Besluit 2025/818 - Standpunt EU in het Comité van de Partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld over wijzigingen van het reglement van orde van dat comité met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken, en met betrekking tot asiel en non-refoulement

1.

Wettekst

 

Publicatieblad

van de Europese Unie

NL

L-serie

 

 

2025/818

2.5.2025

BESLUIT (EU) 2025/818 VAN DE RAAD

van 28 april 2025

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Comité van de Partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld over wijzigingen van het reglement van orde van dat comité met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken, en met betrekking tot asiel en non-refoulement

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, artikel 82, lid 2, en artikel 84, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het “verdrag”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2023/1075 van de Raad (1) met betrekking tot de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie, en bij Besluit (EU) 2023/1076 van de Raad (2) met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken en met betrekking tot asiel en non-refoulement, en is voor de Unie op 1 oktober 2023 in werking getreden. Momenteel zijn er 39 partijen bij het verdrag (de “partijen”), waaronder de Unie en 22 lidstaten.

 

(2)

Het Comité van de Partijen (het “comité”) is een orgaan van het toezichtmechanisme van het verdrag. Op grond van artikel 67, lid 3, van het verdrag heeft het comité zijn eigen reglement van orde (het “reglement van orde”) vastgesteld. In het reglement van orde wordt bepaald dat elke partij één stem heeft. De toetreding van de Unie tot het verdrag vereist bepaalde aanpassingen van het reglement van orde, met name wat het stemrecht betreft.

 

(3)

In augustus 2023 heeft het secretariaat van het comité bepaalde wijzigingen van het reglement van orde voorgesteld om rekening te houden met de gevolgen van de toetreding van de Unie tot het verdrag voor de werking van het comité (de “voorgestelde wijzigingen”) en heeft het de partijen verzocht redactionele voorstellen in te dienen.

 

(4)

Op 22 april 2024 heeft de Unie door middel van de Besluiten (EU) 2024/1669 (3) en (EU) 2024/1680 (4) van de Raad haar standpunt over de voorgestelde wijzigingen vastgesteld en alternatieve wijzigingen voorgesteld.

 

(5)

Op 31 mei 2024 kon tijdens de 16e vergadering van het comité geen overeenstemming worden bereikt over de voorgestelde wijzigingen en besloot het comité dat zijn voorzitter informeel overleg zou plegen om een voor alle leden van het comité aanvaardbare oplossing te vinden.

 

(6)

In november 2024 heeft de voorzitter van het comité, na informeel overleg, aan de partijen een herzien voorstel voor wijzigingen voorgelegd (document IC-CP(2024)12 prov). Volgens dat voorstel moeten de huidige stemregels van toepassing blijven, maar worden deze aangevuld met een clausule die bepaalt dat het comité alles in het werk moet stellen om besluiten bij consensus te blijven nemen (de “consensusclausule”), en een clausule die bepaalt dat het comité de toepassing van de regels binnen drie jaar na de vaststelling van de wijzigingen moet evalueren (de “evaluatieclausule”). De consensusclausule codificeert de bestaande praktijk in het comité en de evaluatieclausule geeft het voornemen aan om het reglement van orde uiterlijk drie jaar na de vaststelling van de wijzigingen opnieuw te evalueren, zonder vooruit te lopen op specifieke resultaten.

 

(7)

Op 13 februari 2025 heeft het secretariaat van het comité het “herziene voorstel van de voorzitter van het Comité van de Partijen tot wijziging van het reglement van orde van het Comité van de Partijen bij het Verdrag van Istanbul” (document IC-CP(2025)1 prov) (de “beoogde handeling”) met de partijen gedeeld. Het secretariaat heeft de partijen verzocht de beoogde handeling via een schriftelijke procedure goed te keuren en meegedeeld dat, tenzij er uiterlijk op 30 april 2025 schriftelijk bezwaren bij het secretariaat zouden worden ingediend, de beoogde handeling geacht zou worden te zijn vastgesteld.

 

(8)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen, aangezien de wijzigingen van het reglement van orde juridisch bindend zullen zijn voor de Unie.

 

(9)

De goedkeuring van de beoogde handeling zou ertoe leiden dat de huidige stemregels in wezen van toepassing blijven, waarbij de Unie één stem heeft naast de stemmen van die lidstaten die partij zijn. De toevoeging van de consensusclausule en de evaluatieclausule moet voor de Unie aanvaardbaar zijn.

 

(10)

Wat betreft artikel 2, lid 2, punt b, moet uit de lijst van deelnemers die geen lid zijn van het comité, de verwijzing naar de Unie worden geschrapt, omdat de regel achterhaald is.

 

(11)

Het standpunt van de Unie moet er derhalve in bestaan geen bezwaar te maken tegen de vaststelling van de beoogde handeling.

 

(12)

Het standpunt van de Unie over de beoogde handeling mag geen afbreuk doen aan toekomstige standpunten over reglementen van orde met betrekking tot andere verdragen van de Raad van Europa of overeenkomsten van de Unie met derde landen of internationale organisaties,

 

(13)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

 

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Comité van de Partijen dat is ingesteld bij artikel 67 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het “comité”), betreffende de vaststelling van wijzigingen van het reglement van orde van het comité, houdt in dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen de vaststelling van het herziene voorstel van de voorzitter van het comité tot wijziging van het reglement van orde van het comité (document IC-CP(2025)1 prov).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 28 april 2025.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    SZŁAPKA
 

  • (2) 
    Besluit (EU) 2023/1076 van de Raad van 1 juni 2023 over de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken en met betrekking tot asiel en non-refoulement (PB L 143 I van 2.6.2023, blz. 4, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2023/1076/oj).
  • (3) 
    Besluit (EU) 2024/1669 van de Raad van 22 april 2024 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Comité van de Partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld over wijzigingen van het reglement van orde van dat comité met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken, asiel en non-refoulement (PB L, 2024/1669, 12.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2024/1669/oj).
  • (4) 
    Besluit (EU) 2024/1680 van de Raad van 22 april 2024 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Comité van de Partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld over wijzigingen van het reglement van orde van dat comité met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie (PB L, 2024/1680, 12.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2024/1680/oj).
 

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2025/818/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.