2000/427/EG: Beschikking van de Raad van 19 juni 2000 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van één munt door Griekenland op 1 januari 2001

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32000D0427

2000/427/EG: Beschikking van de Raad van 19 juni 2000 overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van één munt door Griekenland op 1 januari 2001

Publicatieblad Nr. L 167 van 07/07/2000 blz. 0019 - 0021

Beschikking van de Raad

van 19 juni 2000

overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van één munt door Griekenland op 1 januari 2001

(2000/427/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 122, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het verslag van de Commissie(2),

Gezien het verslag van de Europese Centrale Bank(3),

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien de bespreking in de Raad, bijeen in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) begon op 1 januari 1999. De Raad, bijeen te Brussel op 3 mei 1998 in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt op 1 januari 1999(4).
  • (2) 
    Overeenkomstig punt 1 van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland bij het Verdrag, heeft het Verenigd Koninkrijk de Raad in kennis gesteld van het feit dat het niet aan de derde fase van de EMU zou deelnemen op 1 januari 1999. Deze kennisgeving is niet gewijzigd. Overeenkomstig punt 1 van het protocol betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken bij het Verdrag en het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders, bijeen te Edinburgh in december 1992, heeft Denemarken de Raad in kennis gesteld van het feit dat het niet aan de derde fase van de EMU zal deelnemen. Denemarken heeft niet om de inleiding van de procedure van artikel 122, lid 2, verzocht.
  • (3) 
    Overeenkomstig Beschikking 1998/317/EG hebben Griekenland en Zweden een derogatie zoals bepaald in artikel 122 van het Verdrag.
  • (4) 
    De Europese Centrale Bank (ECB) werd op 1 juli 1998 opgericht. Het Europees monetair stelsel werd vervangen door een wisselkoersmechanisme waarvan de invoering werd overeengekomen bij een resolutie van de Europese Raad van 16 juni 1997 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie(5). De procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (WKM II) werden neergelegd in de overeenkomst van 1 september 1998 tussen de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten buiten de eurozone waarin de operationele procedures voor een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn neergelegd(6).
  • (5) 
    In artikel 122, lid 2, is de procedure voor opheffing van de derogatie van de betrokken lidstaten neergelegd. Volgens dat artikel minstens om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie, brengen de Commissie en de ECB volgens de procedure van artikel 121, lid 1, aan de Raad verslag uit. Dergelijke verslagen zijn opgesteld in 2000. Griekenland heeft op 9 maart 2000 een verzoek ingediend.
  • (6) 
    De nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale banken, dient zo nodig te worden aangepast om deze verenigbaar te maken met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en de statuten van het ESCB. De verslagen van de Commissie en de ECB bevatten een gedetailleerde beoordeling van de verenigbaarheid van de wetgeving van Griekenland en Zweden met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.
  • (7) 
    Overeenkomstig artikel 1 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de doelstelling van het criterium inzake prijsstabiliteit, zal de inflatie worden gemeten aan de hand van de geharmoniseerde indexcijfers van consumptieprijzen (GICP's) zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad(7). Voor de toepassing van het criterium inzake prijsstabiliteit is de inflatie van een lidstaat gemeten aan de hand van de procentuele verandering van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van twaalf maandelijkse indexcijfers van de voorgaande periode. Over de in maart 2000 eindigende periode van één jaar waren de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteerden, Frankrijk, Oostenrijk en Zweden, met een inflatie van respectievelijk 0,9 %, 0,9 % en 0,8 %. Een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de inflatiepercentages van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus 1,5 procentpunt, is in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De referentiewaarde over de in maart 2000 eindigende periode van één jaar was 2,4 %.
  • (8) 
    Overeenkomstig artikel 2 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria houdt het in artikel 121, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid in, dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen beschikking van de Raad krachtens artikel 104, lid 6, van het Verdrag geldt waarin wordt vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat.
  • (9) 
    Overeenkomstig artikel 3 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, derde streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme (WKM) van het Europees monetair stelsel dat een lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaar vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel heeft kunnen aanhouden. De betrokken lidstaat mag met name tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere lidstaat niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd. Het WKM II verschaft sinds 1 januari 1999 het kader waarin de naleving van het wisselkoerscriterium wordt beoordeeld. De Commissie en de ECB hebben, toen zij in hun verslagen nagingen of aan dit criterium werd voldaan, de in maart 2000 eindigende periode van twee jaar onderzocht.
  • (10) 
    Overeenkomstig artikel 4 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria betekent het in artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet dat een lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan twee procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. Voor de toepassing van het criterium betreffende de convergentie van de rentetarieven werden vergelijkbare rentetarieven op benchmark-overheidsobligaties met een looptijd van tien jaar gebruikt. Om te beoordelen of aan het criterium inzake het niveau van de rentevoet wordt voldaan, is een referentiewaarde, berekend als het gewone rekenkundige gemiddelde van de nominale langetermijnrente van de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren, plus twee procentpunten, in aanmerking genomen in de verslagen van de Commissie en de ECB. De referentiewaarde over de in maart 2000 eindigende periode van één jaar was 7,2 %.
  • (11) 
    Overeenkomstig artikel 5 van het protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde convergentiecriteria zullen de gegevens die nodig zijn om te beoordelen of aan de convergentiecriteria wordt voldaan, door de Commissie worden verstrekt. De Commissie heeft voor de opstelling van dit voorstel gegevens verstrekt. De begrotingsgegevens zijn door de Commissie verstrekt nadat de lidstaten voor 1 maart 2000 gegevens hebben overgelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten(8).
  • (12) 
    In Griekenland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in de vier streepjes van artikel 121, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria geldt voor Griekenland hetgeen volgt:

  • de gemiddelde inflatie in Griekenland over het in maart 2000 eindigende jaar bedroeg 2 %, hetgeen lager dan de referentiewaarde is;
  • krachtens Beschikking 2000/33/EG(9) heeft de Raad zijn eerdere beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland opgeheven. Griekenland is niet het voorwerp van een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Griekenland was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM en vervolgens bij het WKM II. In die periode was de Griekse drachme (GRD) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Griekenland de bilaterale spilkoers van de GRD niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat in de periode tot 1 januari 1999, noch tegenover de euro sindsdien;
  • over het in maart 2000 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Griekenland gemiddeld 6,4 %, hetgeen lager dan de referentiewaarde is.

Griekenland heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Griekenland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

  • (13) 
    De Raad besluit bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie welke lidstaten met een derogatie aan de nodige voorwaarden voldoen voor de aanneming van één munt, en heft de derogaties van de betrokken lidstaten op,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Griekenland voldoet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt. De in overweging 4 van Beschikking 98/317/EG neergelegde derogatie van Griekenland wordt opgeheven op 1 januari 2001.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Santa Maria da Feira, 19 juni 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    Pina Moura
  • (1) 
    Advies uitgebracht op 8 mei 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 5 mei 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 28 april 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Beschikking 98/317/EG van de Raad van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 121, lid 4, van het Verdrag (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 30).
  • (5) 
    PB C 236 van 2.8.1997, blz. 5.
  • (6) 
    PB C 345 van 13.11.1998, blz. 6.
  • (7) 
    Verordening (EG) nr. 2494/95 van de Raad van 23 oktober 1995 betreffende de geharmoniseerde indexcijfers van consumptieprijzen (PB L 257 van 27.10.1995, blz. 1).
  • (8) 
    PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 475/2000 (PB L 58 van 3.3.2000, blz. 1).
  • (9) 
    PB L 12 van 18.1.2000, blz. 24.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.