Titel V - Burgerschap

II-39: Actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.
  • 2. 
    De leden van het Europees Parlement worden gekozen door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen.

Toelichting

Artikel 39 vindt toepassing onder de in deel I en deel III van de Grondwet gestelde voorwaarden, overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest. Lid 1 van artikel 39 correspondeert immers met het recht dat wordt gewaarborgd door artikel [I-8, lid 2] van de Grondwet (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-7] voor de vaststelling van de nadere regelingen voor de uitoefening van dat recht) en lid 2 van artikel 39 stemt overeen met artikel [I-19, lid 2] van de Grondwet. In artikel 39, lid 2, zijn de basisbeginselen van het kiesstelsel in een democratisch bestel opgenomen.

II-40: Actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen

Iedere burger van de Unie heeft het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar hij verblijf houdt, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

Toelichting

Dit artikel stemt overeen met het recht dat wordt gewaarborgd door artikel [I-8, lid 2] van de Grondwet (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-7] voor de vaststelling van de nadere regelingen voor de uitoefening van dat recht). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de in die artikelen van deel I en deel III van de Grondwet gestelde voorwaarden.

II-41: Recht op behoorlijk bestuur

  • 1. 
    Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en agentschappen van de Unie worden behandeld.
  • 2. 
    Dit recht behelst met name:
    • a) 
      het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen,
    • b) 
      het recht van eenieder om inzage te krijgen tot het dossier hem betreffende, met inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps- en het zakengeheim,
    • c) 
      de plicht van de betrokken instanties om hun beslissingen met redenen te omkleden.
  • 3. 
    Eenieder heeft recht op vergoeding door de Unie van de schade die door haar instellingen of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.
  • 4. 
    Eenieder kan zich in een van de officiële talen van de Unie tot de instellingen van de Unie wenden en moet ook in die taal antwoord krijgen.

Toelichting

Artikel 41 is gebaseerd op het bestaan van de Unie als een rechtsgemeenschap waarvan de kenmerken zijn ontwikkeld door de jurisprudentie, die met name behoorlijk bestuur heeft erkend als algemeen rechtsbeginsel (zie onder meer het arrest van het Hof van 31 maart 1992 in zaak C-255/90 P, Burban, Jurispr. 1992, blz. I-2253, en de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 18 september 1995 in zaak T-167/94, Nölle, Jurispr. 1995, blz. II-2589, en van 9 juli 1999 in zaak T-231/97, New Europe Consulting e.a., Jurispr. 1999, blz. II-2403). De formulering van dit recht in de eerste twee leden vloeit voort uit de jurisprudentie (arresten van het Hof van 15 oktober 1987 in zaak 222/86, Heylens, Jurispr. 1987, blz. 4097, punt 15, van 18 oktober 1989 in zaak 374/87, Orkem, Jurispr. 1989, blz. 3283, van 21 november 1991 in zaak C-269/90, TU München, Jurispr. 1991, blz. I-5469; en de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 6 december 1994 in zaak T-450/93, Lisrestal, Jurispr. 1994, blz. II-1177, van 18 september1995 in zaak T-167/94, Nölle, Jurispr. 1995, blz. II-2589) en, wat de motiveringsplicht betreft, uit artikel 253 VEG, nu vervangen door artikel [I-37, lid 2], van de Grondwet (zie tevens de rechtsgrondslag in Artikel [III-300] van de Grondwet voor de aanneming van wetgeving in het belang van een open, efficiënte en onafhankelijke Europese openbare dienst).

Lid 3 behelst het recht dat nu door artikel [III-333] van de Grondwet gewaarborgd is. Lid 4 geeft het recht weer dat nu door de artikelen [I-8, vierde streepje, en III-9] van de Grondwet gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vinden deze rechten toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die bij deel III van de Grondwet zijn gesteld.

Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, dat een belangrijk aspect van deze kwestie is, wordt gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest.

II-42: Recht op toegang tot documenten

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en agentschappen van de Unie, ongeacht de vorm waarin deze worden geproduceerd.

Toelichting

Artikel 42 van het Handvest betreffende de toegang tot documenten vormt het enige geval waarin naar aanleiding van de bevindingen van deze Conventie een inhoudelijke wijziging van een in het Handvest neergelegd recht nodig bleek te zijn. Dit recht werd slechts herhaald in het Handvest met de werkingssfeer die werd goedgekeurd in het Verdrag van Amsterdam. De Conventie wil thans echter een stap verder gaan (zoals blijkt uit artikel [36] in deel I) en dit recht uitbreiden tot documenten van de instellingen, organen en agentschappen van de Unie in het algemeen.

Toelichting

Het recht dat in dit artikel wordt gewaarborgd is overgenomen uit artikel 255 VEG op basis waarvan later Verordening nr. 1049/2001 is vastgesteld. De Europese Conventie heeft dit recht uitgebreid tot de documenten van de instellingen, organen en agentschappen in het algemeen, ongeacht de vorm ervan (zie artikel [I-49, lid 3] van de Grondwet). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest wordt het recht op toegang tot documenten uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen waarin wordt voorzien door artikelen [I-49, lid 3, en III-301].

II-43: Ombudsman

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht zich tot de ombudsman van de Unie te wenden over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.

Toelichting

Het in dit artikel gewaarborgde recht is het recht dat door de artikelen [I-8 en III-232 van de Grondwet] gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de bij deze twee artikelen gestelde voorwaarden.

II-44: Recht van petitie

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten.

Toelichting

Het in dit artikel gewaarborgde recht is het recht dat door de artikelen [I-8 en III-231] van de Grondwet gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de bij deze twee artikelen gestelde voorwaarden.

II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf

  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

Toelichting

Het in lid 1 gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [I-8, eerste streepje] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-6] en het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002, zaak C-413/99, Baumbast, Jurispr. 2002, blz. 709). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die worden beschreven in deel III van de Grondwet.

Lid 2 memoreert de bevoegdheid die krachtens de artikelen [III-161 tot en met III-163] van de Grondwet aan de Unie verleend is. Daaruit volgt dat de toekenning van dat recht afhankelijk is van de uitoefening van deze bevoegdheid door de instellingen.

II-46: Diplomatieke en consulaire bescherming

Iedere burger van de Unie geniet op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan hij onderdaan is, niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat.

Toelichting

Het in dit artikel gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [I-8] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-8]). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de bij deze artikelen gestelde voorwaarden.