Verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor N&S over voortgang aanpak piekbelasting - Toekomstvisie agrarische sector

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. K toegevoegd aan dossier 30252 - Toekomstvisie agrarische sector.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Toekomstvisie agrarische sector; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor N&S over voortgang aanpak piekbelasting
Document­datum 23-05-2024
Publicatie­datum 23-05-2024
Nummer KST30252K
Kenmerk 30252, nr. K
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2024

Vergaderjaar 2023-

30 252

Toekomstvisie agrarische sector

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 2024

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 23 januari 20242 over de voortgang van de aanpak piekbe-lasting in de agrarische sector. De leden van de fracties van de BBB, SP, ChristenUnie en PvdD hadden naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van de PvdD. De leden van de fractie van JA21 sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van de BBB.

Naar aanleiding hiervan is op 27 maart 2024 een brief gestuurd aan de Minister voor Natuur en Stikstof.

De Minister heeft op 23 mei 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Boer

1    Samenstelling:

Oplaat (BBB) (voorzitter), Kemperman (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Klip-Martin (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

2    Kamerstukken I 2023/24 30 252 J.

kst-30252-K ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Natuur en Stikstof Den Haag, 27 maart 2024

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 23 januari 20241 over de voortgang van de aanpak piekbelasting in de agrarische sector. De leden van de fracties van de BBB, SP,

ChristenUnie en PvdD hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van de PvdD. De leden van de fractie van JA21 sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van de BBB.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB hebben naar aanleiding van uw brief en naar aanleiding van het debat over de begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheids-fonds 2024 (36 410 XIV) dat heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 in combinatie met uw brief van 20 december 2023 in antwoord op schriftelijke vragen van de leden van de fractie van BBB over het monitoren van de stand van de natuur (over de natuurdoelen die niet zijn gehaald)2 en uw brief van 8 maart 2024 waarin wordt gereageerd op nadere vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie naar aanleiding van de evaluatie van Staatsbosbeheer.3

De vragen zien met name op de PAS-melders. De leden van de BBB-fractie stellen dat u er niet in slaagt een adequate oplossing te vinden voor het probleem van de PAS-melders en piekbelasters. Ondanks de plannen en maatregelen die u heeft genomen, de inzet van de heer Remkes en vele initiatieven stagneert de aanpak en blijft een oplossing uit. De leden constateren dat dit grote gevolgen heeft voor de betrokken ondernemers die al jaren in onzekerheid leven met alle gevolgen van dien voor de toekomst van hun ondernemingen en henzelf. Ook de mentale belasting is ondragelijk voor velen. Een oplossing is evenwel niet in zicht. Er is - door toedoen van de overheid - een onhoudbare en illegale situatie ontstaan; de leden van de BBB-fractie stellen u (in de hoedanigheid van Minister voor Natuur en Stikstof) hiervoor verantwoordelijk.

Het debat over de begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2024 (36 410 XIV) dat heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 maakte duidelijk dat de stikstofkwestie een gevolg is van de keuze die alleen Nederland gemaakt heeft om dergelijke extreem lage normen voor stikstofdepositie te hanteren. Dit in tegenstelling tot alle andere Europese landen. De natuur in Nederland is niet anders of kwetsbaarder dan in deze andere Europese landen. Het probleem met de piekbelasters is dus voornamelijk het gevolg van een politieke keuze, aldus de leden van de BBB-fractie.

Zij stellen voorts dat u blijft volharden in uw inzet op het gebruik van het Aerius model, waarvan - ook wetenschappelijk - is aangetoond dat dit niet volledig betrouwbaar is. Er zijn ook andere modellen en programmatuur beschikbaar. Gezegd zou kunnen worden dat er destijds op basis van onvolkomen modellen een beleidskeuze is gemaakt. Minst genomen is er destijds met onvolledige kennis van zaken een keuze gemaakt tot aanwijzing van Natura 2000 gebieden, zo menen de leden van de BBB-fractie.

Ook het aanwijzen van de 162 Natura 2000 gebieden is voornamelijk een politieke keuze. Grootte, locatie en aantal van deze N2000 gebieden had volgens de leden van de BBB-fractie anders gekund.

Inmiddels is uit wetenschappelijk onderzoek en metingen gebleken dat neerslag van stikstof veel korter bij de uitstoter ligt dan de straal van 25 kilometer die rondom kwetsbare natuur wordt aangehouden. Het causale verband tussen stikstofuitstoot door een piekbelaster (al dan niet PAS-melder) is volgens hen niet aangetoond.

De leden van de BBB-fractie merken op dat in het verleden is gekeken of de aanwijzing tot een Natura 2000 gebied kan worden teruggetrokken, onder andere door het onderzoek van Arcadis in opdracht van LNV in 2020.4 Kort samengevat kan dit als (1) er bij de aanwijzing van de Natura 2000 gebieden een administratieve- of wetenschappelijke fout is gemaakt en (2) het desbetreffende gebied definitief geen bijdrage meer kan leveren aan de te behalen doelstellingen t.b.v. de Habitatrichtlijn (HRL).

De leden van de BBB-fractie merken op dat er inmiddels veel nieuwe (ook wetenschappelijke) inzichten beschikbaar zijn over onder meer stikstofde-positiewaarden, neerslag en afstand tot de kwetsbare natuur. Zij vragen of u bereid bent om met de kennis van nu de criteria die destijds zijn gehanteerd bij het aanwijzen van Natura 2000 gebieden opnieuw te beoordelen en te bezien of de aangewezen gebieden in het licht van deze nieuwe kennis op grond van voornoemd criterium onder 1 (wanneer aantoonbaar een administratieve- of wetenschappelijke fout is gemaakt) aanleiding geven alsnog bij de Europese Commissie een terugtrekkings-procedure te starten.

Het initiatief hiertoe ligt bij de lidstaten. Dat is dus de politieke wil die nodig is en die u (wellicht deels) uit de illegale situatie kan halen en de onzekerheid voor een deel van de piekbelasters kan wegnemen. De leden van de BBB-fractie vragen of u de politieke wil heeft om dit pad te onderzoeken. Het is immers vier jaar geleden dat het rapport van Arcadis werd opgesteld, dat ziet op de periode daarvoor.5 Er is inmiddels er meer kennis op dit gebied en er zijn er meer inzichten beschikbaar.

Met het stikstofbeleid wordt beoogd de natuur niet te laten verslechteren en wordt natuurherstel nagestreefd. Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen die de leden van de BBB-fractie aan u hebben gesteld inzake de monitoring van de stand van - c.q. het herstel van de natuur («wat als de natuurdoelen niet gehaald worden?») blijkt dat de monitoring gebrekkig is en de data welke worden vastgelegd onvolledig en wellicht zelfs onjuist zijn.6 De stand van de natuur en de status van het natuurherstel is gestoeld op een systeem dat niet volledig betrouwbaar is en data die - ten gevolge hiervan - wellicht niet juist of onvolledig zijn. De leden van de BBB-fractie stellen dat u dit ook deels toegeeft en streeft naar een beter systeem (stelselwijziging verzamelen natuurdata en verbeteren monitoring).

Zij vragen of u het met hen eens bent dat bovenstaande een aanleiding kan zijn om opnieuw naar de aangewezen Natura 2000 gebieden te kijken om te beoordelen of er - bij de aanwijzing destijds - wel gebruik is gemaakt van betrouwbare data.

Uit de beantwoording van de vragen van de leden van de BBB-fractie naar aanleiding van de wettelijke evaluatie van Staatsbosbeheer (SBB)7 blijkt dat het natuurherstel en de verdere versterking - en uitbreiding van de natuur door SBB namens de Minister van LNV niet goed kan worden aangetoond; van de inzet van SBB en de middelen die hier door LNV voor beschikbaar worden gesteld kan geen overtuigend bewijs worden overlegd. Toch groeit de ambitie van SBB als uitvoeringsorganisatie voor het natuurbeleid van de Minister, zo merken de leden van de BBB-fractie op.

Zij vragen of u bereid bent om terughoudendheid te betrachten voor wat betreft de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden door SBB, wetende dat iedere vierkante meter nieuwe natuur het probleem van een conflict met bedrijven die stikstof uitstoten verergert, terwijl de huidige situatie al - voor de PAS-melders zeker - illegaal is.

Ook vragen de leden van de BBB-fractie of u bereid bent om de subsidiëring welke door het Rijk aan andere Terrein Beherende Organisaties wordt verstrekt vooralsnog «on hold» te zetten totdat duidelijk en onomstotelijk bewezen is dat het systeem van monitoring van het herstel van de natuur en de data die hierbij worden betrokken betrouwbaar zijn voor een betrouwbare analyse en beoordeling van de stand van de natuur.

Volgens de leden van de BBB-fractie vergroot het uitbreiden van de natuur (aankoop gronden en ontwikkeling nieuwe natuur) het conflict tussen (agrarische) activiteiten en natuurontwikkeling ten gevolge van het vermeende stikstofprobleem. Zij vragen u of - zeker gezien de demissionaire status van het kabinet - bereid bent om de ontwikkeling van nieuwe natuur te temporiseren.

Wanneer een aangewezen Natura2000 gebied geen wezenlijke bijdrage meer levert (of kan leveren) in het behalen van de doelen uit de Habitat-richtlijn (HRL-doelen) kan dit gebied worden teruggetrokken als Natura 2000 gebied, zo merken de leden van de BBB-fractie op. Zij vragen of u beschikt over een actuele inventarisatie over de status van het natuurherstel in alle 162 Natura 2000 gebieden en of u die met hen kan delen.

Mocht dat niet het geval zijn dan vragen zij of u bereid bent om een actuele inventarisatie te laten maken en of u bereid bent hierbij rekening te houden met alle bovengenoemde onvolkomenheden bij (destijds) gemaakte beleidskeuzes voor aanwijzing én de huidige monitoring, zodat wellicht voor enkele gebieden die geen herstel laten zien of die nooit zullen kunnen bijdragen aan de HRL-doelen, een terugtrekkingsprocedure kan worden gestart bij de Europese Commissie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie vragen u of agrarische ondernemers die vallen onder de aanpak piekbelasting en worden gestimuleerd tot verlaging van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurgebieden, door (een combinatie van) innoveren, extensiveren, omschakelen of verplaatsen, ook daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een substantiële reductie van de stikstof emissie en tegelijkertijd zicht houden op een rendabele bedrijfsvoering.

De leden van de SP-fractie vragen u welke voorzieningen voor deze agrarische ondernemers worden getroffen als ondanks de hoge investeringen de substantiële reductie van de stikstof uitstoot uitblijft en de ondernemer belast is met de aflossing van de investering.

De leden van de SP-fractie vragen u of er inmiddels onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, ook op de lange termijn. Zo ja, dan ontvangen zij graag een overzicht hiervan.

De leden van de SP-fractie vragen u naar de ogenschijnlijke tegenstelling tussen het maximaal verlenen van subsidies (80%) voor emissiearme stalsystemen en het niet verlenen van een (milieu) vergunning omdat niet duidelijk is of de betreffende systemen ook een substantiële bijdrage leveren aan de reductie van de stikstof emissie.

De leden van de SP-fractie vragen u hoeveel agrarische bedrijven inmiddels zijn verplaatst, welke bestemming de vrijgevallen gronden hebben gekregen en welk effect dit heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden.

De leden van de SP-fractie vragen u of bij de invoering van de nieuwe Europese regeling rond staatssteun, ook de inkomstenderving kan worden meegenomen, die kan ontstaan als gedurende de verhuizing de productie moet worden stilgelegd.

De leden van de SP-fractie vragen u hoe de voortgang is geregeld bij extensivering in collectief verband, als na vier jaar de tegemoetkoming voor de reductie van het productie- en bemestingsvolume tot maximaal 100 of 150 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per bedrijf wordt en zonder gebruik van stikstofkunstmest, vervalt.

De leden van de SP fractie vragen u hoeveel stikstofruimte er inmiddels door alle regelingen is vrijgekomen en op welke wijze deze ruimte is ingezet (waaronder PAS-melders, natuur, woningbouw, infrastructuur).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd te constateren dat er voortgang wordt gemaakt in de uitvoering van de aanpak piekbelasting.

Zij vragen of u een doorkijkje kunt geven waar we staan in 2030 als we het tempo van de resultaten van de verschillende maatregelen doortrekken.

Haalt u de doelstellingen zoals vastgelegd in het regeerakkoord van het demissionaire kabinet en kunt u uitleggen waarom deze al dan niet worden gehaald, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat het wetsvoorstel voor het stikstoffonds in deze Kamer controversieel is verklaard. Zij vragen of u kunt aangeven hoe dit doorwerkt in de maatregelen die genoemd worden in uw brief.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD bedanken u voor uw brief en vragen u naar aanleiding van deze brief of er bij de verschillende transitiepaden (innoveren, verplaatsen, extensiveren, omschakelen) eisen worden gesteld op het gebied van dierenwelzijn (bijvoorbeeld dierwaardige veehouderij inclusief stoppen met ingrepen, diervriendelijkere systemen zoals biologisch).

Indien u deze vraag positief beantwoordt vragen zij of u kunt aangeven welke eisen worden gesteld. En voor het geval er geen eisen worden gesteld of u kunt aangeven waarom niet.

Indien tot nu toe geen dierenwelzijnseisen worden gesteld, vragen de leden van de PvdD-fractie hoe deze alsnog in de verdere uitvoering van de regeling zouden kunnen worden geïntegreerd en informeren zij of u bereid bent dit te doen.

Volgens de leden van de PvdD-fractie stelt u dat bij verplaatsing van veehouderij bedrijven «op de nieuwe locatie geen afwenteling op andere (NPLG-)doelen plaatsvindt». Zij willen graag weten hoe u hierop toeziet.

De leden van de fractie van de PvdD vragen verder hoe de verplaatsings-regeling zich verhoudt tot het inzicht dat het aantal in de Nederlandse veehouderij gehouden dieren zal moeten afnemen om alle maatschappelijke doelen te bereiken. Met andere woorden, wat is de doelmatigheid van het ondersteunen van het verplaatsen van veeteelt bedrijven?

Ten slotte vragen de leden van de PvdD-fractie aan u hoe de normen in het transitiepad extensivering zich verhouden tot het doel van het kabinet om de uitbreiding van de biologische landbouw te stimuleren

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 23 april 2024.

Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 23 mei 2024

Hierbij ontvangt u de beantwoording van schriftelijke vragen en opmerkingen van d.d. 27 maart van de leden van de fracties van BBB, SP, ChristenUnie en PvdD over de voortgang aanpak piekbelasting in de agrarische sector (kenmerk 172117.04U).

De Minister voor Natuur en Stikstof,

Ch. van der Wal-Zeggelink

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de fractie van de BBB hebben naar aanleiding van uw brief en naar aanleiding van het debat over de begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheids-fonds 2024 (36 410 XIV) dat heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 in combinatie met uw brief van 20 december 2023 in antwoord op schriftelijke vragen van de leden van de fractie van BBB over het monitoren van de stand van de natuur (over de natuurdoelen die niet zijn gehaald) en uw brief van 8 maart 2024 waarin wordt gereageerd op nadere vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie naar aanleiding van de evaluatie van Staatsbosbeheer. De vragen zien met name op de PAS-melders.

De leden van de BBB-fractie stellen dat u er niet in slaagt een adequate oplossing te vinden voor het probleem van de PAS-melders en piekbe-lasters. Ondanks de plannen en maatregelen die u heelt genomen, de inzet van de heer Remkes en vele initiatieven stagneert de aanpak en blijft een oplossing uit. De leden constateren dat dit grote gevolgen heeft voor de betrokken ondernemers die al jaren in onzekerheid leven met alle gevolgen van dien voor de toekomst van hun ondernemingen en henzelf. Ook de mentale belasting is ondragelijk voor velen. Een oplossing is evenwel niet in zicht. Er is - door toedoen van de overheid - een onhoudbare en illegale situatie ontstaan; de leden van de BBB-fractie stellen u (in de hoedanigheid van Minister voor Natuur en Stikstof) hiervoor verantwoordelijk.

Het debat over de begrotingsstaten Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2024 (36 410 XIV) dat heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 maakte duidelijk dat de stikstofkwestie een gevolg is van de keuze die alleen Nederland gemaakt heeft om dergelijke extreem lage normen voor stikstofdepositie te hanteren. Dit in tegenstelling tot alle andere Europese landen. De natuur in Nederland is niet anders of kwetsbaarder dan in deze andere Europese landen. Het probleem met de piekbelasters is dus voornamelijk het gevolg van een politieke keuze, aldus de leden van de BBB-fractie.

Zij stellen voorts dat u blijft volharden in uw inzet op het gebruik van het AERIUS model, waarvan - ook wetenschappelijk - is aangetoond dat dit niet volledig betrouwbaar is. Er zijn ook andere modellen en programmatuur beschikbaar. Gezegd zou kunnen worden dat er destijds op basis van onvolkomen modellen een beleidskeuze is gemaakt. Minst genomen is er destijds met onvolledige kennis van zaken een keuze gemaakt tot aanwijzing van Natura 2000 gebieden, zo menen de leden van de BBB-fractie.

Ook het aan wijzen van de 162 Natura 2000 gebieden is voornamelijk een politieke keuze. Grootte, locatie en aantal van deze N2000 gebieden had volgens de leden van de BBB-fractie anders gekund. Inmiddels is uit wetenschappelijk onderzoek en metingen gebleken dat neerslag van stikstof veel korter bij de uitstoter ligt dan de straal van 25 kilometer die rondom kwetsbare natuur wordt aangehouden. Het causale verband tussen stikstofuitstoot door een piekbelaster (al dan niet PAS-melder) is volgens hen niet aangetoond.

Antwoord

De verplichtingen die voortvloeien uit de Vogel- en de Habitatrichtlijnen vormen een belangrijke basis voor het natuur- en het stikstofbeleid.

Daarbij gaat het onder andere om het aanwijzen van Natura 2000-gebieden en het nemen van maatregelen binnen en buiten die gebieden om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstel-lingen te bereiken.

Bij de aangewezen gebieden is bij de rechter veelvuldig getoetst of er fouten zijn gemaakt waardoor gebieden ten onrechte zouden zijn aangewezen; dat is nog nooit gebleken. Verder is ook nog nooit gebleken dat gebieden definitief hun betekenis hebben verloren. Zie voor een nadere onderbouwing de onafhankelijke rapporten «Doorlichting Natura 2000» en «Nalopen van Natura 2000-aanwijzings- en wijzigingsbesluiten» die in 2000 op verzoek van de Tweede Kamer zijn opgesteld (bijlagen bij Kamerstuk 32 670, nr. 2001).

De genoemde kennis over stikstof heeft geen relatie met de criteria voor het selecteren van Natura 2000-gebieden. Voor die selectie is (kort samengevat) relevant of het een belangrijk vogelgebied is (wat vooral wordt afgeleid uit de rapporten «Important Bird Areas») en of een gebied behoort tot de belangrijkste gebieden voor het beschermen van specifieke typen en soorten van de Habitatrichtlijn.

Als gevolg van het aanwijzen van deze natuur, geldt dat die natuur ook moet worden beschermd. Er zijn verschillende drukfactoren die de staat van de natuur negatief kunnen beïnvloeden, maar in veel natuurgebieden is stikstof de grootste drukfactor, zoals ook blijkt uit de natuurdoelana-lyses.

Daarmee staat ook de toestemmingverlening onder druk. Het wegvallen van de PAS in 2029 heeft duidelijk gemaakt dat een forse reductie van de stikstofdepositie noodzakelijk is om dit probleem op te lossen. Om die reden is de KDW als resultaatsverplichting in de wet gezet. Daarmee laat het kabinet zien de noodzakelijke reductie te realiseren. Dit staat los van het feit dat de KDW niet de enige of meest omvattende manier is om de kwaliteit van de natuur weer te geven. Desalniettemin is er op dit moment geen betere methode voor handen. Aangezien er een verplichting geldt om met de best beschikbare methode te werken, wordt deze methode nog gehanteerd.

De fractie van de BBB lijkt een directe verbinding te leggen tussen de mogelijke opbrengst van de piekbelastersaanpak en de uitvoering van het legalisatieprogramma. Deze directe link is niet te leggen.

Het gebruik van AERIUS voor het berekenen van stikstofdepositie is wetenschappelijk onderbouwd en juridisch geaccepteerd. De in AERIUS toegepaste wetenschappelijke rekenmodellen (OPS en SRM-2) zijn onderhevig aan internationale reviewstudies en worden door het RIVM uitgebreid gevalideerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de uitkomsten van het model te vergelijken met de meetresultaten van de ruim 300 meetlo-caties door heel Nederland. Op basis van deze validatie worden de rekenmodellen gekalibreerd. Ook heeft het RIVM de modellen uitgebreid toegelicht, inclusief alle onderliggende aannames en uitgevoerde modelvergelijkings- en validatiestudies.8

Op deze manier wordt volledige transparantie geboden en gewaarborgd dat in AERIUS altijd wordt uitgegaan van de actuele stand der wetenschap en techniek. Mede hierdoor concludeerde het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof9 (commissie Hordijk) in 2020 al dat de wetenschappelijke basis en onderbouwing voor het meten en berekenen van stikstofde-positie op orde is.

De stevige wetenschappelijke basis zorgt ervoor dat ook de hoogste bestuursrechter concludeert dat AERIUS geschikt is voor het maken van depositieberekeningen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recente uitspraak over vliegbasis Twente.10 Ook concludeert de Landsadvocaat dat op dit moment de juridische stand van zaken zo is, dat AERIUS Calculator geschikt is voor depositieberekeningen in het kader van toestemmingver-lening individuele plannen en projecten.11

Ten aanzien van de rekenafstand voor stikstofbijdrage heeft recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam met metingen bevestigd dat de gehanteerde methodiek van het RIVM deugt en dat de cijfers van de modelberekening kloppen.12 Uit dit onderzoek blijkt dat in de Nederlandse situatie tot ongeveer 500 meter van een stal de depositie met metingen te herleiden is tot een bron. Met modelberekeningen is de afstand waarop een bijdrage toerekenbaar is aan een individuele bron 25 kilometer, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 9 juli 202113 en bevestigd door de Raad van State14.

De leden van de BBB-fractie merken op dat in het verleden is gekeken of de aanwijzing tot een Natura 2000 gebied kan worden teruggetrokken, onder andere door het onderzoek van Arcadis in opdracht van LNV in 2020.4 Kort samengevat kan dit als (1) er bij de aanwijzing van de Natura 2000 gebieden een administratieve- of wetenschappelijke fout is gemaakt en (2) het desbetreffende gebied definitief geen bijdrage meer kan leveren aan de te behalen doelstellingen t.b.v. de Habitatrichtlijn (HRL).

De leden van de BBB-fractie merken op dat er inmiddels veel nieuwe (ook wetenschappelijke) inzichten beschikbaar zijn over onder meer stikstofde-positiewaarden, neerslag en afstand tot de kwetsbare natuur. Zij vragen of u bereid bent om met de kennis van nu de criteria die destijds zijn gehanteerd bij het aanwijzen van Natura 2000 gebieden opnieuw te beoordelen en te bezien of de aangewezen gebieden in het licht van deze nieuwe kennis op grond van voornoemd criterium onder 1 (wanneer aantoonbaar een administratieve- of wetenschappelijke fout is gemaakt) aanleiding geven alsnog bij de Europese Commissie een terugtrekkings-procedure te starten.

Antwoord

De genoemde kennis over stikstof heeft geen relatie met de criteria voor het selecteren van Natura 2000-gebieden. Voor die selectie is (kort samengevat) relevant of het een belangrijk vogelgebied is (wat vooral wordt afgeleid uit de rapporten «Important Bird Areas») en of een gebied behoort tot de belangrijkste gebieden voor het beschermen van specifieke typen en soorten van de Habitatrichtlijn.

Bij de aangewezen gebieden is bij de rechter veelvuldig getoetst of er fouten zijn gemaakt waardoor gebieden ten onrechte zouden zijn aangewezen; dat is nog nooit gebleken. Verder is ook nog nooit gebleken dat gebieden definitief hun betekenis hebben verloren. Zie voor een nadere onderbouwing de onafhankelijke rapporten «Doorlichting Natura 2000» en «Nalopen van Natura 2000-aanwijzings- en wijzigingsbesluiten» die in 2000 op verzoek van de Tweede Kamer zijn opgesteld (bijlagen bij Kamerstuk 32 670, nr. 20015).

Het initiatief hiertoe ligt bij de lidstaten. Dat is dus de politieke wil die nodig is en die u (wellicht deels) uit de illegale situatie kan halen en de onzekerheid voor een deel van de piekbelasters kan wegnemen. De leden van de BBB-fractie vragen of u de politieke wil heeft om dit pad te onderzoeken. Het is immers vier jaar geleden dat het rapport van Arcadis werd opgesteld, dat ziet op de periode daarvoor. Er is inmiddels er meer kennis op dit gebied en er zijn er meer inzichten beschikbaar.

Met het stikstofbeleid wordt beoogd de natuur niet te laten verslechteren en wordt natuurherstel nagestreefd. Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen die de leden van de BBB-fractie aan u hebben gesteld inzake de monitoring van de stand van - c.q. het herstel van de natuur («wat als de natuurdoelen niet gehaald worden?») blijkt dat de monitoring gebrekkig is en de data welke worden vastgelegd onvolledig en wellicht zelfs onjuist zijn. De stand van de natuur en de status van het natuur-herstel is gestoeld op een systeem dat niet volledig betrouwbaar is en data die - ten gevolge hiervan - wellicht niet juist of onvolledig zijn. De leden van de BBB-fractie stellen dat u dit ook deels toegeeft en streeft naar een beter systeem (stelselwijziging verzamelen natuurdata en verbeteren monitoring).

Zij vragen of u het met hen eens bent dat bovenstaande een aanleiding kan zijn om opnieuw naar de aangewezen Natura 2000 gebieden te kijken om te beoordelen of er - bij de aanwijzing destijds - wel gebruik is gemaakt van betrouwbare data.

Antwoord

Zoals in een eerder antwoord is vermeld, zijn de gegevens die ten grondslag liggen aan de aanwijzingen veelvuldig door de rechter getoetst. Er is een groot verschil tussen enerzijds het kunnen bepalen of een gebied belangrijk genoeg is om te worden aangewezen en anderzijds het volledig en nauwkeurig bepalen hoe het er actueel met de natuurwaarden voor staat. Voor het eerste weten we genoeg, voor het tweede is een verbetering gepland die de gebreken moet verhelpen die door eerdere bezuinigingen zijn ontstaan.

Uit de beantwoording van de vragen van de leden van de BBB-fractie naar aanleiding van de wettelijke evaluatie van Staatsbosbeheer (SBB) blijkt dat het natuurherstel en de verdere versterking - en uitbreiding van de natuur door SBB namens de Minister van LNV niet goed kan worden aangetoond; van de inzet van SBB en de middelen die hier door LNV voor beschikbaar worden gesteld kan geen overtuigend bewijs worden overlegd. Toch groeit de ambitie van SBB als uitvoeringsorganisatie voor het natuurbeleid van de Minister, zo merken de leden van de BBB-fractie op.

Zij vragen of u bereid bent om terughoudendheid te betrachten voor wat betreft de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden door SBB, wetende dat iedere vierkante meter nieuwe natuur het probleem van een conflict met bedrijven die stikstof uitstoten verergert, terwijl de huidige situatie al - voor de PAS-melders zeker - illegaal is.

Antwoord

Staatsbosbeheer ontwikkelt niet uit zichzelf nieuwe natuurgebieden, maar geeft als een van de uitvoerende partijen invulling aan het door overheden vastgestelde beleid. Denk hierbij aan het reeds geplande Natuurnetwerk Nederland en de toekomstige gebiedsontwikkeling in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Het is aan de provincies om resterende natuuropgave van het Natuurnetwerk Nederland in te tekenen en te realiseren, en om te kijken hoe het beheer wordt georganiseerd. Deze keuzes liggen dus bij de provincies en niet bij mijn ministerie. Het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden gebeurt zorgvuldig en na samenspraak met betrokken partijen in een gebied. Natuurontwikkeling draagt bij aan het behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en biodiversiteit waartoe Nederland zich, bijvoorbeeld in EU-verband, heeft verplicht. De huidige staat van de natuur geeft geen aanleiding om de ontwikkeling van nieuwe natuur te temperen.

Ook vragen de leden van de BBB-fractie of u bereid bent om de subsidiëring welke door het Rijk aan andere Terrein Beherende Organisaties wordt verstrekt vooralsnog «on hold» te zetten totdat duidelijk en onomstotelijk bewezen is dat het systeem van monitoring van het herstel van de natuur en de data die hierbij worden betrokken betrouwbaar zijn voor een betrouwbare analyse en beoordeling van de stand van de natuur.

Antwoord

Allereerst wijs ik deze leden op het feit dat niet het Rijk, maar provincies beheersubsidies verschaffen aan Staatsbosbeheer, overige terreinbeherende organisaties en andere (particuliere) natuurbeheerders. Daarnaast geldt dat we wel degelijk een goed beeld hebben van de staat van de natuur en van benodigde maatregelen voor natuurherstel. Ook de Ecologische autoriteit bevestigde onlangs dat we voldoende weten over de staat van de natuur om snel aan de slag te gaan met maatregelen op het terrein van natuurherstel. Daarnaast werk ik met provincies en andere betrokken partijen aan het verder versterken en uitbreiden van natuurmonitoring.

Volgens de leden van de BBB-fractie vergroot het uitbreiden van de natuur (aankoop gronden en ontwikkeling nieuwe natuur) het conflict tussen (agrarische) activiteiten en natuurontwikkeling ten gevolge van het vermeende stikstofprobleem. Zij vragen u of - zeker gezien de demissionaire status van het kabinet - bereid bent om de ontwikkeling van nieuwe natuur te temporiseren.

Antwoord

Het doel is om de natuur in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Dit is ook een verplichting vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals ook in het ontwerp-NPLG is beschreven, is het onmogelijk om dit doel te bereiken zonder de ontwikkeling van extra leefgebied van soorten. Voor een deel zal dit bereikt kunnen worden via functiecombinaties zoals natuurinclusieve landbouw en/of agrarische natuurbeheer, waarbij agrarisch gebruik en het versterken van natuur hand in hand gaan. Dit vormt nu dus ook onderwerp van gesprek in de gebiedsprocessen onder leiding van de provincies in het kader van NPLG gebiedsprogramma's. Het is onverstandig om dat nu te temporiseren omdat het ook voor de agrarische sector juist van belang is dat in de gebiedsprocessen de verschillende opgaven in samenhang met elkaar benaderd worden zodat het voor alle betrokkenen duidelijk is welke doelen in een gebied bereik moeten worden.

Wanneer een aangewezen Natura2000 gebied geen wezenlijke bijdrage meer levert (of kan leveren) in het behalen van de doelen uit de Habitat-richtlijn (HRL-doelen) kan dit gebied worden teruggetrokken als Natura 2000 gebied, zo merken de leden van de BBB-fractie op. Zij vragen of u beschikt over een actuele inventarisatie over de status van het natuur-herstel in alle 162 Natura 2000 gebieden en of u die met hen kan delen.

Antwoord

Die inventarisatie is gepubliceerd in de verschillende natuurdoelanalyses; deze zijn raadpleegbaar via: https://www.bij12.nl/onderwerp/stikstof/ gebiedsgerichte-aanpak/natuurdoelanalyses/. Voor het beperkte aantal gebieden waar (nog) geen natuurdoelanalyses zijn gemaakt, zijn de beheerplannen de laatste stand van zaken; deze zijn raadpleegbaar via: https://www.bij12.nl/onderwerp/natuurinformatie/natura-2000-beheerplannen/.

Mocht dat niet het geval zijn dan vragen zij of u bereid bent om een actuele inventarisatie te laten maken en of u bereid bent hierbij rekening te houden met alle bovengenoemde onvolkomenheden bij (destijds) gemaakte beleidskeuzes voor aanwijzing én de huidige monitoring, zodat wellicht voor enkele gebieden die geen herstel laten zien of die nooit zullen kunnen bijdragen aan de HRL-doelen, een terugtrekkingsprocedure kan worden gestart bij de Europese Commissie.

Antwoord

De genoemde bestaande inventarisatie is mijns inziens nog actueel genoeg. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het opnieuw uitvoeren van dit onderzoek zou leiden tot andere conclusies. Het is de taak van provincies en de Ministeries van IenW en Defensie om met enige regelmaat de situatie in de Natura 2000-gebieden te evalueren. Die taak voeren zij uit (zie bovenstaand antwoord) en er is dus geen reden om los daarvan een inventarisatie te laten opstellen. Op de (vermeende) onvolkomenheden ben ik in bovenstaande antwoorden ingegaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen u of agrarische ondernemers die vallen onder de aanpak piekbelasting en worden gestimuleerd tot verlaging van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurgebieden, door (een combinatie van) innoveren, extensiveren, omschakelen of verplaatsen, ook daadwerkelijk kunnen bijdragen aan een substantiële reductie van de stikstof emissie en tegelijkertijd zicht houden op een rendabele bedrijfsvoering.

Antwoord

Vanuit de overheid richten we het instrumentarium zodanig in dat er een stimulerend effect van uit gaat. Of een ondernemer op een bedrijfseconomische haalbare wijze middels één of meer van de transitiepaden een substantiële reductie van de stikstofdepositie kan bereiken is afhankelijk van de specifieke situatie. Zoals bekend is deelname aan de aanpak vrijwillig. Een ondernemer zal dan ook zijn eigen afweging en keuze maken.

De leden van de SP-fractie vragen u welke voorzieningen voor deze agrarische ondernemers worden getroffen als ondanks de hoge investeringen de substantiële reductie van de stikstof uitstoot uitblijft en de ondernemer belast is met de aflossing van de investering.

Antwoord

Deelname aan de aanpak piekbelasting is vrijwillig. Zoals hiervoor aangegeven zal een ondernemer een eigen afweging maken, al dan niet bijgestaan door zijn financier of de bedrijfsadviseur. De overheid biedt ondersteuning in de vorm van subsidieregelingen, en biedt tevens de mogelijkheid om gebruik te maken van zaakbegeleiders ter ondersteuning bij dit ingrijpende keuzeproces. Of een ondernemer de noodzakelijke investeringen daadwerkelijk kan aflossen, zal onderdeel uitmaken van de afweging. De overheid biedt geen voorziening mocht de keuze onverhoopt anders uitpakken dan verwacht.

De leden van de SP-fractie vragen u of er inmiddels onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, ook op de lange termijn. Zo ja, dan ontvangen zij graag een overzicht hiervan.

Antwoord

Er zijn meerdere onderzoeken geweest naar de effectiviteit van stalsystemen, ook op de lange termijn. Hieronder drie onderzoeken die van belang zijn geweest in het kader van de effectiviteit van stalsystemen.

  • 1. 
    Bruggen, C. van, en K. Geertjes, 2019: Stikstofverlies uit opgeslagen mest Stikstofverlies berekend uit het verschil in verhouding tussen stikstof en fosfaat bij excretie en bij mestafvoer. Den Haag, Centraal Bureau voor de Statistiek.

Het Ministerie van LNV heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) om advies gevraagd voor de actualisatie van stikstof en fosfaat productie per dier. Hierbij wordt er ook inzicht geboden in de stikstofver-liezen. CBS heeft deze stikstofverliezen berekend op basis van de stikstof en fosfaat verhouding in de mest, kort na excretie en na opslag. Gedurende deze twee metingen in de tijd, heeft stikstof (bijvoorbeeld ammoniak) de kans gehad om te vervliegen. Als deze metingen worden vergeleken met de emissiefactoren, zoals opgenomen in de (huidige) bijlage 5 van de Omgevingsregeling, kan worden getoetst hoe nauwkeurig de emissiefactor is.

Uit deze methode blijkt dat bij de meeste metingen in emissiearme stalsystemen het vervliegen van stikstof groter is dan wat in eerste instantie is berekend bij de emissiefactoren voor onder andere ammoniak. Het is hiermee waarschijnlijk dat emissiefactoren de gasvormige stikstofverliezen onderschatten. Dit betekent dat het aannemelijk is dat de emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen te laag zijn in het geval van pluimveestallen en varkensstallen. Voor de melkveestallen lijkt er geen sprake te zijn van reductie.

  • 2. 
    Bremmer, B., Huisman, I., Toemen, F., Ellen, H., Harn, J. van, Dooren, H.J. van, Jonge, I. de, Stouthart, F., en N. Ogink, 2022: Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk. Wageningen, Wageningen Livestock Research.

In september 2022 is het rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk» uitgebracht door Wageningen Livestock Research, aangevraagd door het Ministerie van LNV en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Hierin is gevraagd om het door het verschil in het verwachte stikstofverlies en het daadwerkelijke stikstofverlies uit emissiearme stallen te verklaren (door CBS gevonden in 2019).

De brongerichte staltechnieken die tot een lagere ammoniakemissie zouden moeten leiden, zijn in de praktijk minder effectief dan uit metingen verwacht mag worden. Er zijn uiteenlopende oorzaken voor het gevonden verschil, die te maken hebben met het hele pad van ontwikkeling tot gebruik en controle van het stalsysteem. Een voorbeeld hiervan is dat de systeembeschrijvingen niet altijd voldoende informatie bevatten voor de veehouder om het systeem te gebruiken zoals bedoeld.

  • 3. 
    Groenestein, C.M., PW. Goedhart, C. van Bruggen, I. de Jonge de en N.W.M. Ogink, 2023. Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest - Evaluatie van de NP-methode en effect van staltype. Wageningen Livestock Research, Rapport 1426.

Dit rapport uit medio 2023 is in feite een verificatie van een CBS-studie uit 2019. Over dit rapport is in 2020 advies gevraagd van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM heeft de conclusies van het CBS rapport bevestigd, maar wel geadviseerd de methode van CBS wetenschappelijk te toetsen. Dit rapport is de navolging van dit advies.

Uit dit rapport wordt geconcludeerd dat de NP-methode die het CBS indertijd heeft gebruikt wetenschappelijk valide is en gebruikt kan worden als monitoringstool voor de effectiviteit van emissiearme stallen. De conclusies uit het CBS-rapport over de effectiviteit van emissiearme stallen worden in dit rapport bevestigd.

De conclusie dat de effectiviteit en daarmee de betrouwbaarheid van stalsystemen achter blijft, staat. De onzekerheid over de daadwerkelijke effecten van innovatieve stalsystemen zorgt ervoor dat het onvoldoende mogelijk is om in individuele gevallen op voorhand negatieve effecten op de natuur uit te sluiten. Bij een vergunningaanvraag wordt daar namelijk op getoetst. Om toch weer beweging in de natuurvergunningverlening te krijgen, wordt er langs drie sporen gewerkt.

Er wordt momenteel gewerkt aan een handreiking passende beoordeling. De handreiking is bedoeld om veehouders te ondersteunen bij het opstellen van een passende beoordeling als zij een natuurvergunning aanvragen voor het omschakelen naar een emissiearm stalsysteem.

Er wordt onderzocht of er aanvullende voorschriften te stellen zijn om het gebruik van emissiearme stalsystemen in individuele bedrijfssituaties te borgen te kunnen borgen.

Tot slot wordt er ook bekeken hoe relevante informatie en ervaringen uit de praktijk kunnen worden ingezet in het natuurvergunningverlening vraagstuk.

De leden van de SP-fractie vragen u naar de ogenschijnlijke tegenstelling tussen het maximaal verlenen van subsidies (80%) voor emissiearme stalsystemen en het niet verlenen van een (milieu) vergunning omdat niet duidelijk is of de betreffende systemen ook een substantiële bijdrage leveren aan de reductie van de stikstof emissie.

Antwoord

Ik ben van mening dat er geen sprake is van een tegenstelling. De onzekerheid van de prestatie van emissiearme systemen en technieken in individuele gevallen, is de reden dat de natuurvergunningverlening (nagenoeg) stil is komen te liggen. Dat is voor mij vervolgens de reden geweest om te besluiten de openstelling van de subsidieregeling voor investering in emissiearme systemen en technieken uit te stellen. Het is namelijk onwenselijk om subsidie te verstrekken voor systemen en technieken waarvan de werking in de praktijk in individuele gevallen te onzeker is en er daardoor geen natuurvergunning verleend zal worden.

Uit jurisprudentie volgt dat emissiefactoren uit de toenmalige bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) (huidige bijlage 5 van de Omgevingsregeling), onvoldoende zekerheid bieden over de werkelijke bedrijfsspecifieke ammoniakemissie. Daar is het gevolg van dat voor natuurvergunningen voor emissiearme stalsystemen een zogenoemde passende beoordeling nodig zal zijn om vast te stellen of in individuele gevallen er geen sprake is van verslechtering. Ik werk momenteel aan een handreiking voor de uitvoering van passende beoordelingen voor emissiearme stalsystemen. Als er bij partijen voldoende vertrouwen is dat met passende beoordelingen de natuurvergunningverlening weer op gang zal komen is openstelling van een subsidieregeling ook weer aan de orde.

De leden van de SP-fractie vragen u hoeveel agrarische bedrijven inmiddels zijn verplaatst, welke bestemming de vrijgevallen gronden hebben gekregen en welk effect dit heeft op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden.

Antwoord

Op dit moment is de subsidieregeling voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing nog niet opengesteld. Hiervoor is goedkeuring van de Europese Commissie nodig. De regeling ligt daartoe nu ter pre-notificatie bij de Europese Commissie. Aangezien de regeling nog niet openstaat zijn er dan ook nog geen bedrijven die nu al gebruik hebben kunnen maken van deze vorm van ondersteuning.

De leden van de SP-fractie vragen u of bij de invoering van de nieuwe Europese regeling rond staatssteun, ook de inkomstenderving kan worden meegenomen, die kan ontstaan als gedurende de verhuizing de productie moet worden stilgelegd.

Antwoord

Belangrijk uitgangspunt is om de subsidieregeling voor verplaatsing zo eenvoudig mogelijk te houden. Zowel ten behoeve van de begunstigde als ten behoeve van de uitvoering door RVO. Het meenemen van eventuele inkomstenderving past niet binnen dit uitgangspunt. Los daarvan bieden de huidige kaders voor steun ten behoeve van bedrijfsverplaatsing geen mogelijkheid om inkomstenderving te ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen u hoe de voortgang is geregeld bij extensivering in collectief verband, als na vier jaar de tegemoetkoming voor de reductie van het productie- en bemestingsvolume tot maximaal 100 of 150 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per bedrijf wordt en zonder gebruik van stikstofkunstmest, vervalt.

Antwoord

De volgende aspecten spelen een rol:

  • Ten eerste kunnen agrarische bedrijven dit zien als een tijdelijke ondersteuning om over te schakelen naar biologisch of biodynamisch.
  • Ook zijn provincies, waterschappen en het rijk gezamenlijk aan zet om in de volgende GLB-periode (vanaf 2028) ruimte te maken voor een vervolg op deze regeling, zoals een ANLb-pakket voor extensivering in overgangsgebieden N2000 of voor geringe drooglegging in veenweidegebieden.
  • In de Verzamelbrief natuur staat bij landschapsgrond het volgende vermeld: Met de regeling Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000 is er tijd en ruimte gecreëerd om voor 2028 de definitieve systematiek en regeling rond landschapsgrond op orde te krijgen:
  • • 
    In het kader van het NPLG is tussen Rijk en provincies besproken op welke wijze de vier randvoorwaarden bij landschapsgrond (permanent, transparant, juridisch en financieel geborgd) nader uitgewerkt zouden kunnen worden.
  • • 
    Binnenkort start een verkenning naar de route via een subsidieregeling (zelfrealisatie), mede in relatie tot staatssteun en fiscale aspecten die daarbij een rol kunnen spelen.
  • • 
    Het vergt nog veel tijd en inzet om tot een daadwerkelijke regeling voor landschapsgrond te komen in 2028.

De leden van de SP fractie vragen u hoeveel stikstofruimte er inmiddels door alle regelingen is vrijgekomen en op welke wijze deze ruimte is ingezet (waaronder PAS-melders, natuur, woningbouw, infrastructuur).

Antwoord

Op dit moment is het nog niet duidelijk hoeveel ruimte er door de regelingen onder de aanpak piekbelasting zal vrijkomen en daarmee dus ook niet hoe deze ruimte wordt ingezet. Dat heeft er onder andere mee te maken dat nog niet duidelijk is hoeveel ondernemers die zich hebben aangemeld voor de Lbv-plus daadwerkelijk overgaan tot beëindiging van hun bedrijf. Ten algemene geldt dat de aanpak ten goede komt aan de natuur. Daardoor ontstaat er stapsgewijs meer ruimte voor vergunningverlening. Waar mogelijk wordt ruimte ingezet om PAS-melders te legaliseren en vervolgens om andere urgente en maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd te constateren dat er voortgang wordt gemaakt in de uitvoering van de aanpak piekbelasting.

Zij vragen of u een doorkijkje kunt geven waar we staan in 2030 als we het tempo van de resultaten van de verschillende maatregelen doortrekken.

Antwoord

In 2030 zullen de regelingen onder de aanpak piekbelasting naar verwachting zijn gesloten. Enkel het verplaatsingsspoor zal dan nog in uitvoering zijn. Tussen nu en 2030 is er, dankzij de structurele aanpak en de aanpak piekbelasting, een forse reductie in de stikstofdepositie bewerkstelligd. Dit zal echter onvoldoende zijn om de volledige stikstof-opgave op te lossen. Om die reden zal dit huidige demissionaire kabinet zich blijven inzetten voor de andere maatregelen zoals (bijsturing van) de structurele aanpak en de gebiedsgerichte aanpak.

Haalt u de doelstellingen zoals vastgelegd in het regeerakkoord van het demissionaire kabinet en kunt u uitleggen waarom deze al dan niet worden gehaald, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat het wetsvoorstel voor het stikstoffonds in deze Kamer controversieel is verklaard. Zij vragen of u kunt aangeven hoe dit doorwerkt in de maatregelen die genoemd worden in uw brief.

Antwoord

In het Coalitieakkoord is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak om onder meer aan de (Europese) normen en opgaven van de waterkwaliteit, bodem, klimaat en biodiversiteit te voldoen. Dit krijgt inmiddels invulling met maatregelen van Rijk, provincie en andere partners met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de aanpak piekbelasting en eerder al het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (PSN). Recent bent u geïnformeerd over de laatste verwachtingen rond doelbereik van zowel het PSN (Kamerstuk 35 334, 33 576, nr. 291) als het NPLG (Kamerstuk 34 682, 35 334, nr. 187). In de bij die brieven gevoegde monitoringsrapportage en de ex ante analyse van het NPLG schatten de betrokken kennisinstellingen in dat het niet te verwachten is dat met alle thans voorgestelde maatregelen van de provincies en van het Rijk de doelen van het NPLG met zekerheid tijdig binnen bereik komen.

De kennisinstellingen wijzen er op dat het bereiken van de huidige landbouwemissiedoelen een vergaand (geïmplementeerd en nageleefd) maatregelenpakket vergt, gericht op zowel grootschalige techniektoe-passing als extensivering en de vermindering van dieraantallen. Een belangrijke reden waarom de huidige maatregelen nog niet tot het doelbereik leiden is dat de provinciale gebiedsprogramma's nog onvoldoende uitgewerkt en geïnstrumenteerd zijn. Ook heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de aanvullend benodigde maatregelen van Rijkszijde door het niet doorgaan van het Landbouwakkoord en de demissionaire status van het kabinet. Zoals eerder aangegeven, is duidelijk dat aanvullende maatregelen met korte termijn effect nodig zijn voor onder andere de natuur- en stikstofdoelen, maar is besluitvorming over aanvullende Rijksmaatregelen aan een volgend kabinet. (Kamerstuk 35 334, nr. 273).

Ook voor de langere termijndoelen is nadere uitwerking en instrumentatie nodig. De kennisinstellingen wijzen daarbij op de grootschalige aanpassingen van het grondgebruik en uitbreiding van leefgebieden, die nodig zijn omwille van de natuur- en wateropgaven. Dit soort landgebruiksver-anderingen gaan gepaard met gebiedsprocessen die vaak lange doorlooptijden kennen door de complexiteit van de ingrepen en de noodzakelijke medewerking van grondgebruikers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD bedanken u voor uw brief en vragen u naar aanleiding van deze brief of er bij de verschillende transitiepaden (innoveren, verplaatsen, extensiveren, omschakelen) eisen worden gesteld op het gebied van dierenwelzijn (bijvoorbeeld dierwaardige veehouderij inclusief stoppen met ingrepen, diervriendelijkere systemen zoals biologisch).

Indien u deze vraag positief beantwoordt vragen zij of u kunt aangeven welke eisen worden gesteld. En voor het geval er geen eisen worden gesteld of u kunt aangeven waarom niet.

Indien tot nu toe geen dierenwelzijnseisen worden gesteld, vragen de leden van de PvdD-fractie hoe deze alsnog in de verdere uitvoering van de regeling zouden kunnen worden geïntegreerd en informeren zij of u bereid bent dit te doen.

Antwoord

De aanpak piekbelasting heeft tot doel op korte termijn een substantiële reductie van de stikstofdepositie op overbelaste Natura2000 gebieden te realiseren. Voor de afbakening van de doelgroep geldt daarom dat een veehouderijlocatie een overschrijding van 2500 mol stikstofdepositie op deze gebieden moet veroorzaken. Ondernemers die hieraan voldoen, kunnen op vrijwillige basis via de verschillende transitiepaden hun stikstofdepositie reduceren. In het beëindigingspoor zijn aanvullende dierenwelzijnseisen niet aan de orde, aangezien er hier geen sprake meer is van het houden van dieren. Voor de andere sporen geldt dat er in de verschillende instrumenten die de transitiepaden ondersteunen ook wordt ingezet op het verbeteren van het dierenwelzijn. Zo moeten ondernemers die omschakelen via het IDL aangeven hoe de omschakeling daadwerkelijk bij gaat dragen aan dierenwelzijn. Voor het innovatiespoor ben ik voornemens ervoor te zorgen dat bij de subsidie voor investeringen in emissiearme stalsystemen of technieken ook het dierenwelzijn, waaronder de brandveiligheid, verbetert. Voor de verplaatsingsregeling geldt dat ik voornemens ben om via subsidie op modernisering financiële ondersteuning voor verbeteringen in dierenwelzijn te bieden. Tot slot kan extensivering vanzelfsprekend een bijdrage leveren aan het verbeteren van het dierenwelzijn van melkvee.

Volgens de leden van de PvdD-fractie stelt u dat bij verplaatsing van veehouderij bedrijven «op de nieuwe locatie geen afwenteling op andere (NPLG-)doelen plaatsvindt». Zij willen graag weten hoe u hierop toeziet.

Antwoord

Het is van belang dat op de nieuwe locatie geen afwenteling op andere (NPLG-) doelen plaatsvindt. De activiteit dient dan ook in lijn te zijn met de geldende bestemming en vergunningsruimte. Het bevoegd gezag ziet hierop toe.

De leden van de fractie van de PvdD vragen verder hoe de verplaatsings-regeling zich verhoudt tot het inzicht dat het aantal in de Nederlandse veehouderij gehouden dieren zal moeten afnemen om alle maatschappelijke doelen te bereiken. Met andere woorden, wat is de doelmatigheid van het ondersteunen van het verplaatsen van veeteelt bedrijven?

Antwoord

We hebben als kabinet het advies van Remkes integraal omarmd, dit heeft geleid tot een aanpak piekbelasting die ondernemers de mogelijkheid biedt om zelf te kiezen welk spoor passend is om hun depositie op overbelaste Natura 2000-gebieden te verminderen. Het gaat daarbij om: innoveren, verplaatsen, extensiveren, omschakelen en beëindigen. Deze vormen met elkaar het keuzepallet voor ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Verplaatsing draagt direct bij aan het wegnemen van piekbelasting op overbelaste Natura 2000-gebieden. Dit effect wordt geborgd omdat er volgens de concept-regeling op de te verlaten locatie geen veehouderij meer mag plaatsvinden en niet verplaatst mag worden naar een locatie die kwalificeert als piekbelaster.

Ten slotte vragen de leden van de PvdD-fractie aan u hoe de normen in het transitiepad extensivering zich verhouden tot het doel van het kabinet om de uitbreiding van de biologische landbouw te stimuleren

Antwoord

De regeling «extensiveren - Regeling samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000» biedt melkveehouders een jaarlijkse vergoeding indien zij extensiveren tot 100 kg of 150 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per bedrijf, zonder gebruik van stikstofkunstmest. Deze normen liggen lager dan de biologische norm (170 kg stikstof uit dierlijke mest/ha). Deze regeling is met name interessant voor niet-biologische melkveehouders die overwegen om om te schakelen naar biologisch of biodynamisch. Met deze regeling krijgen zij tijdens de omschakelperiode een vergoeding voor de extensivering van hun bedrijf. Daarnaast biedt de regeling een kans voor bestaande biologische melkveehouders om verder te verduurzamen en zich te blijven onderscheiden. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling van het actieplan biologisch om in 2030 op 15% van het landbouwareaal biologisch te produceren.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 30 252, K 19

1

   Kamerstukken I 2023/24 30 252 J.

2

   Kamerstukken I 2023/24 29 659 F.

3

   Kamerstukken I 2023/24, 29 659 G.

4

   «Doorlichting Natura 2000. Onderzoek naar mogelijkheden voor aanpassing van de beschermde status van Natura 2000-gebieden» uitgevoerd door Arcadis in opdracht van het Ministerie van LNV, 25 september 2020.

5

   «Doorlichting Natura 2000. Onderzoek naar mogelijkheden voor aanpassing van de beschermde status van Natura 2000-gebieden» uitgevoerd door Arcadis in opdracht van het Ministerie van LNV, 25 september 2020, paragraaf 3.2.

6

   Kamerstukken I 2023/24 29 659 F.

7

Kamerstukken I 2023/24, 29 659 G.

8

   OPS: https://www.rivm.nl/documenten/uitgebreide-modelbeschrijving-van-ops-versie-5102 SRM2: https://www.rivm.nl/publicaties/technische-beschrijving-van-standaardrekenmethode-2-srm-2-voor

9

   Kamerstuk II, 2019-2020, 35 334, nr. 158

10

   ECLI:NL:RVS:2023:4540

11

   Kamerstuk II, 2023-2024, 34 682, nr. 184

12

   Kamerstuk II, 2023-2024, 35 334, nr. 264

13

   Kamerstuk II 2020-2021 35 334, nr. 158

14

   Kamerstuk II 2022-2023 35 334, nr. 249

15

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/10/13/kamerbrief-reactie-op-onderzoek-natura-2000


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.