Richtlijn 2024/2842 - Uitbreiding van Richtlijn (EU) 2024/2841 tot onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven

1.

Wettekst

 

Publicatieblad

van de Europese Unie

NL

L-serie

 

 

2024/2842

14.11.2024

RICHTLIJN (EU) 2024/2842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 oktober 2024

tot uitbreiding van Richtlijn (EU) 2024/2841 tot onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, punt b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Comité van de Regio’s (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Om ervoor te zorgen dat het recht op vrij verkeer van personen met een handicap beter kan worden uitgeoefend en dat personen met een handicap hun mogelijkheden om naar een andere lidstaat te reizen of er kort te verblijven beter kunnen uitoefenen, worden bij Richtlijn (EU) 2024/2841 van het Europees Parlement en de Raad (3) het kader van gemeenschappelijke regels en voorwaarden, inclusief een gemeenschappelijk gestandaardiseerd en toegankelijk format, vastgesteld voor een Europese kaart voor personen met een handicap die als bewijs van een erkende status als persoon met een handicap of van een recht op specifieke diensten op basis van een handicap fungeert en onder gelijke voorwaarden toegang verleent tot door overheidsinstanties of particuliere dienstverleners verleende bijzondere voorwaarden of voorkeursbehandelingen in het kader van een verscheidenheid van diensten, activiteiten of faciliteiten — ook wanneer ze niet tegen een vergoeding worden aangeboden — en voor een Europese parkeerkaart voor personen met een handicap als bewijs van hun erkende recht op parkeervoorwaarden en -faciliteiten die gereserveerd zijn voor personen met een handicap in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij verblijven.

 

(2)

In artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat het optreden van de Unie onder meer gericht is op de billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven. Op basis daarvan moeten er regels worden vastgesteld waarin wordt omschreven welke rechten voor zowel de begunstigden van Richtlijn (EU) 2024/2841 als onderdanen van derde landen van toepassing zijn.

 

(3)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, VWEU moeten staatlozen voor de toepassing van deze richtlijn worden gelijkgesteld met onderdanen van derde landen.

 

(4)

Om de eerbiediging van gelijke behandeling, inclusie en non-discriminatie te versterken, ook met betrekking tot de relevante verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht, ten aanzien van personen met een handicap die onderdanen van derde landen, legaal in een lidstaat verblijven en geen begunstigden zijn van Richtlijn (EU) 2024/2841, en de erkenning van hun status als persoon met een handicap of hun recht op specifieke diensten op basis van een handicap in de hele Unie te waarborgen, waardoor ook de effectieve en volledige deelname aan en inclusie in de samenleving van die personen op gelijke voet met burgers van de Unie kunnen worden gewaarborgd, is het noodzakelijk de in Richtlijn (EU) 2024/2841 vastgelegde regels, rechten en verplichtingen toe te passen op personen met een handicap die onderdanen van derde landen zijn, legaal in een lidstaat verblijven en van wie de status als persoon met een handicap of het recht op specifieke diensten op basis van een handicap door die lidstaat is erkend, alsook, indien van toepassing, op personen die hen begeleiden of bijstaan met inbegrip van persoonlijke assistenten, of op assistentiedieren. Onderdanen van derde landen die tijdelijke bescherming genieten op grond van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (4) of die internationale bescherming genieten op grond van Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (5), moeten bijvoorbeeld onder deze richtlijn vallen op voorwaarde dat zij legaal in een lidstaat verblijven en dat hun status als persoon met een handicap of recht op specifieke diensten op basis van een handicap door die lidstaat is erkend.

 

(5)

Alle bepalingen van Richtlijn (EU) 2024/2841 moeten krachtens deze richtlijn van overeenkomstige toepassing zijn op onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

 

(6)

Hoewel deze richtlijn geen afbreuk mag doen aan de toepasselijke regels van de Unie inzake de mobiliteit binnen de Unie van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, door te zorgen voor wederzijdse erkenning van hun status als persoon met een handicap of het recht op specifieke diensten op basis van een handicap in alle lidstaten, kan deze richtlijn de uitoefening vergemakkelijken van het recht van die personen om zich door de Unie te verplaatsen of door de Unie te reizen, mits zij reeds een dergelijk recht op mobiliteit hebben. Wanneer dergelijke onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een Europese kaart voor personen met een handicap of een Europese parkeerkaart voor personen met een handicap zich legaal door de Unie verplaatsen of reizen, genieten zij het recht op wederzijdse erkenning uit hoofde van deze richtlijn.

 

(7)

Daarom moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in Richtlijn (EU) 2024/2841 vastgelegde regels inzake de Europese kaart voor personen met een handicap en de Europese parkeerkaart voor personen met een handicap als bewijs van respectievelijk een erkende status als persoon met een handicap of een recht op specifieke diensten op basis van een handicap, en van hun erkende recht op voor personen met een handicap gereserveerde parkeervoorwaarden en -faciliteiten, waarbij zij onder gelijke voorwaarden toegang krijgen tot bijzondere voorwaarden of voorkeursbehandelingen bij diensten, activiteiten of faciliteiten — ook wanneer ze niet tegen een vergoeding worden aangeboden —, en tot parkeervoorwaarden en -faciliteiten die worden aangeboden aan of gereserveerd zijn voor personen met een handicap, alsook, indien van toepassing, aan personen die hen begeleiden of bijstaan met inbegrip van persoonlijke assistenten, ongeacht hun nationaliteit, of aan assistentiedieren, ook gelden voor onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. Het aan die onderdanen van derde landen verlenen van het recht op toegang tot bijzondere voorwaarden of tot een voorkeursbehandeling, of parkeervoorwaarden en -faciliteiten voorbehouden aan personen met een handicap, op dezelfde wijze als dat aan de begunstigden van Richtlijn (EU) 2024/2841 wordt verleend, doet geen afbreuk aan de regels inzake de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten.

 

(8)

De lidstaten worden aangemoedigd om overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/2841 informatie te verstrekken aan onder deze richtlijn vallende onderdanen van derde landen met een handicap in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij deze begrijpen.

 

(9)

Onderdanen van derde landen met een handicap lopen een verhoogd risico op verschillende vormen van discriminatie. Bovendien wordt in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap gesteld dat vrouwen en meisjes met een handicap onderworpen zijn aan meervoudige discriminatie, en wordt erin bepaald dat de staten die partij zijn maatregelen moeten nemen om hun op voet van gelijkheid het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden te garanderen. In het verdrag worden ook de moeilijke situaties onderkend waarmee personen met een handicap te maken hebben die het slachtoffer zijn van meervoudige of zeer ernstige vormen van discriminatie op grond van ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische, inheemse of sociale afkomst, vermogen, geboorte, leeftijd of andere status.

 

(10)

De verplichtingen van de Commissie op grond van artikel 20 van Richtlijn (EU) 2024/2841 moeten ook betrekking hebben op onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Het in dat artikel bedoelde verslag van de Commissie moet ook een analyse bevatten van specifieke achterstandssituaties als gevolg van intersectionele discriminatie, waaronder wordt verstaan discriminatie op grond van een combinatie van een handicap en andere gronden die worden beschermd op grond van Richtlijn 79/7/EEG (6), Richtlijn 2000/43/EG (7), Richtlijn 2000/78/EG (8) of Richtlijn 2004/113/EG (9) van de Raad, met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes met een handicap.

 

(11)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

 

(12)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken.

 

(13)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het uitbreiden van de in Richtlijn (EU) 2024/2841 vastgelegde regels, rechten en verplichtingen tot personen met een handicap die onderdanen van derde landen zijn, legaal in een lidstaat verblijven en geen begunstigden zijn van Richtlijn (EU) 2024/2841, alsook tot personen die hen begeleiden of bijstaan met inbegrip van persoonlijke assistenten, of tot assistentiedieren, zodat zij zich kunnen verplaatsen of kunnen reizen naar andere lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar, vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregelen tot vaststelling van een kader van gemeenschappelijke regels en voorwaarden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De in Richtlijn (EU) 2024/2841 vastgelegde regels, rechten en verplichtingen zijn van toepassing op onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, die geen begunstigden van die richtlijn zijn en van wie de status als persoon met een handicap of het recht op specifieke diensten op basis van een handicap, of rechten op voor personen met een handicap gereserveerde parkeervoorwaarden en -faciliteiten, door de lidstaat van hun verblijf zijn erkend, alsook op personen die hen begeleiden of bijstaan met inbegrip van persoonlijke assistenten, of op assistentiedieren, zoals gedefinieerd in respectievelijk artikel 3, punten 4) en 8), van die richtlijn.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “onderdaan van een derde land” een persoon verstaan die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU.

Artikel 3

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan toepasselijke regels inzake de mobiliteit binnen de Unie van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven.

Artikel 4

De lidstaten kunnen maatregelen nemen om tegemoet te komen aan specifieke taalbehoeften van onderdanen van derde landen, onder meer door middel van taalfacilitering, naargelang het geval.

Artikel 5

Onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, vallen onder artikel 20 van Richtlijn (EU) 2024/2841.

Artikel 6

  • 1. 
    Uiterlijk op 5 juni 2027 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen, en maken zij deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

De lidstaten passen die bepalingen toe met ingang van 5 juni 2028.

  • 2. 
    Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 23 oktober 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • R. 
    METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

ZSIGMOND B. P.

 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 oktober 2024.
  • (4) 
    Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).
  • (5) 
    Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming en voor de inhoud van de verleende beschermingen, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).
  • (6) 
    Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24).
  • (7) 
    Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
  • (8) 
    Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
  • (9) 
    Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).
 

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/2842/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.