandsgebieden. Het concept van Baukultur omvat alle factoren die rechtstreeks invloed hebben op de leefkwaliteit van burgers en gemeenschappen en aldus op zeer concrete wijze de inclusiviteit, samenhang en duurzaamheid bevorderen.

 

(22)

Vrijheid van meningsuiting en artistieke vrijheid zijn kernelementen van bloeiende culturele en creatieve sectoren. Met name de nieuwsmediasector heeft behoefte aan een vrij, divers en pluriform medialandschap. In combinatie met Richtlijn 2020/13/EU moet het programma zo een vrij, divers en pluriform medialandschap stimuleren en cross-overs en horizontale activiteiten ter ondersteuning van de nieuwsmediasector aanmoedigen. Het programma moet professionals op het gebied van nieuwe media ondersteunen en de ontwikkeling van kritisch denken onder de burgers stimuleren door mediawijsheid te bevorderen.

 

(23)

Het programma moet ook de belangstelling aanwakkeren en de toegang verbeteren met betrekking tot Europese audiovisuele werken, met name via maatregelen voor publieksontwikkeling, waaronder filmeducatie.

 

(24)

Mobiliteit van kunstenaars en cultuurwerkers over de grenzen heen in het kader van het onderdeel Cultuur kan bijdragen tot beter verbonden, sterkere en duurzamere culturele en creatieve sectoren in de Unie, aangezien het een manier is om vaart te zetten achter de ontwikkeling van vaardigheden en de leercurve in de culturele en creatieve sectoren, intercultureel bewustzijn te versterken en de transnationale cocreatie, coproductie, circulatie en verspreiding van werken te bevorderen.

 

(25)

Gezien de specifieke kenmerken van de culturele en creatieve sectoren moeten samenwerkingsprojecten, met name kleinschalige projecten, centraal staan in het onderdeel Cultuur. Daarom moet de Commissie deelname aan het programma faciliteren door bureaucratische procedures aanzienlijk te vereenvoudigen, vooral in de aanvraagfase, en, in het geval van kleinschalige projecten, door hogere cofinancieringspercentages toe te staan.

 

(26)

In lijn met de artikelen 8 en 10 VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in het programma, in al zijn activiteiten, en moeten, waar dat van toepassing is, passende criteria voor genderevenwicht worden vastgesteld. Vrouwen zijn actief betrokken in de culturele en creatieve sectoren als auteurs, professionals, leerkrachten, kunstenaars en leden van het publiek. Het is echter minder waarschijnlijk dat vrouwen besluitvormingsfuncties bekleden in culturele, artistieke en creatieve instellingen. Daarom moet het programma vrouwelijk talent bevorderen om vrouwen in hun artistieke en professionele loopbaan te ondersteunen.

 

(27)

Rekening houdend met de gezamenlijke mededeling van 8 juni 2016, getiteld “Naar een EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen”, onderschreven door de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2017 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2018 (10), en de conclusies van de Raad van 24 mei 2017 over een strategische aanpak van de EU voor internationale culturele betrekkingen moeten Europese financieringsinstrumenten, en in het bijzonder het programma, de relevantie van cultuur bij internationale betrekkingen en de rol ervan bij de bevordering van Europese waarden erkennen door middel van specifieke, gerichte acties die duidelijke effecten voor de Unie opleveren op mondiale schaal.

 

(28)

In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 22 juli 2014 getiteld “Naar een geïntegreerde aanpak van cultureel erfgoed voor Europa” moeten relevant beleid en relevante instrumenten de erfenis verzekeren van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed 2018, waarin cultuur op geslaagde en efficiënte wijze werd geïntegreerd in andere beleidsterreinen, met name door middel van een participatieve governance-aanpak, door de langetermijn- en duurzaamheidswaarde van het cultureel erfgoed van Europa vast te stellen, een meer geïntegreerde aanpak te ontwikkelen voor het behoud en de valorisatie ervan en de duurzame bescherming, de regeneratie, de aanpasbare herbestemming en de bevordering van de waarden ervan te ondersteunen door middel van bewustmakings- en netwerkactiviteiten. In de culturele sector moet aandacht worden besteed aan de ondersteuning van kunstenaars, scheppende kunstenaars en artistieke ambachtslieden die geschoold zijn in traditionele beroepen in verband met restauratie van cultureel erfgoed. Met name in de audiovisuele sector vormen erfgoedwerken een cruciale bron van herinnering en culturele diversiteit en bieden zij potentiële marktkansen. In deze context dragen audiovisuele archieven en bibliotheken bij tot het behoud en hergebruik van en nieuwe marktontwikkelingen voor erfgoedwerken.

 

(29)

In lijn met de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriële strategie voor Europa”, moet de Unie vertrouwen op haar sterke punten, met name haar diversiteit, haar talenten, haar waarden, haar manier van leven en haar vernieuwers en scheppende kunstenaars.

 

(30)

Het welslagen van het programma berust op de ontwikkeling van innovatieve en effectieve projecten die leiden tot goede praktijken op het vlak van transnationale Europese samenwerking in de culturele en creatieve sectoren. Waar mogelijk moeten dergelijke succesverhalen worden gepromoot om de ondersteuning van nieuwe bedrijfsmodellen en competenties aan te moedigen, traditionele kennis te bevorderen en creatieve en interdisciplinaire oplossingen in economische en sociale waarde om te zetten.

 

(31)

Het programma moet, onder bepaalde voorwaarden, openstaan voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie, toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen en de strategische partners van de Unie.

 

(32)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (11), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

 

(33)

Derde landen moeten ernaar streven ten volle aan het programma deel te nemen. Derde landen die niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname aan het onderdeel MEDIA en het Sectoroverschrijdend onderdeel, maar wel deelnemen aan het onderdeel cultuur, moeten echter de mogelijkheid hebben om programmadesks op te zetten en te ondersteunen om het programma in hun land te promoten en grensoverschrijdende samenwerking binnen de culturele en creatieve sectoren te stimuleren.

 

(34)

Rekening houdend met de specifieke situatie van de audiovisuele markt in het betrokken land en de mate van integratie in het Europese audiovisuele beleidskader, moeten afwijkingen van de verplichting tot naleving van de voorwaarden van Richtlijn 2010/13/EU worden onderzocht en in terdege gemotiveerde gevallen aan landen van het Europese nabuurschapsbeleid worden toegestaan. De vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 2010/13/EU moeten regelmatig worden gemonitord. Bovendien moet de deelname aan door het onderdeel MEDIA gefinancierde acties per geval in de betreffende werkprogramma’s worden vastgesteld.

 

(35)

Het programma moet de samenwerking stimuleren tussen de Unie en internationale organisaties zoals UNESCO, de Raad van Europa, met inbegrip van Eurimages en het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (het “Waarnemingscentrum”), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom. Ook moet het programma steun bieden aan het engagement van de Unie voor de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, met name de culturele dimensie ervan. Wat de audiovisuele sector betreft, moet het programma zorgen voor de bijdrage van de Unie aan het Waarnemingscentrum.

 

(36)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering, uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, heeft dit programma de bedoeling bij te dragen aan het mainstreamen van klimaatactie en het verwezenlijken van de algemene doelstelling 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie aan klimaatdoelen te besteden. In overeenstemming met de Europese Green Deal als blauwdruk voor duurzame groei moeten de acties in het kader van deze verordening het “berokken geen schade”-beginsel eerbiedigen. Tijdens de uitvoering van het programma moeten relevante acties op dit gebied in kaart worden gebracht en opgezet zonder de fundamentele aard van het programma te veranderen, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen.

 

(37)

Met het oog op vereenvoudiging en efficiëntie moet de Commissie begrotingsvastleggingen in jaarlijkse tranches kunnen verdelen. In dat geval moet de Commissie de jaarlijkse tranches tijdens de uitvoering van het Programma vastleggen, rekening houdend met de voortgang van de acties waarvoor financiële bijstand is toegekend, met de geraamde behoeften en met de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. De Commissie moet de begunstigden van de subsidie een indicatief tijdschema meedelen voor de vastlegging van de afzonderlijke jaarlijkse tranches.

 

(38)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

 

(39)

“LUX — de Europese publieksprijs voor de beste film, uitgereikt door het Europees Parlement en de European Film Academy” is uitgegroeid tot een onderscheidende Europese prijs, die Europese films promoot en verspreidt die de Europese identiteit en waarden over de nationale grenzen heen weerspiegelen, en bouwt voort op samenwerking met een gemeenschap van bekende filmmakers en Europese filmorganisaties en -netwerken.

 

(40)

Het Jeugdorkest van de Europese Unie heeft sinds zijn oprichting unieke deskundigheid opgebouwd wat de bevordering van de toegang tot muziek, interculturele dialoog, wederzijds respect en begrip door cultuur betreft, en draagt ook bij tot de internationale loopbaanontwikkeling en opleiding van jonge muzikanten. Bijzonder aan het Jeugdorkest van de Europese Unie is het feit dat het een bij een resolutie van het Europees Parlement opgericht Europees orkest is dat de culturele grenzen overschrijdt en dat bestaat uit jonge musici die volgens veeleisende artistieke criteria jaarlijks door middel van een streng en transparant auditieproces in alle lidstaten worden geselecteerd in heel Europa. Deze bijzondere bijdrage aan de culturele diversiteit en identiteit van Europa moet worden erkend, bijvoorbeeld door te voorzien in acties waarvoor het Jeugdorkest van de Europese Unie en soortgelijke Europese culturele entiteiten een aanvraag tot deelname kunnen indienen. Om de stabiele werking van dergelijke entiteiten te waarborgen moet het mogelijk zijn hun meerjarige financiering te verstrekken.

 

(41)

Organisaties in de culturele en creatieve sectoren met een grote geografische dekking in Europa en waarvan de activiteiten culturele diensten omvatten die rechtstreeks aan de Europese burgers in de Unie worden geleverd en derhalve het potentieel hebben om een direct effect te hebben op de Europese identiteit, moeten voor steun van de Unie in aanmerking komen.

 

(42)

Een efficiënte toewijzing van de middelen uit de algemene begroting van de Unie vereist dat alle acties en activiteiten die uit hoofde van het programma worden uitgevoerd, een Europese meerwaarde aantonen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat zij de activiteiten van de lidstaten complementeren. Er moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma’s die beleidsterreinen ondersteunen die nauw met elkaar verbonden zijn, zodat potentiële begunstigden zich bewust zijn van de verschillende financieringsmogelijkheden, en met horizontaal beleid zoals het mededingingsbeleid van de Unie.

 

(43)

Financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, of de concurrentie op de interne markt verstoren.

 

(44)

Het is belangrijk dat het programma ingaat op de structurele uitdagingen van de culturele en creatieve sectoren in Europa, die nog zijn verergerd door de COVID-19-pandemie. Het programma draagt in zich de fundamentele rol mee die de Europese cultuur en media vervullen ten behoeve van het welzijn van de burgers en bij het in staat stellen van burgers om onderbouwde beslissingen te nemen. Om potentiële grote crises in de toekomst zo goed mogelijk het hoofd te bieden en de culturele en creatieve sectoren te begeleiden bij hun digitale en ecologische transitie, moeten het programma, samen met andere relevante financieringsprogramma’s van de Unie en NextGenerationEU, het herstel op korte termijn van deze sectoren ondersteunen en de veerkracht en competitiviteit ervan op langere termijn vergroten.

 

(45)

De beleidsdoelstellingen van het programma worden ook aangepakt door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidsonderdelen van het InvestEU-programma 2021-2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (13), die onder meer de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties in de culturele en creatieve sectoren blijven vergemakkelijken.

 

(46)

Impact, kwaliteit en efficiëntie bij de implementatie van de projecten in het kader van het programma moeten de belangrijkste evaluatiecriteria van de projecten in kwestie zijn. Rekening houdend met de technische deskundigheid die vereist is om voorstellen in het kader van specifieke acties van het programma te kunnen beoordelen, kunnen leden van comités ter beoordeling van dergelijke voorstellen (“evaluatiecomités”) externe deskundigen zijn. Bij de selectie van de externe deskundigen moet terdege rekening worden gehouden met hun professionele achtergrond en het genderevenwicht van het betreffende comité.

 

(47)

Het programma moet een realistisch bestuurbaar systeem van kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren omvatten dat de acties vergezelt en de prestatie ervan doorlopend monitort. Die monitoring en de informatie- en communicatie-acties in verband met het programma en de acties ervan moeten voortbouwen op de drie onderdelen van het programma.

 

(48)

Gezien het belang en de complexiteit van het verzamelen en analyseren van gegevens en het meten van de impact van cultuurbeleid, moet de Commissie helpen bij het verzamelen van bewijsmateriaal en statistische gegevens over de trends en ontwikkelingen in de culturele en creatieve sectoren door gebruik te maken van haar deskundigheid en die van andere relevante onderzoeksinstellingen, en moet zij regelmatig verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de verzamelde gegevens.

 

(49)

Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (14)(het “MFK 2021-2027”).

 

(50)

In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (15).

 

(51)

Het Financieel Reglement Financieel Reglementis op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, met inbegrip van subsidies voor derden, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

 

(52)

De op grond van deze verordening vastgestelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die ze bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en de behoefte aan administratieve vereenvoudiging, met name in het aanvraagproces, ten behoeve van alle betrokken partijen, alsook met het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van deze keuze moet het gebruik van vaste bedragen, eenheidskosten en vaste percentages, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement, worden overwogen.

 

(53)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (17), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (18) en (EU) 2017/1939 (19) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot administratieve sancties. Met name heeft OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (20). Personen of entiteiten die financiële middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

 

(54)

Het moet mogelijk zijn op basis van een specifieke reeks criteria een Excellentiekeurmerk te verlenen aan kwalitatief hoogwaardige voorstellen voor acties die in het kader van het programma subsidiabel zijn, maar wegens budgettaire beperkingen niet uit hoofde van het programma kunnen worden gefinancierd. Het Excellentiekeurmerk erkent de kwaliteit van het voorstel en vereenvoudigt het zoeken naar alternatieve financiering in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus. Voor acties ten aanzien waarvan een Excellentiekeurmerk kan worden toegekend, moet aanvullende informatie worden verstrekt in de desbetreffende oproepen tot het indienen van voorstellen.

 

(55)

Gelet op artikel 349 VWEU en rekening houdend met de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, moet de specifieke bijdrage van de in dat artikel bedoelde regio’s aan de culturele diversiteit van de Unie, alsmede hun rol bij het bevorderen, onder meer via mobiliteit, van uitwisselingen van, en samenwerking met, mensen en organisaties uit derde landen, met name uit de buurlanden, naar waarde worden geschat. Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (21) en rekening houdend met de bijdrage van landen en gebieden overzee aan de internationale culturele invloed van de Unie, komen in landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Zo moet het mogelijk zijn dat mensen in dezelfde mate profiteren van de concurrentievoordelen die de culturele en creatieve industrieën kunnen bieden, met name economische groei en ontwikkeling.

 

(56)

Om een effectieve beoordeling van de ontwikkeling van het programma inzake het behalen van de doelstellingen ervan te verzekeren, dient de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, aan de Commissie te worden gedelegeerd voor wat betreft het ontwikkelen van een toezichts- en evaluatiekader en het evalueren van de programma-indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (22). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(57)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van he Financieel Reglement kan subsidiëring van een reeds begonnen actie slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. In die gevallen komen de kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt, niet voor financiering door de Unie in aanmerking, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Overeenkomstig artikel 193, lid 4, van het Financieel Reglement komen de uitgaven gedaan vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag ook niet in aanmerking voor financiering door de Unie in het geval van exploitatiesubsidies en dient de ondertekening van de subsidieovereenkomst plaats te vinden binnen vier maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde. Teneinde een onderbreking in de steun van de Unie te voorkomen, wat de belangen van de Unie zou kunnen schaden, moet in het financieringsbesluit, gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027, en slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen, kunnen worden bepaald dat activiteiten en kosten vanaf 1 januari 2021 subsidiabel zijn, zelfs indien deze activiteiten en deze kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag zijn uitgevoerd respectievelijk gemaakt.

 

(58)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waaronder administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren.

 

(59)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend ter vaststelling van de werkprogramma’s. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23). Met name moeten, zoals bepaald in deze verordening, de termijnen evenredig zijn en de leden van het comité in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid bieden om de ontwerpuitvoeringshandeling te bestuderen en hun standpunten kenbaar te maken.

 

(60)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat het programma Creatief Europa 2014-2020 vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24) (het “programma 2014-2020”) correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en administratieve bijstand. Met ingang van 1 januari 2021 moet in het kader van de technische en administratieve bijstand waar nodig worden gezorgd voor het beheer van acties in het kader van het programma 2014-2020 die uiterlijk op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.

 

(61)

Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de met name in het Handvest erkende beginselen. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het recht op non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, als verankerd in de artikelen 21 en 23 van het Handvest. Deze verordening strookt eveneens met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van de Verenigde Naties.

 

(62)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege het transnationale karakter ervan, het hoge aantal gefinancierde mobiliteits- en samenwerkingsactiviteiten en het brede geografische toepassingsgebied ervan, de gevolgen ervan voor toegang tot leermobiliteit en meer in het algemeen voor Unie-integratie, en de versterkte internationale dimensie ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

 

(63)

Derhalve moet Verordening (EU) nr. 1295/2013 met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken.

 

(64)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het programma Creatief Europa (het “programma”) vastgesteld voor de looptijd van het MFK 2021-2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode van 2021 tot 2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“culturele en creatieve sectoren”: alle sectoren

 

a)

waarin de activiteiten, waarvan vele het potentieel hebben om innovatie en werkgelegenheid te genereren, met name door het intellectuele eigendom:

 

i)

zijn gebaseerd op culturele waarden en artistieke en andere individuele of collectieve creatieve uitingen, en

 

ii)

het ontwikkelen, creëren, produceren, verspreiden en in stand houden van goederen en diensten die culturele, artistieke of andere creatieve uitingen belichamen, evenals aanverwante functies zoals educatie of beheer, omvatten;

 

b)

ongeacht:

 

i)

of de activiteiten in die sectoren wel of niet marktgericht zijn;

 

ii)

het soort organisatie dat die activiteiten uitvoert, en

 

iii)

hoe die organisatie wordt gefinancierd;

die sectoren omvatten onder meer architectuur, archieven, bibliotheken en musea, kunstambachten, audiovisuele werken (met inbegrip van film, tv-producties, videogames en multimediale uitingen), materieel en immaterieel cultureel erfgoed, design (inclusief modeontwerp), festivals, muziek, literatuur, uitvoerende kunsten (met inbegrip van theater en dans), boeken en uitgeverijen, radioproducties en beeldende kunsten;

 

2)

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten kan uitoefenen en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

 

3)

“blendingverrichtingen”: door de Uniebegroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten op grond van artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terug te betalen vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de Unie-begroting worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, of van commerciële financiële instellingen en investeerders.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

  • 1. 
    De algemene doelstellingen van het programma zijn:
 

a)

beschermen, ontwikkelen en bevorderen van de Europese verscheidenheid van cultuur en taal en van het culturele en taalkundige erfgoed van Europa;

 

b)

verbeteren van het concurrentievermogen en het economische potentieel van de culturele en creatieve sectoren, in het bijzonder de audiovisuele sector.

  • 2. 
    De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
 

a)

verbeteren van artistieke en culturele samenwerking op Europees niveau, ter ondersteuning van de creatie van Europese werken en ter versterking van de economische, sociale en externe dimensie van en van de innovatie en mobiliteit in de Europese culturele en creatieve sectoren;

 

b)

bevorderen van het concurrentievermogen, schaalbaarheid, samenwerking, innovatie en duurzaamheid, onder meer door middel van mobiliteit in de Europese audiovisuele sector;

 

c)

bevorderen van beleidssamenwerking en innovatieve acties ter ondersteuning van alle programmaonderdelen en bevorderen van een divers, onafhankelijk en pluriform medialandschap en van mediawijsheid, en daarbij de vrijheid van artistieke expressie, interculturele dialoog en sociale inclusie stimuleren.

  • 3. 
    Het programma omvat de volgende onderdelen:
 

a)

het onderdeel Cultuur, dat de culturele en creatieve sectoren omvat met uitzondering van de audiovisuele sector;

 

b)

het onderdeel MEDIA, dat de audiovisuele sector bestrijkt;

 

c)

het Sectoroverschrijdend onderdeel, dat acties in alle culturele en creatieve sectoren omvat.

  • 4. 
    De doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van acties met Europese meerwaarde, met erkenning voor de intrinsieke en economische waarde van cultuur. Europese meerwaarde wordt onder meer gewaarborgd door:
 

a)

het transnationale karakter van acties en activiteiten, die een aanvulling vormen op regionale, nationale, internationale programma’s en beleidsmaatregelen en op andere programma’s en beleidsmaatregelen van de Unie, en zo de gemeenschappelijke Europese wortels en culturele diversiteit bevorderen;

 

b)

grensoverschrijdende samenwerking, onder meer door middel van mobiliteit, tussen organisaties en professionals in de culturele en creatieve sectoren, en het potentieel van dergelijke samenwerking voor het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen, waaronder de digitale omwenteling, en voor het bevorderen van de toegang tot cultuur, actieve betrokkenheid van burgers en interculturele dialoog;

 

c)

de schaalvoordelen, groei en banen die door de steun van de Unie worden bevorderd, waardoor een hefboomeffect wordt gecreëerd dat extra middelen kan genereren;

 

d)

te zorgen voor een gelijker speelveld door middel van acties met Europese meerwaarde in het kader van het onderdeel MEDIA waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van verschillende landen, met name wat betreft de productie en distributie van content, de toegang tot content, de omvang en specifieke kenmerken van hun markten en hun verscheidenheid van cultuur en taal, op een wijze die de deelname van landen met verschillende audiovisuele capaciteiten verruimt en de samenwerking tussen deze landen versterkt.

  • 5. 
    Bij het nastreven van de doelstellingen van het programma zullen inclusie, gelijkheid, diversiteit en participatie worden aangemoedigd die, in voorkomend geval, worden verwezenlijkt door middel van specifieke stimulansen die:
 

a)

ervoor zorgen dat personen met een handicap, personen die tot minderheden behoren en personen die sociaal gemarginaliseerde groepen behoren, toegang hebben tot de culturele en creatieve sectoren en die hun actieve deelname aan deze sectoren aanmoedigen, met inbegrip van zowel het creatieve proces als de ontwikkeling van het publiek, en

 

b)

gendergelijkheid bevorderen, met name als motor van creativiteit, economische groei en innovatie.

Artikel 4

Acties van het programma

Het programma ondersteunt acties die in overeenstemming zijn met de prioriteiten in de artikelen 5, 6 en 7 en de beschrijvingen in bijlage I.

Artikel 5

Onderdeel Cultuur

  • 1. 
    In overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen van het programma heeft het onderdeel Cultuur de volgende prioriteiten:
 

a)

versterken van de transnationale samenwerking en de grensoverschrijdende dimensie van de productie, verspreiding en zichtbaarheid van Europese werken en het versterken van de mobiliteit van actoren in de culturele en creatieve sectoren;

 

b)

vergroten van de toegang tot cultuur en de deelname eraan, en intensiveren van de publieksbetrokkenheid en verbeteren van de publieksontwikkeling in heel Europa;

 

c)

bevorderen van maatschappelijke veerkracht, sociale inclusie en interculturele dialoog via cultuur en cultureel erfgoed;

 

d)

vergroten van de capaciteit van de Europese culturele en creatieve sectoren, met inbegrip van de capaciteit van personen die daarin werkzaam zijn, om talent te koesteren, te innoveren, tot bloei te komen en werkgelegenheid en groei te creëren;

 

e)

versterken van de Europese identiteit en waarden via cultureel bewustzijn, cultuureducatie en cultuurgebaseerde creativiteit in het onderwijs;

 

f)

bevorderen van capaciteitsopbouw in de Europese culturele en creatieve sectoren, met inbegrip van grassrootsorganisaties en micro-organisaties, zodat zij op internationaal niveau actief kunnen zijn;

 

g)

bijdragen aan de mondiale strategie van de Unie voor internationale betrekkingen door cultuur.

  • 2. 
    De acties waarmee de in lid 1 van dit artikel genoemde prioriteiten moeten worden nagestreefd, zijn opgenomen in afdeling 1 van bijlage I.

Artikel 6

Onderdeel Media

  • 1. 
    In overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen van het programma heeft het onderdeel MEDIA de volgende prioriteiten:
 

a)

bevorderen van talent, competenties en vaardigheden, en stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking, mobiliteit en innovatie bij het creëren en produceren van Europese audiovisuele werken, waardoor samenwerking tussen lidstaten met verschillende audiovisuele capaciteiten wordt aangemoedigd;

 

b)

vergroten van de verspreiding, de promotie, de online distributie van Europese audiovisuele werken en de distributie ervan in bioscopen in de Unie en internationaal in de nieuwe digitale omgeving, onder meer door middel van innovatieve bedrijfsmodellen;

 

c)

promoten van Europese audiovisuele werken, waaronder erfgoedwerken, en ondersteunen van de betrokkenheid en ontwikkeling van publiek van alle leeftijden, met name jongeren, in heel Europa en daarbuiten.

  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel genoemde prioriteiten worden gerealiseerd door steun voor de ontwikkeling, productie, promotie en verspreiding van Europese werken en steun voor de toegang tot deze werken, die tot doel hebben een divers publiek binnen en buiten Europa te bereiken, waardoor wordt ingespeeld op nieuwe marktontwikkelingen en ter aanvulling van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/13/EU.
  • 3. 
    De acties waarmee de in lid 1 van dit artikel genoemde prioriteiten moeten worden nagestreefd, zijn opgenomen in afdeling 2 van bijlage I.

Artikel 7

Sectoroverschrijdend onderdeel

  • 1. 
    In overeenstemming met de in artikel 3 vermelde doelstellingen van het programma heeft het Sectoroverschrijdend onderdeel de volgende prioriteiten:
 

a)

ondersteunen van sectoroverschrijdende transnationale beleidssamenwerking, ook wat betreft samenwerking bij het bevorderen van de rol van cultuur bij sociale inclusie en samenwerking inzake artistieke vrijheid, bevorderen van de zichtbaarheid van het programma en ondersteunen van de overdraagbaarheid van de resultaten van het programma;

 

b)

aanmoedigen van innovatieve benaderingen voor de creatie, de verspreiding en de promotie van, en de toegang tot, content in alle culturele en creatieve sectoren en in andere sectoren, onder meer door rekening te houden met de digitale omwenteling, zowel wat marktgerelateerde als niet-marktgerelateerde aspecten betreft;

 

c)

bevorderen van sectoroverschrijdende activiteiten die gericht zijn op de aanpassing aan de structurele en technologische veranderingen in de mediasector, waaronder het versterken van een vrij, divers en pluriform medialandschap, kwaliteitsjournalistiek en mediawijsheid, onder meer in de digitale omgeving;

 

d)

ondersteunen van de oprichting van programmadesks in deelnemende landen en de activiteiten van programmadesks en stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken binnen de culturele en creatieve sectoren.

  • 2. 
    De acties waarmee de in lid 1 van dit artikel genoemde prioriteiten moeten worden nagestreefd, zijn opgenomen in afdeling 3 van bijlage I.

Artikel 8

Begroting

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 1 842 000 000 EUR in lopende prijzen.
  • 2. 
    Als gevolg van de programmaspecifieke aanpassing bepaald in artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 wordt het in lid 1 van dit artikel vermelde bedrag verhoogd met een extra toewijzing van 600 000 000 EUR in prijzen van 2018, zoals nader vastgesteld in bijlage II bij die verordening.
  • 3. 
    Het in lid 1 van dit artikel vermelde bedrag wordt indicatief verdeeld als volgt:
 

a)

ten minste 33 % voor de in artikel 3, lid 2, punt a), vermelde doelstelling (onderdeel Cultuur);

 

b)

ten minste 58 % voor de in artikel 3, lid 2, punt b), vermelde doelstelling (onderdeel MEDIA);

 

c)

tot 9 % voor de in artikel 3, lid 2, punt c), vermelde doelstelling (Sectoroverschrijdend onderdeel).

  • 4. 
    Het in lid 2 van dit artikel vermelde bedrag wordt indicatief verdeeld als volgt:
 

a)

ten minste 33 % voor de in artikel 3, lid 2, punt a), vermelde doelstelling (onderdeel Cultuur);

 

b)

ten minste 58 % voor de in artikel 3, lid 2, punt b), vermelde doelstelling (onderdeel MEDIA);

 

c)

tot 9 % voor de in artikel 3, lid 2, punt c), vermelde doelstelling (Sectoroverschrijdend onderdeel).

  • 5. 
    De in de leden 1 en 2 genoemde bedragen kunnen worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het programma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.
  • 6. 
    In aanvulling op de bedragen vermeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, en ter bevordering van de internationale dimensie van het programma, kunnen aanvullende financiële bijdragen ter beschikking worden gesteld uit een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad en de Raad tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III)] om overeenkomstig deze verordening uitgevoerde en beheerde acties te ondersteunen. Die bijdragen worden gefinancierd overeenkomstig de verordeningen waarbij die instrumenten zijn vastgesteld.
  • 7. 
    Aan de lidstaten toegewezen middelen in gedeeld beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van artikel 26 van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”) worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
  • 8. 
    Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één boekjaar uitstrekt, mogen in jaarlijkse tranches worden verdeeld. Deze vastleggingen bedragen niet meer dan 40 % van het in lid 1 genoemde bedrag.

Artikel 9

Met het programma geassocieerde derde landen

  • 1. 
    Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen, mits ze financieel aan het programma bijdragen:
 

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de in de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte vastgestelde voorwaarden;

 

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

 

d)

andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

 

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma’s van de Unie deelneemt;

 

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vaststelt;

 

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma van de Unie verleent;

 

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de eerste alinea, punt d), ii), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

  • 2. 
    Voor deelname van de in lid 1 van dit artikel bedoelde landen aan het onderdeel MEDIA en het Sectoroverschrijdend onderdeel moet worden voldaan aan de voorwaarden van Richtlijn 2010/13/EU.
  • 3. 
    In terdege gemotiveerde gevallen kunnen de overeenkomsten die worden gesloten met landen als bedoeld in lid 1, punt c), afwijken van de in lid 2 vastgestelde verplichtingen.
  • 4. 
    Landen als bedoeld in lid 1, punten a) en b), van dit artikel, die volledig hebben deelgenomen aan het programma 2014-2020 kunnen op voorlopige basis volledig deelnemen aan het programma indien ze kunnen aantonen dat ze concrete stappen hebben ondernomen om hun nationale recht in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2010/13/EU als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/1808.
  • 5. 
    Aan landen als bedoeld in lid 1, punt b), van dit artikel wordt toegestaan te blijven deelnemen aan het programma na 31 december 2022 op voorwaarde dat zij de Commissie bewijs verstrekken dat aantoont dat zij aan de voorwaarden van Richtlijn 2010/13/EU voldoen.
  • 6. 
    Landen die bij wijze van uitzondering aan het onderdeel Cultuur deelnemen maar niet voldoen aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde voorwaarden voor deelname aan het onderdeel MEDIA en het Sectoroverschrijdend onderdeel, krijgen toegang tot de acties die overeenkomen met de in artikel 7, lid 1, punt d), genoemde prioriteit.

Artikel 10

Overige derde landen

Indien dat in het belang van de Unie is, kan het programma steun verlenen aan samenwerking met andere derde landen dan die bedoeld in artikel 9 met betrekking tot acties die zijn gefinancierd door aanvullende financiële bijdragen uit de externe financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 8, lid 6.

Artikel 11

Samenwerking met internationale organisaties en het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

  • 1. 
    Het programma staat open voor deelname van internationale organisaties die actief zijn in de door het programma bestreken gebieden, overeenkomstig het Financieel Reglement.
  • 2. 
    De Unie zal voor de duur van het programma lid zijn van het Waarnemingscentrum. De deelname van de Unie aan het Waarnemingscentrum draagt bij tot de verwezenlijking van de prioriteiten van het onderdeel MEDIA. De Unie wordt in haar betrekkingen met het Waarnemingscentrum vertegenwoordigd door de Commissie. Het onderdeel MEDIA ondersteunt de betaling van de financiële bijdrage voor het Unie-lidmaatschap van het Waarnemingscentrum, en het verzamelen en analyseren van gegevens in de audiovisuele sector.

Artikel 12

Gegevensverzameling met betrekking tot de culturele en creatieve sectoren

Om de empirische onderbouwing van de ontwikkeling van de culturele en creatieve sectoren te versterken en hun bijdrage aan de Europese economie en samenleving te meten en te analyseren, verzamelt de Commissie passende gegevens en informatie door gebruik te maken van haar eigen ervaring en die van de Raad van Europa, de OESO, de Unesco en relevante onderzoeksinstellingen, naargelang het geval. De Commissie brengt bij het Europees Parlement en bij de Raad op gezette tijden verslag uit over de verzamelde gegevens. De Commissie deelt relevante bevindingen over de verzamelde gegevens met de belanghebbenden.

Artikel 13

Vormen van Uniefinanciering en uitvoeringsmethoden

  • 1. 
    Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 61, lid 1, punt c), van dat Financieel Reglement.
  • 2. 
    Het programma kan financiering verstrekken in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Het programma kan eveneens financiering verstrekken in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
  • 3. 
    Blendingverrichtingen in het kader van het programma vinden plaats in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.
  • 4. 
    Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico in verband met de terugvordering van door begunstigden verschuldigde financiële middelen en worden beschouwd als een toereikende garantie in de zin van het Financieel Reglement. Artikel 37 van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (25) zijn van toepassing.
  • 5. 
    Entiteiten die actief zijn in de culturele en creatieve sectoren en in de afgelopen twee jaar meer dan 50 % van hun jaarlijkse inkomsten hebben verkregen uit publieke bronnen, worden geacht te beschikken over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit voor het uitvoeren van activiteiten in het kader van het programma. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving van die capaciteit in te dienen.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent dat derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

Artikel 15

Werkprogramma’s

  • 1. 
    Het programma wordt uitgevoerd door middel van jaarlijkse werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. Jaarlijkse werkprogramma’s geven een indicatie van het bedrag dat aan elke actie wordt toegewezen en in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag. Jaarlijkse werkprogramma’s bevatten ook een indicatief tijdschema voor de uitvoering.
  • 2. 
    De Commissie stelt jaarlijkse werkprogramma’s vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIES EN IN AANMERKING KOMENDE ENTITEITEN

Artikel 16

Subsidies

  • 1. 
    Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd conform titel VIII van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    Met het oog op een goede beoordeling van de aanvragen kunnen leden van evaluatiecomités externe deskundigen zijn. Externe deskundigen dienen een professionele achtergrond te hebben die verband houdt met het beoordeelde gebied en, in voorkomend geval, kennis hebben van het geografische gebied waarop de aanvraag betrekking heeft.
  • 3. 
    Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement, en in afwijking van artikel 193, lid 4, van die verordening, kunnen in terdege gemotiveerde gevallen als in het financieringsbesluit bepaald, in het kader van deze verordening ondersteunde activiteiten en de in 2021 gemaakte daaraan verbonden kosten als subsidiabel worden beschouwd vanaf 1 januari 2021, zelfs indien die activiteiten zijn uitgevoerd, en die kosten zijn gemaakt, vóór de indiening van de subsidieaanvraag. De subsidieovereenkomsten voor exploitatiesubsidies van het begrotingsjaar 2021 kunnen bij wijze van uitzondering worden ondertekend binnen zes maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde.
  • 4. 
    Waar van toepassing stellen de acties van het programma passende criteria voor het verwezenlijken van gendergelijkheid vast.

Artikel 17

In aanmerking komende entiteiten

  • 1. 
    Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in dit artikel vastgestelde criteria om in aanmerking te komen voor deelname aan het programma, van toepassing.
  • 2. 
    De volgende entiteiten komen in aanmerking voor deelname aan het programma indien zij actief zijn in de culturele en creatieve sectoren:
 

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

 

i)

een lidstaat of een met die lidstaat verbonden land of gebied overzee;

 

ii)

een met het programma geassocieerd derde land, of

 

iii)

een in het werkprogramma opgenomen derde land, onder de in de leden 3 en 4 vermelde voorwaarden;

 

b)

juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie;

 

c)

internationale organisaties.

  • 3. 
    Juridische entiteiten die actief zijn in de culturele en creatieve sectoren die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking voor zover deze deelname noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.
  • 4. 
    Juridische entiteiten die actief zijn in de culturele en creatieve sectoren die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land dragen in beginsel de kosten van hun deelname. Als dat in het belang van de Unie is kunnen aanvullende bijdragen uit de externe financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 8, lid 6, de kosten van deelname van dergelijke juridische entiteiten dekken.

HOOFDSTUK III

SYNERGIE EN COMPLEMENTARITEIT

Artikel 18

Complementariteit

De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algemene consistentie en complementariteit van het programma met het relevante beleid en de relevante programma’s van de Unie, met name op het gebied van genderevenwicht, onderwijs — met bijzondere aandacht voor digitaal onderwijs en mediawijsheid — jeugd en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie — met bijzondere aandacht voor sociaal gemarginaliseerde groepen en minderheden — onderzoek, technologie en innovatie — inclusief sociale innovatie — industrie en ondernemingen, landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en klimaatactie, cohesie, regionaal beleid en stadsontwikkeling, duurzaam toerisme, staatssteun, mobiliteit en internationale samenwerking en ontwikkeling.

Artikel 19

Cumulatieve en alternatieve financiering

  • 1. 
    Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, waaronder financiering op grond van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend.
  • 2. 
    Aan een project kan in het kader van het programma een Excellentiekeurmerk als gedefinieerd in de artikel 2, punt 45, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 worden toegekend, mits het voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
 

a)

het is beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

 

b)

het voldoet aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

 

c)

het kan wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

Een project waaraan overeenkomstig de eerste alinea van dit lid een Excellentiekeurmerk is toegekend komt in aanmerking voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 20

Toezicht en verslaglegging

  • 1. 
    De kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen zijn in bijlage II opgenomen.
  • 2. 
    Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 22 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bepalingen voor een monitoring- en evaluatiekader te ontwikkelen, inclusief wijzigingen in bijlage II om de indicatoren te herzien of aan te vullen indien dit nodig is voor monitoring- en evaluatiedoeleinden.
  • 3. 
    Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.
  • 4. 
    Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.

Artikel 21

Evaluatie

  • 1. 
    De Commissie voert evaluaties uit, gebaseerd op de regelmatige verzameling van gegevens en de raadpleging van belanghebbenden en begunstigden. De evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat ze in het besluitvormingsproces kunnen worden meegenomen.
  • 2. 
    Zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch en elk geval uiterlijk op 31 december 2024, voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van het programma uit, die onder meer op externe en onafhankelijke analyses berust. De Commissie legt uiterlijk zes maanden na de uitvoering van de tussentijdse evaluatie een verslag inzake de tussentijdse evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 3. 
    Na 31 december 2027, maar in elk geval uiterlijk op 31 december 2029, voert de Commissie een definitieve evaluatie van het programma uit, die op externe en onafhankelijke analyses berust. De Commissie legt uiterlijk zes maanden na de uitvoering van de definitieve evaluatie een verslag inzake de definitieve evaluatie voor aan het Parlement en de Raad.
  • 4. 
    De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties bedoeld in lid 2 en 3, tezamen met haar opmerkingen over deze evaluaties, mee aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio’s.
  • 5. 
    Het evaluatieverslagleggingssysteem zorgt ervoor dat de gegevens voor de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld met een gepaste mate van detail. De ontvangers van financiële middelen van de Unie delen die gegevens en informatie mee aan de Commissie op een wijze die strookt met andere juridische bepalingen. Zo worden persoonsgegevens waar nodig anoniem gemaakt. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie.

Artikel 22

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar, met ingang van 1 januari 2021.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Informatie, communicatie en publiciteit

  • 1. 
    De ontvangers van financiële middelen van de Unie erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren, waarbij zij in het bijzonder de naam van het programma en, voor acties die uit hoofde van het onderdeel MEDIA worden gefinancierd, het MEDIA-logo in bijlage III, gebruiken.
  • 2. 
    De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.
  • 3. 
    De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 24

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité (het “Comité Creatief Europa”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
  • 3. 
    Het Comité Creatief Europa kan in specifieke samenstellingen vergaderen voor het behandelen van concrete punten met betrekking tot de afzonderlijke onderdelen van het programma.

Artikel 25

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1295/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 26

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1295/2013, die op die acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.
  • 2. 
    De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven voor de technische en administratieve bijstand dekken die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1295/2013.
  • 3. 
    Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de uitgaven voor de in artikel 8, lid 5, bedoelde bijstand in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS

 

  • (4) 
    Besluit nr. 445/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van een actie van de Unie voor het evenement “Culturele hoofdsteden van Europa” voor de periode 2020 tot 2033 en tot intrekking van Besluit nr. 1622/2006/EG (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 1).
  • (5) 
    Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 82).
  • (6) 
    Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).
  • (7) 
    Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).
  • (8) 
    Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
  • (9) 
    Besluit nr. 1194/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees erfgoedlabel (PB L 303 van 22.11.2011, blz. 1).
  • Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221).
  • Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
 

BIJLAGE I

BESCHRIJVING VAN DE PROGRAMMA-ACTIES

AFDELING 1

ONDERDEEL CULTUUR

Bij het nastreven van de in artikel 5 genoemde prioriteiten van het onderdeel Cultuur wordt onder meer beoogd de verspreiding van Europese werken in een digitale en meertalige omgeving te verbeteren, in voorkomend geval door middel van vertaling, ongeacht het gebruikte medium. Die prioriteiten worden nagestreefd door middel van de volgende acties, waarvan de details, met inbegrip van eventuele hogere cofinancieringspercentages voor kleinschalige projecten, in de werkprogramma’s worden vastgesteld:

Horizontale acties:

Horizontale acties zijn erop gericht alle culturele en creatieve sectoren, met uitzondering van de audiovisuele sector te ondersteunen bij het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen waarmee zij op Europees niveau worden geconfronteerd. Horizontale acties co-financieren met name projecten voor transnationale samenwerking, netwerken, mobiliteit en internationalisering, onder meer door middel van residentieprogramma’s, rondleidingen, evenementen, tentoonstellingen en festivals. De volgende horizontale acties worden uit hoofde van het programma ondersteund:

 

a)

transnationale samenwerkingsprojecten waarbij organisaties in de culturele en creatieve sectoren van elke omvang, met inbegrip van micro-organisaties en kleine organisaties, en uit verschillende landen worden samengebracht om sectorale of sectoroverschrijdende activiteiten uit te voeren;

 

b)

Europese netwerken van organisaties in de culturele en creatieve sectoren uit verschillende landen;

 

c)

culturele en creatieve pan-Europese platforms.

 

d)

transnationale mobiliteit van kunstenaars en actoren in de culturele en creatieve sectoren en de transnationale verspreiding van artistieke en culturele werken;

 

e)

ondersteuning, ook voor capaciteitsopbouw, van organisaties in de culturele en creatieve sectoren om hen te helpen internationaal te opereren.

 

f)

beleidsontwikkeling, -samenwerking en -uitvoering op het gebied van cultuur, onder meer door verstrekking van gegevens en de uitwisseling van beste praktijken, proefprojecten en stimulansen ter bevordering van gendergelijkheid.

Sectorale acties:

Om in te spelen op gedeelde behoeften in de Unie worden de volgende sectorale acties ondersteund in die culturele en creatieve sectoren, met name de muzieksector, waarvan de specifieke kenmerken of specifieke uitdagingen een meer gerichte aanpak vereisen die de horizontale acties aanvult:

 

a)

Ondersteuning van de muzieksector: acties ter bevordering van diversiteit, creativiteit en innovatie op het gebied van muziek met inbegrip van live-uitvoeringen, met name de verspreiding en promotie van alle muziekrepertoires in Europa en erbuiten, opleidingen, deelname aan en toegang tot muziek, en publieksontwikkeling voor alle Europese repertoires, en ondersteuning voor gegevensverzameling en -analyse; deze acties zullen voortbouwen op en steun blijven verlenen aan de ervaring en deskundigheid opgedaan in het kader van het initiatief “Music moves Europe”;

 

b)

Ondersteuning van de boeken- en uitgeverijsector: gerichte acties ter bevordering van diversiteit, creativiteit en innovatie, de promotie van Europese literatuur over de grenzen heen binnen en buiten Europa, onder meer in bibliotheken, opleidingen en uitwisselingen voor professionals in de sector, auteurs en vertalers en transnationale projecten voor samenwerking, innovatie en ontwikkeling in die sector; gerichte acties ter bevordering van de vertaling van literatuur en, waar mogelijk, de aanpassing van literatuur in toegankelijke formaten voor personen met een handicap.

 

c)

ondersteuning van architectuur en cultureel erfgoed met het oog op een kwalitatief hoogstaande gebouwde omgeving: gerichte acties voor de mobiliteit, capaciteitsopbouw en internationalisering van actoren op het gebied van architectuur en cultureel erfgoed; de bevordering van Baukultur, peer learning en publieksbetrokkenheid om hogekwaliteitsbeginselen te verspreiden in de hedendaagse architectuur en in interventies op het gebied van cultureel erfgoed; ondersteuning van de duurzame bescherming, de regeneratie en de aanpasbare herbestemming van cultureel erfgoed en de bevordering van de waarden ervan door middel van bewustmakings- en netwerkactiviteiten.

 

d)

ondersteuning van andere vormen van artistieke creatie wanneer specifieke behoeften worden geconstateerd, met inbegrip van gerichte acties voor de ontwikkeling van de creatieve aspecten van duurzaam cultureel toerisme en van de ontwerp- en modesectoren en voor de promotie en vertegenwoordiging van deze andere sectoren van artistieke creatie buiten de Europese Unie.

Speciale acties die gericht zijn op het zichtbaar en tastbaar maken van de Europese culturele diversiteit en het cultureel erfgoed en op het koesteren van de interculturele dialoog:

 

a)

financiële steun aan de Culturele hoofdsteden van Europa;

 

b)

financiële steun aan het Europees erfgoedlabel, en netwerkactiviteiten tussen de sites waaraan het Europees erfgoedlabel is toegekend;

 

c)

cultuurprijzen van de Unie;

 

d)

Europese erfgoeddagen;

 

e)

ondersteuning van Europese culturele entiteiten zoals orkesten die gericht zijn op de opleiding en het bevorderen van jonge veelbelovende kunstenaars en een inclusieve aanpak op grote geografische schaal hanteren, of entiteiten die op grote geografische schaal directe culturele diensten verlenen aan de Europese burgers.

AFDELING 2

ONDERDEEL MEDIA

Bij de in artikel 6 genoemde prioriteiten van het onderdeel MEDIA wordt rekening gehouden met de eisen van Richtlijn (EU) 2018/1808 en de verschillen tussen de landen wat de productie, verspreiding en toegankelijkheid van audiovisuele content betreft en wat de omvang en specifieke kenmerken van hun respectieve markten en de taalverscheidenheid betreft; deze prioriteiten worden nagestreefd door middel van de volgende acties, waarvan de details in de werkprogramma’s worden vastgelegd:

 

a)

de ontwikkeling van audiovisuele werken door onafhankelijke Europese productiemaatschappijen, in uiteenlopende formats (zoals speelfilms, korte films, series, documentaires, verhalende videogames) en genres, en gericht op diverse doelgroepen, waaronder kinderen en jongeren;

 

b)

de productie van innovatieve en kwalitatief hoogwaardige content voor televisie en seriële verteltechnieken voor diverse doelgroepen, door Europese onafhankelijke productiebedrijven;

 

c)

reclame- en marketinginstrumenten, waaronder online en door middel van gegevensanalyse, om de prominentie, de zichtbaarheid, de toegang over de grenzen heen en het publieksbereik van Europese werken te vergroten;

 

d)

steun voor internationale verkoop en verspreiding van niet-nationale Europese werken op alle platforms (bijvoorbeeld bioscopen, online) die gericht zijn op zowel kleine als grote producties, onder meer door gecoördineerde distributiestrategieën die verschillende landen bestrijken, en het aanmoedigen van ondertiteling, nasynchronisatie en, in voorkomend geval, audiodescriptie-instrumenten;

 

e)

ondersteuning van meertalige toegang tot culturele tv-programma’s online via ondertiteling;

 

f)

steun voor netwerkactiviteiten voor professionals uit de audiovisuele sector, met inbegrip van scheppende kunstenaars, en uitwisselingen tussen ondernemingen om talent in de Europese audiovisuele sector te koesteren en te bevorderen, en de ontwikkeling en verspreiding van Europese en internationale cocreaties en coproducties te faciliteren;

 

g)

ondersteuning van de activiteiten van Europese audiovisuele actoren op sectorevenementen en beurzen in Europa en daarbuiten;

 

h)

ondersteuning van de zichtbaarheid en het bereik van Europese films en audiovisuele creaties gericht op een breed Europees publiek over de nationale grenzen heen, in het bijzonder jongeren en multiplicatoren, onder meer door het organiseren van vertoningen, communicatie-, verspreidings- en promotieactiviteiten ter ondersteuning van Europese prijzen, met name “LUX — de Europese publieksprijs voor de beste film, uitgereikt door het Europees Parlement en de European Film Academy”;

 

i)

initiatieven ter bevordering van publieksontwikkeling en -betrokkenheid, met inbegrip van filmeducatie, met name gericht op een jong publiek;

 

j)

activiteiten in het kader van opleiding en mentoring ter versterking van het vermogen van audiovisuele professionals om zich aan te passen aan nieuwe creatieve processen, marktontwikkelingen en digitale technologieën die de hele waardeketen beïnvloeden;

 

k)

een netwerk of netwerken van Europese actoren op het gebied van video-on-demand met het oog op vertoning van een significant aandeel van niet-nationale Europese werken;

 

l)

Europese festivals en (een) Europe(e)s(e) netwerk(en) van festivals met het oog op vertoning van een significant aandeel van niet-nationale Europese werken, met behoud van hun identiteit en uniek profiel;

 

m)

een Europees netwerk van bioscoopexploitanten op grote geografische schaal, die een significant aandeel niet-nationale Europese films vertonen en de rol van Europese bioscopen bij de verspreiding van Europese werken bevorderen;

 

n)

specifieke maatregelen om bij te dragen aan een evenwichtigere genderparticipatie in de audiovisuele sector, met inbegrip van studies, begeleiding, opleiding en netwerkactiviteiten;

 

o)

ondersteuning van beleidsdialoog, innovatieve beleidsacties en de uitwisseling van beste praktijken, onder meer door analysewerkzaamheden en de levering van betrouwbare gegevens;

 

p)

transnationale uitwisseling van kennis en ervaringen, peer learning-activiteiten en netwerken tussen de audiovisuele sector en beleidsmakers.

AFDELING 3

SECTOROVERSCHRIJDEND ONDERDEEL

De in artikel 7 genoemde prioriteiten van het Sectoroverschrijdend onderdeel worden nagestreefd door middel van de volgende acties, waarvan de details in de werkprogramma’s worden uiteengezet:

Acties inzake beleidssamenwerking en bereik die:

 

a)

ondersteuning geven aan beleidsontwikkeling, de transnationale uitwisseling van ervaringen en kennis, peer learning en bewustmakingsactiviteiten, netwerken en regelmatige sectoroverschrijdende dialoog tussen organisaties in de culturele en creatieve sectoren en beleidsmakers;

 

b)

ondersteuning geven aan sectoroverschrijdende analysewerkzaamheden;

 

c)

gericht zijn op de bevordering van grensoverschrijdende beleidssamenwerking en beleidsontwikkeling met betrekking tot de rol van sociale inclusie door cultuur;

 

d)

bijdragen tot verdieping van kennis over het programma en de daarin behandelde onderwerpen, bevordering van het bereiken van de burgers en ondersteuning van een grotere overdraagbaarheid van resultaten dan op lidstaatniveau.

Acties inzake “Lab voor creatieve innovatie” die:

 

a)

nieuwe vormen van creatie op het kruispunt tussen verschillende culturele en creatieve sectoren, bijvoorbeeld door het gebruik van experimentele benaderingen en innovatieve technologieën, aanmoedigen;

 

b)

innovatieve sectoroverschrijdende benaderingen en instrumenten die waar mogelijk een meertalige en sociale dimensie hebben ter bevordering van gemakkelijkere verspreiding, promotie en het te gelde maken van, en toegang tot, cultuur en creativiteit, waaronder cultureel erfgoed, bevorderen.

Acties inzake “Programmadesks” die:

 

a)

het programma op nationaal niveau promoten, relevante informatie over de verschillende soorten financiële steun die in het kader van het Uniebeleid beschikbaar zijn verstrekken, en die de actoren in de culturele en creatieve sectoren helpen bij het indienen van een aanvraag tot steun in het kader van het programma, onder meer door hen te informeren over de vereisten en procedures in verband met de verschillende oproepen tot het indienen van voorstellen en door goede praktijken uit te wisselen;

 

b)

potentiële begunstigden bij het indienen van een aanvraag ondersteunen, nieuwkomers in het programma coachen en grensoverschrijdende samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken tussen professionals, instellingen, platforms en netwerken binnen en tussen beleidsgebieden die onder het programma vallen en de culturele en creatieve sectoren, aanmoedigen;

 

c)

de Commissie ondersteunen door te zorgen voor passende communicatie en verspreiding van de resultaten van het programma naar de burgers en de actoren in de culturele en creatieve sectoren.

Horizontale acties ter ondersteuning van de nieuwsmediasector die:

 

a)

reageren op de structurele en technologische veranderingen waarmee de mediasector wordt geconfronteerd, door de bevordering van een onafhankelijk en pluriform medialandschap, onder meer door de ondersteuning van onafhankelijke monitoring om de risico’s en uitdagingen voor mediapluriformiteit en mediavrijheid te beoordelen, alsook van bewustmakingsactiviteiten;

 

b)

een hoge standaard van mediaproductie ondersteunen door bevordering van samenwerking, digitale vaardigheden, journalistieke samenwerking over grenzen heen, en content van hoge kwaliteit, waardoor wordt bijgedragen aan de beroepsethiek in de journalistiek;

 

c)

mediawijsheid bevorderen om burgers in staat te stellen media te gebruiken en er een kritisch begrip van te ontwikkelen, en die het delen van kennis en de uitwisseling van informatie over beleid en praktijken op het gebied van mediawijsheid ondersteunen;

 

d)

specifieke maatregelen bevatten om bij te dragen aan een evenwichtigere genderparticipatie in de nieuwsmediasector.

 

BIJLAGE II

GEMEENSCHAPPELIJKE KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE IMPACTINDICATOREN VAN HET PROGRAMMA

Het aantal en de omvang van transnationale partnerschappen die met steun van het programma tot stand zijn gebracht, met inbegrip van het land van herkomst van de begunstigde organisaties.

Kwalitatieve bewijzen van succesverhalen op het gebied van artistieke, zakelijke en technologische innovatie dankzij de programmaondersteuning.

Indicatoren

Onderdeel Cultuur:

Het aantal en de schaal van met financiering uit het programma tot stand gebrachte transnationale partnerschappen

Het aantal kunstenaars en actoren in de culturele en creatieve sectoren die dankzij steun uit het programma over nationale grenzen heen zijn verhuisd, met indicatie van het land van herkomst en het aandeel vrouwen.

Het aantal mensen dat in aanraking is gekomen met Europese culturele en creatieve werken die steun hebben ontvangen van het programma, inclusief werken van buiten hun eigen land.

Het aantal door het programma ondersteunde projecten die gericht zijn op sociaal gemarginaliseerde groepen.

Het aantal door het programma ondersteunde projecten waar organisaties uit derde landen bij zijn betrokken.

Onderdeel Media:

Het aantal mensen dat in aanraking is gekomen met door het programma ondersteunde Europese audiovisuele werken van buiten hun eigen land.

Het aantal deelnemers aan door het programma ondersteunde leeractiviteiten die van mening zijn dat zij hun competenties hebben verbeterd en hun inzetbaarheid hebben vergroot, met indicatie van het aandeel vrouwen.

Het aantal, het budget en de geografische oorsprong van met steun van het programma ontwikkelde, gecreëerde en verspreide coproducties en coproducties met partners uit landen met verschillende audiovisuele capaciteiten.

Het aantal audiovisuele werken in minder gebruikte talen dat met steun van het programma is ontwikkeld, geproduceerd en verspreid.

Het aantal mensen dat door business-to-business-promotieactiviteiten op de voornaamste markten is bereikt.

Sectoroverschrijdend onderdeel:

Het aantal en de schaal van tot stand gebrachte transnationale partnerschappen (samengestelde indicator voor de actie inzake het “lab voor creatieve innovatie” en grensoverschrijdende acties die de sector van de nieuwsmedia ondersteunen)

Het aantal door de programmadesks georganiseerde evenementen of activiteiten waarbij het programma wordt aangeprezen.

Het aantal deelnemers aan acties inzake het “lab voor creatieve innovatie” en grensoverschrijdende acties die de sector van de nieuwsmedia ondersteunen, met indicatie van het aandeel vrouwen.

 

BIJLAGE III

ONDERDEEL MEDIA-LOGO

Het logo van het onderdeel MEDIA is als volgt:

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.