Verordening 2025/783 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten uit de VS - Hoofdinhoud
Publicatieblad van de Europese Unie |
NL L-serie |
2025/783 |
22.4.2025 |
VERORDENING (EU) 2025/783 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 14 april 2025
tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 27 januari 2003 hechtte het orgaan voor geschillenbeslechting (Dispute Settlement Body — DSB) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn goedkeuring aan het verslag van de beroepsinstantie (Verenigde Staten — Offset Act (Byrd Amendment), verslag van de beroepsinstantie (WT/DS217/AB/R, WT/DS234/AB/R)) en het verslag van het panel (Verenigde Staten — Offset Act (Byrd Amendment), verslag van het panel (WT/DS217/R, WT/DS234/R)), dat door het verslag van de beroepsinstantie werd bevestigd, en stelde het vast dat de wet betreffende compensatie voor voortzetting van dumping en handhaving van subsidie van de Verenigde Staten (Continued Dumping and Subsidy Offset Act — CDSOA) niet verenigbaar was met de verplichtingen van de Verenigde Staten uit hoofde van de WTO-overeenkomsten. |
(2) |
Omdat de Verenigde Staten hun wetgeving niet in overeenstemming hebben gebracht met de WTO-overeenkomsten, heeft de Europese Gemeenschap (“Gemeenschap”) de DSB toestemming gevraagd om de toepassing van haar tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) 1994 ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen. De Verenigde Staten maakten bezwaar tegen de mate van schorsing van de tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen, en de zaak werd doorverwezen voor arbitrage. |
(3) |
Op 31 augustus 2004 stelde de arbiter vast dat de mate waarin door de Gemeenschap genoten voordelen teniet zijn gedaan of zijn uitgehold, 72 % bedroeg van het bedrag dat in het kader van de CDSOA werd uitbetaald aan antidumping- of antisubsidierechten voor invoer uit de Gemeenschap voor het meest recente jaar waarvoor op dat moment door de autoriteiten van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens beschikbaar waren. De arbiter stelde vast dat de schorsing door de Gemeenschap van tariefconcessies of andere verplichtingen, in de vorm van een aanvullend invoerrecht boven op de geconsolideerde douanerechten, voor een lijst van producten van oorsprong uit de Verenigde Staten, die op jaarbasis een totale handelswaarde vertegenwoordigt die het bedrag voor de tenietdoening of uitholling niet overschrijdt, in overeenstemming was met de WTO-voorschriften. Op 26 november 2004 verleende de DSB aan de Gemeenschap toestemming om de tariefconcessies en de hiermee verband houdende verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen, overeenkomstig het besluit van de arbiter. |
(4) |
Aangezien de Verenigde Staten de CDSOA niet in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van de WTO-overeenkomsten hebben gebracht, werden door middel van Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad (2) de tariefconcessies en hiermee verband houdende verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 van de Unie geschorst ten aanzien van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten en werd een aanvullend ad-valoremrecht (“aanvullend invoerrecht”) van 4,3 % geheven op de invoer van die producten. Conform de WTO-machtiging om de toepassing van tariefconcessies ten aanzien van de Verenigde Staten te schorsen, moet de Commissie het niveau van die schorsing jaarlijks aanpassen aan de mate waarin de voordelen voor de Unie op dat moment door de CDSOA worden tenietgedaan of uitgehold. |
(5) |
Volgens door de Customs and Border Protection (dienst Douane en grensbewaking) van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens, is de mate waarin de voordelen voor de Unie werden tenietgedaan of uitgehold door de CDSOA de afgelopen jaren, afgenomen. In 2024 werd dat bedrag bijvoorbeeld berekend op 34,98 USD, wat overeenkomt met een aanvullend invoerrecht van 0,00002 %. Aangezien de inning van het aanvullende invoerrecht geen gevolgen zou hebben voor het handelsverkeer, maar zou leiden tot een onevenredige administratieve kost voor de Unie, werd het aanvullend invoerrecht vastgesteld op 0 % door middel van Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1239 van de Commissie (3), waarbij Verordening (EU) 2018/196 dienovereenkomstig werd gewijzigd. Aangezien de CDSOA op 1 oktober 2007 daadwerkelijk is ingetrokken, wordt verwacht dat de mate waarin de voordelen worden tenietgedaan of uitgehold, en bijgevolg de mate van de schorsing op dat aanzienlijk lagere en economisch verwaarloosbare niveau zal blijven. |
(6) |
Teneinde efficiënte processen te waarborgen en om onevenredige administratieve kosten voor de Unie te voorkomen, moet Verordening (EU) 2018/196 worden gewijzigd door daarin een de-minimisdrempel op te nemen waaronder van de Commissie niet mag worden vereist dat zij het niveau van de schorsing aanpast en de toepassing van het aanvullende invoerrecht moet worden geschorst. |
(7) |
De de-minimisdrempel moet worden vastgesteld op 30 000 USD van de CDSOA-uitbetalingen in verband met de antidumping- en antisubsidierechten die in het meest recente jaar waarvoor op dat moment door de autoriteiten van de Verenigde Staten (U.S. Customs and Border Protection) gepubliceerde gegevens beschikbaar zijn, zijn gedaan voor invoer uit de Unie. Onder die drempel zou het aanvullende invoerrecht, zoals dat voortvloeit uit de formule die door de WTO-machtiging is voorgeschreven, geen gevolgen hebben voor het handelsverkeer en dus economisch verwaarloosbaar zijn. Dit zou ook onevenredige administratieve kosten voor de Unie met zich meebrengen. |
(8) |
Artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2018/196, op grond waarvan de Commissie bevoegd is om gedelegeerde handelingen vast te stellen, moet worden gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met de standaardbepalingen in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (4). |
(9) |
Om onevenredige administratieve inspanningen te voorkomen en om een snelle toepassing van de de-minimisdrempel mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(10) |
Gezien de noodzaak ervoor te zorgen dat deze verordening in werking treedt voordat onevenredige administratieve inspanningen worden geleverd, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien door artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. |
(11) |
Verordening (EU) 2018/196 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In Verordening (EU) 2018/196 wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:
1) |
In lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door: “De Commissie stelt overeenkomstig artikel 4 gedelegeerde handelingen vast om de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde aanpassingen en wijzigingen aan te brengen.”. |
2) |
Het volgende lid wordt toegevoegd: “4. In afwijking van lid 1 van dit artikel past de Commissie, wanneer het bedrag van de CDSOA-uitbetalingen in verband met antidumping- en antisubsidierechten die in het meest recente jaar waarvoor op dat moment door de autoriteiten van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens beschikbaar zijn, zijn gedaan voor invoer uit de Unie, 30 000 USD of minder bedraagt, het niveau van de schorsing niet aan en wordt de toepassing van het in artikel 2 bedoelde aanvullend invoerrecht geschorst. Hiertoe zal de Commissie een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie plaatsen.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 april 2025.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
R.METSOLA
Voor de Raad
De voorzitter
-
A.SZŁAPKA
-
Standpunt van het Europees Parlement van 1 april 2025 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2025.
-
Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2018 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 44 van 16.2.2018, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/196/oj).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1239 van de Commissie van 22 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 van het Europees Parlement en de Raad betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L, 2024/1239, 29.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/1239/oj).
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2025/783/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.