Verordening betreffende compensatie bij niet-naleving van contractuele kwaliteitseisen goederenvervoer per spoor - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Documentdatum | 08-07-2004 |
---|---|
Publicatiedatum | 07-04-2009 |
Kenmerk | 22112, 330, 5 |
Titel
Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de
Raad betreffende compensatie bij niet-naleving van contractuele
kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer
per spoor
Datum Raadsdocument
8 maart 2004
Nr Raadsdocument
7 150/04
Nr. Commissiedocument
COM(2004)144
Eerstverantwoordelijk ministerie
V&W in nauwe samenwerking met JUS i.o.m. FIN, EZ, BZ en VROM
Behandelingstraject in Brussel
Raadswerkgroep Transport en Vervoer,
Telecommunicatie en Energie Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel
Dit voorstel beoogt de kwaliteit en betrouwbaarheid van spoorgoederen-
vervoersdiensten te verbeteren.
De Commissie stelt voor dat in de vervoerovereenkomst verplicht de in de
Verordening geregelde minimumeisen en compensatiebepalingen worden
opgenomen. Deze verplichte bedingen leiden tot het volgende. De
spoorwegonderneming wordt verplicht in geval van verlies of beschadi-
ging van de vervoerde goederen schadevergoeding te betalen tot maxi-
maal 75 per verloren of beschadigde kilogram (brutogewicht). In geval
van vervoer van gesloten treinen (de klant koopt bij de spoorwegonder-
neming tractie voor minstens één door de klant samengestelde trein) is de
spoorwegonderneming gehouden een vergoeding van minstens 5% en
hoogstens 25% van de vervoerprijs te betalen in geval de goederen met
vertraging worden afgeleverd. De spoorwegonderneming en de klant
kunnen overeenkomen dat in geval van verlies de door de klant opge-
geven waarde van goederen die hoger is dan de maximumvergoeding,
wordt vergoed. Ook kan de klant aangeven een bijzonder belang te
hebben bij de aflevering van de goederen, in welk geval de spoorweg-
onderneming naast de vergoeding voor de schade tengevolge van verlies,
beschadiging of vertraging, het bedrag van het bijzonder belang vergoedt
tot ten hoogste de opgegeven waarde van de goederen. Voorts dient de
spoorwegonderneming gevolgschade te vergoeden van het niet tijdig
afleveren van de goederen (tot 4 maal de vervoerprijs). Andere verplich-
tingen die uit het voorstel voortvloeien zijn de compensatie bij gebrekkige
informatie over vertragingen, de compensatie bij annulering van treinen
door de spoorwegonderneming dan wel de klant en de verplichte monito-
ring van de kwaliteit van dienstverlening. Als de infrastructuur-beheerder
verantwoordelijk is voor de omstandigheden die ertoe hebben geleid, dat
de spoorwegonderneming op grond van deze verordening verplicht was
compensatie te betalen aan de klant, dan kan de spoorwegonderneming
dit bedrag verhalen op de infrastructuurbeheerder.
Reden voor het invoeren van een verplichte compensatie is dat er in de
spoorgoederenmarkt in Europa sprake is van marktfalen. Door de nog
geringe concurrentie tussen spoorvervoerders hebben in veel gevallen de
spoorvervoerders een dominante marktpositie ten opzichte van de verla-
ders. Verladers zijn daardoor niet altijd in staat om gewenste afspraken te
maken over compensatie en gevolgschade in geval van te late aflevering
van de goederen. Dit komt omdat de verladers (op korte termijn) geen
andere mogelijkheden hebben om het vervoer bij andere vervoerders
en/of vervoersmodaliteiten onder te brengen. Het antwoord op dit markt-
falen is het introduceren van marktwerking in het aanbod van spoorgoe-
derenvervoersdiensten. Deze marktwerking wordt momenteel langzaam
geïntroduceerd, waardoor de concurrentie nodig voor een betere dienst-
verlening nog onvoldoende ontwikkeld is. Het voorstel probeert daarom
kwaliteit te stimuleren door bij gebrek aan kwaliteit de spoorweg-
onderneming te verplichten compensatie te geven.
Teneinde de spoorwegonderneming in staat te stellen aan de kwaliteits-
eisen te voldoen, moet de spoorwegonderneming ook verhaal kunnen
nemen op de infrastructuurbeheerder die verantwoordelijk is voor gebeur-
tenissen waardoor de spoorwegonderneming de kwaliteit van haar dienst-
verlening niet kan handhaven.
Rechtsbasis van het voorstel
art. 71 EG-Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie proce-
dure
Instelling nieuw Comitologie-comité
Nee
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit
positief. Voor internationaal vervoer heeft de EU een duide-
lijke rol, zij het dat de vervoerovereenkomst en met name de aansprake-
lijkheid voor het internationaal goederenvervoer per spoor is geregeld in
het internationale verdrag COTIF. Het voorstel betreft internationaal en
nationaal spoorgoederenvervoer. In de Nederlandse situatie is meer dan
80% van het spoorgoederenvervoer internationaal. Aangezien de produc-
tiewijze van internationaal spoorgoederenvervoer en nationaal spoor-
goederenvervoer onderling nauw verweven zijn, is er een sterke reden om
voor internationaal en nationaal vervoer gelijke regels te hebben.
Proportionaliteit
positief. Gekozen is voor gebruik van het instrument van
de verordening om een eenduidige toepassing van regelgeving tussen
vervoerder en verladers te waarborgen. Aangezien het spoorgoederen-
vervoer voor een groot deel internationaal van aard is, is dit een logische
keuze.
Echter wettelijk ingrijpen op het gebied van de aansprakelijkheden tussen
vervoerder en verlader is een vergaand instrument en is in een goed
functionerende open markt niet wenselijk.
Hoewel kwaliteitsverbetering (m.n. betrouwbaarheid van diensten) nodig
is om marktpositie van het spoorgoederenvervoer te behouden en verbe-
teren is de verwachting dat met het voortgaande liberaliseringsproces van
het spoorgoederenvervoer concurrentie op kwaliteit zal toenemen. Doel-
stelling is daarmee te komen tot een marktsituatie waarbij marktpartijen
(vervoerders, verladers) zelf deze afspraken over vervoerskwaliteit maken.
Alleen in een overgangsperiode naar de werkende open markt is een
wettelijke regeling denkbaar. Voor de relatie spoorvervoerder-infrastruc-
tuurbeheerder bestaat een meer permanente behoefte aan een regeling
voor aansprakelijkheid.
Consequenties voor de EU-begroting
Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
In een studie heeft de Commissie de economische kosten en baten van
het voorstel laten doorrekenen1 voor de spoorwegsector: er is een positief
saldo van 70 miljoen voor de EU-15. Kosten bestaan uit administratieve
kosten van monitoring en uitbetaling compensaties. Administratieve
kosten zijn relatief gering ( 0,6 miljoen) omdat compensaties kunnen
worden toegekend aan verladers van complete treinen (en niet zoals in
het reizigersvervoer aan alle individuele vertraagde reizigers). Als baten
worden aangemerkt een kostenefficiëntere productiewijze als gevolg van
een hogere punctualiteit van de aflevering en het kunnen aantrekken van
meer lading door verbeterde kwaliteit. Veronderstelling is hierbij dat de
compensaties voldoende incentive bieden voor het verbeteren van de
punctualiteit door de spoorvervoerders.
Het genoemde bedrag van 70 miljoen per jaar geldt voor de gehele
spoorwegsector in de EU-15 en betreft zowel de spoorvervoerders als de
infrastructuurbeheerders. De infrastructuurbeheerders zijn aansprakelijk
voor hun aandeel in de veroorzaakte vertragingen. Kritisch zal moeten
worden bezien wat de consequenties zijn van de voorliggende verorde-
ning voor financiering van de infrastructuurbeheerder.
Meer indirecte effecten van het verbeteren van de punctualiteit zijn lagere
kosten voor het verladende bedrijfsleven en betere benutting van de
spoorinfrastructuur.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(infor-
matie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige
bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en
handhaving en/of sanctionering):
In de COTIF-CIM 1999 (Covention relative aux transports internationaux
ferroviaires) worden o.a. regels gesteld over het betalen van compensatie
aan klanten indien er sprake is van verlies of beschadiging van de
goederen en indien de toegestane transporttijd is overschreden. De toege-
stane transporttijd is gedefinieerd als het afleggen van 400 km per 24 uur.
Dit komt overeen met een gemiddelde snelheid van 16,6 km/u.
De voorgestelde verordening betekent een verandering ten opzichte van
de COTIF-CIM op de volgende punten:
-
-De transporttijd moet worden overeengekomen tussen verlader en
vervoerder (art. 8 Verordening). De CIM 1999 kent deze regel ook, maar
voorziet daarnaast in een maximum transporttijd van 400 km per 24
uur (art 16 CIM);
-
-Wordt de transporttijd overschreden, dan moet de vervoerder de in
vervoerovereenkomst bedongen compensatie aan de verlader betalen
(art 8 lid 1 aanhef Verordening). De te betalen compensatie mag in
geval het gesloten treinen betreft niet lager zijn dan 5 en niet hoger
dan 25% van de te betalen prijs voor het transport. Deze bepaling eist
niet dat enige schade is geleden. De CIM 1999 kent niet een dergelijke
bepaling;
-
-In het geval er gevolgschade is door te late aflevering van de goederen
is de vervoerder hiervoor aansprakelijk tot een maximum bedrag van 4
maal de overeengekomen transportprijs. Deze compensatie komt
bovenop de compensatie van art 8 Verordening (overschrijding trans-
porttijd). De CIM 1999 beperkt de vergoeding van schade tengevolge
van vertraging met inbegrip van de gevolgschade eveneens tot vier-
maal de vrachtprijs (art 33 CIM 1999); met dien verstande dat deze
vergoeding niet komt bovenop de vergoeding voor verlies van de
goederen. De vergoeding komt wel bovenop de vergoeding voor
beschadiging mits deze niet het gevolg is van de vertraging;
-
-De maximaal te betalen schadevergoeding voor beschadigde of
verloren goederen wordt verhoogd tot 75 per kg (art. 6 en 7 Verorde-
ning); CIM 99 gaat uit van 17 rekeneenheden (art. 30 par 2 CIM 1999).
Partijen kunnen ook overeenkomen dat de werkelijke waarde vergoed
wordt (art. 13 Verordening en art. 34 CIM 1999);
In Nederland bestaat het voornemen ook voor het nationale vervoer de
bepalingen van CIM 1999 te laten gelden ten einde een gelijkluidend
regime van aansprakelijkheden voor internationaal vervoer en nationaal
vervoer te bewerkstelligen. Daartoe wordt thans een wijziging van het
Burgerlijk Wetboek voorbereid. De geschetste verschillen tussen COTIF-
CIM en het Commissie-voorstel bestaan dus ook tussen de voorgenomen
wijzigingen in het BW en het Commissievoorstel. Nu het tijdpad van de
totstandkoming van onderhavige Verordening nog onzeker is, wordt voor-
alsnog voortgegaan met de voorgenomen wijzigingen van het BW voor
wat betreft nationaal spoorgoederenvervoer.
Aangezien voorliggend voorstel een verordening betreft is implementatie
in de Nederlandse wetgeving niet aan de orde. Indien de verordening
aangenomen wordt, zal bezien moeten worden in hoeverre de voorge-
nomen wijzigingen van het BW aanpassing behoeven.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde
datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met
commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Verordening treedt in werking 20 dagen na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Gezien de uitbreiding van de EU per 1 mei 2004,
het aantreden van een nieuw Europees Parlement in 2004 en een nieuwe
Commissie is het niet waarschijnlijk dat besluitvorming op korte termijn
wordt afgerond. Dat brengt mee dat de vervoersector vermoedelijk nog
enige tijd krijgt om zich op de komende verordening in te stellen. Of de
voorbereidingstijd voldoende is moet mede worden bezien in het licht van
het politieke akkoord over de uiteindelijke inhoud van de verordening.
Consequenties voor ontwikkelingslanden
Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling
Voorafgaande aan besluitvorming over dit onderwerp zal het ministerie
van V&W de markt (Infrastructuurbeheerder, spoorgoederenvervoerders
en verladers) consulteren over hun belangen aangaande het voorliggende
voorstel.
Het Nederlandse spoorgoederenvervoer is voor meer dan 80% internatio-
naal. Vertragingen zijn een groot probleem, zoals ook vervoerders en
infrastructuurbeheerders hebben vastgesteld in hun samenwerking ten
aanzien van de corridor Rotterdam-Milaan. De UIRR (Internationale Unie
voor Gecombineerd Rail-Wegvervoer) stelde vast dat in 2002 52% van zijn
intermodale treinen meer dan 30 minuten te laat arriveerde. Gevolgen zijn
verstoorde productieprocessen bij spoorvervoerders en verladers en een
minder optimale benutting van de spoorweginfrastructuur.
Momenteel zijn regelingen voor compensaties voor vertragingen tussen
vervoerder en verlader geen algemeen gebruik. De Europese vereniging
van verladers dringt al langere tijd aan op afspraken met vervoerders over
compensaties bij vertragingen maar is niet tevreden met de voortgang tot
nu toe.
Het verbeteren van de punctualiteit van de aflevering van het spoor is van
essentieel belang voor het behouden en verstevigen van de marktpositie
van het internationaal spoorgoederenvervoer. Bovendien kan verbetering
van de betrouwbaarheid een positief effect hebben op de benutting en
exploitatie van de spoorweginfrastructuur. Ook voor het toekomstig
gebruik van de Betuweroute is dat cruciaal.
Het is voor Nederlandse spoorvervoerders en verladers van belang om
aangaande compensaties bij vertragingen een eenvormig wettelijk kader
te hebben voor internationaal en nationaal spoorgoederenvervoer. Voor
internationaal opererende spoorvervoerders is het wenselijk dat de
aansprakelijkheden bij vertragingen van de infrastructuurbeheerders
zoveel mogelijk eenduidig is geregeld. Het is daarbij in het Nederlands
belang om de kosten van de infrastructuurbeheerder beheersbaar te
houden.
In de reeds vermelde consultatie van vervoerders en verladers zullen ook
de belangen ten aanzien van de verhoging tot 75 per kg bij verlies van
de goederen inzichtelijk moeten worden gemaakt.