Titel VII - De Financiën van de Unie

I-52: De budgettaire en financiële beginselen

  • 1. 
    Alle ontvangsten en uitgaven van de Unie moeten overeenkomstig de bepalingen van Deel III voor elk begrotingsjaar worden geraamd en opgenomen in de begroting.
  • 2. 
    De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.
  • 3. 
    De op de begroting opgevoerde uitgaven worden toegestaan voor de duur van het begrotingsjaar, in overeenstemming met de in artikel III-318 bedoelde Europese wet.
  • 4. 
    De uitvoering van uitgaven opgevoerd op de begroting vereist de voorafgaande vaststelling van een bindende rechtshandeling die een rechtsgrond geeft aan de actie van de Unie en aan de uitvoering van de uitgave in overeenstemming met de in artikel III-318 bedoelde Europese wet. Die handeling moet de vorm hebben van een Europese wet, een Europese kaderwet, een Europese verordening of een Europees besluit.
  • 5. 
    Teneinde de begrotingsdiscipline te verzekeren, stelt de Unie geen handelingen vast die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting, zonder de verzekering te geven dat die voorstellen of maatregelen gefinancierd kunnen worden binnen de grenzen van de eigen middelen van de Unie en van het in artikel I-54 bedoelde meerjarig financieel kader.
  • 6. 
    De begroting van de Unie wordt uitgevoerd volgens het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten en de Unie werken samen om te verzekeren dat de op de begroting opgevoerde kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.
  • 7. 
    De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, in overeenstemming met de bepalingen van artikel III-321.
 

I-53: De middelen van de Unie

  • 1. 
    De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid ten uitvoer te leggen.
  • 2. 
    De begroting van de Unie wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen gefinancierd.
  • 3. 
    Bij Europese wet van de Raad van Ministers worden de grenzen van de middelen van de Unie bepaald en kunnen nieuwe categorieën van middelen worden vastgesteld dan wel bestaande categorieën worden ingetrokken. De wet treedt pas in werking na door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd. De Raad van Ministers besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
  • 4. 
    Bij Europese wet van de Raad van Ministers worden de modaliteiten betreffende de middelen van de Unie vastgesteld. De Raad besluit na goedkeuring door het Europees Parlement.
 

I-54: Het meerjarig financieel kader

  • 1. 
    Het meerjarig financieel kader beoogt een geordende ontwikkeling van de uitgaven van de Unie te waarborgen binnen de grenzen van de eigen middelen. In het kader worden overeenkomstig de bepalingen van artikel III-308 de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld.
  • 2. 
    Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld bij Europese wet van de Raad van Ministers. De Raad besluit na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van stemmen van zijn leden.
  • 3. 
    In de jaarlijkse begroting van de Unie wordt het meerjarig financieel kader in acht genomen.
  • 4. 
    Het eerste meerjarig financieel kader na de inwerkingtreding van de Grondwet wordt door de Raad van Ministers met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

I-55: De begroting van de Unie

Op voorstel van de Europese Commissie stellen het Europees Parlement en de Raad van Ministers overeenkomstig de in artikel III-310 bepaalde regels de Europese wet houdende de jaarlijkse begroting van de Unie vast.