Eerste deel - De beginselen

1: Oprichting van de Gemeenschap

Bij dit Verdrag richten de HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN tezamen een EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP op.

2: Taakstelling

De Gemeenschap heeft tot taak, door het instellen van een gemeenschappelijke markt en door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de Lid-Staten te bevorderen de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie, een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde Staten.

3: Bevoegdheden

Ten einde de in het voorgaand artikel genoemde doelstellingen te bereiken omvat de activiteit van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het ritme in dit Verdrag voorzien:

  • f) 
    de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst,
  • i) 
    de vorming van een Europees Sociaal Fonds, ten einde de werkgelegenheid voor de werknemers te verbeteren en bij te dragen tot de verhoging van hun levensstandaard,
  • j) 
    de oprichting van een Europese Investeringsbank bestemd om de economische groei van de Gemeenschap te vergemakkelijken door het aanboren van nieuwe hulpbronnen,

4: Instellingen

  • 1. 
    De vervulling van de aan de Gemeenschap opgedragen taken wordt verzekerd door

    Iedere instelling handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden.

5: Beginsel van loyale samenwerking

De Lid-Staten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.

Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.

6: Economisch beleid, financiële stabiliteit Lid-Staten

  • 1. 
    De Lid-Staten coördineren, in nauwe samenwerking met de instellingen van de Gemeenschap, hun economisch beleid in de mate waarin dit ter bereiking van de doelstellingen van dit Verdrag noodzakelijk is.
  • 2. 
    De instellingen van de Gemeenschap waken ervoor dat de interne en externe financiële stabiliteit der Lid-Staten niet in gevaar wordt gebracht.

7: Verbod van discriminatie naar nationaliteit

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.

8: Overgangsbepalingen

  • 1. 
    De gemeenschappelijke markt wordt gedurende een overgangsperiode van twaalf jaar geleidelijk tot stand gebracht.

    De overgangsperiode is verdeeld in drie etappes, elk van vier jaar, waarvan de duur onder de volgende voorwaarden kan worden gewijzigd.

  • 2. 
    Aan iedere etappe is een geheel van maatregelen verbonden welke gezamenlijk moeten worden aangevangen en voortgezet.
  • 3. 
    De overgang van de eerste naar de tweede etappe is afhankelijk van de vaststelling dat het wezenlijke van de doeleinden, uitdrukkelijk door dit Verdrag voor de eerste etappe bepaald, daadwerkelijk is bereikt en dat, behoudens de in het Verdrag genoemde uitzonderingen en procedures, de verplichtingen zijn nagekomen.

    Deze vaststelling geschiedt aan het einde van het vierde jaar door de Raad die met eenparigheid van stemmen besluit, op grond van een rapport van de Commissie. Nochtans kan een Lid-Staat de eenstemmigheid niet verhinderen door zich te beroepen op de niet-nakoming van zijn eigen verplichtingen. Bij gebreke van eenstemmigheid wordt de eerste etappe automatisch met een jaar verlengd.

    Aan het einde van het vijfde jaar geschiedt de vaststelling door de Raad onder dezelfde voorwaarden. Bij gebreke van eenstemmigheid wordt de eerste etappe nogmaals automatisch met een jaar verlengd.

    Aan het einde van het zesde jaar geschiedt de vaststelling, op grond van een rapport van de Commissie, door de Raad die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

  • 4. 
    Binnen een termijn van één maand nadat deze laatste stemming heeft plaatsgevonden, heeft een Lid-Staat die overstemd werd of, indien de vereiste meerderheid van stemmen niet werd bereikt, elke Lid-Staat het recht te verlangen dat de Raad een scheidsrechterlijke instantie benoemt, waarvan de uitspraak voor alle Lid-Staten en de instellingen van de Gemeenschap verbindend is. Deze scheidsrechterlijke instantie bestaat uit drie leden, bij eenstemmig besluit door de Raad te benoemen op voorstel van de Commissie.

    Indien de Raad in gebreke blijft binnen een maand na gedaan verzoek de leden van de scheidsrechterlijke instantie te benoemen, worden dezen binnen een nieuwe termijn van een maand door het Hof van Justitie benoemd.

    De scheidsrechterlijke instantie wijst zelf haar voorzitter aan.

    Zij doet uitspraak binnen een termijn van zes maanden na de datum waarop de in de laatste alinea van lid 3 bedoelde stemming in de Raad heeft plaatsgevonden.

  • 5. 
    De tweede en derde etappe kunnen slechts worden verlengd of verkort krachtens een beschikking door de Raad met eenparigheid van stemmen genomen op voorstel van de Commissie.
  • 6. 
    De bepalingen der voorgaande leden mogen niet tot gevolg hebben dat de overgangsperiode langer duurt dan in totaal vijftien jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag.
  • 7. 
    Behoudens de uitzonderingen of afwijkingen in dit Verdrag genoemd vormt het einde van de overgangsperiode het uiterste tijdstip waarop alle gestelde regels in werking moeten treden en waarop alle maatregelen welke het tot stand brengen van de gemeenschappelijke markt medebrengt, moeten zijn verwezenlijkt.