Brief staatssecretaris met de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs 'Scholen voor morgen' - Primair Onderwijs

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 31293 - Primair Onderwijs.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Primair Onderwijs; Brief staatssecretaris met de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs 'Scholen voor morgen' 
Document­datum 28-11-2007
Publicatie­datum 21-03-2009
Nummer KST112918
Kenmerk 31293, nr. 1
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

31 293

Primair Onderwijs

Nr. 1

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2007

Hierbij ontvangt u de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen». Het is een agenda die focust op het verbeteren van taal- en rekenprestaties van alle leerlingen, met ruimte voor een rijke leeromgeving. Het is ook een gezamenlijke agenda, die de afgelopen maanden in overleg met de primair onderwijssector tot stand is gekomen. Er zijn onder andere gesprekken geweest met de besturenorganisaties, de ouderorganisaties, (wetenschappelijke) experts en met schoolleiders en leraren.

Op 19 en 26 november 2007 is de agenda besproken tijdens conferenties met vertegenwoordigers van de sector en met mensen die een voortrekkersrol spelen in de verbetering van het onderwijs op school. Deze conferenties en de notitie markeren het begin van het proces van kwaliteitsverbetering op school. De agenda zal de komende periode verder worden ingevuld en uitgewerkt. Zo verwacht ik begin 2008 het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Dit advies is van groot belang voor het bepalen van wat kinderen moeten kennen en kunnen als zij de overstap van basis- naar voortgezet onderwijs maken.

De samenwerking met het onderwijsveld wordt voortgezet tijdens de uitwerking, want de verbetering van taal- en rekenresultaten vindt uiteindelijk op de scholen zelf en in de klas plaats. Het resultaat van de uitwerking kunt u in het tweede kwartaal van 2008 tegemoet zien.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma

Scholen voor morgen

Samen op weg naar duurzame kwaliteit in het primair onderwijs

1 Inleiding: kwaliteit voor kinderen

Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste van de wereld. Kinderen en ouders zijn tevreden over de basisschool. En uit (internationaal) vergelijkend onderzoek blijkt dat de Nederlandse basisschoolleerlingen op diverse tests door de bank genomen goed presteren. Waarom dan toch een agenda voor het verbeteren van de kwaliteit van het primair onderwijs?

Als we alle kinderen willen toerusten voor de toekomst, als we sterk willen blijven, dan moeten we continu werken aan een duurzame ontwikkeling en verbetering van de kwaliteit van ons onderwijs. Er zijn signalen dat met extra aandacht kinderen verder kunnen komen dan vooraf gedacht en dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat. Dit betekent werk aan de winkel! Met de kwaliteit van het primair onderwijs mogen we immers geen enkel risico lopen.

Kinderen hebben recht op inspirerend onderwijs van de hoogste kwaliteit, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Door te investeren in het onderwijs aan jonge kinderen kan ook het voortijdig schoolverlaten worden verminderd. Daarnaast heeft het Innovatieplatform er bij herhaling op gewezen dat toekomstbestendig onderwijs de basis is van de kenniseconomie en belangrijk is om de Lissabon-doelstellingen1 te halen.

1  In maart 2000 heeft de Europese Raad in Lissabon de centrale strategische doelstelling geformuleerd dat de Europese Unie vóór 2010 «de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld (dient) te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang».

2  Taal is een breed begrip, in deze notitie is lezen een expliciet onderdeel van taal.

3  Om het beleidsvoerend vermogen van scholen te versterken, is lumpsum bekostiging ingevoerd waar onder andere middelen voor schoolbegeleiding en nascholing aan zijn toegevoegd.

In deze agenda staat het verbeteren van taal-2 en rekenprestaties van kinderen op de eerste plaats, want deze basisvaardigheden zijn onmisbaar voor het succes van kinderen in andere vakken op school, in hun verdere schoolloopbaan en in de maatschappij. Daarnaast hebben besturen en scholen ruimte nodig om leerlingen een rijke leeromgeving te kunnen bieden. Zo doen we recht aan de meervoudigheid van hun talenten en spelen we in op de vragen van de maatschappij. Het is een ambitieuze agenda waarbij leraren, schoolleiders, bestuurders, betrokken overheden en ondersteunende organisaties gezamenlijk voor de taak staan om ons onderwijs in ontwikkeling en sterk te houden. We hebben vertrouwen in het vermogen van leraren, schoolleiders en besturen om die verantwoordelijkheid waar te maken. Immers, we beginnen niet vanaf nul. Er zijn vele goede initiatieven van scholen die met volle overtuiging werken aan kwalitatief goed onderwijs. Wij willen scholen en besturen de ruimte bieden en ondersteunen om die eigen kracht verder te ontwikkelen. En we komen tegemoet aan de roep van leraren om zich volop te kunnen wijden aan het lesgeven, hun kerntaak.

Vanuit dat perspectief wil ik – samen met de vertegenwoordigers van de onderwijssector – de leerkrachten, schoolleiders en besturen optimaal ondersteunen. Dat vraagt om duurzaam beleid, met oog voor de lange termijn en met een duidelijke focus en resultaten in deze kabinetsperiode. Wij bouwen hierbij voort op de kanteling die in gang is gezet, waarbij het primaat van de verantwoordelijkheid voor verandering, ontwikkeling en activiteiten op het terrein van kwaliteit bij het onderwijsveld zelf ligt: leraren, schoolleiders en schoolbestuurders. Zij krijgen optimale ruimte om het onderwijs te verbeteren waar dat nodig en gewenst is3.

Deze notitie gaat in op twee vragen. Ten eerste op de vraag «wat hebben we nodig om voorbereid te zijn op de toekomst»? In hoofdstuk 2 wordt dit uitgewerkt. Hoofdstuk 3 geeft antwoord op de vraag «wat hebben leraren en schoolleiders nodig om het onderwijs te verbeteren»? In hoofdstuk 4 is op hoofdlijnen de uitvoering van de kwaliteitsagenda uiteengezet.

2 Wat hebben we nodig om voorbereid te zijn op de toekomst?

2.1  De huidige situatie

Om te weten wat er nodig is in de toekomst is het belangrijk om stil te staan bij de huidige situatie in het primair onderwijs. De sector primair onderwijs heeft in de afgelopen jaren een stevige ontwikkeling doorgemaakt. Het beleidsvoerend vermogen is toegenomen. Er is flink geïnvesteerd in de kwaliteit van bestuur en management en scholen maken steeds vaker deel uit van ketens en netwerken. Ze werken met elkaar samen op het terrein van de leerlingenzorg (WSNS), de voor- en vroeg-schoolse educatie en de jeugdhulpverlening. Het aantal brede scholen is sterk gegroeid en vanaf dit schooljaar draagt elke school zorg voor de aansluiting op de voor-, tussen- en naschoolse opvang. Het aantal specialisten op school en op bovenschools niveau, zoals interne begeleiders, ambulante begeleiders, coördinatoren voor taal, rekenen, techniek, cultuur en ICT is toegenomen. Kortom, scholen ontwikkelen zich steeds meer naar organisaties waarin leraren en schoolleiders beter tegemoet kunnen komen aan de complexere en meer dynamische maatschappelijke opdracht.

Maar er zijn ook redenen tot zorg. Internationaal gezien waren Nederlandse leerlingen altijd goed in wiskunde en lezen, maar het behoud van dat niveau is allerminst vanzelfsprekend. Ook maken andere westerse landen een inhaalslag. Stilstand is hier achteruitgang en dat zien we bijvoorbeeld in de onlangs verschenen PIRLS1 resultaten. Dit onderzoek laat zien dat Nederlandse leerlingen in groep zes gemiddeld minder goed lezen dan vijf jaar geleden. In vergelijking met andere landen behoort Nederland niet meer tot de top, maar tot de subtop. De inspectie heeft constateerd dat 10 tot 15 procent van de leerlingen in groep acht problemen heeft met technisch lezen. Tevens zet de absolute stijging van het taal- en rekenniveau tussen 1994–1995 en 2002–2003 niet door. Volgens de Onderwijsraad presteert 10 procent van de leerlingen op de basisschool minder dan te verwachten is. Leerlingen die met een achterstand de school binnenkomen, met name op het terrein van taal en rekenen, lopen die onvoldoende in. Bij het verlaten van de basisschool lopen deze leerlingen gemiddeld 6 maanden tot 2 jaar achter bij respectievelijk rekenen en taal. Volgens de inspectie telt Nederland ruim 100 zeer zwakke scholen en zo’n 1000 risicoscholen. Tevens staat de kwaliteit van instromende studenten op de pabo’s ter discussie. En waar onze minder goede leerlingen het in vergelijking met dezelfde leerlingen in andere landen goed doen, scoren onze toptalenten juist onder het internationale gemiddelde. Het tekort aan schoolleiders en de werkdruk die zij ervaren, vraagt eveneens om een gerichte aanpak. Achterover leunen kan niet; er blijft veel te doen. Naast de focus op de basisvaardigheden taal en rekenen, is ook de wijze waarop we aan deze uitdagingen en opgaven werken, aan ontwikkeling en verandering toe.

2.2  Wat willen we bereiken?

1 Progress in International Reading Literacy Study, een internationaal vergelijkend onderzoek naar leesvaardigheid van leerlingen van 9 en 10 jaar.

Als we mee willen blijven doen in de mondiale kenniseconomie, dan moet het taal- en rekenniveau omhoog. De kansen op het realiseren van een kwaliteitssprong zijn er. Het primair onderwijs kent veel leraren en schoolleiders met elan, mensen die met veel vakmanschap, plezier en inzet kinderen onderwijzen en laten leren. Zonder geïnspireerde leraren en schoolleiders heeft het geen zin ambities te formuleren. Maar er zijn meer redenen waarom ambities te realiseren zijn.

Scholen en leraren worden verleid hun aandacht te versnipperen. Scholen worden bestookt met aanbod van buiten met de vraag aandacht aan

bepaalde thema’s te besteden. De scholen en de leraren hebben veel vrijheid om hier eigen keuzes in te maken. Dat is ook de kracht van het Nederlandse primair onderwijs. De schaduwzijde is, dat het leren van basisvaardigheden die bepalend zijn voor verder schoolsucces en deelname aan de samenleving, soms dreigt onder te sneeuwen. Onze boodschap is: laten wij ons de komende jaren samen inspannen opdat elk kind, met inachtneming van de onderlinge verschillen, in ieder geval goed kan rekenen en de Nederlandse taal goed beheerst. Er wordt daarbij niets afgedaan aan de brede opdracht die de scholen voor primair onderwijs hebben, en de vrijheid om eigen keuzes te maken, met erkenning van de ruimte voor levensbeschouwelijke en pedagogisch-didac-tische verscheidenheid, die zo kenmerkend is voor het sterk kleinschalig georganiseerde primair onderwijs in Nederland. Maar laten we de tijd die nodig is voor taal en rekenen zo goed mogelijk besteden. Ook voor de overheid betekent dit een hernieuwde aandacht voor de basisvaardigheden taal en rekenen. Dit houdt in dat de rijksoverheid zich terughoudend opstelt bij het formuleren van andere opdrachten voor het basisonderwijs.

De Onderwijsraad signaleert in zijn advies «Presteren naar vermogen» dat er onbenut talent is bij leerlingen, ook in het basisonderwijs. In de beleidsreactie over onderbenutting van talent (brief aan de Tweede Kamer van 30 oktober 2007) heb ik aangegeven dat, naast kwalitatief goede schoolkeuzeadviezen en het effectief omgaan met onderwijstijd, het van belang is om de prestaties van leerlingen te verbeteren. Onze missie is de scholen uit te dagen de «stille reserve aan leerkapitaal» aan te spreken. Bovendien wijst de inspectie erop dat scholen betere resultaten kunnen bereiken door meer opbrengstgericht te werken en het onderwijs beter af te stemmen op verschillen tussen leerlingen en de zorg voor zwakke leerlingen te verbeteren. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is kwaliteitszorg, bijvoorbeeld met behulp van een leerlingvolgsysteem. Leraren zouden duidelijker voor ogen moeten hebben wat ze in een week, een maand of een jaar met een kind willen en kunnen bereiken. En welke aanpak of methode daarvoor het meest geschikt is, door kennis te hebben en gebruik te maken van bewezen effectieve methoden en instrumenten. In de praktijk zijn er veel goede voorbeelden van leraren die de resultaten van hun leerlingen op het gebied van taal en rekenen hebben verbeterd. We kunnen optimistisch zijn over de mogelijkheid om op relatief korte termijn een aantoonbaar grotere leerwinst te bereiken. Er is genoeg kennis over vakdidactiek en handelingsvaardigheden en er zijn genoeg goede lesmethoden om de taal- en rekenprestaties van kinderen te verbeteren. Ook de eerste goede ervaringen met de taalpilots stemmen hoopvol. De deelnemende scholen, alsook de leerlingen en de ouders, zijn enthousiast, omdat door gerichte extra aandacht kinderen al binnen een paar weken beter lezen. Ook in andere landen zijn projecten gestart om de resultaten op het gebied van taal en rekenen te verbeteren. Zo zijn in de provincie Ontario (Canada) de resultaten op het gebied van lezen, schrijven en rekenen na vijf jaar met respectievelijk 9, 8 en 7 procent gestegen. Deze positieve ervaringen moeten breder worden benut. Tegen die achtergrond is professor Fullan gevraagd ons te adviseren over lessen die kunnen worden getrokken uit deze ervaringen.

In deze kabinetsperiode willen wij de volgende doelstellingen bereiken: – In 2009 is duidelijk vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het

primair onderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Dit gebeurt samen met het onderwijsveld op basis van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. – In 2011 is er een dekkend aanbod van voor- en vroegschoolse educatie, en is de taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het einde van

de basisschool met 40 procent gereduceerd ten opzichte van het meet-jaar 2002.

– In 2011 zijn de gemiddelde leerprestaties voor alle groepen leerlingen1 op taal en rekenen aantoonbaar gestegen ten opzichte van 2005. Deze doelstelling wordt geconcretiseerd met behulp van experts en onderzoekers en zal vanaf 2008 jaarlijks worden gemonitord.

– In 2011 voldoet minimaal 80 procent van de scholen aan de indicatoren van goede kwaliteitszorg zoals omschreven in het toezichtskader van de inspectie, ten opzichte van de 50 procent in 2006.

– In 2011 is het aantal zeer zwakke scholen gehalveerd, en de periode dat een school zeer zwak functioneert wordt geminimaliseerd.

3 Wat hebben leraren en schoolleiders nodig om het onderwijs te verbeteren?

Om de taal- en rekenprestaties te verbeteren is het nodig dat leraren en schoolleiders de aanwezige informatie over leerprestaties in de school benutten en leren van en met collega’s en experts, zowel in als buiten de school, over de meest effectieve onderwijsmethoden.

3.1 Leren van informatie

1  Dat wil zeggen voor achterstandsleerlingen, leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte (passend onderwijs), gemiddelde leerlingen en bijvoorbeeld ook de meer getalenteerde leerlingen.

2  SCO-Kohnstamm Instituut, Leerlingvolgsystemen: Praktische lessen uit onderzoek, 2002; Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs: Onderwijsverslag 2005/2006, 2007.

Kwaliteit moet blijken. Dat geldt op het niveau van het stelsel, op het niveau van het bestuur en op het niveau van de school. Op stelselniveau hebben we het jaarlijkse onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs. Op bestuursniveau hebben we het jaarverslag. Op schoolniveau is er, naast de schoolrapporten van de inspectie en rapportages van de school zelf, het leerlingvolgsysteem. Bijna alle basisscholen verzamelen gegevens over de ontwikkeling van hun leerlingen tot en met het einde van de basisschool. Daarmee bezitten zij een schat aan informatie. Opvallend is dat zij om het onderwijs te verbeteren (op leerling-, groeps- en schoolniveau) onvoldoende gebruik maken van de uitkomsten2. Het is belangrijk dat scholen deze informatie beter gaan gebruiken. We willen besturen, schoolleiders en leraren stimuleren om vaardigheden te ontwikkelen om de uitkomsten te analyseren, te begrijpen en te vertalen naar concrete voorstellen voor verbetering. Op deze manier wordt het afnemen van toetsen een hulpmiddel om het onderwijsproces te verbeteren.

Er is onderscheid tussen toetsen voor het verbeteren van het onderwijs en toetsen ván het onderwijs. Dat eerste is het belangrijkste. Maar het tweede is onmisbaar. Uiteindelijk moet iedere leraar, schoolleider en professionele organisatie zelf de kwaliteit van het onderwijs in de gaten houden en zich kunnen verantwoorden over wat zij met de leerlingen hebben bereikt. De omgeving moet de resultaten van de school kunnen beoordelen, maar wel op een faire manier. Door te kijken naar de toegevoegde waarde van een school, zoals die blijkt uit meerdere meetmomenten, en niet alleen te kijken naar de eindscore in groep acht. De eindtoets blijft belangrijk voor de verantwoording aan ouders en als een objectieve onderbouwing van het verwijzend advies van de basisschool voor het vervolgonderwijs. In de vorige kabinetsperiode is aangegeven dat wordt gestreefd naar een verplichte eindtoets. Om de toegevoegde waarde van scholen goed zichtbaar te maken, is echter meer nodig.

In het primair onderwijs is niet duidelijk vastgesteld welke taal- en rekenvaardigheden leerlingen (minimaal) moeten hebben als ze de basisschool verlaten. Referentieniveaus voor taal en rekenen bieden leraren houvast voor het bepalen en volgen van de ontwikkeling van leerlingen. Deze referentieniveaus kunnen worden uitgewerkt in onderwijsmethoden en toetsinstrumenten. Met de scores op deze toetsen kunnen scholen zichzelf vergelijken met scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie en met

nationale streefniveaus. Dit betekent dat er landelijke overeenstemming nodig is over de wijze waarop referentieniveaus betrouwbaar kunnen worden gemeten en de verzamelde data beschikbaar worden gesteld. Het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, dat eind dit jaar wordt uitgebracht, zal worden benut om referentieniveaus te definiëren die scholen en besturen kunnen helpen die onderlinge vergelijking mogelijk te maken. Deze referentieniveaus zullen echter gedragen moeten worden door de leraren zelf, en toegesneden op de leerlingen van een school. Bij de besluitvorming over de referentieniveaus zal ook een definitief standpunt worden bepaald ten aanzien van de toekomstige inrichting van eindtoets en tussentoetsen om de toegevoegde waarde van het onderwijs beter zichtbaar te maken.

Met het oog op het versterken van optimale schoolloopbanen voor alle leerlingen worden doorlopende leerlijnen en referentieniveaus ontwikkeld voor de hele onderwijsketen: van basisonderwijs tot maatschappelijke en beroepskwalificaties. Voor elk kind dat uitstroomt uit een school voor primair onderwijs zullen de leerlijnen en referentieniveaus voor taal en rekenen dienen te borgen dat het onderwijsaanbod op hun school voor voortgezet onderwijs naadloos kan aansluiten op het bereikte eindniveau in het primair onderwijs.

Vanaf schooljaar 2007–2008 start de inspectie met het nieuwe toezicht in het primair onderwijs. Per school wordt jaarlijks een risicoanalyse gemaakt. De inspectie baseert deze onder andere op de onderwijs-opbrengsten. Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is de verdere ontwikkeling van de kwaliteitszorg in het primair onderwijs een belangrijk aandachtspunt voor de inspectie in de komende jaren. Het nieuwe toezicht ondersteunt daarmee deze agenda. De scholen die het slecht doen, krijgen verscherpt toezicht. Bij grote risico’s zal de inspectie uitvoerig onderzoek doen op de betreffende scholen (zogenoemde risicoscholen). Overigens worden alle scholen ten minste eens in de vier jaar door de inspectie bezocht. Zeer zwakke scholen krijgen te maken met interventies die passen bij kwaliteitstekorten van die scholen. Het reduceren van het aantal risicoscholen en zeer zwakke scholen betekent veel winst voor de leerresultaten van leerlingen. In de komende periode werkt de inspectie het nieuwe toezicht verder uit, in overleg met de sector.

3.2 Leren van en met elkaar

Aangrijpingspunt voor de beoogde verandering is de leraar in de klas en de school. De rol van de leraar is cruciaal. Goed onderwijs staat of valt met een handelingsbekwame en goed opgeleide professional met een hoogwaardige pedagogische en didactische kwaliteit. Voor het realiseren van de doelen in deze agenda is leren van elkaar, het verbinden van expertise en het versterken van het vak van leraar belangrijk. Naast goede leraren is ook goed leiderschap nodig. Schoolleiders moeten leraren in staat stellen het beste uit hun leerlingen te halen. Hierbij hoort een missie, en een ambitie gedeeld door leraren en ouders, zodat de school duidelijk en concreet maakt waar zij voor staat. Hierbij hoort ook kwaliteitsbeleid, vorm en inhoud geven aan een ontwikkelen verbeter-cultuur, het stellen van prioriteiten, samenhang in het curriculum, goed werkgeverschap en het zorgen voor zo goed mogelijke faciliteiten. De schoolleider speelt hierin een doorslaggevende rol. Om de doelen in de kwaliteitsagenda te realiseren zijn gemotiveerde en goed opgeleide schoolleiders nodig. In de reactie op het rapport van de Commissie Leraren, dat onlangs is verschenen, staat hoe het kabinet de komende jaren wil investeren in het leraarschap en schoolleiders. Voor leraren gaat het ondermeer om het verbeteren van het carrierperspectief door het aantal salarisperiodieken terug te brengen. Leraren kunnen hierdoor

eerder in hun carrière meer verdienen. Daarnaast is voorzien in een concrete salarisverhoging voor schoolleiders en wordt extra geïnvesteerd in ondersteunend personeel zoals conciërges.

Omdat de rol van de leraar cruciaal is voor het verbeteren van taal- en rekenresultaten, is extra aandacht hiervoor in de lerarenopleiding basisonderwijs van belang. Daar zijn al maatregelen voor genomen, bijvoorbeeld de taal- en rekentoetsen die worden afgenomen bij instromende pabostu-denten. De reactie op het advies van de Commissie Leraren gaat in op de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Focus ligt hierbij op het versneld ontwikkelen van de kennisbasis van studenten op het gebied van taal en rekenen. Hiertoe ontwikkelen de opleidingen voor leraren basisonderwijs ondermeer gezamenlijke eindtermen en toetsen voor taal en rekenen aan het eind van de opleiding.

De Commissie Leraren adviseert ook om een scholingsfonds in te richten voor opscholing van docenten. Dit vergroot ontwikkelingsmogelijkheden, draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep en zorgt er voor dat beschikbare wetenschappelijke inzichten beter kunnen worden toegepast binnen het primair onderwijs. In de beleidsreactie op dit advies wordt het scholingsfonds overgenomen. Dit houdt in dat een individuele leraar een financiële bijdrage kan krijgen voor de kosten van een opleiding die leidt tot een hogere kwalificatie of specialisatie. Voor het primair onderwijs krijgen hierbij extra kwalificatie en specialisatie gericht op het verbeteren van de leerprestaties in rekenen en taal prioriteit. Leraren zullen worden betrokken bij de uitwerking van de voorwaarden op grond waarvan zij een beroep kunnen doen op het fonds.

Leren kan niet in een isolement en daarom gaan wij stimuleren dat leraren en schoolleiders van en met elkaar en van en met experts kunnen leren. Leraren en schoolleiders moeten elkaar aan het werk zien, elkaar consulteren, ervaringen delen over wat wel en niet werkt en waarom, en resultaten met elkaar bespreken. Het is van belang dat leraren op de hoogte zijn van bewezen effectieve methoden en instrumenten en daarmee aan de slag gaan, samen met bijvoorbeeld wetenschappers of andere experts uit de onderwijsomgeving en -ondersteuning. De belemmeringen die er zijn om dat te realiseren moeten zo veel mogelijk weggenomen worden. Het innovatiearrangement van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie (de huidige breedte- en diepteprojecten) zal zodanig worden ingericht dat scholen samen met andere scholen en experts actief aan de slag kunnen met beproefde methoden en aanpakken voor taal en rekenen. En deze zijn er, bijvoorbeeld op het gebied van leesvaardigheid. De beschikbaarheid en verspreiding van deze (nieuwe) methodieken is van groot belang voor andere scholen.

3.3 Optimale condities

Afgezien van het leren van informatie en het leren van en met elkaar, zijn bepaalde condities nodig om de resultaten van taal en rekenen de komende jaren daadwerkelijk te verbeteren.

Achterstandenbeleid

Kinderen met een taalachterstand halen die niet gemakkelijk meer in. Daarom moet taalachterstand vroegtijdig worden gesignaleerd en bij voorkeur worden aangepakt voordat kinderen naar de basisschool gaan. Zo krijgen kinderen en school een betere startpositie. Een logische plek om te kijken of kinderen een taalachterstand hebben, zijn de instellingen voor de jeugdgezondheidszorg. Gemeenten krijgen de komende vier jaar extra geld om kinderen met een risico op een taalachterstand voorschoolse programma’s aan te bieden. Die middelen kunnen niet alleen

ingezet worden om meer kinderen te bereiken met deze programma’s, maar ook om de kwaliteit te verbeteren (waaronder het uitbreiden van het aantal dagdelen dat de programma’s aangeboden worden). Scholen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor de verhoging van het bereik en de kwaliteit van de vroegschoolse educatie. Het is van belang dat scholen en gemeenten zoveel mogelijk gebruik maken van programma’s met bewezen effectiviteit die daadwerkelijk bijdragen aan het verhogen van het taalniveau. En het is van belang dat er sprake is van een doorlopende leerlijn van het voorschoolse naar het vroegschoolse educatieve aanbod. Dat draagt bij aan de effectiviteit van voor- en vroeg-schoolde educatie (VVE) en is dus noodzakelijk in het kader van de stevige inzet op VVE. Gemeenten hebben nu al de opdracht afspraken te maken met peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen om die doorlopende leerlijn voor doelgroepkinderen te realiseren.

Voor de schooljaren 2007–2008 en 2008–2009 is al extra geld uitgetrokken om 70 procent van de kinderen met een taalachterstand te bereiken. Dit kabinet zet deze lijn versneld door. In 2011 wil het kabinet alle doelgroepkinderen met een taalachterstand bereiken, te beginnen bij de grote steden en een aantal plattelandsregio’s. Via de gewichtenregeling is extra geld beschikbaar voor de vroegschoolse educatie als onderdeel van VVE. Ook is er extra geld beschikbaar voor scholing van leid(st)ers en leraren in VVE. De verwachting is dat ten minste 6500 leid(st)ers en leraren bijgeschoold zullen worden. De drempel in de gewichtenregeling wordt verder verlaagd. Daarnaast wordt onderzocht of de gewichtenregeling zodanig gewijzigd kan worden dat er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproblematiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel lage inkomens en/of uitkeringen. Door middel van pilots wordt er geïnvesteerd in de leraren voor het geven van lees- en taalonderwijs aan kinderen met achterstanden. De uitkomsten van deze proefprojecten worden gedeeld met andere scholen.

Aandacht voor excellentie

Een van de uitgangspunten bij het verzorgen van primair onderwijs is dat het onderwijs zodanig wordt ingericht dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerling. Het is van belang dat scholen hun onderwijs afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Het gaat dan niet alleen om kinderen die zwakker presteren of juist gemiddeld, maar ook om talentvolle leerlingen, waaronder hoogbegaafden. Voor scholen is het nog moeilijk om excellente leerlingen (tijdig) te herkennen en vervolgens passend onderwijs te bieden. De signalering en gedifferentieerde begeleiding moet in een vroeg stadium gebeuren om talenten optimaal te ontwikkelen en om problemen in latere schooljaren en in het vervolgonderwijs te voorkomen. Het onderzoeksproject TalentenKracht levert hier, met het ontdekken, in kaart brengen en ontwikkelen van talenten bij jonge kinderen, een belangrijke bijdrage aan. Recent onderzoek naar succescondities voor onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen laat zien dat aparte onderwijsprogramma’s voor hoogbegaafde leerlingen effectief kunnen zijn. Ik zal de Tweede Kamer per brief nader informeren over het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen.

Rijke leeromgeving

Kinderen hebben een stimulerende en uitdagende leeromgeving nodig. Dit prikkelt de leergierigheid en nieuwsgierigheid van kinderen, doet recht aan onderlinge verschillen en ondersteunt het leren van taal en rekenen. Zo zijn er scholen die techniek verbinden met rekenen of door middel van wereldoriëntatie, toneel en drama woordenschat en presentatievaardig-heden verbeteren. Scholen worden ook uitgedaagd om de onderwijstijd

optimaal te benutten (zie mijn brief aan de Tweede Kamer over onderbenutting van talent).

Deze ontwikkelingen blijft het kabinet ondersteunen, onder andere door extra geld beschikbaar te stellen aan scholen om hun leermiddelen naar eigen inzicht te moderniseren. En door bijvoorbeeld het programma leesbevordering, waarbij basisscholen intensief samenwerken met openbare bibliotheken om de leesprestaties aantoonbaar te verbeteren. Binnen dit programma participeren scholen ook in leesbevorderingsnetwerken, waarin kennis en ervaringen worden uitgewisseld en een gezamenlijke, integrale visie op de aanpak van leesbevordering en taalonderwijs wordt ontwikkeld.

Tevens wordt focus aangebracht in bestaande projecten en initiatieven, zodat zij ook ondersteunend zijn voor deze agenda. Binnen het programma Verbreding Techniek in het Basisonderwijs (VTB) en de daarvoor benodigde professionalisering van (toekomstige) leerkrachten (VTB-Pro), wordt bijvoorbeeld wetenschap en techniek verbonden met taal en rekenen.

Daarnaast stimuleert het kabinet de ontwikkeling van brede scholen, om scholen zo beter toe te rusten om te kunnen gaan met maatschappelijke opdrachten. Met de invoering van de lumpsum en de vraagfinanciering van de schoolbegeleiding zijn besturen en scholen beter toegerust om hier eigen keuzes te maken. Veel scholen doen dat ook, en werken samen met partners buiten de school, zoals bibliotheken, sportverenigingen en culturele instanties, om kinderen een rijke omgeving voor leren en spelen aan te bieden. De samenwerking tussen scholen en partners buiten de school stimuleert de ontwikkelingskansen van kinderen. Tijdens buitenschoolse activiteiten gaat het informele leren gewoon door. Dat kan beter worden onderkend en benut. In het kader van de verlengde schooldag worden ook nu al kinderen met een taalachterstand bijgespijkerd. Maar er kan juist ook aandacht worden besteed aan andere onderwerpen zonder dat dit ten koste gaat van de focus op taal en rekenen. Door middelen beschikbaar te stellen voor combinatiefuncties worden scholen hiervoor beter toegerust. Door personen verantwoordelijk te maken voor het actief verbinden van de sectoren met elkaar, of door functies te creëren waarbij personen in twee of meer sectoren werkzaam zijn, ontstaan duurzame samenwerkingsrelaties en een samenhangend aanbod, en krijgen leraren en schoolleiders meer tijd voor hun kerntaak: lesgeven.

Ouderbetrokkenheid

Betrokkenheid van ouders bij de school van hun kinderen is goed voor de relatie tussen ouders en scholen en de kwaliteit van het onderwijs. In de vorige kabinetsperiode is geïnventariseerd hoe het met de betrokkenheid van ouders staat en wat er nodig is om deze te versterken. De onderwijs-en ouderorganisaties gaan de ouderbetrokkenheid nu bij hun achterbannen stimuleren en zullen het onderwijs dit najaar voorzien van praktische materialen en methodieken. Scholen krijgen zo de gelegenheid om de ouderbetrokkenheid naar eigen inzicht en behoefte te versterken. De komende maanden zal met de onderwijs- en ouderorganisaties worden bezien hoe ouderbetrokkenheid kan worden versterkt.

4 De aanpak

Om leraren, schoolleiders en schoolbesturen werk te kunnen laten maken van de kwaliteitsambities wil ik samen met de sectororganisatie(s) goede voorwaarden scheppen. In dit hoofdstuk wordt de aanpak van de kwaliteitsagenda uiteengezet aan de hand van vijf «sporen». De sporen dienen om de richting te bepalen en zijn in goed overleg met leraren, schoolleiders, bestuurders en experts op hoofdlijnen uitgewerkt.

1 Dit is de werktitel van de sectororganisatie die naar verwachting op 22 januari 2008

Voor het realiseren van de kwaliteitsagenda zijn, naast de bestaande centrale budgetten en de lumpsum bekostiging, extra middelen beschikbaar. In de eerste plaats zijn er middelen gereserveerd voor de uitwerking van de voorstellen van de Commissie Leraren. Voor het primair onderwijs komt een bedrag uit de enveloppe onderwijs beschikbaar ter grootte van € 31,3 miljoen in 2008 oplopend tot indicatief € 185,1 miljoen in 2011. Een substantieel gedeelte van deze enveloppemiddelen zal worden ingezet voor deze agenda. Daarnaast komt een bedrag uit de enveloppe kinderopvang beschikbaar ter grootte van € 70 miljoen in 2008 en 2009 (inclusief accres gemeentefonds). Deze middelen worden ingezet voor het verminderen van taalachterstanden door voorschoolse educatie.

Spoor 1: Wat leerlingen moeten kennen en kunnen als zij het primair onderwijs verlaten

In 2009 is duidelijk vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het primair onderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Dit gebeurt samen met het onderwijsveld op basis van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.

Om deze doelstelling te bereiken worden de volgende stappen gezet:

  • • 
    In januari 2008 zal in het verlengde van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen besluitvorming plaatsvinden over de vaststelling van referentieniveaus inclusief de toekomstige inrichting van eindtoets en tussentoetsen om de toegevoegde waarde van het onderwijs zo goed mogelijk zichtbaar te maken.
  • • 
    Bij de verdere uitwerking van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen in de eerste helft van 2008 wordt het PO-veld, inclusief leraren en schoolleiders, en het afnemende VO-veld betrokken. De deelnemers aan de conferenties op 19 en 26 november 2007 zullen hier ook bij worden betrokken (zie hoofdstuk 5).
  • • 
    Eind 2008 worden de referentieniveaus vastgesteld en vanaf 2009 zullen de niveaus worden verwerkt in leerlingvolgsystemen en toetsen en als basis dienen voor het inspectietoezicht. Met het wetsvoorstel «Goed onderwijs, goed bestuur» wordt een wettelijke basis gelegd voor het realiseren van voldoende onderwijsopbrengsten en een goed functionerend systeem voor kwaliteitszorg. De inspectie zal daar vervolgens op toezien.
  • • 
    Met ingang van het schooljaar 2009-2010 wordt een start gemaakt met het uitwerken van de referentieniveaus in leerplannen, methoden en toetsen, dat wil zeggen daadwerkelijk in gebruik op scholen.

Spoor 2: Zicht op succes

In 2011 voldoet minimaal 80 procent van de scholen aan de standaarden van kwaliteitszorg zoals omschreven in het toezichtskader van de inspectie. Dat betekent dat de informatie over onderwijskwaliteit die daaruit voortvloeit, beter wordt benut door leraren. Dit houdt in het systematisch gebruiken van toetsen, de toetsdata interpreteren en gebruiken voor het concrete onderwijsaanbod aan alle leerlingen en als maatstaf: waar sta ik ten opzichte van mijzelf (vorig jaar, parallelklas, etc), andere, vergelijkbare scholen en de landelijke referentieniveaus (zie spoor 1).

Acties:

  • • 
    Voorjaar 2008 wordt van de PO Raad1 gevraagd een stappenplan op te leveren hoe op basis van ervaringen vanuit het voormalige project Q-primair en de bevindingen van de inspectie op een pragmatische wijze goede praktijkervaringen kunnen worden overgedragen aan alle scholen. Het belangrijkste onderdeel hiervan is een protocol voor scholen om het leerlingvolgsysteem optimaal te benutten en hun eigen resultaten te vergelijken op basis van toetsgegevens.

wordt opgericht.                                              Ten behoeve van dit stappenplan wordt het beschikbare scholings-

aanbod voor leraren en schoolleiders geïnventariseerd, gericht op het goed benutten van toetsgegevens voor het verbeteren van het onderwijs en voor inzicht in de behaalde leerprestaties. Er worden zo nodig afspraken gemaakt met opleiders om in witte vlekken ten aanzien van het aanbod te voorzien. Scholen worden op de hoogte gehouden van het beschikbare scholingsaanbod.

  • • 
    Zomer 2008 levert het Cito de bevindingen van het pilot-project Leerlingvolgsysteem (LVS) met proefreferentieniveaus1 en het flankerend onderzoek naar knelpunten en succesfactoren bij scholen op. Het project en het onderzoek zullen belangrijke informatie opleveren voor de uitvoering van het kwaliteitszorgbeleid.
  • • 
    Om de ontwikkeling van kwaliteitszorg, en de resultaten van taal- en rekenvaardigheden te volgen, is een «monitor kwaliteitsagenda PO» opgezet. Deze monitor bevat verschillende onderdelen: rapporten van het COOL-cohort onderzoek, de jaarlijkse Onderwijsverslagen, themarapportages van de inspectie, PPON rapportages taal en rekenen, en een jaarlijkse peiling op hoofdlijnen door Cito op voor taal- en rekenvaardigheden. Zodra de referentieniveaus zijn vastgesteld, zullen deze gebruikt worden in de monitoring.

Spoor 3: Leren van en met elkaar

Het doel is tot een sectorbrede versterking te komen van het handelingsniveau en repertoire van leraren in het primair onderwijs op de leergebieden taal en rekenen. Het gaat om scholing en om het leren van en met collega-leraren, schoolleiders en experts. De wijze waarop dit doel wordt gerealiseerd, is onder andere uitgewerkt in de beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren.

Met zowel de initiële opleidingen als vertegenwoordigers van de nascholing zal begin 2008 overleg worden gevoerd om te bevorderen dat de vraag naar scholing die de kwaliteitsagenda op gang wil brengen, van een adequaat aanbod wordt voorzien.

Daarnaast zullen scholen voor primair onderwijs worden uitgedaagd bij de besteding van hun nascholingsmiddelen gebruik te maken van de goede ervaringen en methoden voor taal, rekenen en kwaliteitszorg (zie spoor 2) die zich bewezen hebben. Zo kan er worden geleerd van collega’s en experts over hoe er bijvoorbeeld effectiever met de beschikbare tijd voor taal en rekenen om kan worden gegaan. Het huidige innovatiearrangement van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie dient hierop te worden aangepast, met behoud van het krachtige concept van een breedte- en een dieptestrategie en gebruikmakend van goede ervaringen met bijvoorbeeld collegiale visitatie, het project Team Onderwijs op Maat (TOM) en het LISBO-project. De dieptestrategie verwijst naar het generen van (wetenschappelijk) beproefde aanpakken en methoden en het stimuleren van vernieuwende initiatieven. De breedtestrategie spitst zich toe op het leren van en met succesvolle collega’s en experts op het gebied van taal, rekenen en kwaliteitszorg (leergemeenschappen).

Spoor 4: Verminderen van taalachterstand

In 2011 is er een dekkend aanbod van voor- en vroegschoolse educatie (VVE), en is de taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het einde van de basisschool met 40 procent gereduceerd ten opzichte van het meetjaar 2002. Het verminderen van taalachterstanden draagt bij aan het behalen van de ambities in het aanvalsplan laaggeletterdheid en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Om dit te realiseren wordt gericht geïnvesteerd in VVE. Deze investering wordt gekoppeld aan afspraken over te behalen opbrengsten:

Deze proefreferentieniveaus worden door de projectscholen zelf ontwikkeld, alleen voor

dit project.                                                      Prestatieafspraken met de G4 (Krachtwijken), gemeenten in Zuid-

Limburg en gemeenten in Oost-Groningen, te beginnen voor de jaren 2008 en 2009.

  • • 
    Uitbreiding naar de rest van het land, opdat aan het eind van de kabinetsperiode alle doelgroepkinderen met VVE worden bereikt.
  • • 
    Het beleid ten aanzien van de schakelklassen wordt onverminderd voortgezet.
  • • 
    De drempel in de gewichtenregeling wordt verder verlaagd. Daarnaast wordt onderzocht of de gewichtenregeling zodanig gewijzigd kan worden dat er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproblematiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel lage inkomens en/of uitkeringen.
  • • 
    Om scholen en gemeenten te kunnen voorzien van goede voorbeelden worden gedurende de kabinetsperiode pilots taalbeleid uitgevoerd, geëvalueerd en verspreid.
  • • 
    Over de uitwerking van deze prestatie- en verantwoordingsafspraken en ondersteunende beleidsmaatregelen ontvangt de Tweede Kamer separaat een brief.

Spoor 5: Een rijke leeromgeving

Het doel is dat besturen en scholen hun leerlingen laten sprankelen en recht doen aan alle talenten en onderlinge verschillen. Om dit te bereiken is, naast zicht op succes en scholing van de leraar, een rijke leeromgeving nodig. Deze wordt bevorderd door het aanbrengen van focus in bestaande project- en veldinitiatieven, opdat deze initiatieven een ondersteunende rol voor de ambities van deze agenda gaan spelen. Het gaat om afspraken met uitvoerders en andere opdrachtgevers van projecten zoals:

  • • 
    Wetenschap en techniek in het primair onderwijs, waarbij gestimuleerd wordt wetenschap en techniek te verbinden met taal en rekenen. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 wordt er € 30 miljoen extra geïnvesteerd in dit project (FES-middelen).
  • • 
    Leesbevordering: intensieve samenwerking met bibliotheken, uitwisseling van kennis en ervaringen en ontwikkeling van integrale visie en aanpak voor leesbevordering. In 2008 is voor het totale programma

€ 1 miljoen beschikbaar.

  • • 
    TalentenKracht: ontdekken, in kaart brengen en ontwikkelen van talenten bij jonge kinderen. Tot en met 2010 is er € 3,6 miljoen beschikbaar gesteld.
  • • 
    Internationalisering, waaronder uitwisselingen en contacten met scholen in andere landen. Het nieuwe beleidskader van het Europees Platform en de daarbij behorende middelen zullen de benodigde ruimte bieden voor scholen die hun leerlingen een leeromgeving willen bieden die rijk is aan internationalisering.
  • • 
    Partnerpartijen brede school (cultuur, sport, bibliotheek, opvang, jeugdzorg), en derhalve met VNG, gemeenten en investeerders in Multi Functionele Accommodaties (MFA’s). Voor de brede school is er in 2008 € 5 miljoen extra beschikbaar.

5 Dialoog met de sector

Deze agenda is door intensief overleg met de sector tot stand gekomen. Er is gebruik gemaakt van internationale ervaring en er zijn gesprekken geweest met de besturenorganisaties, ouderorganisaties, experts en met schoolleiders en leraren. Op 19 november 2007 is de agenda besproken tijdens een conferentie met vertegenwoordigers van de sector en met zo’n 150 gangmakers in het veld van het primair onderwijs, mensen die een voortrekkersrol spelen in de verbetering van het onderwijs op school. Een week later is tijdens een miniconferentie ook gesproken met de gangmakers die niet aanwezig konden zijn op de conferentie.

Conferenties 19 en 26 november

Tijdens de conferenties op 19 en 26 november is gebleken dat er een breed draagvlak is voor de inhoud van de kwaliteitsagenda binnen de onderwijssector. Leraren, schoolleiders en besturen zijn enthousiast om samen werk te maken van betere kwaliteit, om voort te bouwen op de vele positieve projecten en initiatieven die de afgelopen jaren zijn gestart. En daar zijn legio voorbeelden van. Er zijn projecten waarbij leraren heel concreet leren om gegevens uit het leerlingvolgsysteem te analyseren en te gebruiken. En er zijn scholen die wereldoriëntatie heel slim verbinden met taal, met een gunstig effect op woordenschat en begrijpend lezen. Deze en andere goede praktijkvoorbeelden zullen in de verdere uitwerking van de kwaliteitsagenda beschikbaar worden gemaakt voor andere scholen.

De conferentie heeft benadrukt dat de leraar en de schoolleider een centrale rol vervullen in het verbeteren van de taal en rekenresultaten. Daarom is het van groot belang dat de agenda aansluit op wat er leeft en gebeurt op scholen.

Daarnaast werd aandacht gevraagd voor de goede balans tussen de basisvaardigheden taal en rekenen, en de brede opdracht die scholen voor primair onderwijs hebben. Taal en rekenen zijn onmisbaar maar instrumenteel ten opzichte van de ontplooiing van alle leerlingen en hun toerusting tot optimale participatie aan de samenleving. Meer aandacht voor taal en rekenen betekent niet in de eerste plaats meer tijd voor taal en rekenen. Scholen steken daar al veel tijd in, maar het betekent het effectiever benutten van die tijd, door meer opbrengstbewust keuzes te maken voor op leerlingen toegesneden en bewezen effectieve methodieken. Wetenschappelijk onderzoek speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van deze beproefde methoden en aanpakken. Door samenwerking tussen het primair onderwijs en onderzoeksinstituten kunnen methoden met leraren en schoolleiders worden getest en ontwikkeld, zodat de methoden goed kunnen aansluiten op de praktijk en daadwerkelijk kunnen bijdragen aan betere taal- en rekenresultaten. Vervolgens moeten deze bewezen effectieve methoden beschikbaar komen voor en worden verspreid naar andere scholen. Bevestigd werd dat er inmiddels in Nederland goede voorbeelden zijn van het «leren van elkaar» (bijvoorbeeld de taalpilots, het LISBO-project en het LIN-project), en dat het wenselijk is dergelijke succesvolle benaderingen op grotere schaal toe te passen. Dit gaat niet vanzelf, en zal voor veel scholen een cultuuromslag vergen. Mede daarom is door de deelnemers aan de conferenties benadrukt dat het betrekken en bereiken van schoolleiders en leraren in de uitwerking van de kwaliteitsagenda erg belangrijk is. De uitwerking van de agenda stopt daarom niet met deze notitie maar het is een proces waarin elke school een aanpak ontwikkelt die voor haar werkt, gebruikmakend van de kennis die inmiddels beschikbaar is op andere scholen en bij wetenschappelijke experts en ondersteunende organisaties. Scholen moeten daar goede ondersteuning voor krijgen, zowel vanuit de overheid als vanuit de primair onderwijssector zelf.

Projectbureau kwaliteit

Deze agenda geeft richting aan wat het ik samen met de onderwijssector de komende periode in het primair onderwijs wil bereiken met het oog op de toekomst van onze kinderen. Om besturen en hun scholen daarbij te ondersteunen is er een duidelijke rol voor de toekomstige sectororganisatie voor het primair onderwijs. In dit kader wordt het PO Platform Kwaliteit en Innovatie (als samenwerkingsverband van de primair onderwijs sector en de vakorganisaties) gevraagd een projectbureau kwaliteit primair onderwijs in te richten. Dit is geen nieuw instituut, maar een versteviging van de uitvoeringsorganisatie van het huidige PO Platform Kwaliteit en Innovatie. Dit projectbureau kwaliteit (PK!) vormt de motor achter de invoering van de maatregelen die nodig zijn om de ambities van

deze agenda te realiseren. Het projectbureau wordt organisatorisch ondergebracht bij de nieuwe PO Raad en wordt bijgestaan door een brede programmaraad bestaande uit schoolbegeleidingsdiensten, pedagogische centra, expertisecentra, wetenschappers, Cito en SLO. Bij de uitwerking worden de volgende aspecten betrokken:

  • • 
    Het opzetten en onderhouden van goede communicatie met besturen, scholen, schoolleiders en vooral leraren. Waaronder het opzetten van een web based community met in eerste instantie de gangmakers van de conferenties en het organiseren van landelijke en regionale bijeenkomsten of conferenties (waarbij ook aangesloten kan worden bij bijeenkomsten van de sector, bijvoorbeeld de nationale rekendagen).
  • • 
    Het organiseren en uitvoeren van het nieuwe arrangement om te bevorderen dat leraren van en met collega’s en experts leren (zie spoor 3).
  • • 
    Het beschikbaar maken en verspreiden van (wetenschappelijke) kennis, beproefde aanpakken, methoden en goede praktijkvoorbeelden. Dit zal mede vorm krijgen in het opstellen van de hoofdlijnenbrief SLOA 2009 (met de kwaliteitsagenda als centrale focus).
  • • 
    Het zichtbaar maken en communiceren van geboekte resultaten op het gebied van taal en rekenen (bijvoorbeeld door scholen die goede resultaten behalen in het zonnetje te zetten).
  • • 
    Het verbinden van verschillende (lokale) initiatieven.
  • • 
    Afstemming en focus tot stand brengen in het aanbod aan scholen (schoolbegeleidingsdiensten, pedagogische centra, expertisecentra, Cito, SLO, pabo’s en andere ondersteunende organisaties).
  • • 
    Afstemming op het kwaliteitsbeleid voor het voortgezet onderwijs, met het oog op doorlopende leerlijnen taal- en rekenen, alsmede een goede «warme» overdracht tussen de sectoren.
  • • 
    Afstemming en focus op de doorgaande leer- en ontwikkelingslijnen tussen voor- en vroegschoolse educatie.
  • • 
    Bijdragen aan een jaarlijkse rapportage voortgang kwaliteitsagenda PO.

Slot

Deze agenda is zowel voor de overheid als voor de onderwijssector richtinggevend voor de gehele huidige kabinetsperiode. Dit meerjarige beleid vergt ook meerjarige betrokkenheid van de sector. Aan het PO Platform wordt daarom gevraagd om mij elk jaar voor juni een voorstel te doen over de strategie van de kwaliteitsagenda. Op basis daarvan en de jaarlijkse monitoring van de doelstellingen in de agenda wordt de strategie jaarlijks bijgesteld.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.