Verordening 2024/3011 - Overdracht van strafvervolging

1.

Wettekst

 

Publicatieblad

van de Europese Unie

NL

L-serie

 

 

2024/3011

18.12.2024

VERORDENING (EU) 2024/3011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 november 2024

betreffende de overdracht van strafvervolging

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, tweede alinea, punten b) en d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

 

(2)

Met het oog op doelmatigere strafvervolgingen schrijft “Het Haags programma — Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (3) de lidstaten voor mogelijkheden te overwegen om vanuit een oogpunt van een goede rechtsbedeling de strafvervolging in grensoverschrijdende multilaterale zaken in één lidstaat te concentreren.

 

(3)

In het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (4), wordt verzocht om invoering van een instrument dat de overdracht van strafvervolging aan andere lidstaten mogelijk maakt.

 

(4)

De justitiële samenwerking tussen de lidstaten moet verder worden ontwikkeld om de efficiënte en goede strafrechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verbeteren en ervoor te zorgen dat de meest geschikte lidstaat een strafbaar feit onderzoekt of vervolgt. Met name gemeenschappelijke regels voor lidstaten inzake de overdracht van strafvervolging zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen van onnodige parallelle strafprocedures in verschillende lidstaten met betrekking tot dezelfde feiten en dezelfde persoon, hetgeen zou kunnen leiden tot een schending van het ne bis in idem-beginsel. Dergelijke gemeenschappelijke regels zouden ook kunnen leiden tot minder gevallen waarin er ten aanzien van dezelfde feiten of dezelfde persoon meerdere strafprocedures worden gevoerd in verschillende lidstaten. Dergelijke gemeenschappelijke regels hebben ook als doel te waarborgen dat een overdracht van strafvervolging mogelijk is indien de overlevering van een persoon met het oog op strafvervolging op grond van een Europees aanhoudingsbevel, op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (5), wordt uitgesteld of geweigerd, bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een lopende parallelle strafprocedure in een andere lidstaat voor hetzelfde strafbare feit, om straffeloosheid van de persoon die wordt vervolgd te vermijden.

 

(5)

Gemeenschappelijke regels voor de overdracht van strafvervolging zijn ook van essentieel belang om grensoverschrijdende criminaliteit efficiënt te bestrijden, hetgeen met name van belang is in verband met strafbare feiten die worden gepleegd door criminele organisaties die betrokken zijn bij drugshandel, migrantensmokkel, mensenhandel, handel in vuurwapens, milieucriminaliteit, cybercriminaliteit of het witwassen van geld. De vervolging van criminele organisaties die in meerdere lidstaten actief zijn, kan grote problemen opleveren voor de betrokken autoriteiten. De overdracht van strafvervolging is een belangrijk instrument dat de strijd tegen criminele organisaties die in de hele Unie actief zijn, zou versterken.

 

(6)

Voor een doeltreffende samenwerking tussen de verzoekende autoriteiten en de aangezochte autoriteiten met betrekking tot de overdracht van strafvervolging, moeten er regels over een dergelijke overdracht worden vastgelegd in een juridisch bindende en rechtstreeks toepasselijke handeling van de Unie.

 

(7)

Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken om overdracht die in het kader van strafvervolging worden ingediend.

 

(8)

Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad (6) heeft tot doel te voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten wegens dezelfde feiten parallelle strafprocedures worden gevoerd, die ertoe zouden kunnen leiden dat in die procedures einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten. Het kaderbesluit voorziet daarom in een procedure voor rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een effectieve oplossing waardoor nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures alsmede verspilling van tijd en middelen voor die bevoegde autoriteiten worden voorkomen. Indien die bevoegde autoriteiten na overleg overeenkomstig dat kaderbesluit besluiten de procedures in één lidstaat te concentreren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet dergelijke overdracht overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd.

 

(9)

Andere rechtshandelingen op het gebied van strafzaken, met name betreffende specifieke soorten criminaliteit, zoals Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (7) en de Kaderbesluiten 2002/475/JBZ (8) en 2008/841/JBZ (9) van de Raad, bevatten bepalingen die verwijzen naar factoren waarmee rekening moet worden gehouden om de strafvervolging in één enkele lidstaat te concentreren indien meer dan één lidstaat rechtsgeldig vervolging kan instellen op grond van dezelfde feiten. Indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in het kader van samenwerking overeenkomstig dergelijke rechtshandelingen besluiten de strafvervolging in één lidstaat te concentreren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet dergelijke overdracht overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd.

 

(10)

Er zijn verschillende rechtshandelingen van de Unie vastgesteld inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op vonnissen en rechterlijke beslissingen in strafzaken, met name de Kaderbesluiten 2005/214/JBZ (10), 2008/909/JBZ (11) en 2008/947/JBZ (12) van de Raad. Deze verordening vormt een aanvulling op die kaderbesluiten en laat de toepassing ervan onverlet.

 

(11)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de spontane uitwisseling van informatie die door andere rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.

 

(12)

Deze verordening is niet van toepassing op besluiten om zaken ten aanzien waarvan het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (13), opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen.

 

(13)

Voor de toepassing van deze verordening moeten de lidstaten hun bevoegde autoriteiten aanwijzen op een wijze die het beginsel van rechtstreeks contact tussen die autoriteiten ten goede komt.

 

(14)

Indien het op grond van de structuur van de nationale rechtsstelsels van de lidstaten met een “common law”-rechtstraditie niet is toegestaan dat hun rechtbanken en officieren van justitie aanvullende maatregelen nemen bij de beslissing om een overdracht van strafvervolging te aanvaarden of te weigeren, moeten dergelijke aanvullende maatregelen, ten behoeve van deze verordening en om de doeltreffende toepassing ervan in de hele Unie te bevorderen, worden genomen door een andere autoriteit die bevoegd is om in strafprocedures maatregelen te nemen. De betrokkenheid van die bevoegde autoriteit mag op geen enkele wijze afbreuk doen aan de uitsluitend door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie te nemen beslissing over het aanvaarden of weigeren van een overdracht van strafvervolging, die noodzakelijkerwijs een beoordeling van de weigeringsgronden op grond van deze verordening moet omvatten. De betrokkenheid van een andere bevoegde autoriteit is uitsluitend bedoeld om die rechterlijke besluitvorming en de doeltreffende toepassing van deze verordening te vergemakkelijken.

 

(15)

Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn om, indien de structuur van hun nationale rechtsstelsel dit vereist, een of meer centrale autoriteiten aan te wijzen voor de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken. Die centrale autoriteiten zouden ook administratieve ondersteuning kunnen bieden en coördinerende en ondersteunende taken kunnen vervullen, waardoor de aanvaarding van verzoeken om overdracht van strafvervolging wordt vergemakkelijkt en bevorderd.

 

(16)

Sommige rechtshandelingen van de Unie vereisen reeds dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van specifieke strafbare feiten, zoals die met betrekking tot terroristische activiteiten op grond van Richtlijn (EU) 2017/541 of met betrekking tot vervalsing van de euro op grond van Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad (14), in gevallen waarin de overlevering van een persoon wordt geweigerd.

 

(17)

Om ervoor te zorgen dat de strafvervolging overeenkomstig deze verordening kan worden overgedragen wanneer dat in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling en van de doeltreffende bescherming van de grondrechten van de verdachten, beklaagden en slachtoffers, zoals uiteengezet in het Unierecht, moet deze verordening in specifieke gevallen in rechtsmacht voorzien zodat de aangezochte staat rechtsmacht kan uitoefenen ten aanzien van de strafbare feiten waarop het nationale recht van de verzoekende staat van toepassing is. De aangezochte staat moet rechtsmacht hebben over de strafbare feiten waarvoor overdracht van strafvervolging wordt gevraagd, wanneer die lidstaat wordt beschouwd als meest geschikt om het betrokken strafbare feit te vervolgen. De regels inzake rechtsmacht van deze verordening mogen de lidstaten niet beletten nationale maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat zij in de specifieke gevallen waarin deze verordening voorziet, rechtsmacht kunnen uitoefenen.

 

(18)

Naast de rechtsmacht die reeds bestaat uit hoofde van het nationale recht van de aangezochte staat, moet rechtsmacht worden gevestigd op basis van de in deze verordening uiteengezette specifieke gronden wanneer die lidstaat wordt beschouwd als de meest geschikte lidstaat om vervolging in te stellen. De aangezochte staat moet rechtsmacht hebben in situaties waarin de aangezochte staat weigert een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die zich in de aangezochte staat bevindt en onderdaan of ingezetene van die staat is, over te leveren, indien die weigering is gebaseerd op de specifieke gronden die in deze verordening uiteen zijn gezet. Zo moet bijvoorbeeld rechtsmacht worden gevestigd indien overlevering wordt geweigerd op grond van artikel 4, punt 7, b), van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, dat van toepassing is in situaties waarin een strafbaar feit buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en naar het recht van de uitvoerende lidstaat geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien eenzelfde feit buiten het grondgebied van de uitvoerende lidstaat zou zijn gepleegd. Die regel kan worden toegepast in situaties waarin een strafbaar feit op het grondgebied van een andere lidstaat of van een derde land wordt gepleegd door onderdanen van andere lidstaten of onderdanen van derde landen, en de verdachte of beklaagde ingezetene van de aangezochte staat is. Dit is met name van belang voor ernstige misdrijven die de fundamentele waarden van de internationale gemeenschap schenden, zoals oorlogsmisdaden of genocide, waarbij een risico op straffeloosheid kan ontstaan doordat een Europees aanhoudingsbevel wordt geweigerd op grond van artikel 4, punt 7, b), van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben indien het strafbare feit hoofdzakelijk gevolgen heeft of schade veroorzaakt in de aangezochte staat. Met schade moet rekening worden gehouden als het een van de constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormt, overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat. De aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben wanneer er in die staat reeds een strafprocedure aan de gang is tegen dezelfde verdachte of beklaagde met betrekking tot andere feiten, zodat al het beweerde criminele gedrag van de betrokkene in één rechtsgebied kan worden berecht, of wanneer er in die staat tegen andere personen een strafprocedure aan de gang is met betrekking tot dezelfde, deels dezelfde of verwante feiten, hetgeen bijzonder relevant kan zijn voor het concentreren van het onderzoek en de vervolging van een criminele organisatie in één lidstaat. In beide gevallen moet de verdachte of beklaagde in de strafvervolging die wordt overgedragen, onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat zijn.

 

(19)

Om het doel van deze verordening te verwezenlijken en rechtsmachtgeschillen te voorkomen, daarbij met name rekening houdend met de lidstaten waarvan de rechtsstelsels gebaseerd zijn op verplichte vervolging en de lidstaten waarin er alleen sprake is van verplichte vervolging van bepaalde strafbare feiten, moet de verzoekende staat bij het verzoek om overdracht van strafvervolging de mogelijkheid hebben af te zien van procedures voor de vervolging van de betrokkene voor het strafbare feit waarvoor de overdracht wordt gevraagd. Deze verordening moet de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat derhalve de mogelijkheid bieden af te zien van de strafvervolging die bij hen is ingesteld, of deze op te schorten of stop te zetten ten gunste van de lidstaat waarvan is vastgesteld dat hij geschikter is om vervolging in te stellen, zelfs indien die autoriteiten overeenkomstig het nationale recht verplicht zouden zijn vervolging in te stellen. Dit mag geen afbreuk doen aan de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de gevolgen van de overdracht van strafvervolging in de verzoekende staat.

 

(20)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

 

(21)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de procedurele rechten die zijn uiteengezet in het Handvest of in andere rechtshandelingen van de Unie, zoals de Richtlijnen 2010/64/EU (15), 2012/13/EU (16), 2013/48/EU (17), (EU) 2016/343 (18), (EU) 2016/800 (19) en (EU) 2016/1919 (20) van het Europees Parlement en de Raad, voor de lidstaten die eraan gebonden zijn. De verzoekende autoriteit moet er met name voor zorgen dat dergelijke rechten, zoals vastgelegd in het Unierecht en het nationale recht, worden geëerbiedigd indien krachtens deze verordening om overdracht van strafvervolging wordt verzocht.

 

(22)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er bij de toepassing van deze verordening rekening wordt gehouden met de behoeften van kwetsbare personen. Overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (21), moeten onder kwetsbare verdachten of beklaagden worden verstaan alle verdachten en beklaagden die niet in staat zijn om strafprocedures te begrijpen of er effectief aan deel te nemen wegens hun leeftijd, mentale of fysieke gesteldheid of eventuele handicaps.

 

(23)

Evenzo moeten de lidstaten er bij de toepassing van deze verordening voor zorgen dat de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in voorlopige hechtenis in aanmerking worden genomen, in voorkomend geval rekening houdend met Aanbeveling (EU) 2023/681 van de Commissie (22).

 

(24)

Een verzoekende autoriteit moet kunnen verzoeken om overdracht van strafvervolging, hetzij op eigen initiatief, al dan niet na overleg met een aangezochte autoriteit, hetzij op voorstel van een verdachte of beklaagde, of op voorstel van een slachtoffer. In deze verordening mag op generlei wijze worden verplicht tot indiening van een verzoek om overdracht of tot overdracht van strafvervolging. Bij de overweging of er een verzoek om overdracht van strafvervolging moet worden gedaan, moet de verzoekende autoriteit beoordelen of een dergelijke overdracht de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou dienen, met inbegrip van de vraag of de overdracht evenredig en passend is voor de betreffende strafvervolging. Die beoordeling moet per geval worden uitgevoerd om vast te stellen welke lidstaat het meest geschikt is om het betrokken strafbare feit te vervolgen.

 

(25)

Bij de beoordeling of een verzoek om overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd is, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met verschillende criteria, waarvan de prioriteit en het belang moeten worden gebaseerd op de feiten en de grond van elke individuele zaak. In het belang van de rechtsbedeling moeten alle relevante factoren in aanmerking worden genomen. Indien het strafbare feit bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de aangezochte staat is gepleegd of het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of een aanzienlijk deel van de schade die het heeft veroorzaakt, wanneer die gevolgen of die schade constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormen, zich op het grondgebied van de aangezochte staat hebben voorgedaan, moet het mogelijk zijn dat die staat geschikter wordt geacht om vervolging in te stellen, aangezien het te verzamelen bewijsmateriaal, zoals verklaringen van getuigen en slachtoffers, of adviezen van deskundigen, zich in de aangezochte staat bevindt en dus gemakkelijker zou kunnen worden vergaard indien de strafvervolging wordt overgedragen. Bovendien zou de inleiding van een latere schadevordering in de aangezochte staat worden vergemakkelijkt indien de onderliggende procedure tot vaststelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid ook in dezelfde lidstaat zou worden gevoerd. Evenzo kan, indien het merendeel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, een overdracht van strafvervolging de verzameling en latere toelaatbaarheid van het overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat vergaarde bewijsmateriaal vergemakkelijken.

 

(26)

Indien een of meer verdachten of beklaagden onderdaan of ingezetene zijn van de aangezochte staat, kan een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om het recht van de verdachte of beklaagde om bij het proces aanwezig te zijn, te waarborgen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/343. Evenzo kan, indien een of meer slachtoffers onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat zijn, een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om de slachtoffers in staat te stellen gemakkelijker aan de strafprocedure deel te nemen en tijdens de procedure daadwerkelijk als getuige te worden gehoord. In gevallen waarin de overlevering van een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de aangezochte staat wordt geweigerd op de in deze verordening genoemde gronden, zou een overdracht ook gerechtvaardigd kunnen zijn indien die persoon zich in de aangezochte staat bevindt terwijl hij geen onderdaan of ingezetene van die staat is.

 

(27)

Het is aan de verzoekende autoriteit om op basis van de aan haar voorgelegde gegevens te beoordelen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer in de aangezochte staat verblijft. Indien slechts beperkte informatie beschikbaar is, moet een dergelijke beoordeling het voorwerp van overleg zijn tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit om de verblijfplaats van de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer in de aangezochte staat te bevestigen. Ten behoeve van die beoordeling zouden verschillende objectieve omstandigheden die erop zouden kunnen wijzen dat de betrokkene het gewone centrum van zijn belangen in een bepaalde lidstaat heeft gevestigd of voornemens is dat te doen, relevant kunnen zijn. Er zouden redelijke gronden kunnen zijn om aan te nemen dat een persoon in de aangezochte staat verblijft, met name indien een persoon als ingezetene van de aangezochte staat is geregistreerd, zoals blijkt uit het bezit van een identiteitskaart of een verblijfsvergunning, of uit inschrijving in een officieel verblijfsregister. Indien die persoon in kwestie niet in de aangezochte staat is geregistreerd, zou de verblijfplaats kunnen blijken uit het feit dat die persoon zijn voornemen om zich in die lidstaat te vestigen kenbaar heeft gemaakt of, na een stabiele periode van aanwezigheid in die lidstaat, bepaalde banden met die lidstaat heeft opgebouwd die vergelijkbaar zijn met die welke voortvloeien uit de vestiging van een formeel verblijf in die lidstaat. Om te bepalen of er in een specifieke situatie voldoende banden tussen de betrokkene en de aangezochte staat bestaan op grond waarvan er een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokkene in die lidstaat verblijft, moet er rekening worden gehouden met verschillende objectieve elementen die de situatie van de betrokkene kenmerken, waaronder met name de duur, de aard en de voorwaarden van het verblijf van die persoon in de aangezochte staat alsook de familiale of economische banden die deze persoon met de aangezochte staat heeft. Een geregistreerd voertuig, een bankrekening, het feit dat het verblijf van de betrokkene in de aangezochte staat ononderbroken was of andere objectieve factoren kunnen van belang zijn om te bepalen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene in de aangezochte staat verblijft. Een kort bezoek, een vakantie, ook in een vakantiewoning, of een soortgelijk verblijf in de aangezochte staat zonder verdere wezenlijke band volstaat niet om verblijf in die lidstaat aan te tonen.

 

(28)

Een overdracht van strafvervolging zou ook gerechtvaardigd kunnen zijn indien er in de aangezochte staat een strafprocedure aan de gang is met betrekking tot dezelfde, deels dezelfde of andere feiten tegen de verdachte of beklaagde, of indien er in de aangezochte staat een strafprocedure aan de gang is met betrekking tot dezelfde, deels dezelfde of verwante feiten tegen andere personen, bijvoorbeeld in gevallen van vervolging van grensoverschrijdende criminele organisaties, waarbij eventueel verschillende medeverdachten in verschillende lidstaten worden vervolgd. Bovendien zou, indien de verdachte of beklaagde in de aangezochte staat een vrijheidsstraf ondergaat of moet ondergaan voor een ander strafbaar feit, een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd kunnenzijn om het recht van de veroordeelde te waarborgen om tijdens het ondergaan van de straf in de aangezochte staat aanwezig te zijn op het proces waarvoor om overdracht van strafvervolging wordt verzocht. De verzoekende autoriteiten moeten terdege de vraag in overweging nemen of de overdracht van strafvervolging de reclasseringsperspectieven van de betrokkene zou kunnen verbeteren indien de straf in de aangezochte staat ten uitvoer zou worden gelegd. Daartoe kan rekening worden gehouden met de band van de betrokkene met de aangezochte staat, of de persoon van mening is dat die staat de plaats van het gezin is, alsook met taalkundige, culturele, sociale, economische of andere banden. Daarnaast bereiken de bevoegde autoriteiten vaak overeenstemming over de concentratie van procedures op basis van de bepaling van de meest geschikte rechtsmacht. Dergelijke overeenstemming kan worden bereikt in coördinatievergaderingen van het bij Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad (23) opgerichte Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), in bilaterale of multilaterale vergaderingen zonder tussenkomst van Eurojust of na overleg uit hoofde van Kaderbesluit 2009/948/JBZ.

 

(29)

Alvorens de overdracht van strafvervolging te overwegen op de enkele grond dat het grootste deel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, wordt de verzoekende autoriteit aangemoedigd rekening te houden met de mogelijkheid om bewijsmateriaal uit andere lidstaten te verkrijgen via bestaande instrumenten voor wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, zoals, voor de lidstaten die eraan gebonden zijn, Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (24), en wederzijdse rechtshulp.

 

(30)

Verdachten, beklaagden of slachtoffers moeten kunnen voorstellen om de hen betreffende strafvervolging aan een andere lidstaat over te dragen. Verdachten, beklaagden of slachtoffers moeten een dergelijk voorstel kunnen doen aan de bevoegde autoriteiten van ofwel de verzoekende staat ofwel de aangezochte staat indien zij van oordeel zijn dat een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd is in het belang van de rechtsbedeling. Een dergelijk voorstel kan bijvoorbeeld in de verzoekende staat worden gedaan door een verdachte, beklaagde of slachtoffer die weet dat er in de aangezochte staat een strafprocedure loopt voor dezelfde, deels dezelfde of andere feiten tegen dezelfde verdachte of beklaagde of voor dezelfde, deels dezelfde of verwante feiten tegen andere personen. Een dergelijk voorstel kan in de aangezochte lidstaat worden gedaan, bijvoorbeeld indien een verdachte, beklaagde of slachtoffer ingezetene of onderdaan van die staat is, of weet dat een procedure voor dezelfde, deels dezelfde of andere feiten betreffende dezelfde verdachten of beklaagden is ingeleid. Alhoewel een dergelijk voorstel in overweging moet worden genomen en moet worden geregistreerd, mag het de verzoekende autoriteit of de aangezochte autoriteit niet ertoe verplichten om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen of de strafvervolging over te dragen, of om met dat doel overleg te plegen met de autoriteit van een andere lidstaat. Indien de verzoekende of aangezochte autoriteit kennis krijgt van parallelle strafprocedures op basis van een voorstel voor de overdracht van strafvervolging dat is ingediend door een verdachte, beklaagde of slachtoffer, of een gemachtigde advocaat, is zij verplicht overleg te plegen met de andere autoriteit overeenkomstig Kaderbesluit 2009/948/JBZ.

 

(31)

De verzoekende autoriteit moet de verdachte of beklaagde zo spoedig mogelijk in kennis stellen van het voornemen om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen en moet voorzien in de mogelijkheid voor die persoon om een standpunt kenbaar te maken, onder meer over aspecten betreffende herstelrecht, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, zodat de autoriteiten rekening kunnen houden met de legitieme belangen van die persoon alvorens een verzoek om overdracht in te dienen. Het is belangrijk dergelijke informatie schriftelijk te verstrekken. Het moet ook mogelijk zijn de informatie mondeling te verstrekken op voorwaarde dat het feit dat de informatie is verstrekt, wordt vastgelegd overeenkomstig de volgens het nationale recht geldende registratieprocedure. Het moet mogelijk zijn de informatie te verstrekken via standaardformulieren. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht, bijvoorbeeld wegens de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van de verdachte of beklaagde, moet de wettelijke vertegenwoordiger van die persoon, indien hij er een heeft, de mogelijkheid worden geboden een standpunt kenbaar te maken. Bij de beoordeling van het legitieme belang van de verdachte of beklaagde om in kennis te worden gesteld van het voornemen om een verzoek om overdracht in te dienen, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met de noodzaak om het vertrouwelijke karakter van een onderzoek te waarborgen of met het risico dat het onderzoek tegen die persoon wordt geschaad, bijvoorbeeld indien het noodzakelijk is een zwaarwegend algemeen belang te beschermen, zoals ingeval dergelijke informatie lopende infiltratieoperaties zou kunnen schaden of de nationale veiligheid van de lidstaat waar de strafvervolging wordt ingesteld, ernstig in gevaar zou brengen. Indien de verzoekende autoriteit, ondanks redelijke inspanningen, de verdachte of beklaagde niet kan lokaliseren of bereiken, moet de verplichting om die persoon in kennis te stellen, van toepassing zijn vanaf het moment waarop de verdachte of beklaagde gelokaliseerd of bereikt kan worden.

 

(32)

Bij de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de rechten van slachtoffers die zijn vastgelegd in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (25), met inbegrip van het recht op informatie. Deze verordening mag niet worden uitgelegd als een beletsel voor de lidstaten om slachtoffers uit hoofde van het nationale recht uitgebreidere rechten toe te kennen dan die waarin het Unierecht voorziet.

 

(33)

Bij het nemen van een beslissing over het verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit terdege rekening houden met de legitieme belangen van het slachtoffer, met inbegrip van zijn bescherming en aspecten in verband met herstelrecht, en beoordelen of de overdracht van de strafvervolging schadelijk kan zijn voor het vermogen van slachtoffers om hun rechten in de desbetreffende strafprocedures daadwerkelijk uit te oefenen. Die beoordeling kan bijvoorbeeld bestaan uit het nagaan van de mogelijkheid en de regelingen waarover slachtoffers beschikken om tijdens het proces in de aangezochte staat te getuigen indien dit niet de lidstaat is waar zij verblijven. Voorts moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheid voor slachtoffers om bewijsmateriaal te verkrijgen en over te leggen, bijvoorbeeld van getuigen en deskundigen, om schadevergoeding te eisen of gebruik te maken van getuigenbeschermings- of herstelrechtprogramma’s in de aangezochte staat. Het recht van slachtoffers op schadeloosstelling mag niet worden aangetast door de overdracht van strafvervolging. Deze verordening laat de regels inzake schadeloosstelling en de teruggave van bezittingen aan slachtoffers in nationale procedures onverlet.

 

(34)

Indien het noodzakelijk is de bescherming die het slachtoffer in de verzoekende staat krijgt, in de aangezochte staat voort te zetten, moeten de bevoegde autoriteiten in de verzoekende staat de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel overwegen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26) of, voor de lidstaten die eraan zijn gebonden, Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad (27).

 

(35)

Zodra de verzoekende autoriteit voornemens is een verzoek om overdracht van de strafvervolging in te dienen, moet zij zo spoedig mogelijk de slachtoffers informeren die in de verzoekende staat verblijven of, indien het rechtspersonen betreft, aldaar gevestigd zijn, en die informatie over de strafprocedure ontvangen overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2012/29/EU, zoals omgezet in nationaal recht, of, indien het rechtspersonen betreft, dergelijke informatie overeenkomstig het nationale recht ontvangen. De verzoekende autoriteit moet voorzien in de mogelijkheid voor die personen om hun standpunt kenbaar te maken, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, zodat de autoriteiten rekening kunnen houden met hun legitieme belangen alvorens een verzoek om overdracht in te dienen. Het is belangrijk dergelijke informatie schriftelijk te verstrekken. Het moet ook mogelijk zijn de informatie mondeling te verstrekken op voorwaarde dat het feit dat de informatie is verstrekt, wordt vastgelegd overeenkomstig de volgens het nationale recht geldende registratieprocedure. Het moet ook mogelijk zijn de informatie te verstrekken via standaardformulieren of, wanneer er sprake is van een uitzonderlijk groot aantal slachtoffers dat moet worden ingelicht, via andere middelen voor algemene voorlichting van het publiek, zoals specifieke online-instrumenten voor bekendmakingen die krachtens het nationale recht ter beschikking staan van de rechterlijke autoriteiten. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht, bijvoorbeeld wegens de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van het slachtoffer, moet de mogelijkheid om een standpunt kenbaar te maken worden geboden aan de wettelijke vertegenwoordiger van het slachtoffer indien hij er een heeft. Bij de beoordeling van het legitieme belang van de slachtoffers om in kennis te worden gesteld van het voornemen om een verzoek om overdracht in te dienen, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met de noodzaak om het vertrouwelijke karakter van een onderzoek te waarborgen of met het risico dat het onderzoek wordt geschaad, bijvoorbeeld ingeval dergelijke informatie lopende infiltratieoperaties zou kunnen schaden of de nationale veiligheid van de verzoekende staat ernstig in gevaar zou brengen.

 

(36)

Het moet ook mogelijk zijn in bepaalde situaties waarin deze verordening voorziet standaardformulieren te gebruiken om het voor de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit gemakkelijker te maken om elkaar bij te staan bij het informeren van de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer en hun standpunt te vragen over het voornemen om een verzoek tot overdracht van strafvervolging in te dienen. Het gebruik van standaardformulieren mag de mogelijkheid van rechtstreekse kennisgeving aan verdachten, beklaagden of slachtoffers door de verzoekende autoriteit of de aangezochte autoriteit niet uitsluiten.

 

(37)

De correcte toepassing van deze verordening veronderstelt communicatie tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit, die moeten worden aangemoedigd met elkaar overleg te plegen telkens wanneer dit dienstig is om de soepele en efficiënte toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, hetzij rechtstreeks, hetzij, in voorkomend geval, via Eurojust.

 

(38)

De verzoekende autoriteit moet, indien nodig, voorafgaand aan de indiening van een verzoek om overdracht van strafvervolging overleg kunnen plegen met de aangezochte autoriteit, met name om te bepalen of de overdracht van strafvervolging in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou zijn, onder andere of de overdracht evenredig en passend is voor de strafvervolging in kwestie, en of de aangezochte autoriteit zich op een van de weigeringsgronden van deze verordening zou wensen te beroepen.

 

(39)

Bij de toezending van een verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit nauwkeurige en duidelijke informatie verstrekken over de omstandigheden en voorwaarden waarop het verzoek is gebaseerd, alsmede alle andere ondersteunende stukken, zodat de aangezochte autoriteit met kennis van zaken een beslissing kan nemen over het verzoek om overdracht van de strafvervolging. Het ingevulde verzoekformulier en, om kosten en tijd voor vertalingen te besparen, ten minste de essentiële delen van de eventuele schriftelijke ondersteunende stukken of informatie moeten door de verzoekende autoriteit worden vertaald in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere door die staat overeenkomstig deze verordening aanvaarde taal. De “essentiële delen” van de betrokken stukken zijn de uittreksels die voor de aangezochte autoriteit noodzakelijk blijken te zijn om met kennis van zaken een beslissing over het verzoek om overdracht van strafvervolging te nemen.

 

(40)

Zolang de aangezochte autoriteit nog niet heeft beslist over de aanvaarding of weigering van een overdracht van strafvervolging, moet de verzoekende autoriteit het verzoek om overdracht kunnen intrekken, bijvoorbeeld wanneer zij kennis krijgt van nieuwe elementen op grond waarvan de overdracht niet langer gerechtvaardigd lijkt. Informatie over de intrekking van het verzoek om overdracht van strafvervolging moet onmiddellijk aan de aangezochte autoriteit worden verstrekt en moet worden meegedeeld aan de verdachten of beklaagden en de slachtoffers, indien van toepassing.

 

(41)

De aangezochte autoriteit moet de verzoekende autoriteit zonder onnodige vertraging en in elk geval binnen zestig dagen na ontvangst van het verzoek om overdracht van strafvervolging in kennis stellen van haar beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden of te weigeren. Indien het voor de aangezochte autoriteit in specifieke gevallen niet haalbaar is die termijn in acht te nemen, bijvoorbeeld als zij aanvullende informatie nodig acht, moet het mogelijk zijn die termijn te verlengen, doch met maximaal dertig dagen om buitensporige vertragingen te voorkomen. In gevallen waarin de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging aanvaardt, moet zij een naar behoren met redenen omklede beslissing nemen. Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging weigert, moet zij de verzoekende autoriteit in kennis stellen van de redenen voor de weigering. Daartoe volstaat het dat de aangezochte autoriteit beknopte informatie verstrekt over de toepasselijke weigeringsgrond of -gronden.

 

(42)

Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, moet de verzoekende autoriteit zonder onnodige vertraging de originelen of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van alle stukken van het procesdossier, of minstens de relevante delen daarvan, vergezeld van de vertaling, toezenden aan de aangezochte autoriteit. Zodra de nationale strafvervolging is stopgezet, moet de verzoekende autoriteit de originelen of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van alle resterende relevante delen van het procesdossier, met inbegrip van relevant materieel bewijsmateriaal, zoals het voorwerp waarmee het strafbare feit werd gepleegd of bloed- of DNA-monsters, zonder onnodige vertraging toezenden aan de aangezochte autoriteit. Originele stukken hoeven alleen te worden toegezonden indien de aangezochte autoriteit daarom verzoekt, bijvoorbeeld ten behoeve van forensisch onderzoek. Indien de originele stukken van het procesdossier en het materiële bewijsmateriaal niet langer nodig zijn in de aangezochte staat, moeten ze op zijn verzoek aan de verzoekende staat worden teruggegeven, bijvoorbeeld indien die stukken of dat materieel bewijsmateriaal nodig zijn ten behoeve van een ander strafrechtelijk onderzoek. Indien de verzoekende staat op verzoek van de aangezochte staat kenbaar maakt niet voornemens te zijn de originele stukken van het procesdossier of het materiële bewijsmateriaal terug te vorderen wanneer deze niet langer nodig zijn of aan het einde van de strafprocedure, moet de aangezochte staat overeenkomstig zijn nationale recht kunnen besluiten wat hij met het resterende bewijsmateriaal doet, onder meer of hij het bewaart of vernietigt. Zodra een verzoek om overdracht van strafvervolging is aanvaard, moeten de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit met het oog op een vlot verloop van de overdracht overleg kunnen plegen om te bepalen welke stukken of delen daarvan moeten worden toegezonden en vertaald, indien nodig. Het is hoe dan ook belangrijk dat de beslissing om slechts delen van stukken toe te zenden evenwichtig is en gebaseerd is op een zorgvuldig onderzoek van de desbetreffende stukken, zodat het eerlijke verloop van het proces niet in het gedrang komt.

 

(43)

Overdracht van strafvervolging mag niet worden geweigerd op andere gronden dan die waarin deze verordening voorziet. De overdracht van strafvervolging mag alleen worden aanvaard indien vervolging van de feiten die ten grondslag liggen aan de over te dragen strafvervolging, ook in de aangezochte staat mogelijk is. De aangezochte autoriteit moet de overdracht van strafvervolging weigeren als de gedraging waarvoor om overdracht wordt verzocht, geen strafbaar feit is in de aangezochte staat, of als de aangezochte staat geen rechtsmacht heeft ten aanzien van dat strafbare feit, tenzij hij de rechtsmacht uitoefent waarin deze verordening voorziet. De aangezochte autoriteit moet de overdracht van strafvervolging ook weigeren indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor vervolging van het strafbare feit in de aangezochte staat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het strafbare feit in de aangezochte staat niet kan worden vervolgd omdat het slachtoffer zijn daartoe noodzakelijke klacht niet tijdig heeft ingediend, of indien wegens het overlijden of de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte of beklaagde er niet meer kan worden vervolgd op grond van het nationale recht van de aangezochte staat. Bovendien moet de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging weigeren als er sprake is van andere beletselen voor vervolging in de aangezochte staat. De aangezochte autoriteit moet de overdracht van strafvervolging kunnen weigeren indien de verdachte of beklaagde overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat een voorrecht of immuniteit geniet, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde categorieën personen, zoals diplomaten, of specifiek beschermde relaties, zoals de vertrouwensrelatie tussen advocaat en cliënt, of indien de aangezochte autoriteit van mening is dat de overdracht niet gerechtvaardigd is in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling, bijvoorbeeld omdat aan geen van de criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging is voldaan, of indien het verzoekformulier voor de overdracht van strafvervolging onvolledig of kennelijk onjuist is en niet is aangevuld of gecorrigeerd door de verzoekende autoriteit, waardoor de aangezochte autoriteit niet over de nodige informatie beschikt om het verzoek om overdracht van strafvervolging te kunnen beoordelen. De aangezochte autoriteit moet het verzoek ook kunnen weigeren indien de gedraging geen strafbaar feit is op de plaats waar zij zich heeft voorgedaan, en de aangezochte staat geen oorspronkelijke rechtsmacht heeft om een dergelijke gedraging te onderzoeken en te vervolgen. Die weigeringsgrond is gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel, wat inhoudt dat de aangezochte staat de overdracht van strafvervolging mag weigeren in gevallen waarin het beweerde strafbare feit, dat buiten het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd, geen strafbaar feit is op de plaats waar het is gepleegd, en het nationale recht van de aangezochte staat de vervolging van dergelijke strafbare feiten niet toestaat indien deze buiten zijn grondgebied zijn gepleegd. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder “oorspronkelijke rechtsmacht” verstaan de rechtsmacht waarin het nationale recht reeds voorziet en die niet uit deze verordening voortvloeit.

 

(44)

Het ne bis in idem-beginsel, zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 58 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 14 juni 1985 (28) en in artikel 50 van het Handvest, en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, is een grondbeginsel van het strafrecht, volgens hetwelk een verdachte niet opnieuw mag worden berecht of gestraft in een strafprocedure voor het strafbare feit waarvoor die verdachte reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld. Daarom moet de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging weigeren indien de overname van de strafvervolging in strijd zou zijn met dat beginsel.

 

(45)

Bij het onderzoek of een verzoek om overdracht van strafvervolging moet worden aanvaard of geweigerd, moet de aangezochte autoriteit beoordelen of de overdracht de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou dienen. De beoordeling moet per geval worden uitgevoerd om vast te stellen welke lidstaat het meest geschikt is om het betrokken strafbare feit te vervolgen. De aangezochte autoriteit moet daarbij over een ruime beoordelingsmarge beschikken. Bij de beoordeling mogen alleen de relevante omstandigheden van de zaak in aanmerking worden genomen, waaronder de vraag of er een eerste aanwijzing is dat het strafbare feit niet geheel of gedeeltelijk is gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, dat het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade die constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormen zich niet op het grondgebied van die staat hebben voorgedaan, en dat de verdachte of beklaagde geen onderdaan of ingezetene van die staat is. De persoonlijke, materiële of gezinssituatie van een slachtoffer, getuige of andere betrokkene mag op zich niet doorslaggevend zijn voor de beoordeling of de overdracht van strafvervolging de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou dienen.

 

(46)

Alvorens te beslissen een verzoek om overdracht van strafvervolging op grond van een weigeringsgrond te weigeren, moet de aangezochte autoriteit, indien passend, overleg plegen met de verzoekende autoriteit om alle noodzakelijke aanvullende informatie te verkrijgen.

 

(47)

De aangezochte staat moet ervoor zorgen dat verdachten, beklaagden en slachtoffers toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte tegen de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden overeenkomstig artikel 47 van het Handvest en de toepasselijke procedures uit hoofde van het nationale recht, wanneer de toepassing van deze verordening afbreuk doet aan hun rechten. Het onderzoek van de beslissing betreffende de overdracht van strafvervolging mag uitsluitend worden gebaseerd op de criteria die zijn opgenomen in de in deze verordening genoemde weigeringsgronden. Bij de beoordeling van de vraag of de strafvervolging moet worden overgedragen, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden die van belang zijn voor de toetsing van die criteria. Vaak kan het nodig zijn om niet alleen een afweging te maken van de belangen of rechten van personen wier rechten kunnen worden aangetast, maar moet er ook worden gekeken naar de specifieke kenmerken en praktische aspecten van de werking van het strafrechtstelsel. Een dergelijke voorziening in rechte moet andere rechtsmiddelen uit hoofde van het nationale recht onverlet laten.

 

(48)

De aangezochte autoriteit moet beschikken over een ruime discretionaire bevoegdheid om te beoordelen of de overdracht van strafvervolging in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling is, en of een verzoek om overdracht moet worden geweigerd op grond van een van de in deze verordening genoemde facultatieve weigeringsgronden. Het onderzoek naar de uitoefening van die discretionaire bevoegdheid moet beperkt blijven tot de toetsing van de vraag of de aangezochte autoriteit bij het nemen van de beslissing om het verzoek om overdracht van strafvervolging te aanvaarden, de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid kennelijk te buiten is gegaan.

 

(49)

De voorziening in rechte zou als resultaat kunnen hebben dat de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk wordt bevestigd of vernietigd. In het geval van een succesvolle voorziening in rechte keert de strafvervolging in beginsel terug naar de verzoekende staat. In sommige situaties kan de rechter echter, overeenkomstig zijn nationale recht, ook beslissen om de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging te bevestigen mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden of aanvullende formaliteiten worden vervuld, bijvoorbeeld de voorwaarde dat bepaalde ontbrekende elementen van het verzoekformulier worden aangevuld, of dat aanvullende maatregelen worden genomen voor de uitvoering van de overdracht, zoals het voortzetten van de getuigenbescherming.

 

(50)

Een voorziening in rechte uit hoofde van deze verordening mag niet leiden tot een toetsing van de grond van de zaak zelf, zoals de vraag of het bewijsmateriaal toereikend is om een onderzoek te openen of voort te zetten en of de feiten van de zaak of de subjectieve aspecten, zoals opzet of ernstige nalatigheid, volgens de toepasselijke normen zijn aangetoond, of betreffende de bewijswaarde of de bewijskracht van het reeds verzamelde bewijsmateriaal of de geloofwaardigheid van verklaringen.

 

(51)

Om te waarborgen dat het recht op een voorziening in rechte doeltreffend kan worden uitgeoefend, moet de aangezochte staat ervoor zorgen dat verdachten, beklaagden en slachtoffers recht op toegang hebben tot alle stukken die verband houden met de overdracht van strafvervolging die ten grondslag liggen aan de beslissing tot aanvaarding van een overdracht krachtens deze verordening en die noodzakelijk zijn om die beslissing doeltreffend aan te vechten. Het recht op toegang tot dergelijke stukken moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de procedures in het nationale recht van de aangezochte staat en kan worden beperkt indien dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen, het onderzoek anderszins zou schaden of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen. Elke weigering van toegang moet worden afgewogen tegen de rechten van de betrokkenen, rekening houdend met de verschillende fasen van de strafprocedure. Beperkingen op die toegang moeten strikt en in overeenstemming met het recht op een onpartijdig gerecht uit hoofde van het Handvest worden uitgelegd.

 

(52)

De termijn waarbinnen de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer een doeltreffende voorziening in rechte kan instellen, mag maximaal 15 dagen bedragen, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokkene de met redenen omklede beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging heeft ontvangen. Situaties waarin de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer op het tijdstip van de overdracht van strafvervolging niet is geïdentificeerd en de met redenen omklede beslissing derhalve op dat moment niet aan de betrokkene kon worden meegedeeld, moeten door het nationale recht worden geregeld.

 

(53)

De aanvaarding van de overdracht van strafvervolging door de aangezochte autoriteit moet leiden tot opschorting of stopzetting van de strafvervolging in de verzoekende staat, teneinde overlapping van maatregelen in de verzoekende staat en de aangezochte staat te voorkomen. Dat mag evenwel geen afbreuk doen aan de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, met inbegrip van de nodige dringende maatregelen, die de verzoekende staat na ontvangst van de kennisgeving van de aanvaarding door de aangezochte autoriteit mogelijk moet nemen indien dat nodig is voor een efficiënte en goede rechtsbedeling. Het begrip “onderzoeks- of andere procedurele maatregelen” moet ruim worden uitgelegd, zodat het niet alleen elke maatregel met het oog op bewijsgaring omvat, maar ook elke procedurele handeling waarbij voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen worden opgelegd. Om ervoor te zorgen dat de strafvervolging in de verzoekende staat niet eindeloos wordt verlengd, moet de strafvervolging in de verzoekende staat worden opgeschort of stopgezet zodra de onderzoeks- of andere procedurele maatregelen zijn beëindigd of niet langer noodzakelijk zijn. Indien er in de aangezochte staat een voorziening in rechte met opschortende werking is ingesteld, mag de strafvervolging in de verzoekende staat niet worden opgeschort of stopgezet totdat er een beslissing over de voorziening in rechte in de aangezochte staat is genomen.

 

(54)

In gevallen waarin de rechtsmacht voor de strafvervolging uitsluitend op deze verordening is gebaseerd en er een verzoek om overdracht is ontvangen, maar de beslissing over de aanvaarding of weigering van de overdracht van strafvervolging nog niet is genomen, moeten de lidstaten uit hoofde van hun nationale recht een rechtsgrondslag kunnen bieden voor de voorlopige hechtenis van de verdachte of beklaagde die in de aangezochte staat verblijft of voor de vaststelling van andere voorlopige maatregelen door de bevoegde autoriteit van die staat. Die voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen mogen alleen in overeenstemming met het nationale recht worden genomen, en alleen indien nodig. Die voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen moeten onderworpen zijn aan dezelfde procedurele waarborgen die uit hoofde van het nationale recht van toepassing zijn op dergelijke maatregelen, met inbegrip van rechterlijk toezicht. Bovendien moeten die voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen worden genomen na een passende beoordeling op basis van de informatie waarover de aangezochte autoriteit beschikt. Deze verordening mag echter geen rechtsgrondslag vormen voor de aanhouding van personen met het oog op hun fysieke overbrenging naar de aangezochte staat met het oog op het instellen van strafvervolging tegen die persoon.

 

(55)

Een bevoegde autoriteit van de aangezochte staat moet de verzoekende autoriteit schriftelijk in kennis stellen van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging in de aangezochte staat is genomen. Kaderbesluit 2009/948/JBZ legt een soortgelijke verplichting op wanneer er overeenstemming is bereikt over de concentratie van de strafvervolging in één lidstaat. Indien de aangezochte autoriteit beslist de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, stop te zetten, informeert zij de verzoekende autoriteit over de redenen voor die stopzetting. Ten minste de essentiële delen van die informatie en van de in de aangezochte staat genomen definitieve schriftelijke beslissing moeten overeenkomstig deze verordening door de aangezochte autoriteit worden vertaald in een officiële taal van de verzoekende staat of in een andere door die staat aanvaarde taal. De essentiële delen van de informatie en de beslissing zijn de uittreksels die voor de verzoekende autoriteit noodzakelijk blijken te zijn om kennis te nemen van de algemene inhoud ervan.

 

(56)

Indien de aangezochte autoriteit beslist de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, stop te zetten, moet de verzoekende autoriteit de strafvervolging kunnen voortzetten of heropenen als dit geen schending inhoudt van het ne bis in idem-beginsel, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten wanneer de beslissing om de strafvervolging stop te zetten verdere vervolging krachtens het nationale recht van de aangezochte staat niet definitief verhindert en die beslissing niet werd genomen na een beoordeling van de zaak ten gronde, en derhalve verdere strafvervolging van dezelfde feiten in die staat niet uitsluit. Slachtoffers moeten de mogelijkheid hebben de heropening van de strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht van die staat in te stellen of daarom te verzoeken, mits dit geen schending inhoudt van het ne bis in idem-beginsel.

 

(57)

Zodra de strafvervolging overeenkomstig deze verordening is overgedragen, moet de aangezochte autoriteit haar desbetreffende nationale recht en procedures toepassen. Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als een inmenging in enige in het nationale recht vastgelegde discretionaire bevoegdheid om vervolging in te stellen.

 

(58)

Niets in deze verordening mag aldus worden uitgelegd dat het van invloed is op de duur van de verjaringstermijn in de aangezochte staat, zoals bepaald in het nationale recht van die staat.

 

(59)

Met het oog op de volledige effectiviteit van de overdracht van strafvervolging, mag het door de verzoekende autoriteit overgedragen bewijsmateriaal bij de overeenkomstige strafvervolging in de aangezochte staat niet ontoelaatbaar worden verklaard op de enkele grond dat het bewijsmateriaal in een andere lidstaat is vergaard. De bevoegde rechter in de aangezochte staat moet bij de beoordeling van dergelijk bewijsmateriaal zijn discretionaire bevoegdheid behouden overeenkomstig het nationale recht, terwijl de verdachten en beklaagden hun recht moeten behouden om de toelaatbaarheid van dat bewijsmateriaal aan te vechten overeenkomstig hun rechten van de verdediging uit hoofde van het Handvest. In overeenstemming met die beginselen en onder eerbiediging van de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten, zoals bedoeld in artikel 67, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), belet niets in deze verordening de rechterlijke instanties om de fundamentele beginselen van het nationale recht inzake het eerlijk verloop van de procedure toe te passen zoals die gelden in nationale stelsels, waaronder in common-lawstelsels.

 

(60)

De aangezochte staat moet zijn nationale recht toepassen om de straf te bepalen die op het betrokken strafbare feit van toepassing is. In zaken waarin het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd, moeten de aangezochte autoriteiten bij de vaststelling van de straf rekening kunnen houden met de maximumstraf waarin het nationale recht van de verzoekende staat voorziet, voor zover dit voordelig is voor de beklaagde en in overeenstemming is met het nationale recht van de aangezochte staat. Hiermee moet rekening worden gehouden in situaties waarin de overdracht van strafvervolging ertoe zou leiden dat in de aangezochte staat een hogere straf wordt toegepast dan de maximumstraf die in de verzoekende staat voor hetzelfde strafbare feit is vastgesteld, teneinde een zekere mate van rechtszekerheid en voorspelbaarheid van het toepasselijke recht voor de betrokken verdachten of beklaagden te waarborgen. De maximumstraf waarin het nationale recht van de verzoekende staat voorziet, moet altijd in aanmerking worden genomen wanneer de rechtsmacht van de aangezochte staat uitsluitend op deze verordening is gebaseerd.

 

(61)

Elke lidstaat moet de eigen kosten dragen die verbonden zijn aan overdrachten van strafvervolging, met inbegrip van de kosten in verband met de uitoefening van procedurele rechten van verdachten en beklaagden in elk van de betrokken lidstaten, overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht. De lidstaten mogen niet de mogelijkheid hebben om van elkaar een compensatie te eisen voor de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening. Indien de verzoekende staat echter grote of uitzonderlijke kosten heeft gemaakt in verband met de vertaling van de stukken in het aan de aangezochte staat over te dragen procesdossier, moet de aangezochte autoriteit een voorstel van de verzoekende autoriteit om de kosten te delen, in overweging nemen. In dergelijke gevallen plegen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit overleg teneinde overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten. Idealiter vindt dit overleg plaats voordat het verzoek om overdracht wordt ingediend. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt voordat de beslissing om het verzoek om overdracht van strafvervolging te aanvaarden is genomen, moet de verzoekende autoriteit kunnen beslissen het verzoek overeenkomstig deze verordening in te trekken dan wel het verzoek te handhaven en het deel van de kosten te dragen dat als uitzonderlijk hoog wordt beschouwd.

 

(62)

Het gebruik van een standaardverzoekformulier dat in alle officiële talen van de Unie is vertaald, zou de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit vergemakkelijken, zodat zij sneller en doeltreffender een beslissing over het verzoek om overdracht van strafvervolging kunnen nemen. Het gebruik van een dergelijk verzoekformulier zou ook de vertaalkosten verminderen en de kwaliteit van de verzoeken ten goede komen.

 

(63)

Het verzoekformulier mag alleen de persoonsgegevens bevatten die nodig zijn om de beslissing van de aangezochte autoriteit over het verzoek om overdracht van strafvervolging te vergemakkelijken. Het verzoekformulier moet de betrokken categorieën persoonsgegevens, zoals de hoedanigheid van de betrokken persoon (verdachte, beklaagde of slachtoffer), alsmede de specifieke velden voor elk van die categorieën bevatten.

 

(64)

Teneinde doeltreffend in te spelen op een eventuele behoefte aan verbetering van het verzoekformulier dat moet worden gebruikt voor het verzoek om overdracht van strafvervolging of andere formulieren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het wijzigen van de bijlagen bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (29). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(65)

Om een snelle, rechtstreekse, interoperabele, betrouwbare en veilige uitwisseling van zaakgerelateerde gegevens te waarborgen, moet de communicatie in het kader van deze verordening tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteiten, indien een lidstaat een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, in de regel plaatsvinden via het gedecentraliseerde IT-systeem als bedoeld in Verordening (EU) 2023/2844 van het Europees Parlement en de Raad (30). Het gedecentraliseerde IT-systeem moet in de regel met name worden gebruikt voor de uitwisseling van het verzoekformulier, van alle andere relevante informatie en documenten en van alle andere communicatie tussen de autoriteiten in het kader van deze verordening. In gevallen waarin een of meer van de in Verordening (EU) 2023/2844 bepaalde uitzonderingen van toepassing zijn, met name wanneer het gebruik van het gedecentraliseerde IT-systeem niet mogelijk of aangewezen is, moet het mogelijk zijn andere in die verordening beschreven communicatiemiddelen te gebruiken.

 

(66)

De lidstaten moeten door de Commissie ontwikkelde software (“referentie-implementatiesoftware”) kunnen gebruiken in plaats van een nationaal IT-systeem. Die referentie-implementatiesoftware moet gebaseerd zijn op een modulaire structuur, wat betekent dat de software wordt samengesteld en aangeleverd los van de componenten van het e-Codex-systeem, ingesteld op grond van Verordening (EU) 2022/850 van het Europees Parlement en de Raad (31), die nodig zijn om de software aan te sluiten op het gedecentraliseerde IT-systeem. Die structuur moet de lidstaten in staat stellen hun bestaande nationale infrastructuur voor justitiële communicatie te hergebruiken of te verbeteren met het oog op grensoverschrijdend gebruik.

 

(67)

De Commissie is verantwoordelijk voor het creëren, onderhouden en ontwikkelen van de referentie-implementatiesoftware. De Commissie moet de referentie-implementatiesoftware zodanig ontwerpen, ontwikkelen en onderhouden dat de verwerkingsverantwoordelijken de naleving van de gegevensbeschermingsvoorschriften en -beginselen van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (32) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (33) kunnen waarborgen, met name de verplichtingen inzake gegevensbescherming door ontwerp en gegevensbescherming door standaardinstellingen en een hoog niveau van cyberbeveiliging. De referentie-implementatiesoftware moet ook passende technische maatregelen omvatten en de nodige organisatorische maatregelen mogelijk maken om een passend niveau van veiligheid en interoperabiliteit te waarborgen, rekening houdend met het feit dat er ook bijzondere categorieën gegevens kunnen worden uitgewisseld. De Commissie verwerkt geen persoonsgegevens in het kader van het creëren, onderhouden en ontwikkelen van de referentie-implementatiesoftware.

 

(68)

De door de Commissie als back-endsysteem ontwikkelde referentie-implementatiesoftware moet de voor monitoringdoeleinden benodigde statistische gegevens programmagewijs verzamelen, en die gegevens moeten aan de Commissie worden toegezonden. Indien de lidstaten ervoor kiezen om in plaats van de door de Commissie ontwikkelde referentie-implementatiesoftware een nationaal IT-systeem te gebruiken, kan dat systeem worden uitgerust om die gegevens programmagewijs te verzamelen; in dat geval moeten die gegevens aan de Commissie worden toegezonden. De e-Codex-connector kan ook worden uitgerust met een functie waarmee relevante statistische gegevens kunnen worden opgevraagd.

 

(69)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten er aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde een gedecentraliseerd IT-systeem op te zetten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (34).

 

(70)

Deze verordening moet de rechtsgrondslag vormen voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de lidstaten ten behoeve van de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 8 en artikel 10, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680. Wat echter andere aspecten in verband met persoonsgegevens betreft, zoals de bewaartermijn voor persoonsgegevens die de verzoekende autoriteit heeft ontvangen, moet de verwerking van persoonsgegevens door de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit onderworpen zijn aan het nationale recht dat de lidstaten op grond van Richtlijn (EU) 2016/680 hebben vastgesteld. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit moeten worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van die richtlijn. De centrale autoriteiten zouden administratieve ondersteuning kunnen verlenen aan de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit en moeten, voor zover zij namens die verwerkingsverantwoordelijken persoonsgegevens verwerken, worden beschouwd als verwerkers van de respectieve verwerkingsverantwoordelijke. Wat de verwerking van persoonsgegevens door Eurojust betreft, moet Verordening (EU) 2018/1725 van toepassing zijn in de context van deze verordening, onverminderd de specifieke regels inzake gegevensbescherming van Verordening (EU) 2018/1727. Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als een verdere uitbreiding van de toegangsrechten tot andere informatiesystemen van de Unie uit hoofde van de rechtshandelingen van de Unie tot invoering van die systemen.

 

(71)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de overdracht van strafvervolging, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

 

(72)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland bij een brief d.d. 13 juli 2023 te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

 

(73)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op die lidstaat.

 

(74)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 22 mei 2023 heeft hij een advies uitgebracht (35),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

  • 1. 
    Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten ter wille van een efficiëntere en betere rechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing op alle gevallen van overdracht van een in de lidstaten ingestelde strafvervolging.
  • 3. 
    Deze verordening laat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en rechtsbeginselen, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“verzoekende staat”: een lidstaat waar een strafvervolging is ingesteld en waar een verzoek wordt ingediend om overdracht van die vervolging aan een andere lidstaat, of die een verzoek om overleg over een mogelijke overdracht van strafvervolging is gestart of heeft ontvangen;

 

2)

“aangezochte staat”: een lidstaat waaraan een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt toegezonden met het oog op de overname van die vervolging, of die een verzoek om overleg over een mogelijke overdracht van strafvervolging heeft ontvangen of het overleg daarover is gestart;

 

3)

“verzoekende autoriteit”:

 

a)

een in de betrokken zaak in de verzoekende staat bevoegde rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie, of

 

b)

iedere andere door de verzoekende staat als zodanig aangewezen bevoegde autoriteit die in de betrokken zaak optreedt als strafrechtelijke onderzoeksautoriteit en overeenkomstig het nationale recht bevoegd is om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging aan de aangezochte autoriteit wordt toegezonden, wordt het bovendien gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie in de verzoekende staat, nadat is nagegaan of het verzoek voldoet aan de voorwaarden voor het indienen ervan uit hoofde van deze verordening. Wanneer het verzoek om de overdracht van strafvervolging is gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie in de verzoekende staat, kan die autoriteit voor de toezending van het verzoek ook als verzoekende autoriteit worden beschouwd;

 

4)

“aangezochte autoriteit”: een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie die bevoegd is om een beslissing te nemen over het aanvaarden of weigeren van de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 11, lid 1, en die, voor zover zulks krachtens het recht van de aangezochte staat is toegelaten, bevoegd is om vervolgmaatregelen te nemen overeenkomstig deze verordening of maatregelen waarin zijn nationale recht voorziet.

Onverminderd het vereiste dat een beslissing over het aanvaarden of weigeren van een overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 11, lid 1, uitsluitend mag worden genomen door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie, op basis van zijn beoordeling van de weigeringsgronden uit hoofde van artikel 12, kan de aangezochte staat, vanwege de structuur van zijn nationale rechtsstelsel die voortvloeit uit de “common law”-rechtstraditie, wanneer zijn nationale rechtsstelsel zijn rechtbanken of officieren van justitie niet toestaat andere maatregelen te nemen dan de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden of te weigeren overeenkomstig artikel 11, lid 1, bepalen dat een andere autoriteit die krachtens zijn nationale recht bevoegd is om maatregelen in strafprocedures te nemen, maatregelen neemt die uitsluitend tot doel hebben die rechterlijke besluitvorming te vergemakkelijken. Een dergelijke andere bevoegde autoriteit kan ook verdere maatregelen nemen voor de toepassing van deze verordening;

 

5)

“gedecentraliseerd IT-systeem”: een gedecentraliseerd IT-systeem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 3), van Verordening (EU) 2023/2844;

 

6)

“slachtoffer”: een slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU of een rechtspersoon zoals gedefinieerd in het nationale recht, die schade of economisch verlies heeft geleden als direct gevolg van een strafbaar feit dat het voorwerp is van een strafvervolging waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 3

Rechtsmacht

  • 1. 
    Voor zover het nationale recht van de aangezochte staat niet reeds in rechtsmacht voorziet, heeft de aangezochte staat, voor de toepassing van deze verordening, rechtsmacht ten aanzien van elk strafbaar feit waarop het nationale recht van de verzoekende staat van toepassing is, in situaties waarin:
 

a)

de aangezochte staat weigert een verdachte of beklaagde die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat over te leveren op grond van artikel 4, lid 7, punt b), van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;

 

b)

de aangezochte staat weigert een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat, over te leveren indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, op basis van specifiek en objectief bewijsmateriaal gegronde redenen zijn om aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van het geval zou leiden tot een kennelijke schending van een relevant grondrecht als verankerd in artikel 6 VEU, en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”);

 

c)

het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of een aanzienlijk deel van de schade die constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormen, zich voordeden op het grondgebied van de aangezochte staat;

 

d)

er in de aangezochte staat wegens andere feiten een strafprocedure aan de gang is tegen de verdachte of beklaagde en de verdachte of beklaagde een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is, of

 

e)

er in de aangezochte staat wegens dezelfde, gedeeltelijk dezelfde, of verwante feiten een strafprocedure aan de gang is tegen andere personen, en de verdachte of beklaagde in de over te dragen strafvervolging een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is.

  • 2. 
    Indien er door de aangezochte staat uitsluitend op basis van lid 1 rechtsmacht is gevestigd, kan die rechtsmacht slechts worden uitgeoefend op grond van een verzoek om overdracht van strafvervolging krachtens deze verordening.

Artikel 4

Afstand, opschorting of beëindiging van strafvervolging door de verzoekende staat

Elke lidstaat die krachtens zijn nationale recht rechtsmacht heeft om een strafbaar feit te vervolgen, kan, voor de toepassing van deze verordening, afstand doen van de strafvervolging, de strafvervolging opschorten of deze beëindigen, teneinde de overdracht van strafvervolging met betrekking tot dat strafbare feit aan de aangezochte staat mogelijk te maken.

HOOFDSTUK 2

OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 5

Criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

  • 1. 
    Een verzoek om overdracht van strafvervolging kan alleen worden ingediend indien de verzoekende autoriteit van oordeel is dat de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling, waaronder evenredigheid, beter kan worden verwezenlijkt door de desbetreffende strafvervolging in een andere lidstaat te laten plaatsvinden.
  • 2. 
    De verzoekende autoriteit houdt met name rekening met de volgende criteria wanneer zij een verzoek om overdracht van strafvervolging overweegt:
 

a)

het strafbare feit werd geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, of het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of een aanzienlijk deel van de schade die constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormen, deden zich voor op het grondgebied van de aangezochte staat;

 

b)

een of meerdere verdachten of beklaagden zijn onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat;

 

c)

een of meerdere verdachten of beklaagden bevinden zich in de aangezochte staat en die staat weigert die personen aan de verzoekende staat over te leveren, op grond van:

 

i)

artikel 4, punt 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;

 

ii)

artikel 4, punt 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ wanneer een dergelijke weigering niet is gebaseerd op een onherroepelijke beslissing tegen die persoon voor hetzelfde strafbare feit die verdere strafvervolging onmogelijk maakt, of

 

iii)

artikel 4, punt 7, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;

 

d)

een of meer verdachten of beklaagden tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd bevinden zich in de aangezochte staat en die staat weigert die personen over te leveren indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, op basis van specifiek en objectief bewijsmateriaal gegronde redenen zijn om aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van het geval zou leiden tot een kennelijke schending van een relevant grondrecht als verankerd in artikel 6 VEU, en het Handvest;

 

e)

het merendeel van het voor het onderzoek relevante bewijsmateriaal bevindt zich in de aangezochte staat, of de meeste van de betrokken getuigen zijn ingezetenen van die staat;

 

f)

in de aangezochte staat loopt tegen de verdachte of beklaagde een strafprocedure wegens dezelfde, gedeeltelijk dezelfde of andere feiten;

 

g)

in de aangezochte staat loopt tegen andere personen een strafprocedure wegens dezelfde, gedeeltelijk dezelfde of verwante feiten;

 

h)

een of meer verdachten of beklaagden ondergaan in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of moeten in die staat een vrijheidsstraf ondergaan;

 

i)

de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat kan de reclasseringsperspectieven van de veroordeelde persoon verbeteren of er zijn andere redenen waarom tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat passender zou zijn;

 

j)

een of meer slachtoffers zijn onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat;

 

k)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben in het kader van Kaderbesluit 2009/948/JBZ of anderszins overeenstemming bereikt over het concentreren van de strafprocedure in één lidstaat.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt j), houdt de verzoekende autoriteit terdege rekening met kindslachtoffers en andere kwetsbare personen.

  • 3. 
    Een verdachte, beklaagde of slachtoffer kan de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat of van de aangezochte staat, overeenkomstig de procedures volgens het nationale recht, voorstellen om de strafvervolging over te dragen overeenkomstig deze verordening. Die voorstellen worden in aanmerking genomen en geregistreerd overeenkomstig de registratieprocedure uit hoofde van het nationale recht van de betrokken lidstaat. Indien het voorstel wordt gedaan aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, kan de aangezochte autoriteit overleg plegen met de verzoekende autoriteit. Voorstellen uit hoofde van dit lid leiden niet tot de verplichting voor de verzoekende staat om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen bij of de strafvervolging over te dragen aan de aangezochte staat, of voor de verzoekende autoriteit of de aangezochte autoriteit om met elkaar overleg te plegen.

Artikel 6

De rechten van de verdachte of beklaagde

  • 1. 
    Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van de verdachte of beklaagde, met inbegrip van aspecten die verband houden met herstelrecht.
  • 2. 
    De in de leden 3, 4 en 6 van dit artikel en in de artikelen 15 en 17 vastgelegde rechten zijn van toepassing op verdachten of beklaagden in een strafprocedure, vanaf het ogenblik waarop zij er door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis worden gesteld dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, ongeacht of hen hun vrijheid is ontnomen.
  • 3. 
    De verzoekende autoriteit moet, voorafgaand aan de indiening van een verzoek om overdracht van strafvervolging:
 

a)

de verdachte of beklaagde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en in een taal die hij begrijpt, in kennis stellen van het voornemen om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen, en

 

b)

de verdachte of beklaagde de gelegenheid bieden zijn standpunt over de overdracht, met inbegrip van aspecten die verband houden met herstelrecht, kenbaar te maken.

De verzoekende autoriteit is niet verplicht aan de in de eerste alinea van dit lid genoemde verplichtingen te voldoen wanneer:

 

a)

de nakoming van die verplichtingen het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen of het onderzoek anderszins zou schaden;

 

b)

de verdachte of beklaagde ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd of bereikt, of

 

c)

het verzoek om overdracht van strafvervolging voortvloeit uit een voorstel van de verdachte of beklaagde uit hoofde van artikel 5, lid 3.

  • 4. 
    Indien de verdachte of beklaagde besluit een standpunt kenbaar te maken als bedoeld in lid 3, eerste alinea, punt b), maakt de verdachte of beklaagde dat standpunt niet later kenbaar dan tien dagen nadat hij in kennis is gesteld van het voornemen om een verzoek om overdracht in te dienen en uit hoofde van lid 3 in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. De verzoekende autoriteit registreert dat standpunt en houdt er rekening mee bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken. Die registratie wordt uitgevoerd overeenkomstig de registratieprocedure volgens het nationale recht van de verzoekende staat.
  • 5. 
    In gevallen waarin de verdachte of beklaagde zich in de aangezochte staat bevindt, kan de verzoekende autoriteit, voor de toepassing van lid 3, een ingevuld exemplaar van het in bijlage II opgenomen formulier toezenden aan de aangezochte autoriteit. In dergelijke gevallen gelden de verplichtingen in de leden 3 en 4 mutatis mutandis voor de aangezochte autoriteit, die de verzoekende autoriteit daarvan in kennis stelt. Indien die verdachte of beklaagde een standpunt kenbaar maakt, zendt de aangezochte autoriteit dit door naar de verzoekende autoriteit.
  • 6. 
    Wanneer de verzoekende autoriteit een verzoek om overdracht van strafvervolging indient en de verdachte of beklaagde overeenkomstig lid 3 daarvan voorafgaand in kennis is gesteld, stelt de verzoekende autoriteit de verdachte of beklaagde zonder onnodige vertraging, in een taal die hij begrijpt, in kennis van het feit dat het verzoek is ingediend.
  • 7. 
    In gevallen waarin de verdachte of beklaagde zich in de aangezochte staat bevindt, kan de verzoekende autoriteit, voor de toepassing van lid 6, een ingevuld exemplaar van het in bijlage III opgenomen formulier aan de aangezochte autoriteit toezenden. In dergelijke gevallen gelden de verplichtingen krachtens lid 6 mutatis mutandis voor de aangezochte autoriteit, die de verzoekende autoriteit daarvan in kennis stelt.

Artikel 7

Rechten van het slachtoffer

  • 1. 
    Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van het slachtoffer, met inbegrip van aspecten die verband houden met herstelrecht.
  • 2. 
    Indien het slachtoffer een natuurlijke persoon is die in de verzoekende staat verblijft en de informatie over de strafvervolging overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2012/29/EU, zoals omgezet in nationaal recht, ontvangt, of een rechtspersoon is die in de verzoekende staat is gevestigd en dergelijke informatie ontvangt overeenkomstig het nationale recht, moet de verzoekende autoriteit, voordat zij een verzoek om overdracht van strafvervolging indient:
 

a)

het slachtoffer overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en in een taal die het slachtoffer begrijpt, in kennis stellen van het voornemen om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen, en

 

b)

het slachtoffer de gelegenheid geven zijn standpunt over deze overdracht, met inbegrip van aspecten die verband houden met herstelrecht, kenbaar te maken.

De verzoekende autoriteit is niet verplicht aan de in de eerste alinea van dit lid genoemde verplichtingen te voldoen wanneer:

 

a)

de nakoming van die verplichtingen het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen of het onderzoek anderszins zou schaden, of

 

b)

het verzoek om overdracht van strafvervolging voortvloeit uit een voorstel van het slachtoffer uit hoofde van artikel 5, lid 3.

  • 3. 
    Indien het slachtoffer besluit een standpunt kenbaar te maken als bedoeld in lid 2, eerste alinea, punt b), maakt het slachtoffer dit standpunt niet later kenbaar dan tien dagen nadat hij in kennis is gesteld van het voornemen om een verzoek om overdracht in te dienen en uit hoofde van lid 2 in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken. De verzoekende autoriteit registreert dat standpunt en houdt er rekening mee bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken. Die registratie wordt uitgevoerd overeenkomstig de registratieprocedure volgens het nationale recht van de verzoekende staat.
  • 4. 
    Wanneer de verzoekende autoriteit een verzoek om overdracht van strafvervolging indient en het slachtoffer overeenkomstig lid 2 daarvan voorafgaand in kennis is gesteld, stelt de verzoekende autoriteit het slachtoffer zonder onnodige vertraging, in een taal die hij begrijpt, in kennis van het feit dat het verzoek is ingediend.

Artikel 8

Procedure voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

  • 1. 
    Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt door de verzoekende autoriteit opgesteld met gebruikmaking van het in bijlage I opgenomen verzoekformulier. De verzoekende autoriteit ondertekent het verzoekformulier en vergewist zich ervan dat de inhoud ervan nauwkeurig en correct is.
  • 2. 
    Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt naar behoren gemotiveerd en bevat met name de volgende informatie:
 

a)

informatie over de verzoekende autoriteit;

 

b)

een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van de strafvervolging en de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen van de verzoekende staat;

 

c)

de redenen waarom de overdracht van strafvervolging noodzakelijk en passend is en met name welke criteria van artikel 5, lid 2, van toepassing zijn;

 

d)

de noodzakelijke informatie die beschikbaar is over de verdachte of beklaagde en over het slachtoffer;

 

e)

een beoordeling van de gevolgen van de overdracht van strafvervolging voor de rechten van de verdachte of beklaagde en van het slachtoffer, op basis van de informatie waarover de verzoekende autoriteit beschikt met inbegrip van, in voorkomend geval, het standpunt van de betrokkenen dat overeenkomstig artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 7, leden 2 en 3, is verkregen of de voorstellen die zijn gedaan uit hoofde van artikel 5, lid 3;

 

f)

informatie over procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen, met inbegrip van lopende tijdelijke dwangmaatregelen en de termijn voor de toepassing daarvan;

 

g)

alle toepasselijke specifieke voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680.

  • 3. 
    Indien de verdachte of beklaagde uit hoofde van artikel 6, leden 3 en 4, of indien het slachtoffer uit hoofde van artikel 7, leden 2 en 3, een standpunt heeft kenbaar gemaakt, wordt dat standpunt samen met het verzoek om overdracht van strafvervolging aan de aangezochte autoriteit toegezonden. Indien het standpunt van de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer mondeling kenbaar is gemaakt, zorgt de verzoekende autoriteit ervoor dat de aangezochte autoriteit over een schriftelijk verslag van die verklaring beschikt.
  • 4. 
    Indien nodig gaat het verzoek om overdracht van strafvervolging vergezeld van alle aanvullende relevante informatie en stukken.
  • 5. 
    Het in lid 1 van dit artikel bedoelde ingevulde verzoekformulier en de essentiële delen van alle andere schriftelijke informatie die bij het verzoek om overdracht van strafvervolging worden gevoegd, worden vertaald in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere door de aangezochte staat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt d), aanvaarde taal.
  • 6. 
    De verzoekende autoriteit zendt het verzoek om overdracht van strafvervolging rechtstreeks toe aan de aangezochte autoriteit of, in voorkomend geval, met medewerking van de in artikel 20 bedoelde centrale autoriteit. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit verrichten alle andere officiële communicatie rechtstreeks of, in voorkomend geval, met medewerking van de centrale autoriteit als bedoeld in artikel 20.
  • 7. 
    Indien de aangezochte autoriteit niet bekend is bij de verzoekende autoriteit, wint de verzoekende autoriteit, onder meer via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk waarin Besluit 2008/976/JBZ van de Raad (36) voorziet, alle nodige inlichtingen in om te bepalen welke autoriteit in de aangezochte staat bevoegd is voor het nemen van de in artikel 11, lid 1, bedoelde beslissing.
  • 8. 
    De aangezochte autoriteit zendt de verzoekende autoriteit zonder onnodige vertraging en in elk geval binnen zeven dagen na ontvangst van het verzoekformulier als bedoeld in lid 1 een ontvangstbevestiging. Die verplichting geldt in voorkomend geval voor zowel de in artikel 20 bedoelde centrale autoriteit als de aangezochte autoriteit die het verzoek om overdracht van strafvervolging van de centrale autoriteit ontvangt.
  • 9. 
    Indien de autoriteit van de aangezochte staat die het verzoek om overdracht van strafvervolging heeft ontvangen, niet bevoegd is om uit hoofde van artikel 11, lid 1, een beslissing te nemen, zendt zij het verzoek zonder onnodige vertraging door aan de bevoegde aangezochte autoriteit in dezelfde lidstaat en stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 9

Door de verzoekende autoriteit te verstrekken informatie na de toezending van het verzoek

  • 1. 
    De verzoekende autoriteit stelt de aangezochte autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis van alle procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen na de toezending van het verzoek om overdracht van strafvervolging, en verstrekt alle relevante stukken.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde informatie en de essentiële delen van de relevante stukken die overeenkomstig dat lid zijn verstrekt, worden door de verzoekende autoriteit vertaald in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere door de aangezochte staat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt d), aanvaarde taal.

Artikel 10

Intrekking van het verzoek

  • 1. 
    De verzoekende autoriteit kan het verzoek om overdracht van strafvervolging te allen tijde intrekken voordat zij de beslissing van de aangezochte autoriteit tot aanvaarding of weigering van de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 11, lid 1, heeft ontvangen. In dergelijke gevallen stelt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.
  • 2. 
    De verzoekende autoriteit stelt de overeenkomstig artikel 6, lid 3, in kennis gestelde verdachte of beklaagde en het overeenkomstig artikel 7, lid 2, in kennis gestelde slachtoffer in kennis van de intrekking van het verzoek om overdracht van strafvervolging en doet dat in een taal die hij begrijpt.
  • 3. 
    In gevallen waarin de verdachte of beklaagde zich in de aangezochte staat bevindt, kan de verzoekende autoriteit met het oog op het verstrekken van de in lid 2 bedoelde informatie een ingevuld exemplaar van het in bijlage VI opgenomen formulier aan de aangezochte autoriteit toezenden. In dergelijke gevallen verstrekt de aangezochte autoriteit de informatie aan de verdachte of beklaagde en stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.
  • 4. 
    Indien de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit overeenkomstig lid 1 in kennis heeft gesteld van de intrekking van het verzoek om overdracht van strafvervolging, blijft de verzoekende autoriteit belast met de strafvervolging.

Artikel 11

Beslissing van de aangezochte autoriteit

  • 1. 
    De aangezochte autoriteit neemt een beslissing over het geheel of gedeeltelijk aanvaarden of weigeren van overdracht van strafvervolging en beslist, overeenkomstig haar nationale recht, welke maatregelen zij moet nemen. Een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging wordt naar behoren met redenen omkleed.
  • 2. 
    De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit binnen de in artikel 13 vastgelegde termijnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde beslissing mee.
  • 3. 
    Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat de door de verzoekende autoriteit verstrekte informatie voor haar ontoereikend is om te kunnen beslissen over het aanvaarden of weigeren van de overdracht van strafvervolging, kan zij om de aanvullende informatie verzoeken die zij nodig acht. De verzoekende autoriteit verstrekt de gevraagde aanvullende informatie zonder onnodige vertraging, indien beschikbaar, vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere door de aangezochte staat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt d), aanvaarde taal.
  • 4. 
    Indien de aangezochte autoriteit de beslissing neemt de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 12 te weigeren, stelt zij de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor dergelijke weigering.
  • 5. 
    Wanneer de verzoekende autoriteit de met redenen omklede beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging overeenkomstig lid 1 van dit artikel heeft ontvangen, zendt zij zonder onnodige vertraging aan de aangezochte autoriteit het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het procesdossier of de relevante delen daarvan toe, vergezeld van de vertaling ervan in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere door de aangezochte staat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt d), aanvaarde taal.
  • 6. 
    Als de strafvervolging overeenkomstig artikel 21 wordt stopgezet, zendt de verzoekende autoriteit zonder onnodige vertraging het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van alle resterende relevante delen van het procesdossier, met inbegrip van relevant materieel bewijsmateriaal, toe aan de aangezochte autoriteit. Ingeval een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het procesdossier reeds aan de aangezochte autoriteit is verstrekt, zendt de verzoekende autoriteit op verzoek van de aangezochte autoriteit de originele stukken van het procesdossier toe. De verzoekende staat kan verlangen dat de originele stukken van het procesdossier of het materiële bewijsmateriaal aan de verzoekende staat worden teruggegeven zodra die stukken of dat bewijsmateriaal in de aangezochte staat niet langer nodig zijn of aan het einde van de strafprocedure in de aangezochte staat. Indien de verzoekende staat, na navraag door de aangezochte staat, kenbaar heeft gemaakt niet voornemens te zijn de originele stukken van het procesdossier of het materiële bewijsmateriaal terug te vorderen wanneer deze niet langer nodig zijn of aan het einde van de strafprocedure, kan de aangezochte staat overeenkomstig zijn nationale recht bepalen wat hij met het resterende bewijsmateriaal doet, onder meer of hij het bewaart of vernietigt.
  • 7. 
    Voor de toepassing van de leden 5 en 6 kunnen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit met elkaar overleg plegen om te bepalen welke relevante delen van het procesdossier moeten worden toegezonden en vertaald.

Artikel 12

Weigeringsgronden

  • 1. 
    De aangezochte autoriteit weigert de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk indien er op grond van het nationale recht van de aangezochte staat geen strafvervolging kan worden ingesteld of voortgezet voor de feiten die aan het verzoek om overdracht van strafvervolging ten grondslag liggen, op een of meer van de volgende gronden:
 

a)

de gedraging in verband waarmee het verzoek is ingediend, vormt naar het nationale recht van de aangezochte staat geen strafbaar feit;

 

b)

de overname van de strafvervolging zou in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel;

 

c)

de verdachte of beklaagde kan wegens zijn leeftijd niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor het strafbare feit;

 

d)

de strafvervolging is naar het nationale recht van de aangezochte staat verjaard;

 

e)

er is niet voldaan aan de voorwaarden voor vervolging van het strafbare feit in de aangezochte staat;

 

f)

het strafbare feit valt onder een amnestie overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat;

 

g)

de aangezochte staat heeft overeenkomstig het nationale recht of op grond van artikel 3 geen rechtsmacht ten aanzien van het strafbare feit.

  • 2. 
    De aangezochte autoriteit kan de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk weigeren op een of meer van de volgende gronden:
 

a)

het nationale recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit waardoor het onmogelijk is actie te ondernemen;

 

b)

de aangezochte autoriteit is van oordeel dat de overdracht van strafvervolging niet in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling;

 

c)

het strafbare feit is niet geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade die constitutieve bestanddelen van het strafbare feit vormen, heeft zich niet op het grondgebied van die staat voorgedaan, en de verdachte of beklaagde is geen onderdaan of ingezetene van die staat.

 

d)

het in artikel 8, lid 1, bedoelde verzoekformulier is onvolledig of kennelijk onjuist en het is na het in lid 3 van dit artikel bedoelde overleg niet aangevuld of gecorrigeerd;

 

e)

de gedraging in verband waarmee het verzoek is gedaan, is geen strafbaar feit op de plaats waar zij zich heeft voorgedaan, en de aangezochte staat heeft krachtens zijn nationale recht geen oorspronkelijke rechtsmacht om het strafbare feit te vervolgen.

  • 3. 
    Indien er sprake is van een van de in de leden 1 en 2 bedoelde gronden, pleegt de aangezochte autoriteit, in voorkomend geval, overleg met de verzoekende autoriteit alvorens te beslissen de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk te weigeren en zo nodig verzoekt zij de verzoekende autoriteit om zonder onnodige vertraging alle nodige informatie te verstrekken.
  • 4. 
    Indien er sprake is van de in lid 2, punt a), bedoelde grond en indien een autoriteit van de aangezochte staat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de aangezochte autoriteit die autoriteit om die bevoegdheid zonder onnodige vertraging uit te oefenen. Indien een autoriteit van een andere staat of internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de verzoekende autoriteit die autoriteit of internationale organisatie om die bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 13

Termijnen

  • 1. 
    De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk zestig dagen nadat zij het verzoek om overdracht van strafvervolging heeft ontvangen, in kennis van haar beslissing of zij de overdracht van strafvervolging aanvaardt of weigert.
  • 2. 
    Indien de aangezochte autoriteit in een specifiek geval de in lid 1 bedoelde termijn niet kan naleven, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan zonder onnodige vertraging in kennis, met opgave van de redenen daarvoor. In dat geval kan de in lid 1 vastgelegde termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd.
  • 3. 
    Indien het nationale recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit, gaat de in lid 1 bedoelde termijn pas in vanaf de dag waarop de aangezochte autoriteit ervan in kennis is gesteld dat het voorrecht of de immuniteit is opgeheven.

Artikel 14

Overleg tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit

  • 1. 
    Onverminderd artikel 11, leden 3, 5, 6 en 7, artikel 13, lid 3, en artikel 19, lid 2, plegen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit, zo nodig, zonder onnodige vertraging overleg met elkaar om een efficiënte toepassing van deze verordening te waarborgen.
  • 2. 
    Tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kan er ook overleg plaatsvinden voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, met name om te bepalen of de overdracht in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling is en of de overdracht evenredig is. Teneinde een voorstel te doen om de strafvervolging van de verzoekende staat over te dragen, kan de aangezochte autoriteit ook overleg plegen met de verzoekende autoriteit over de vraag of het mogelijk is om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen.
  • 3. 
    Indien de verzoekende autoriteit met de aangezochte autoriteit overleg pleegt alvorens een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen, stelt zij informatie betreffende de strafvervolging ter beschikking van de aangezochte autoriteit, tenzij dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen of het onderzoek anderszins zou schaden.
  • 4. 
    Wanneer de autoriteiten verzoeken om overleg uit hoofde van dit artikel ontvangen, beantwoorden ze deze zonder onnodige vertraging.

Artikel 15

Aan de verdachte of beklaagde te verstrekken informatie over de beslissing om de overdracht te aanvaarden of te weigeren

  • 1. 
    Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, de beslissing heeft genomen de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, moet zij, zonder onnodige vertraging, in een taal die de verdachte of beklaagde begrijpt:
 

a)

de verdachte of beklaagde in kennis stellen van de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden;

 

b)

de verdachte of beklaagde een kopie verstrekken van de met redenen omklede beslissing dat zij de overdracht van strafvervolging aanvaardt, en

 

c)

de verdachte of beklaagde in kennis stellen van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte in de aangezochte staat, alsmede van de termijnen voor het instellen van een dergelijke voorziening.

In voorkomend geval kan de aangezochte autoriteit de hulp van de verzoekende autoriteit inroepen om de in dit lid bedoelde taken uit te voeren.

  • 2. 
    In gevallen waarin de verdachte of beklaagde zich in de verzoekende staat bevindt, kan de aangezochte autoriteit, voor de toepassing van lid 1, een ingevuld exemplaar van het in bijlage IV opgenomen formulier aan de verzoekende autoriteit toezenden. In dergelijke gevallen gelden de verplichtingen in lid 1 mutatis mutandis voor de verzoekende autoriteit, die de aangezochte autoriteit daarvan in kennis stelt.
  • 3. 
    Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, de beslissing heeft genomen de overdracht van strafvervolging te weigeren, stelt de verzoekende autoriteit de verdachte of beklaagde zonder onnodige vertraging in een taal die de verdachte of beklaagde begrijpt, in kennis van de beslissing de overdracht van strafvervolging te weigeren.

In voorkomend geval kan de verzoekende autoriteit de hulp van de aangezochte autoriteit inroepen om de in dit lid bedoelde taken uit te voeren.

  • 4. 
    In gevallen waarin de verdachte of beklaagde zich in de aangezochte staat bevindt, kan de verzoekende autoriteit, voor de toepassing van lid 3, een ingevuld exemplaar van het in bijlage IV opgenomen formulier aan de aangezochte autoriteit toezenden. In dergelijke gevallen geldt de verplichting uit hoofde van lid 3 mutatis mutandis voor de aangezochte autoriteit, die de verzoekende autoriteit daarvan in kennis stelt.
  • 5. 
    De aangezochte autoriteit is niet verplicht de in lid 1 vastgestelde verplichtingen na te komen en de verzoekende autoriteit is niet verplicht de in lid 3 vastgestelde verplichtingen na te komen wanneer:
 

a)

het nakomen van die verplichtingen het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen, of het onderzoek anderszins zou schaden, of

 

b)

de verdachte of beklaagde niet kan worden gelokaliseerd of bereikt ondanks redelijke inspanningen van respectievelijk de aangezochte autoriteit of de verzoekende autoriteit.

Artikel 16

Aan het slachtoffer te verstrekken informatie over de beslissing om de overdracht te aanvaarden of te weigeren

  • 1. 
    Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze verordening een beslissing heeft genomen om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, en het slachtoffer een natuurlijke persoon is die in de verzoekende staat verblijft en de informatie over de strafvervolging ontvangt overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2012/29/EU, zoals omgezet in nationaal recht, of een rechtspersoon is die in de verzoekende staat is gevestigd en dergelijke informatie ontvangt overeenkomstig het nationale recht, stelt de aangezochte autoriteit het slachtoffer zonder onnodige vertraging, in een taal die het slachtoffer begrijpt, in kennis van:
 

a)

de beslissing van de aangezochte autoriteit om de overdracht te aanvaarden, en

 

b)

het recht van het slachtoffer op een doeltreffende voorziening in rechte in de aangezochte staat, met inbegrip van de termijnen voor het instellen van een dergelijke voorziening.

In voorkomend geval kan de aangezochte autoriteit de hulp van de verzoekende autoriteit inroepen om de in dit lid bedoelde taken uit te voeren.

  • 2. 
    Ingeval het slachtoffer zich in de verzoekende staat bevindt, kan de aangezochte autoriteit, voor de toepassing van lid 1, een ingevuld exemplaar van het in bijlage V opgenomen formulier aan de verzoekende autoriteit toezenden. In dergelijke gevallen gelden de verplichtingen in lid 1 mutatis mutandis voor de verzoekende autoriteit, die de aangezochte autoriteit daarvan in kennis stelt.
  • 3. 
    Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze verordening een beslissing heeft genomen om de overdracht van strafvervolging te weigeren, en het slachtoffer een natuurlijke persoon is die in de verzoekende staat verblijft en de informatie over de strafvervolging ontvangt overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2012/29/EU, zoals omgezet in nationaal recht, of een rechtspersoon is die in de verzoekende staat is gevestigd en dergelijke informatie ontvangt overeenkomstig het nationale recht, stelt de verzoekende autoriteit het slachtoffer zonder onnodige vertraging, in een taal die het slachtoffer begrijpt, in kennis van de beslissing de overdracht van strafvervolging te weigeren.
  • 4. 
    De aangezochte autoriteit is niet verplicht de in lid 1 vastgestelde verplichtingen na te komen en de verzoekende autoriteit is niet verplicht de in lid 3 vastgestelde verplichtingen na te komen wanneer:
 

a)

het nakomen van die verplichtingen het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen, of het onderzoek anderszins zou schaden, of

 

b)

de verdachte of beklaagde niet kan worden gelokaliseerd of bereikt ondanks redelijke inspanningen van respectievelijk de aangezochte autoriteit of de verzoekende autoriteit.

Artikel 17

Recht op een doeltreffende voorziening in rechte

  • 1. 
    Verdachten, beklaagden en slachtoffers hebben in de aangezochte staat recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging. Dat recht wordt uitgeoefend bij een rechterlijke instantie in de aangezochte staat overeenkomstig het nationale recht van die staat.
  • 2. 
    Indien er een voorziening in rechte wordt ingesteld tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging wordt de beslissing overeenkomstig het nationale recht onderzocht, aan de hand van de criteria in artikel 12, leden 1 en 2. Voor zover er een discretionaire bevoegdheid is uitgeoefend, blijft de toetsing beperkt tot de vraag of de aangezochte autoriteit de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid kennelijk heeft overschreden.

De termijn voor het instellen van een doeltreffende voorziening in rechte bedraagt maximaal 15 dagen vanaf de datum van ontvangst van de met redenen omklede beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging.

Indien het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend nadat het strafrechtelijk onderzoek is voltooid, en de verdachte of beklaagde in staat van beschuldiging is gesteld of is aangeklaagd, heeft het instellen van een voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging een schorsende werking. Die schorsende werking doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de aangezochte staat om voorlopige maatregelen te handhaven om onderduiken van de verdachte of beklaagde te voorkomen of om bewijsmateriaal, hulpmiddelen van strafbare feiten of opbrengsten van misdrijven, te bewaren.

De definitieve beslissing over de voorziening in rechte wordt zonder onnodige vertraging genomen, zo mogelijk binnen zestig dagen.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van het eindresultaat van de ingestelde voorziening in rechte. Indien het eindresultaat van de voorziening in rechte de vernietiging van de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging is, keert de strafvervolging terug naar de verzoekende autoriteit.

Dit lid laat verdere overeenkomstig het nationale recht beschikbare voorzieningen in rechte onverlet.

  • 3. 
    De aangezochte staat zorgt ervoor dat verdachten, beklaagden en slachtoffers recht op toegang hebben tot alle stukken in verband met de overdracht van strafvervolging die ten grondslag liggen aan de beslissing tot aanvaarding van een overdracht van strafvervolging krachtens deze verordening en die noodzakelijk zijn om hun recht op een voorziening in rechte daadwerkelijk uit te oefenen. Het recht op toegang tot die stukken wordt uitgeoefend overeenkomstig de procedures waarin het nationale recht van de aangezochte staat voorziet. Een dergelijk toegang kan, met inachtneming van het nationale recht, worden beperkt indien dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek zou ondermijnen, het onderzoek anderszins zou schaden of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen.

Artikel 18

Samenwerking met Eurojust en het Europees justitieel netwerk

De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen in elke fase van de procedure voor een overdracht van strafvervolging Eurojust of het Europees justitieel netwerk om bijstand verzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Met name Eurojust kan in voorkomend geval het in artikel 11, leden 3, 5, 6 en 7, artikel 12, lid 3, artikel 14, artikel 19, lid 2, en artikel 21, lid 3, bedoelde overleg faciliteren.

Artikel 19

Kosten van de overdracht van strafvervolging

  • 1. 
    Elke lidstaat draagt de eigen kosten in verband met de overdracht van strafvervolging die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening.
  • 2. 
    Indien de vertaling van het procesdossier en van andere relevante stukken op grond van artikel 11, leden 3, 5, 6 en 7, hoge of uitzonderlijke kosten met zich meebrengt, kan de verzoekende autoriteit bij de aangezochte autoriteit een voorstel tot verdeling van de kosten indienen. De verzoekende autoriteit voegt bij een dergelijk voorstel een gedetailleerde opgave van de door haar gemaakte kosten. Naar aanleiding van dat voorstel plegen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit overleg.

Artikel 20

Aanwijzing van centrale autoriteiten

Elke lidstaat kan een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken.

HOOFDSTUK 3

GEVOLGEN VAN DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 21

Gevolgen in de verzoekende staat

  • 1. 
    Bij ontvangst van de met redenen omklede beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 11, lid 1, of van de definitieve beslissing over een voorziening in rechte uit hoofde van artikel 17, wordt de strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht opgeschort of stopgezet, tenzij de voorziening in rechte als resultaat heeft dat de zaak terug moet naar de verzoekende staat, of de verzoekende autoriteit de strafvervolging reeds heeft opgeschort of stopgezet uit hoofde van artikel 4.
  • 2. 
    Niettegenstaande lid 1 kan de strafvervolging in de verzoekende staat geopend blijven om de verzoekende autoriteit in staat te stellen tot:
 

a)

het nemen van de nodige dringende onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, of bevriezingsmaatregelen;

 

b)

het handhaven van de eerder vastgestelde onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, een ander instrument voor wederzijdse erkenning of een verzoek om wederzijdse rechtshulp.

  • 3. 
    Na een beslissing van de aangezochte autoriteit om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, werken de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit zoveel mogelijk en conform hun nationale recht met elkaar samen, in het bijzonder indien er krachtens het nationale recht van de aangezochte staat bepaalde formaliteiten en procedures moeten worden nageleefd, met name wat betreft de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit werken ook samen wat betreft de voorlopige maatregelen die voorafgaand aan de overdracht en uit hoofde van lid 2 worden genomen.
  • 4. 
    Indien de uitvoering van de uit hoofde van lid 2 genomen maatregelen is afgerond of indien de aangezochte autoriteit de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen heeft genomen en de door de verzoekende autoriteit uit hoofde van lid 2 genomen maatregelen niet langer nodig zijn, wordt de strafvervolging in de verzoekende staat opgeschort of stopgezet.
  • 5. 
    De verzoekende autoriteit kan de strafvervolging voortzetten of heropenen indien de aangezochte autoriteit haar in kennis stelt van haar beslissing tot stopzetting van de strafvervolging in verband met de feiten die ten grondslag liggen aan de strafvervolging waarvan de overdracht is aanvaard, tenzij die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat verdere vervolging definitief verhindert en werd genomen na een beoordeling van de zaak ten gronde, en derhalve verdere strafvervolging voor dezelfde feiten in de aangezochte staat uitsluit.
  • 6. 
    Lid 5 doet geen afbreuk aan het recht van het slachtoffer om in de verzoekende staat strafvervolging in te stellen of om de heropening van de strafvervolging te verzoeken tegen de verdachte of beklaagde, indien het nationale recht van die staat daarin voorziet, tenzij de beslissing van de aangezochte autoriteit om de strafvervolging stop te zetten, krachtens het nationale recht van de aangezochte staat verdere vervolging definitief verhindert en werd genomen na een beoordeling van de zaak ten gronde, en derhalve verdere strafvervolging voor dezelfde feiten in de aangezochte staat uitsluit.

Artikel 22

Gevolgen in de aangezochte staat

  • 1. 
    De overgedragen strafvervolging wordt beheerst door het nationale recht van de aangezochte staat.
  • 2. 
    Mits dit niet in strijd is met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat, heeft iedere handeling die ten behoeve van de strafvervolging of het vooronderzoek door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat is verricht, in de aangezochte staat dezelfde rechtsgeldigheid als wanneer die handeling door de bevoegde autoriteiten in de aangezochte staat geldig zou zijn verricht.

Onverminderd artikel 12, lid 1, punt d), heeft elke in de verzoekende staat geldig verrichte handeling die de verjaringstermijn stuit of schorst, dezelfde werking van stuiting of schorsing van de verjaring in de aangezochte staat indien dat volgens het nationale recht van de aangezochte staat ook het geval zou zijn.

  • 3. 
    De lidstaten kunnen in hun nationale recht bepalen dat in gevallen waarin de rechtsmacht op artikel 3 is gebaseerd en zij optreden als aangezochte staat en de verdachte of beklaagde zich in die staat bevindt, een bevoegde autoriteit in de aangezochte staat, zodra zij het verzoek om overdracht van strafvervolging en alle aanvullende informatie overeenkomstig deze verordening heeft ontvangen en voordat de beslissing tot aanvaarding van de overdracht wordt genomen, na beoordeling, overeenkomstig haar nationale recht de nodige maatregelen kan nemen om de verdachte of beklaagde aan te houden of ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde op haar grondgebied aanwezig blijft, dan wel andere voorlopige maatregelen kan nemen, zoals bevriezingsmaatregelen.
  • 4. 
    De beslissing om de verdachte of beklaagde in hechtenis te nemen overeenkomstig lid 3 wordt genomen door dezelfde autoriteit die bevoegd zou zijn om dergelijke maatregelen te nemen in een vergelijkbare binnenlandse zaak, en is onderworpen aan waarborgen die uit hoofde van het nationale recht van toepassing zijn op dergelijke maatregelen, met inbegrip van rechterlijk toezicht en de termijnen voor voorlopige hechtenis.
  • 5. 
    Het door de verzoekende autoriteit overgedragen bewijsmateriaal wordt bij strafvervolging in de aangezochte staat niet ontoelaatbaar verklaard op de enkele grond dat het bewijsmateriaal in een andere lidstaat is vergaard. Het in de verzoekende staat vergaarde bewijsmateriaal mag bij strafvervolging in de aangezochte staat worden gebruikt, mits de toelaatbaarheid ervan in overeenstemming is met het nationale recht van de aangezochte staat, met inbegrip van zijn fundamentele rechtsbeginselen. Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de zittingsrechter om het bewijsmateriaal vrijelijk te beoordelen.
  • 6. 
    Indien in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, brengt die staat elke in de verzoekende staat ondergane periode van vrijheidsbeneming die in het kader van de overgedragen strafvervolging is opgelegd, in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die moet worden ondergaan. Daartoe verstrekt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit alle informatie over de duur van de vrijheidsbeneming die de verdachte of beklaagde in de verzoekende staat heeft ondergaan.
  • 7. 
    Indien in zowel de verzoekende staat als de aangezochte staat strafvervolging alleen kan worden ingesteld naar aanleiding van een klacht, is de in de verzoekende staat ingediende klacht ook geldig in de aangezochte staat.
  • 8. 
    De straf die op het strafbare feit van toepassing is, is de straf die door het nationale recht van de aangezochte staat is voorgeschreven, tenzij in dat recht anders is bepaald. Indien het strafbare feit werd gepleegd op het grondgebied van de verzoekende staat, kan de aangezochte autoriteit, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, indien dit in het voordeel is van de beklaagde. Indien de rechtsmacht uitsluitend is gebaseerd op artikel 3, mag de in de aangezochte staat opgelegde straf niet zwaarder zijn dan de maximumstraf op grond van het nationale recht van de verzoekende staat.

Artikel 23

Door de aangezochte autoriteit te verstrekken informatie

De aangezochte autoriteit of, indien van toepassing, een andere bevoegde autoriteit, verstrekt de verzoekende autoriteit informatie over de stopzetting van de strafvervolging of over een beslissing die aan het einde van de strafvervolging is genomen, en deelt daarbij mee of die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat verdere vervolging definitief verhindert en werd genomen na een beoordeling van de zaak ten gronde, waardoor verdere strafvervolging voor dezelfde feiten in die staat wordt uitgesloten. Die autoriteit vertrekt ook informatie over de definitieve tenuitvoerlegging van de opgelegde straf of andere waardevolle informatie. Zij zendt een afschrift van de definitieve schriftelijke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is genomen, aan de verzoekende autoriteit.

Ten minste de essentiële delen van de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde informatie en de definitieve beslissing moeten worden vertaald in een officiële taal van de verzoekende staat of in een andere door de verzoekende staat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt d), aanvaarde taal.

HOOFDSTUK 4

COMMUNICATIEMIDDELEN

Artikel 24

Communicatiemiddelen

  • 1. 
    De communicatie in het kader van deze verordening, met inbegrip van de uitwisseling van het verzoekformulier en andere formulieren als opgenomen in de bijlagen bij deze verordening, de beslissing als bedoeld in artikel 11, lid 1, van deze verordening en andere stukken als bedoeld in artikel 11, lid 5, tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteiten, indien een lidstaat overeenkomstig artikel 20 van deze verordening een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, vindt plaats overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2023/2844.
  • 2. 
    Artikel 7, leden 1 en 2, en de artikelen 8 en 14 van Verordening (EU) 2023/2844, waarin regels zijn vastgelegd inzake elektronische handtekeningen en elektronische zegels, de rechtsgevolgen van elektronische documenten en de bescherming van de verzonden informatie, zijn van toepassing op de communicatie die door middel van het gedecentraliseerde IT-systeem wordt verzonden.
  • 3. 
    Overleg uit hoofde van artikel 11, lid 7, en artikel 14 tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteiten, indien een lidstaat overeenkomstig artikel 20 een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, kan plaatsvinden met behulp van passende communicatiemiddelen, waaronder het gedecentraliseerde IT-systeem.

Artikel 25

Instellen van een gedecentraliseerd IT-systeem

  • 1. 
    Uiterlijk op 8 januari 2027, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot instelling van het gedecentraliseerde IT-systeem voor de toepassing van deze verordening, waarin het volgende wordt bepaald:
 

a)

de technische specificaties voor de methoden voor communicatie langs elektronische weg ten behoeve van het gedecentraliseerde IT-systeem;

 

b)

de technische specificaties voor communicatieprotocollen;

 

c)

de doelstellingen inzake informatiebeveiliging en relevante technische maatregelen ter waarborging van minimumnormen voor informatiebeveiliging en een hoog niveau van cyberbeveiliging voor het verwerken en verstrekken van informatie binnen het gedecentraliseerde IT-systeem;

 

d)

de minimumbeschikbaarheidsdoelstellingen en mogelijke daarmee verband houdende technische vereisten voor de door het gedecentraliseerde IT-systeem verstrekte diensten;

 

e)

digitale procesnormen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 9), van Verordening (EU) 2022/850.

  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Referentie-implementatiesoftware

  • 1. 
    De Commissie is verantwoordelijk voor het creëren, toegankelijk maken, onderhouden en ontwikkelen van referentie-implementatiesoftware die de lidstaten eventueel in plaats van een nationaal IT-systeem als back-endsysteem wensen te gebruiken. Het creëren, onderhouden en ontwikkelen van de referentie-implementatiesoftware wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.
  • 2. 
    Eurojust kan gebruikmaken van de in lid 1 bedoelde referentie-implementatiesoftware.
  • 3. 
    De Commissie levert, onderhoudt en ondersteunt de referentie-implementatiesoftware kosteloos.
  • 4. 
    De referentie-implementatiesoftware biedt een gemeenschappelijke interface voor de communicatie met andere nationale IT-systemen.

Artikel 27

Kosten van het gedecentraliseerde IT-systeem

  • 1. 
    Elke lidstaat of entiteit die een geautoriseerd e-Codex-toegangspunt zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4), van Verordening (EU) 2022/850 gebruikt, draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de toegangspunten van het gedecentraliseerde IT-systeem waarvoor hij of zij verantwoordelijk is.
  • 2. 
    Elke lidstaat of entiteit die een geautoriseerd e-Codex-toegangspunt zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4), van Verordening (EU) 2022/850 gebruikt, draagt de kosten voor het opzetten van zijn relevante nationale of, in voorkomend geval, andere IT-systemen en voor het aanpassen ervan teneinde deze interoperabel te maken met de toegangspunten, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die systemen.
  • 3. 
    Eurojust draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van het gedecentraliseerde IT-systeem die onder zijn verantwoordelijkheid vallen.
  • 4. 
    Eurojust draagt de kosten voor het opzetten van zijn casemanagementsysteem en voor het aanpassen ervan teneinde het interoperabel te maken met de toegangspunten, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van dat systeem.

Artikel 28

Statistieken

  • 1. 
    De lidstaten verzamelen regelmatig uitgebreide statistieken met het oog op het toezicht op de toepassing van deze verordening door de Commissie. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten actualiseren die statistieken en zenden ze jaarlijks aan de Commissie toe. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen persoonsgegevens verwerken die nodig zijn voor het opstellen van die statistieken.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:
 

a)

het aantal ingediende verzoeken om overdracht van strafvervolging, met inbegrip van de criteria voor het verzoeken om overdracht, door de verzoekende staat;

 

b)

het aantal aanvaarde en het aantal geweigerde overdrachten van strafvervolging, met inbegrip van de weigeringsgronden, door de aangezochte staat;

 

c)

de termijn waarbinnen de aangezochte staat informatie verstrekt over de beslissing tot aanvaarding of weigering van de overdracht van strafvervolging.

  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten, indien beschikbaar op centraal niveau in de betrokken lidstaat, ook:
 

a)

het aantal onderzoeken en vervolgingen dat na de aanvaarding van een overdracht van strafvervolging niet is voortgezet;

 

b)

het aantal gevallen waarin voorzieningen in rechte werden ingesteld tegen beslissingen tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging, waarbij wordt gespecificeerd of elke zaak is ingesteld door een verdachte, beklaagde of slachtoffer, en het aantal met succes aangevochten beslissingen;

 

c)

vanaf vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 25, lid 1, bedoelde uitvoeringshandelingen, de uit hoofde van artikel 27, lid 2, gemaakte kosten.

  • 4. 
    De in artikel 26 bedoelde referentie-implementatiesoftware en, indien daartoe uitgerust, de nationale back-endsystemen verzamelen programmagewijs de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens en zenden deze jaarlijks toe aan de Commissie.
  • 5. 
    De in de leden 2 en 3 bedoelde statistieken worden verzonden vanaf 1 februari 2028.
  • 6. 
    De in lid 2 van dit artikel bedoelde statistieken worden binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 25 bedoelde uitvoeringshandelingen verzameld via het overeenkomstig dat artikel opgezette gedecentraliseerde IT-systeem. Zolang het gedecentraliseerde IT-systeem nog niet operationeel is en de in lid 2 van dit artikel bedoelde statistieken om die reden nog niet automatisch worden verzameld, worden die statistieken alleen toegezonden indien zij op centraal niveau in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn.

Artikel 29

Wijziging van het verzoekformulier en andere formulieren

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen teneinde het verzoekformulier en andere formulieren bij te werken of daarin technische wijzigingen aan te brengen. Dergelijke wijzigingen zijn in overeenstemming met deze verordening en laten deze onverlet.

Artikel 30

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 29 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 februari 2027.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 29 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een op grond van artikel 29 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 31

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt voor de toepassing van artikel 25 van deze verordening bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 32

Kennisgevingen

  • 1. 
    Uiterlijk op 1 februari 2027 verstrekt elke lidstaat de Commissie de volgende gegevens:
 

a)

de autoriteiten die overeenkomstig zijn nationale recht bevoegd zijn om overeenkomstig artikel 2, punt 3), verzoeken om overdracht van strafvervolging in te dienen of te valideren, en de autoriteiten die overeenkomstig artikel 2, punt 4), bevoegd zijn beslissingen over dergelijke verzoeken te nemen;

 

b)

informatie betreffende de overige in artikel 2, punt 4), tweede alinea, bedoelde autoriteiten, indien de lidstaat gebruikmaakt van de in die alinea bedoelde mogelijkheid;

 

c)

informatie betreffende de aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten indien de lidstaat gebruik maakt van de in artikel 20 geboden mogelijkheid;

 

d)

de talen die worden aanvaard voor verzoeken om overdracht van strafvervolging, voor het verstrekken van ondersteunende informatie en voor de communicatie tussen de autoriteiten, wanneer zij optreden als verzoekende staat en wanneer zij optreden als aangezochte staat.

  • 2. 
    Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van alle actualiseringen van de uit hoofde van lid 1 verstrekte informatie.

De Commissie zorgt ervoor dat de uit hoofde van lid 1 ontvangen informatie actueel wordt gehouden en openbaar wordt gemaakt op het vrij toegankelijke gedeelte van de website van het Europees justitieel netwerk.

Artikel 33

Verband met internationale overeenkomsten en regelingen

  • 1. 
    Onverminderd de toepassing ervan tussen de lidstaten en derde landen vervangt deze verordening, binnen het toepassingsgebied ervan, met ingang van 1 februari 2027 de overeenkomstige bepalingen van het Europees Verdrag van 15 mei 1972 betreffende de overdracht van strafvervolging en het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, die van toepassing zijn tussen de aan deze verordening gebonden lidstaten.
  • 2. 
    Naast deze verordening mogen de lidstaten, na 7 januari 2025, alleen bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen met andere lidstaten sluiten en blijven toepassen voor zover dergelijke overeenkomsten of regelingen ten goede komen aan de doelstellingen van deze verordening en ertoe bijdragen de procedures voor overdracht van strafvervolging te vereenvoudigen of verder te versoepelen, en mits het in deze verordening voorgeschreven niveau van waarborgen in acht wordt genomen.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Raad en de Commissie uiterlijk op 1 februari 2027 in kennis van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en regelingen die zij voornemens zijn te blijven toepassen. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van nieuwe overeenkomsten of regelingen als bedoeld in lid 2, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

Artikel 34

Verslaglegging

Uiterlijk op 1 februari 2033 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, vergezeld van de overeenkomstig artikel 28, lid 1, door de lidstaten verstrekte en door de Commissie verzamelde informatie.

Artikel 35

Overgangsbepalingen

Deze verordening is van toepassing op verzoeken om overdracht van strafvervolging die worden verzonden vanaf 1 februari 2027. Verzoeken om overdracht van strafvervolging die vóór 1 februari 2027 zijn ontvangen, blijven vallen onder de bestaande instrumenten betreffende de overdracht van strafvervolging.

Totdat artikel 24 van toepassing wordt op grond van artikel 36, derde alinea, geschiedt de communicatie tussen de verzoekende autoriteiten en de aangezochte autoriteiten en, in voorkomend geval, met medewerking van de centrale autoriteiten, alsook met Eurojust uit hoofde van deze verordening op elke passende alternatieve wijze, rekening houdend met de noodzaak om een snelle, veilige en betrouwbare uitwisseling van informatie te waarborgen.

Artikel 36

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2027.

Artikel 24 geldt echter vanaf de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de in artikel 25 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • R. 
    METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

BÓKA J.

 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 november 2024.
  • (5) 
    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
  • (6) 
    Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).
  • (7) 
    Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
  • Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
  • Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).
  • Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 1).
  • Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
  • Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
  • Aanbeveling (EU) 2023/681 van de Commissie van 8 december 2022 betreffende procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis en betreffende materiële detentieomstandigheden (PB L 86 van 24.3.2023, blz. 44).
  • Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138).
  • Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
  • Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
  • Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4).
  • Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).
  • Verordening (EU) 2023/2844 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2023 betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L, 2023/2844, 27.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2844/oj).
  • Verordening (EU) 2022/850 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende een geautomatiseerd systeem voor de grensoverschrijdende elektronische gegevensuitwisseling op het gebied van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken (e-Codex), en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 (PB L 150 van 1.6.2022, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
  • Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

BIJLAGE I

VERZOEKFORMULIER VOOR DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2024/3011

 

BIJLAGE II

Formulier als bedoeld in artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2024/3011

Dit formulier is bedoeld om uw bijstand te vragen bij het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van het standpunt van de verdachte/beklaagde over het voornemen om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen. Gelieve deel B van dit formulier in te vullen en terug te sturen.

 

BIJLAGE III

Formulier als bedoeld in artikel 6, lid 7, van Verordening (EU) 2024/3011

Dit formulier is bedoeld om uw bijstand te vragen bij het verstrekken van informatie aan de verdachte/beklaagde over de indiening van het verzoek om overdracht van strafvervolging.

 

BIJLAGE IV

Formulier als bedoeld in artikel 15, leden 2 en 4, van Verordening (EU) 2024/3011

Dit formulier is bedoeld om uw bijstand te vragen bij het verstrekken van informatie aan de verdachte/beklaagde nadat een beslissing over het verzoek om overdracht van strafvervolging is genomen.

 

BIJLAGE V

Formulier als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) 2024/3011

Dit formulier is bedoeld om uw bijstand te vragen bij het verstrekken van informatie aan het (de) slachtoffer(s) nadat een beslissing over het verzoek om overdracht van strafvervolging is genomen.

 

BIJLAGE VI

Formulier als bedoeld in artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2024/3011

Dit formulier is bedoeld om uw bijstand te vragen bij het verstrekken van informatie aan de verdachte/beklaagde over de intrekking van het verzoek om overdracht van strafvervolging.

 

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/3011/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.