Belangrijkste bepalingen Grondwet van 1814

Erfprins Willem i verklaarde op 1 december 1813 de soevereiniteit over Nederland te aanvaarden onder waarborging 'eener wijze constitutie'. De nieuwe soevereine vorst benoemde op 21 december daarom een commissie die onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp een ontwerp-Grondwet moest opstellen. Dat ontwerp werd op 29 maart 1814 in een vergadering van notabelen i in Amsterdam goedgekeurd.

1.

Ontwerp-Grondwet

De ontwerp-Grondwet regelde onder meer de volgende zaken:

koningschap

  • De Soevereiniteit der Verenigde Nederlanden wordt opgedragen aan Willem Frederik, prins van Oranje-Nassau en zijn wettige nakomelingen.
  • Om voor opvolging in aanmerking te komen, is goedkeuring van een huwelijk door de Staten-Generaal vereist.
  • Het inkomen van de vorst, alsmede belastingvrijdom voor de vorst en zijn kinderen.
  • De waarneming van de vorst door een regent.
  • De eedaflegging door de soevereine vorst. Deze vindt plaats in Amsterdam, als hoofdstad.
  • De macht van de koning (zie hieronder)

bestuur

  • Advisering door de Raad van State over wetsvoorstellen en besluiten wordt verplicht. en de samenstelling van die Raad.
  • De koning kan departementen instellen en benoemt en ontslaat de departementshoofden (ministers).

volksvertegenwoordiging

  • Er komt een uit één Kamer bestaande Staten-Generaal. Zij vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. De 55 leden van de Staten-Generaal worden voor drie jaar gekozen. Ieder jaar wordt een derde deel vernieuwd (zittende leden kunnen zich herkiesbaar stellen).
  • De minimumleeftijd voor het lidmaatschap is 30 jaar. Leden hebben de titel 'Edel Mogende Heeren'
  • De leden stemmen zonder last of ruggespraak
  • De Grondwet regelt de schadeloosstelling van de leden, de wijze van benoeming van de voorzitter, het tot stand komen van besluiten

rechten parlement

  • De Staten-Generaal moeten instemmen met de begroting, die een vast en een buitengewoon deel heeft. Het buitengewone deel betreft de uitgaven voor het leger. Het begrotingsrecht is zeer beperkt omdat de begroting definitief werd vastgesteld en alleen veranderingen in uitgaven maakte wijziging van de begroting noodzakelijk.
  • De Staten-Generaal stemt over wetsvoorstellen en kan deze ook verwerpen. Veel regelgeving kan echter buiten het parlement om (via een koninklijk besluit) tot stand komen.
  • De Staten-Generaal kunnen voordrachten doen (recht van initiatief), maar de koning moet aangenomen voorstellen wel bekrachtigen.
  • De uit één Kamer bestaande Staten-Generaal mist het recht van amendement (het recht om wijzigingen aan te brengen in wetsvoorstellen) en het recht op inlichtingen en onderzoek.

2.

Rechten van de koning

regering

het instellen van (ministeriële) departementen

het benoemen en ontslaan van ministers naar eigen goedvinden

wetgeving

het recht wetten aan de Staten-Generaal voor te dragen en wetten af te kondigen.

het uitvaardigen van besluiten

koloniën

het opperbestuur over de koloniën

 

defensie

het recht oorlog te verklaren en vrede te sluiten

het bestuur van leger en vloot en benoeming van officieren

buitenlands beleid

het recht verdragen te sluiten

het benoemen van gezanten en consuls

financiën

het opperbestuur over de geldmiddelen

het recht om munten met zijn beeldtenis te slaan

adel en ridderorden

het recht personen in de adelstand te verheffen

het recht ridderorden in te stellen

bestuur

het recht te beslissen over geschillen tussen provincies

het benoemen van provinciale gouverneurs en burgemeesters

rechtspraak

het recht gratie en strafvermindering te verlenen