Nota naar aanleiding van het tweede verslag - Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in herziening van de regels voor niet tijdig beslissen op aanvragen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken) - Hoofdinhoud
Deze nota naar aanleiding van het tweede verslag i is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 35749 - Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in herziening van de regels voor niet tijdig beslissen op aanvragen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken); Nota naar aanleiding van het tweede verslag |
---|---|
Documentdatum | 21-03-2025 |
Publicatiedatum | 21-03-2025 |
Nummer | KST35749E |
Kenmerk | 35749, nr. E |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
35 749 |
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in herziening van de regels voor niet tijdig beslissen op aanvragen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken) |
E |
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE VERSLAG Ontvangen 21 maart 2025 Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het tweede verslag van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad van 24 februari 2025 over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Ik dank de leden van de D66-fractie, de SP-fractie, de PvdD-fractie, en de Volt-fractie voor hun bijdragen. In de navolgende beantwoording zal ik de volgorde van het verslag aanhouden.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken. Deze leden wensen de regering daarover enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich bij de gestelde vragen aan. De leden van de fractie van de PvdD hebben met interesse kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden stellen de regering naar aanleiding hiervan graag een aantal vragen. De leden van de fracties van de SP en Volt sluiten zich bij de gestelde vragen aan.
De leden van de fractie van D66 merken op dat de Afdeling Advisering van de Raad van State op 5 februari 2025 een zogenaamd C-advies heeft uitgebracht over de wetsvoorstellen Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel.1 Deze leden wijzen erop dat beide wetsvoorstellen volgens de Afdeling Advisering van de Raad van State grote invloed hebben op het werk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de looptijd van asielprocedures. Kan de regering reageren op de bedenkingen van de Afdeling Advisering van de Raad van State en daarbij 1 Zie hiervoor: https://www.raadvanstate.nl/actueel/nieuws/februari/adviezen- asielnoodmaatregelen-tweestatus/. |
kst-35749-E
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
de link leggen met hetgeen de IND moet doen om onderhavig wetsvoorstel op een goede en slagvaardige manier uit te voeren?
De voorstellen voor de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel zijn op 7 maart 2025 ingediend bij de Tweede Kamer. In de nader rapporten bij beide wetsvoorstellen is ingegaan op de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State.1
Nadere bespreking daarvan valt strikt genomen buiten het bestek van dit wetsvoorstel. Van belang is evenwel om op te merken dat genoemde wetsvoorstellen, evenals onderhavig wetsvoorstel, onderdeel zijn van een breder pakket aan structurele maatregelen die ten doel hebben de asielinstroom te beperken alsmede de asiel- en opvangcrisis te bestrijden, om daarmee uiteindelijk grip te krijgen op migratie.
Met onderhavig wetsvoorstel wordt, indien sprake is van termijnoverschrijdingen, voorkomen dat een situatie optreedt waarin een bestuurlijke dwangsom moet worden betaald zonder dat het eigenlijke doel - een tijdige beslissing - daardoor dichterbij komt. Onderhavig wetsvoorstel zorgt niet voor een toename aan uitvoeringslasten voor de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: IND). Integendeel, in de huidige situatie kost de afhandeling van bestuurlijke dwangsommen tijd en capaciteit van de IND die anders ingezet zou kunnen worden voor het afhandelen van nieuwe asiel- en andere verblijfsaanvragen in het primaire (beslis- en beroeps)proces.
Uiteraard blijft de inzet van de IND erop gericht aanvragen op het terrein van asiel en migratie zo snel mogelijk af te handelen, indien uw Kamer dit wetsvoorstel aanvaardt.
Op welke wijze garandeert de regering dat kwetsbare groepen - zoals asielzoekers in schrijnende situaties of gezinnen die wachten op gezinshereniging - niet disproportioneel getroffen worden door de langere wachttijden?
De IND kan zaken waarin sprake is van een schrijnende situatie met prioriteit behandelen. Zo heeft de IND daartoe onlangs in samenwerking met de advocatuur en ketenpartners de zogeheten «rode knop» geïntroduceerd. Deze «rode knop» biedt de mogelijkheid aan onder meer de advocatuur, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA), Vluchtelingenwerk Nederland of de Stichting Nidos om schrijnende of urgente zaken bij de IND aan te dragen. Dit geldt zowel voor asiel- als nareiszaken. De IND beoordeelt of daadwerkelijk sprake is van een schrijnende of urgente situatie en beziet dat in samenhang met alle andere zaken van vreemdelingen die al lang wachten op een beslissing. Indien de zaak schrijnend of urgent is, zal de IND de zaak met prioriteit behandelen. Op deze manier wordt geborgd dat deze schrijnende of urgente zaken niet disproportioneel getroffen worden door de wachttijden.
De leden van de fractie van D66 constateren dat de regering stelt dat de IND zich inzet voor tijdige besluitvorming, ook zonder dwangsom.2 Tegelijkertijd erkent de regering dat de IND al jaren kampt met capaciteitsproblemen en achterstanden.3 Kan de regering concreet aangeven welke garanties er zijn dat de IND de achterstanden daadwerkelijk inhaalt en nieuwe achterstanden voorkomt? Welke evaluatiemomenten zijn ingebouwd om te toetsen of de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom leidt tot snellere besluitvorming?
De IND doet er alles aan om tijdige besluitvorming te bevorderen, maar dat lukt door de jarenlange hoge instroom niet. Dat is geen kwestie van onwil of weigerachtigheid. De realiteit is dat het aantal asielaanvragen (en gerelateerde nareisaanvragen) nog altijd hoger is dan de vreemdelingenketen op dit moment aankan en de doorstroom en uitstroom achterblijven bij hetgeen nodig is. Bij brieven van 5 april 2024 en 5 november 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de actuele situatie in de asielketen en de Meerjaren Productie Prognose (MPP 2024-I en MPP 2024-II).4 De prognose geeft een verwachting aan van 37.600 tot 66.700 asielaanvragen in 2024 en 45.000 tot 74.800 asielaanvragen in 2025.
Er kunnen geen garanties worden gegeven dat de IND de achterstanden op korte termijn inhaalt en dat er geen nieuwe achterstanden zullen optreden. Om de grote werkvoorraad bij de IND weg te werken en de financiële druk te verminderen is een pakket aan maatregelen nodig, waar het onderhavige wetsvoorstel onderdeel van is. Naast dit wetsvoorstel werkt de regering daarom ook aan andere wetsvoorstellen. De regering heeft de verwachting dat zowel de invoering van een tweestatusstelsel, als de maatregelen zoals voorzien in het voorstel voor de Asielnoodmaat-regelenwet, tot een beperking van de asielinstroom zullen leiden. De wetsvoorstellen die daartoe strekken zijn op 7 maart 2025 bij de Tweede Kamer ingediend.
Daarnaast zet de IND zich op basis van het recent in werking gestelde meerjarenplan via drie lijnen in om de werkvoorraad van asiel- en nareisaanvragen terug te dringen. Zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 18 december van 2024 en zoals de IND in de Stand van de Uitvoering van 11 juni 2024 heeft gecommuniceerd, doet zij dit door ten eerste de complexiteit in de behandeling van een aanvraag te verminderen, ten tweede door slimmer en efficiënter te werken en ten derde door meer personeel aan te trekken.5
Het verbeuren van de bestuurlijke dwangsom bij termijnoverschrijding zorgt er in de praktijk niet voor dat de vreemdeling sneller een beslissing op de aanvraag ontvangt, terwijl de kosten daarvan wel hoog zijn en de behandeling van ingebrekestellingen de IND tijd en capaciteit kost die ook op andere manieren zou kunnen worden ingezet. Het gaat tot en met 2025 nog steeds om een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 21 miljoen euro. De besparing van die kosten is het primaire doel van dit wetsvoorstel. Het effect van de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom op de doorlooptijden in vreemdelingrechtelijke zaken is in een evaluatie niet te kwantificeren omdat de feitelijke situatie binnen het asieldomein en de uitvoering van het asielbeleid afhankelijk zijn van een groot aantal interne en externe op elkaar inwerkende nationale en internationale factoren. De regering anticipeert en stuurt op deze aan elkaar gerelateerde ontwikkelingen door middel van een samenhangend pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie en asiel, nationaal en in EU- verband. Het effect van een enkele maatregel kan niet los van die samenhang worden beoordeeld.
De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat de regering stelt dat de bestuurlijke dwangsom geen effectief instrument meer is,6 maar geen concrete alternatieven noemt die de IND zullen stimuleren om tijdig te beslissen. Welke prikkels of sancties blijven er over om de IND te motiveren om binnen de wettelijke termijnen te beslissen?
De IND doet er alles aan om tijdige besluitvorming te bevorderen, maar dat lukt door de jarenlange hoge instroom niet. Dat is geen kwestie van onwil of weigerachtigheid. De realiteit is, zoals hiervoor aangegeven, dat het aantal asielaanvragen (en gerelateerde nareisaanvragen) nog altijd hoger is dan de vreemdelingenketen op dit moment aankan en de doorstroom en uitstroom achterblijven bij hetgeen nodig is. Dwangsommen zorgen er niet voor dat de IND sneller gaat beslissen op deze zaken, maar kosten de IND wel meer tijd en capaciteit en ontwrichten het primaire proces. Zoals hiervoor ook is aangegeven, is de IND begonnen met een meerjarenplan om de productie te verhogen en in te lopen op de voorraad en wachttijden.
Indien de IND in een concreet geval niet binnen de maximale beslistermijn beslist, kan de aanvrager daartegen ageren en beroep instellen bij de bestuursrechter (artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter ingevolge artikel 8:55d Awb dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt (eerste lid). De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven (tweede lid).
-
3.Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de fractie van de PvdD hebben nog de volgende vragen. Zij verzoeken u de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.
In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden eisen gesteld die betrekking hebben op behoorlijk bestuur. Artikel 41, eerste lid, bepaalt: «Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld».
Vraag 1a
Kan de regering bevestigen dat het bepaalde in paragraaf 4.1.3.2 Awb strekt tot uitwerking van artikel 41, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest) behelst het recht op behoorlijk bestuur. Artikel 41 van het EU-Handvest behelst, zoals de aan het woord zijnde leden aangeven, het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn voor de instellingen en organen van de Unie worden behandeld (eerste lid). Dit recht behelst met name het recht van eenieder om te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige maatregel wordt genomen, het recht om toegang te krijgen tot het hem betreffende dossiers en de plicht van betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.
Deze bepaling is ingevolge artikel 51, eerste lid, van het EU-Handvest gericht tot de instellingen en organen van de Europese Unie en tot de lidstaten, uitsluitend wanneer de lidstaten het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Wanneer Nederlandse bestuursorganen het Unierechtelijke asielrecht ten uitvoer brengen, dienen zij het recht op behoorlijk bestuur zoals vervat in artikel 41 van het EU-Handvest in acht te nemen.
Artikel 41 van het EU-Handvest behelst geen verplichting tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in het geval een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag die strekt tot een Unierechtelijke aanspraak. Ook artikel 47 van het EU-Handvest - het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gericht - is niet in het geding bij het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.7 Paragraaf 4.I.3.2. van de Awb inzake de bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen is geen verplichting die uit artikel 41 dan wel artikel 47 van het EU-Handvest voortvloeit en strekt dus niet tot uitwerking daarvan. Indien dat wel het geval zou zijn, zou een dergelijke verplichting gelden voor alle EU-lidstaten. Voor zover bekend kennen de andere EU-lidstaten geen dwangsomregeling als de Nederlandse bij niet tijdig beslissen.
Vraag 1b
Zo ja, wordt in artikel 4:17, eerste lid, Awb uitwerking gegeven aan het «recht» dat de burger ontleent aan artikel 41 van het Handvest? Zo nee, waarom niet?
Artikel 41 van het EU-Handvest behelst geen verplichting tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in het geval een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag die strekt tot een Unierechtelijke aanspraak. Artikel 4:17, eerste lid, Awb strekt dan ook niet tot uitwerking daarvan. Ook artikel 47 van het EU-Handvest - het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gericht - is niet in het geding bij het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.8 Paragraaf 4.1.3.2. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inzake de bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen is in vreemde-lingrechtelijke zaken geen verplichting die uit artikel 41 dan wel artikel 47 van het EU-Handvest voortvloeit. Indien dat wel het geval zou zijn, zou een dergelijke verplichting gelden voor alle EU-lidstaten. Voor zover bekend kennen de andere EU-lidstaten geen dwangsomregeling als de Nederlandse bij niet tijdig beslissen.
Vraag 1c
Erkent de regering dat alle burgers die met uitvoering van Nederlandse wetgeving te maken krijgen gelijkelijk rechten ontlenen aan artikel 41, eerste lid, van het Handvest? Zo nee, waarom niet?
Artikel 41 van het EU-Handvest is uitsluitend van toepassing indien een lidstaat het Unierecht ten uitvoer brengt. Bij de uitvoering van Nederlandse wetgeving die niet strekt tot de implementatie of uitvoering van het Unierecht, is artikel 41 van het EU-Handvest dus niet aan de orde. Wanneer er sprake is van de tenuitvoerlegging van asielrechtelijke normstelling die de implementatie of uitvoering van het Unierecht betreft, dient een lidstaat artikel 41 van het EU-Handvest in acht te nemen. Die bepaling omvat, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, geen verplichting tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen.
Vraag 1d
Zo ja, op welke grond kan aan vreemdelingen een recht ontzegd worden dat andere burgers op wie Nederlandse wetgeving van toepassing is wel kunnen claimen?
In het verlengde van de beantwoording van de vorige vragen wordt benadrukt dat artikel 41 van het EU-Handvest als zodanig geen verplichting behelst tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen.
De nationale wettelijke regeling van paragraaf 4.1.3.2. van de Awb inzake de bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen is in beginsel van toepassing op alle beslissingen op aanvraag of op een bezwaarschrift, tenzij voor bepaalde besluiten een uitzondering geldt op grond van een andere wet. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND voorziet in een dergelijke uitzondering ten aanzien van beslissingen op het terrein van asiel. Uit de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State valt af te leiden dat deze uitzondering op de bestuurlijke dwangsomregeling in het vreemdelingenrecht is toegestaan onder het Unierecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat er geen nationale procedure is die vergelijkbaar is met de asielprocedure en dat reeds daarom geen sprake is van strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Onderhavig wetsvoorstel beoogt die uitzondering permanent te maken en uit te breiden naar alle besluiten ten aanzien van aanvragen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.
Indien de aan het woord zijnde leden met deze vraag doelen op de conformiteit van dit wetsvoorstel met het gelijkheidsbeginsel, is het volgende van belang. Inherent aan de Vw 2000 is dat daarin de rechtspositie van personen zonder de Nederlandse nationaliteit wordt bepaald. De Vw 2000 kent nu ook al van de Awb afwijkende procedures die zijn toegesneden op de bijzondere aard van de besluitvorming in deze specifieke zaken. Het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom moet dan ook worden bezien binnen de context van de Vw 2000, waar de aard van de besluitvorming al veel eerder door de wetgever is erkend als reden voor van de Awb afwijkende procedures - zonder dat daarbij sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het uitschakelen van de bestuurlijke dwangsom bij een specifiek besluitvormingsproces is ook al eerder gebeurd bij de Wet open overheid (en zijn voorganger de Wet openbaarheid van bestuur) alsook in fiscale wetgeving. Uiteraard moet de regering wel goede redenen hebben voor het afschaffen van de dwangsomregeling. Die heeft de regering, als gezegd, in dit geval ook.
De reden daarvoor ligt in het feit dat de bestuurlijke dwangsom niet zorgt voor snellere besluitvorming en ook niet wordt vereist door het Unierecht, maar de overheid wel veel geld kost. Het is belangrijk om hier te benadrukken dat het verbeuren van dwangsommen geen doel op zich is. Het doel van de bestuurlijke dwangsom is het bevorderen van tijdige besluitvorming; dat effect sorteert de bestuurlijke dwangsom niet meer. Daardoor zijn de hoge kosten - het gaat tot en met 2025 nog steeds om een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 21 miljoen euro - daarvan ook niet meer goed uitlegbaar. Het doel van besparing van die kosten ligt primair ten grondslag aan dit wetsvoorstel.
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, Awb gaat de dwangsom pas in twee weken na een ingebrekestelling na het verloop van de termijn waarbinnen op de aanvraag diende te worden beslist.
Vraag 2a
Erkent de regering dat als door de IND niet binnen de wettelijke termijn op de aanvraag is beslist, de vreemdeling onmiddellijk een bezwaarschrift tegen niet-tijdig beslissen kan indienen en aan de voorzieningenrechter een verzoek kan richten om de IND op te dragen alsnog te beslissen?
Bij niet tijdig beslissen op een aanvraag om asiel of regulier verblijf op grond van de Vw 2000, kan de vreemdeling ingevolge artikel 6:12 Awb direct beroep instellen bij de bestuursrechter zonder eerst een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 6:12, tweede lid, Awb vereist daarvoor dat het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, dat de vreemdeling het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld en sindsdien twee weken zijn verstreken (tenzij dit ingevolge het derde lid redelijkerwijs niet van de vreemdeling kan worden gevergd). Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de vreemdeling, indien hij beroep heeft ingesteld, de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening vragen. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
Vraag 2b
Is de rechter bevoegd om zonder zitting zo'n verzoek binnen twee weken in te willigen en een dwangsom daaraan te verbinden die de rechter vaststelt op de bedragen waarop ingevolge artikel 4:17, eerste lid, Awb andere burgers recht hebben bij uitvoering van andere wetten? Zo nee, op grond van welke wettelijke voorschriften concludeert de regering daartoe?
Het beroep bij de bestuursrechter wegens niet tijdig beslissen kan ingevolge artikel 6:12, tweede lid, onderdeel b, Awb, in beginsel slechts gegrond worden verklaard wanneer twee weken zijn verstreken sinds de vreemdeling het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Indien de vreemdeling voorafgaand aan het verstrijken van de termijn van twee weken om een voorlopige voorziening verzoekt tegelijk met een beroep wegens niet tijdig beslissen, zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening uitsluitend kunnen treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist (artikel 8:81, eerste lid, Awb). In de regel wordt het beroep tegen niet tijdig beslissen vrij snel behandeld en beslist de rechter in de hoofdzaak van het beroep tegen niet tijdig beslissen, met gelijktijdige afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening (artikel 8:86, eerste lid, Awb). Het beroep tegen niet tijdig beslissen kan ingevolge artikel 8:55b Awb zonder zitting worden behandeld.
Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter ingevolge artikel 8:55d Awb dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt (eerste lid). De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven (tweede lid). In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen (derde lid). De bestuursrechter bepaalt de hoogte van de dwangsom. Het bedrag daarvan is doorgaans hoger dan de maximaal te verbeuren bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- Volgens het beleid van de rechtbanken wordt de eerste dwangsom in de regel bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Er kunnen
ook hogere bedragen worden opgelegd, volgens het beleid met een maximum van € 37.500.9
Vraag 2c
Wat is er in te brengen tegen de juridische redenering dat het in zo'n geval in strijd is met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie om geen of een lagere dwangsom op te leggen dan die welke aan niet-vreemdelingen toekomt bij de uitvoering van andere wetten waarop paragraaf 4.1.3.2 Awb van toepassing is?
Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter ingevolge artikel 8:55d Awb dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt (eerste lid). De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven (tweede lid). De bestuursrechter bepaalt de hoogte van de dwangsom. Het bedrag daarvan is, zoals hiervoor aangegeven, doorgaans hoger dan de maximaal te verbeuren bestuurlijke dwangsom van € 1.442,-. Dat kan oplopen tot € 37.500,- in een individuele zaak.
De Minister van Asiel en Migratie,
M.H.M. Faber-van de Klashorst
10
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 35 749, E
8
Kamerstukken II 2024/25, 36 703, nr. 4, Kamerstukken II 2024/25, 36 704, nr. 4.
Kamerstukken 12024/25, 35 749, C, p. 9.
Kamerstukken 12024/25, 35 749, C, p. 6.
Brief actuele situatie asielketen en Oekraïense ontheemden d.d. 5 april 204, Kamerstukken II 2023/24, 19 637, 36 045, nr. 3239 en brief Meerjaren Productie Prognose 2024 II, Kamerstukken II 2023/24, 19 637, nr. 3310.
Kamerstukken II 2024/25, 30 573, nr. 220, d.d. 18 december 2024, Kamerstukken II, 2024/25,
19 637, nr. 3256, d.d. 11 juni 2024.
Kamerstukken 12024/25, 35 749, C, p. 7.
AbRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, 202203066/1/V1.
AbRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, 202203066/1/V1.
www.rechtspraak.nl inzake «Beleid extra dwangsom bij de late beslissing van de overheid».