Titel VI - Bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

29: Doelstellingen politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

Onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en door voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.

Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit, met name terrorisme, mensenhandel en misdrijven tegen kinderen, illegale drugshandel en illegale wapenhandel, corruptie en fraude, door middel van:

  • nauwere samenwerking tussen politiediensten, douaneautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten, zowel rechtstreeks als via de Europese Politiedienst (Europol), in overeenstemming met de artikelen 30 en 32;
  • nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, ook via de Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust), in overeenstemming met de artikelen 31 en 32;
  • waar nodig, onderlinge aanpassing van de bepalingen betreffende strafzaken in de lidstaten, in overeenstemming met artikel 31, onder e).

30: Politiële samenwerking, Europol

  • 1. 
    Gezamenlijk optreden op het gebied van politiële samenwerking omvat:
    • a) 
      operationele samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde instanties van de lidstaten belast met wetshandhaving met betrekking tot het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten;
    • b) 
      de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie, met inbegrip van informatie over meldingen van verdachte financiële transacties waarover instanties belast met wetshandhaving beschikken, met name via Europol, onder voorbehoud van passende bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens;
    • c) 
      samenwerking en gezamenlijke initiatieven inzake opleiding, de uitwisseling van verbindingsfunctionarissen, detacheringen, het gebruik van apparatuur en forensisch onderzoek;
    • d) 
      de gezamenlijke beoordeling van bepaalde onderzoekstechnieken in verband met het opsporen van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit.
  • 2. 
    De Raad bevordert samenwerking via Europol en handelt binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in het bijzonder als volgt:
    • a) 
      hij stelt Europol in staat tot het vergemakkelijken en ondersteunen van de voorbereiding en het aanmoedigen van de coördinatie en uitvoering van specifieke onderzoeksacties door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, inclusief operationele acties van gezamenlijke teams waarvan vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning deel uitmaken;
    • b) 
      hij neemt maatregelen aan waardoor Europol de bevoegde autoriteiten van de lidstaten kan vragen hun onderzoek in specifieke zaken te verrichten en te coördineren en specifieke expertise te ontwikkelen die ter beschikking van de lidstaten kan worden gesteld om hen te assisteren bij het onderzoeken van zaken van georganiseerde criminaliteit;
    • c) 
      hij bevordert verbindingsregelingen tussen functionarissen belast met opsporing/vervolging die zich specialiseren in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in nauwe samenwerking met Europol;
    • d) 
      hij richt een netwerk op voor onderzoek, documentatie en statistiek met betrekking tot grensoverschrijdende criminaliteit.

31: Justitiële samenwerking, Eurojust

  • 1. 
    Gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken omvat:
    • a) 
      het vergemakkelijken en bespoedigen van de samenwerking tussen de bevoegde ministeries en de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten, onder andere wanneer dat dienstig is via Eurojust, met betrekking tot procedures en de tenuitvoerlegging van beslissingen;
    • b) 
      het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten;
    • c) 
      het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voorzover nodig ter verbetering van die samenwerking;
    • d) 
      het voorkomen van jurisdictiegeschillen tussen lidstaten;
    • e) 
      het geleidelijk aannemen van maatregelen tot opstelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme en illegale drugshandel.
  • 2. 
    De Raad bevordert de samenwerking via Eurojust door:
    • a) 
      Eurojust in staat te stellen bij te dragen tot een goede coördinatie tussen de met vervolging belaste nationale autoriteiten van de lidstaten;
    • b) 
      de medewerking van Eurojust te bevorderen aan onderzoek met betrekking tot zaken van zware grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder wanneer het om georganiseerde criminaliteit gaat, met name rekening houdend met de door Europol verrichte analyses;
    • c) 
      nauwe samenwerking tussen Eurojust en het Europees justitieel netwerk te vergemakkelijken, met name om de uitvoering van rogatoire commissies en de behandeling van uitleveringsverzoeken te vergemakkelijken.

32: Optreden op grondgebied andere lidstaten

De Raad bepaalt onder welke voorwaarden en met welke beperkingen de in de artikelen 30 en 31 bedoelde bevoegde autoriteiten op het grondgebied van een andere lidstaat mogen optreden in overleg met en met instemming van de autoriteiten van die staat.

33: Autoriteit lidstaten bij handhaving openbare orde en bescherming binnenlandse veiligheid

Deze titel laat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

34: Middelen, besluitvormingsprocedure

  • 1. 
    Op de in deze titel genoemde gebieden vindt tussen de lidstaten wederzijdse informatie en onderling overleg plaats in de Raad, teneinde hun optreden te coördineren. De lidstaten brengen te dien einde een samenwerking tussen hun bevoegde overheidsdiensten tot stand.
  • 2. 
    De Raad neemt maatregelen en bevordert samenwerking, in een passende vorm en volgens passende procedures zoals bepaald in deze titel, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie. Daartoe kan de Raad met eenparigheid van stemmen op initiatief van elke lidstaat of van de Commissie:
    • a) 
      gemeenschappelijke standpunten aannemen waarin de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid wordt omschreven;
    • b) 
      kaderbesluiten aannemen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Deze kaderbesluiten zijn verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Zij hebben geen rechtstreekse werking;
    • c) 
      besluiten aannemen voor elk ander doel dat met de doelstellingen van deze titel verenigbaar is, met uitsluiting van elke onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Deze besluiten zijn verbindend en hebben geen rechtstreekse werking; met gekwalificeerde meerderheid van stemmen neemt de Raad de maatregelen aan die nodig zijn om deze besluiten op het niveau van de Unie uit te voeren;
    • d) 
      overeenkomsten vaststellen, waarvan hij de aanneming door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt. De lidstaten beginnen de toepasselijke procedures binnen een door de Raad te bepalen termijn.

    Tenzij in de overeenkomsten anders wordt bepaald, treden zij, zodra zij door ten minste de helft van de lidstaten zijn aangenomen, ten aanzien van deze lidstaten in werking. De maatregelen ter uitvoering van de overeenkomsten worden in de Raad aangenomen met een meerderheid van tweederde van de stemmen van de verdragsluitende partijen.

  • 3. 
    Ingeval voor de besluiten van de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist, worden de stemmen van de leden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste 169 stemmen hebben verkregen en ten minste twee derden van de leden voorstemmen. Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62 % van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen. (*)
  • 4. 
    Voor procedurekwesties neemt de Raad zijn besluiten met volstrekte meerderheid van stemmen van zijn leden.

35: Bevoegdheden Hof van Justitie

  • 1. 
    Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in dit artikel omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van kaderbesluiten en besluiten, over de uitlegging van op grond van deze titel vastgestelde overeenkomsten en over de geldigheid en de uitlegging van uitvoeringsmaatregelen.
  • 2. 
    Door middel van een verklaring afgelegd op het tijdstip van ondertekening van het Verdrag van Amsterdam of op enig later tijdstip kan een lidstaat de bevoegdheid van het Hof van Justitie aanvaarden om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen als bedoeld in lid 1.
  • 3. 
    Wanneer een lidstaat een verklaring aflegt uit hoofde van lid 2 van dit artikel, geeft hij aan dat ofwel:
    • a) 
      elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, ofwel
    • b) 
      elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.
  • 4. 
    Elke lidstaat mag, ongeacht of hij een verklaring uit hoofde van lid 2 heeft afgelegd of niet, memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof indienen in gevallen als bedoeld in lid 1.
  • 5. 
    Het Hof van Justitie is niet bevoegd de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of van andere instanties van een lidstaat belast met wetshandhaving of de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.
  • 6. 
    Het Hof van Justitie is bevoegd de wettigheid na te gaan van kaderbesluiten en besluiten in elk door een lidstaat of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid. Het in dit lid bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen vanaf de dag van bekendmaking van de maatregel.
  • 7. 
    Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van op grond van artikel 34, lid 2, aangenomen besluiten wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop een van zijn leden het hem heeft voorgelegd. Het Hof van Justitie is tevens bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten en de Commissie betreffende de uitlegging of de toepassing van op grond van artikel 34, lid 2, onder d), vastgestelde overeenkomsten.

36: Coördinatiecomité van hoge ambtenaren, Commissie

  • 1. 
    Er wordt een coördinatiecomité van hoge ambtenaren opgericht. Dit comité heeft naast zijn coördinerende functie tot taak:
    • hetzij op verzoek van de Raad, hetzij op eigen initiatief ten behoeve van de Raad adviezen uit te brengen;
  • 2. 
    De Commissie wordt volledig betrokken bij de werkzaamheden op de in deze titel genoemde gebieden.

37: Gemeenschappelijke standpunten in internationale organisaties en conferenties

De lidstaten verwoorden de krachtens deze titel vastgestelde gemeenschappelijke standpunten in de internationale organisaties en op de internationale conferenties waaraan zij deelnemen.

De artikelen 18 en 19 zijn mutatis mutandis van toepassing op de onder deze titel vallende aangelegenheden.

38: Internationale overeenkomsten

De in artikel 24 bedoelde overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de onder deze titel vallende aangelegenheden.

39: Rol Europees Parlement

  • 1. 
    De Raad raadpleegt het Europees Parlement voordat hij de in artikel 34, lid 2, onder b), c) en d), bedoelde maatregelen aanneemt. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad kan vaststellen en die niet korter mag zijn dan drie maanden. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen.
  • 2. 
    Het voorzitterschap en de Commissie brengen het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van de werkzaamheden op de onder deze titel vallende gebieden.
  • 3. 
    Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die op de in deze titel genoemde gebieden is geboekt.

40: Nauwere samenwerking

  • 1. 
    Nauwere samenwerking op een van de gebieden die vallen onder deze titel heeft tot doel de Unie in staat te stellen zich sneller te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met inachtneming van de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en de in deze titel neergelegde doelstellingen.
  • 2. 
    De artikelen 29 tot en met 39 en de artikelen 40 A, 40 B en 41 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde nauwere samenwerking, tenzij in artikel 40 A en in de artikelen 43 tot en met 45 anders is bepaald.

40 A: Procedure voor nauwere samenwerking

  • 1. 
    De lidstaten die voornemens zijn onderling nauwere samenwerking krachtens artikel 40 aan te gaan, richten een verzoek aan de Commissie, die bij de Raad een voorstel in die zin kan indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten. Deze kunnen vervolgens bij de Raad een initiatief indienen om een machtiging voor de nauwere samenwerking te verkrijgen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde machtiging wordt met inachtneming van de artikelen 43 tot en met 45 verleend door de Raad die, op voorstel van de Commissie of op initiatief van ten minste acht lidstaten, na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt. De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    Een lid van de Raad kan verlangen dat de zaak aan de Europese Raad wordt voorgelegd. Nadat dit is geschied, kan de Raad overeenkomstig de eerste alinea een besluit nemen.

40 B: Procedure voor nauwere samenwerking - tijdpad

Een lidstaat die wenst deel te nemen aan krachtens artikel 40 A aangegane nauwere samenwerking geeft kennis van zijn voornemen aan de Raad en aan de Commissie, die binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving een advies aan de Raad doet toekomen, eventueel vergezeld van een aanbeveling betreffende bijzondere regelingen die zij nodig acht voor de deelneming van de betrokken lidstaat aan de samenwerking. De Raad neemt binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving een besluit over het verzoek. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit het op te schorten; in dat geval geeft de Raad de redenen voor zijn besluit aan en stelt hij een termijn voor een nieuwe behandeling.

Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad overeenkomstig artikel 44, lid 1.

41: Rol instellingen, administratieve uitgaven, beleidsuitgaven, begrotingsprocedure

  • 2. 
    De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende de in deze titel genoemde gebieden, komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.
  • 3. 
    De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

42: Passerellebepaling

De Raad kan met eenparigheid van stemmen op initiatief van de Commissie of van een lidstaat en na raadpleging van het Europees Parlement besluiten dat optreden op in artikel 29 genoemde gebieden onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt, waarbij hij de desbetreffende stemprocedures vaststelt. Hij beveelt de lidstaten aan dit besluit overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen.